>> HOMEpage Zacharias Conrad von Uffenbach in de academiebibliotheek Franeker, 1710Bron: De Vrije Fries VI, 1853, 305-390, i.h.b. 339-344 Origineel: Ueber der Senat-Kammer ist die Anatomie, welches ein ziemlich gross, aber schlecht Zimmer, und wann man die Bänke und darauf stehende zwölf Sceleta und eine ausgebreitete Menschen-Haut ausnimmt, ganz leer ist. Gleich daran, und zwar über denen drey Collegiis ist die Bibliotheck, die von der Anatomie nur mit einem hölzernen Gegitter unterschieden ist. Wenn man auf der andern Seite dem Fenster hinunter sieht, hat man den Hortum medicum oder Academie-Tuyn, wie man ihn allhier nennet, vor Augen. Vertaling: Den 24. April, des morgens, zagen wij de Akademische boekerij. Deze staat in eene groote zaal, boven de auditoria, en in het collegiehuis. Zij is veel fraaijer en beter, dan die te Groningen, ook wat de boeken betreft, behalve dat in Groningen meer en betere codices manuscripti voorhanden zijn. De catalogus van deze boekerij wordt thans gedrukt. Men heeft, wel is waar, vroeger, in 1656, er een in folio (in mijn bezit), en later een in quarto gedrukt, maar daar geene afdrukken meer voorhanden zijn, en de boekerij zeer vermeerderd is, heeft men nu eenen nieuwen gemaakt. De bibliothecaris, de heer Colerus, is een nog jong, maar een zeer lief, en voor een Hollander zeer beleefd man; het is dan ook eigenlijk geen Hollander, maar een Anholter. Hij heeft eene vrij goede boekenkennis, en maakt er zich een genoegen van, ze te laten zien. Het eerste, wat wij zagen, was een middelmatig repositorium (een boekenkast of een kabinet), waarin allerlei uitgaven van bijbels, eenige kerkvaders en de Concilia generalia Labei waren. Hierbij stonden twee manuscripten, beide van geen groot belang. Het eene was een papieren handschrift in folio, een hand dik; op het voorste blad stond: Vita Christi, per Ludolfum Saxonicum, sacri ordinis Carthus. excerpta. Claruit sub Ludovico imp. IV, 1330. Parisiis, apud Chevallonium, 1534. De bibliothecaris meende, dat het in dien tijd geschreven was; maar men kon wel zien, dat het eene andere vreemde hand geweest was, die later daarin aangeteekend had, wanneer en waar dit boek gedrukt geworden is. Ik heb de eerste druk er van, die veel ouder is, en het is niet te gelooven, dat men dit werk, zoo langen tijd nadat het ettelijke malen gedrukt geweest is, nog zoude afgeschreven hebben. In den aanvang van de uitvinding der boekdrukkerij deed men zulks nog wel met enkele boeken, omdat men, wegens de slechte letters, die men toen nog had, en ook om de kostbaarheid, zoo veel exemplaren niet op eens kon drukken. Het andere manuscript was wat beter. Het was een perkamenten codex, in folio, van het Nieuwe Testament, volgens de versio vulgata, zeer fraai geschreven. Op het einde vond ik dit: Finitum est volumen istud in domo clericorum in Zwollis. Anno Dº. Mº CCCCº LII, pridie Aprilis. Benedictus Dominus. Aan de andere zijde der deur van de anatomie stonden vooreerst de godgeleerde, dan de regtsgeleerde, daarna de geneeskundige, wijsgeerige boeken en die van gemengden inhoud. Van de drie eerste, de hoogere faculteiten, zoo als men ze wel eens noemt, is bijna een gelijk aantal voorhanden; van de wijsbegeerte weinig; boeken van gemengden inhoud nog minder; van geschiedkundige werken, als ik het Corpus histor. Byzant. en nog eenige weinige uitzonder, bijna geheel niets. Onder de regtsgeleerde boeken waren de Pandectae Florentinae, onder de geneeskundige Galenus, alleen in het Grieksch, bij Aldus, in folio, V deelen, zonder drukjaar, maar, zoo als men in het voorop gestelde privilegie van Clemens den VII. zien kan, van het jaar 1525. Deze druk was tweemaal voorhanden, eens echter zeer fraai, en met vele kantteekeningen van eene onbekende hand. Ook is onder de geneeskundige boeken een, maar gering, handschrift. Het is een papieren codex in folio, Joannis de Cucurrigio Mediolanensis Praxis medica. Bij de wijsgeerige boeken waren twee betere en schoonere codices, het eene in folio, op perkament, een goede duim dik: Euclidis Geometriae libri XIV. Idem De visu. Idem De speculis. Allen in het Latijn, en met vele figuren op den kant; daarom, en omdat het tamelijk zindelijk is, schat ik het hoog, alhoewel het niet zeer oud schijnt te zijn. Het andere is een perkamenten codex in groot 4to, twee vingers dik: Vitruvii De architectura libri decem, ook fraai. Onder de letterkundige en gemengde werken zagen wij de volgende handschriften: Twee van Justinus, het eene op perkament, in 4to, een duim dik, tamelijk oud en fraai, maar met tweederlei hand geschreven. Het andere op papier geschreven, in groot 4to, en op verre na zoo oud en schoon niet. Ook was voorhanden een Terentius, in handschrift op papier, in 4to, aan het einde staat: Explicit liber Terentii script. in civitate Taurini anno MCCCCLIII, de mense April. Aan den anderen kant stond ook nog een fraai perkamenten handschrift in 4to, van eene hand dik. Het was een Aulus Gellius, die, blijkbaar uit de naamteekening op het eerste blad, voorheen aan Tornesius behoord had. Onderaan stond: Roberti Koenigsmanni Genevae emptus 1628. Aan dezen Königsmann hebben de meeste codices behoord. De codex van Gellius was zeer fraai, en ook tamelijk oud. De bibliothecaris zeide, dat twee der beste codices van de boekerij uitgeleend waren: de eene, een Horatius, had de heer Hemsterhuis, te Amsterdam, geleend, en de andere, een Florus, had prof. Coetier alhier in gebruik. Nu moet ik nog van de versiersels der boekerij gewagen,
en wel eerst van de inscriptie, welke den bezoeker
bij het intreden terstond boven de andere deur [aan de zuidzijde]
in het oog valt. Zoo wel deze,
als ook de andere hier volgende, heeft Benthem niet
opgeteekend, alhoewel hij op blz. 502-534, zeer
vele van weinig nut zijnde op- en grafschriften opgeteekend
heeft. Het opschrift, met gouden letters op een
zwart bord geplaatst, luidt aldus: aeternae memoriae Bibliothecae Illustris Academiae Frisiorum in maius ornamentum et incrementum novam hanc faciem arte et pretio insignem praeclaro ac posteris imitando exemplo dederunt Illustrium et Praepot. Frisiae Ord. Deputatorum Delegati Dominicus Carolus ab Unia, Petrus Petri Oldaens satrapa Tyetierksteradelanus, exconsul Harlinganus rectore magnifico Philippo Matthaeo seniore anno M.DC.LXXXIIII. Meer benedenwaarts [op een ander bord] stond dit: Celsissimi Principis Nassoviae Henrici Casimiri Frisiae etc. gubernatoris hereditarii quo Bibliothecam publicam benigne auxit, munifice locopletavit Nicolaus Blancardus, p.t. rector m. et senatus academicus D. N. M. Q. E. heic deposuerunt aº. C. MDCLXXIX. Boven de andere deur [aan de noordzijde] is een ander legaat, en daarboven
het volgende opschrift: nobilissimi, gravissimi amplissimique viri, Joannis Honig, equitis aurati, senatoris Medioburgensis, quod eximia liberalitate publicam hanc almae Academiae nostrae Bibliothecam ornaverit legatis XX pictis imaginibus claris- simiorum & eruditissimorum virorum, adjecta sexcentorum florenorum summa amplissimus Academiae Senatus legato a nobilissimis haeredibus prompte repraesentato, supremum testatoris judicium secutus tabulas publicari emptisque voluminibus forulos hosce impleri jussit L. M. Vlak onder dit opschrift staan de boeken, voor de f. 600 gekocht. Het zijn verscheidene schoone nieuwe werken. De portretten hangen rondom de boeken. Zij zijn niet allen even goed geschilderd. Het zijn de volgende: 1. Jean Diodati. 2. Bernhardinus Telesius. 3. Fredericus Zuchardus. A. 65. 4 Petrus de Padua. 5. Guastone du Fois. 6. Dionysius Gothofredus. 7. Jacobus Gothofredus. 8. August. Niphus, philosoph. 9. Paulus Jovius, episc. Nucer. 10. Vido Calvalcantes. 11. Franciscus Petrarcha. 12. Joan. Picus Mirandula. 13. Thomas d'Aquino. 14 Americus Vespucius. 15. Leonhardus Vicinus. 16. Nerius Capponus. 17. Nicolaus Aciaiolus. 18. P. Ber. Rea. Voor de deur hangen, op den gang: 19. magnus Canis (sic) Scaliger, en 20. nameloos. Uit den 18den naam kon ik niet wijs worden. Deze is er slecht op geschreven, en het portret hangt in eenen hoek, zoodat men het niet goed zien kan. Waarom het laatste geenen naam draagt, weet ik niet, en even min hoe die schilderijen bijeen gebragt zijn. Maar om weder op de boekerij terug te komen, zoo is er, bijzonder aan de eene zijde, nog ruimte genoeg, om nog meer boeken te plaatsen. De bibliothecaris verzekerde ons, dat de Staten van Friesland de geheele boekerij van Oiselius wilden koopen, en er nog maar f. 1000 verschil over den koopprijs tusschen hen en de erven was. Ik vind het overigens zeer goed, dat zij den regel van Naudaeus in acht nemen, en slechts hoofdwerken koopen. Er zijn dan ook meest folianten, en bijna geene andere boeken, voorhanden. Groote werken, die iedereen niet koopen kan, moet men aanschaffen; de kleine kan ieder voor zich zelven verzamelen. AantekeningenVolgens de gravure van het interieur (in de bibliotheekcatalogus van 1713) bevond het bord van 1684 (toen nog met de drie wapens - boven Friesland, links Unia en rechts Oldaens, waarvan de eerste twee bewaard zijn gebleven - aan de bovenkant) zich aan de overzijde van de anatomie; de collectie Honig (gedenkbord, boeken en portretten, niet zichtbaar op de gravure) aan de afgeschoten wand boven het hek bij de anatomie? De tekenaar kan zich ook een bepaalde vrijheid veroorloofd hebben om een zo mooi mogelijke prent te maken. De borstbeelden, waren die er toen werkelijk of zijn ze slechts opgenomen omdat de portretten van de Honig-collectie niet geschikt waren om op de matig gedetailleerde gravure te plaatsen? - In 1698 zag Mencke de portretten boven de kasten rondom. - Bekend is dat voor het tekenonderwijs, dat officieel vanaf 1744 werd gegeven, gipsmodellen (o.a. koppen) aanwezig waren; vgl. Boeles I, 340, 342 en 344. De timpanen boven de boekenkasten lijken op het bord van de collectie Honig. Een vijftal kan gediend hebben om de boeken te kenmerken van de vier faculteiten (godgeleerdheid, rechten, geneeskunde, wijsbegeerte) en de "libri mixti" ofwel diversen. >> begin |