|
>> HOMEpage
Waringa over huisnamen en straatnamen in Leeuwarden
Bron: Tusschen Flie en Lauwers. Naamlijst van straten,
wateren, gebouwen, landerijen, enz. binnen het rechtsgebied der
Stad, tot in het laatst der vorige eeuw, [de nummers 41 t/m 64 van de serie artikelen over Leeuwarden].
Leeuwarder Courant 12 sept. 1936 t/m 14 aug. 1937.
Internetuitgave met correctie resp. aanvulling van foutieve resp.
ontbrekende OCR: M.H.H. Engels, augustus 2017.
N.B. Nicolaas Jan Waringa spelde consequent Fliet i.p.v. Vliet. Hij gebruikte interpunctie nog als leestekens, d.w.z. als spreekpauzes!
De OCR van "De krant van toen" heeft de leestekens weggelaten; die evenals de leesfouten herstellen, was geen sinecure. Een goede kant van de OCR was het bij afbrekingen als extra weergeven van het gehele woord naast de beide afgebroken delen, waardoor dat woord bij een zoekactie ook bij de resultaten voorkomt; helaas is dat niet consequent gedaan. In de hier gepresenteerde html-tekst zijn hopelijk álle afbrekingen opgelost. Attendering op alsnog gewenste correcties wordt op prijs gesteld.
Naast deze heruitgave van 'Waringa' raadplege men de "Leeuwarder straatnamen" van W. Dolk (1997) en H. Oly (2010).
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
R
S
T
U
V
W
IJ
Z
Aanvulling 1 (A-H), 2 (G-S), 3 (B-Z)
||| 41. LC 12 sept. 1936.
♦ De Aaltje Hieronimuspijp (1), later de Hoogstraatspijp, lag vóór de
Groote Hoogstraat over
de Oranje Eewal.
♦ Aan de Drift, een aantal huizen, gedeeltelijk dáár gelegen, waar zich
thans de voormalige Israëlitische begraafplaats, aan Groeneweg en
Tournooiveld, bevindt.
♦ Het Abbe Freerks Gabbemagasthuis, in 1633 gesticht en tot 1900 zich
bevindende Achter de
Groote Kerk; thans noordzijde van de Wijbrand de Geeststraat. De
voorpoort droeg tot opschrift: TER EERE GODS GESTIGT. 1634.
(Zie over den stichter: Eekhoff, Geschiedk. beschr. v. Leeuw. II. 379).
♦ Achter Cambuur, oorspronkelijk een als laan beplant voetpad, leidende
naar de westwaarts
daarvan gelegen Cammingha-burcht: later de aan dat pad gevormde buurt.
♦ Achter de Geweldige. Aldus wordt het noordelijk deel der
Galileërkerkstraat, bij het Droevendal genoemd, naar het in
1831 afgebroken gebouw, de Geweldige of provoost van het
provinciaal krijgsgericht, dat zich bevond achter den voormuur, naast
het kooreinde der Galileërkerk. De volksmond spreekt van: "Achter 'e
gewelgen".
♦ Achter de Gouden Bal. Zoo noemt de volksmond het oostelijk gedeelte van
den Noordersingel, tot aan de Singelstraat, naar de ter plaatse dezer
straat zich bevindende uitspanning "De Gouden Bal", welke in 1876 is
afgebroken.
♦ Achter de Groote Kerk heet de rij huizen achter de Jacobijner- of
Groote Kerk, ontstaan
na de opheffing van "den Predicaren Clooster" in 1580.
♦ Achter de Groene Kanne werd na omstreeks 1650 genoemd het Achterom
aan den wal,
oostwaarts van de Wabbe Wisseszstraat, naar het uithangbord van een
huis, waarachter de buurt gebouwd was.
♦ Achter de Hoven: oorspronkelijk een opreed of voetpad, loopende
achter om de aan den
Grachtswal gelegen hoven of tuinen en sedert ongeveer het midden der
vorige eeuw met vele
huizen bebouwd.
♦ Achter het Klooster heetten tot omstreeks 1890 een aantal woningen,
gelegen achter het zoogenaamde Arendsklooster.
♦ Achter Pietersburen op het Zuidfliet is sedert omstreeks 1900
ingenomen door een deel der
Willem Loréstraat.
♦ Achter het Poortje: een aantal huizen, gelegen achter het Poortje op
Pietersburen.
♦ Achter Tulpenburg, eene buurt, sedert 1884 ontstaan, ten zuiden van
Tulpenburg.
♦ Achter de Witte Hand, eene buurt, westwaarts van de Wabbe
Wisseszstraat, genoemd naar het uithangbord van een huis, waarachter
die buurt gebouwd was.
♦ Het Achterom aan den wal, later genoemd Achter de Groene Kanne.
Behalve dit "Achterom" zijn nog bekend het Hoekster-, het Tuinster- en
het Wirdummer Achterom, alle echte volksbuurten.
Een Leeuwarder rijmpje luidt:
"Jan de Jong, dy nam 'n sprong,
Fan hier van deen na 't Achterom;
Fan 't Achterom na de Nijetoren.
Daar is Jan de Jong geboren."
♦ De Adsje Lammertszpijp, de meest westelijke pijp van de Nieuwestad,
houdt den naam in herinnering van den Leeuwarder graanhandelaar, en
burgemeester (1578-'86) nabij die burg aan de zuidzijde der Nieuwestad
wonende, onder wiens bevel op 1 Februari 1580 het Leeuwarder Blokhuis,
bolwerk der Spaansche heerschappij in Friesland, veroverd werd, waarna
het spoedig daarop werd "gedemolieerd". Zijne lijfspreuk zou geweest
zijn: "It is mei sizzen net to dwaen!"
(Zie verder over hem: "Dr. A. L. Heerma van Voss in Leeuwarder Crt., 23
Dec. 1933" en Dr. Heerma van Voss "De Vrije Fries", XXXII, 113 v. en over genoemde
belegering: Eekhoff, Geschiedk. beschr. v. Leeuw., II, 232, v.).
♦ Aed Levwerd (Ald Ljouwert) = Oud Leeuwarden, is het Friesche
onderschrift van een raadselachtigen gevelsteen, welke, in verband niet eene daarvan
afwijkende teekening, - door U. Sprong vervaardigd voor Gabbema's "Verhaal van de stad
Leeuwarden" (1701). - reeds vele pennen in beweging heeft gebracht. Zij komt voor in den
frontgevel van een huis in het midden van de noordzijde der Groote Kerkstraat, vermoedelijk
hetzelfde, dat in oude stukken 't olde Styns (of Stins) en van 1550-1625 de "Groote Schoole"
genoemd wordt. Volgens overlevering is de afgebeelde stins het eerste
voorname gebouw der stad, waaruit Leeuwarden zich ontwikkeld heeft.
Zeker is, dat het langen tijd in het bezit van het oude geslacht
Cammingha is geweest. Zeer vermoedelijk zal voor 1171 moeten gelezen
worden: 1571, en vormt het achter dit jaartal geplaatste de initialen van den
steenhouwer N. B. met diens handmerk(2).
♦ Al te na, eertijds het op één na eerste huis aan den Grachtswal,
gerekend van het Zuidfliet af;
het droeg een steen in den gevel met het opschrift: AL TE NA, welke
zich thans in een der
kelders van het Friesch museum van Oudheden bevindt.
♦ Het Ambachtsperk, omstreeks 1550 eene andere benaming van het
Schoenmakersperk.
♦ De Amelandsdwinger. Aldus werd veelal genoemd de Oosterdwinger, het in
1583 aangelegde bastion aan den noordoostkant van den vestingwal(3),
omdat het gelegen was achter den hof van het Amelandshuis.
♦ De Amelandshof vormde oorspronkelijk de uitgestrekte ruimte, als
tuingrond gebezigd, bij het
Amelandshuis; omstreeks 1625 was deze, als met een ringmuur, door
eenvoudige woningen omsloten.(4)
♦ Het Amelandshuis, verkorte benaming voor het Heer van Amelandshuis.
Stichter en bewoners van dit Camminghahuis behoorden klaarblijkelijk
voornamelijk tot dien tak van het geslacht Cammingha, wiens leden
achtereenvolgens Vrij- en Erfheeren van het eiland Ameland waren(5).
Omstreeks 1475 heette het Heringahuis.
♦ De Amelandspijp ontleent haar naam aan het feit, dat zij, gelegen
vóór de Ameland, bijna
direct toegang gaf tot het vroegere Amelandshuis.
♦ De Amelandsstraat, omstreeks 1590 ontstaan door aanbouw langs den
zuidkant van den
Amelandshof, heette in de 18de eeuw nog Amelandssteeg.
♦ Andringahuis, een hoekhuis, omstreeks 1580 gelegen naast de
Blokhuispijp. Een tweede Andringahuis bevond zich op Camminghahorne in
de Groote Kerkstraat, op "Gabbe Douwamastede". Nog lag in de nabijheid
der stad een Andringahuis, waarvan de plaats verder onbekend is.
♦ De Arend. De korenmolen van dezen naam stond op den Lieve
Vrouwepoortsdwinger tot
het eind van 1901, toen hij wegens bouwvalligheid op afbraak verkocht
is.
♦ Het Arendsklooster is in 1788 in het zuidwestelijk deel der oude stad
ontstaan. In dat jaar n.l.
lieten de eigenaars van de daar nevens staande Linnenweverij en
Klanderij de binnenruimte van
de Verlaatsdwinger met acht woningen bebouwen, als een besloten geheel;
rondom een bleekveld. De daardoor ontstane buurt ontving den naam van
Arendsklooster. Vooral in de 18de eeuw kwam het n.l. meermalen voor,
dat te Leeuwarden met den naam "klooster" een groep woningen aangeduid
werd, welke rondom een pleintje of bleek gelegen waren, zonder ook maar
in eenige betrekking te staan tot een verdwenen klooster of andere
geestelijke stichting. Hier werd de naam Arend er aan toegevoegd,
doordat men een ouden, elders gevonden steen, met de voorstelling van
een dubbele adelaar en het onderschrift: IN DE SVARTE AERENDT in den
muur der middelste woning liet plaatsen. Beneden dit opschrift werd het
woord Hof aangebracht, terwijl onder bedoelden steen de stichters een
andere lieten aanbrengen met het opschrift:
A: J: Rodenburg en M: J: Bruinsma
Hebben de Eerste steen Gelegt 1788.
♦ De Arendsstraat, omstreeks 1890 ontstaan, loopt evenwijdig met de
Schoolstraat. De naam
herinnert aan het nabijgelegen Arendsklooster.
♦ De Arendstuin, thans plantsoen aan den Noorderweg, was oorspronkelijk
een tuin, eigendom
van Heer Aerentsz, in 1550 vicaris der nabijgelegen Sint-Catharinakerk.
In 1580 was ze
verhuurd aan zekeren Arent Wolters. De volksmond spreekt van "de
Aansentún", d.i. Aernsyntún. In de wandeling wordt ze "de Tuuntsjes"
genoemd.
♦ De Arkelei, ook "Arqueley" gespeld, is eene verbastering van
"Artelrye" of "Artelerye", gelijk het in oude stukken genoemd werd. Dit
gebouw, onderdeel van het Blokhuis, diende n.l. sedert 1615 mede tot
Artillerie- of Ammunitiehuis der stad, en is in 1824, ten behoeve der
uitbreiding van het Huis van Seclusie en Tuchtiging, afgebroken.
♦ De Armelanden worden in 1543 vermeld ("die Aerme landen"): waar zij
echter gelegen
waren, is onzeker. De naam zal misschien ontleend zijn aan het feit,
dat uit de opbrengst der
jaarlijksche huur de armen gedeeltelijk onderhouden werden.
♦ Het Arsenaal noemde men het in 1780 op den Amelandsdwinger gebouwdo
Lands Artillerie- of Wapenhuis.
♦ Het Aschland, een open stuk land, dienende tot bergplaats van
haardasch, huis- en straatvuil, werd in 1685 verplaatst van den
Wirdumerpoortsdwinger naar het terrein, vooraan in de Schrans, gelegen
aan Wynhornsterzijlsloot en Potmarge.
♦ De Atsmasteeg. Onder dezen naam vindt men de Ipe-brouwersteeg (sedert
1620) vermeld op een plattegrond van Leeuwarden (1664) en in den
Tegenwoordige Staat van Friesland
(1785, bl. 66) vermeld. Waarschijnlijk was zij genoemd naar den
Leeuwarder schepen
Atsma, bij wien men, omstreeks 1680 het volgende glasschrift vond:
Leert spreeken daer het past,
Leert swijgen op uw tijt.
De tonge maekt u vast
Eer gy gevangen zijt.
♦ Het Auckemahuis, een oude stins tegenover het Stadhouderlijk Hof,
sedert lang bewoond door het geslacht Auckema, welks leden vele jaren
aan het hoofd van het Stedelijk bestuur hadden gestaan, werd
na 1617 ingericht tot het tegenwoordige Raadhuis.
♦ De Ayttabrug, gelegen aan den oostkant der Weaze, over het Zwitsersch
Waltje, is na 1894,
door de demping van laatstgenoemd water, verdwenen. Zij bevond zich
noordoostwaarts van,
en zeer nabij het voormalige Ayttahuis.
♦ Het Ayttahuis bevond zich eertijds aan den westkant der Weaze, op den
hoek der Wijdesteeg. Oorspronkelijk droeg het den naam van
Montzimahuis, totdat het in het bezit kwam van hertog George van
Saksen, die het in 1515 schonk aan Folkert Aytta, nadat de door
dezen bewoonde hoeve Barrahuis onder Wirdum, in den strijd tegen de
Gelderschen gedeeltelijk verbrand was. Na diens dood kwam het in het
bezit van zijn tweeden zoon, den beroemden staatsman Viglius Aytta van
Swichum, o.m. Zegelbewaarder des Keizers en Canselier van het Gulden
Vlies. Vandaar, dat in den voorgevel een steen(6) was ingemetseld,
vertoonende het keizerlijk wapen tusschen de pilaren van Hercules, met
het ordeteeken van
het Gulden Vlies en de zinspreuk "Plus Oultre".
♦ De Ayttasteeg, vroegere benaming van de Wijdesteeg, vormde de
noordelijke begrenzing van het Ayttahuis met de daarachter geleden hof,
welke tot aan den Wirdumerdijk doorliep.
(1) Pijp (Friesch piip) is in Friesland in 't algemeen de benaming van
eene gewelfde, gemetselde
steenen brug, te Amsterdam "slois", in Groningerland "boog" en te
Bolsward "post" genoemd.
(2) Zie verder o.a. Eekhoff: "Geschiedk. beschr. v. Leeuw.", I, 32 v.
Mej. Visscher in "De Vrije
Fries", XXXII, 57. G. Veenstra en mr. Boeles in Leeuwarder Crt. 16 Jan.
1936.
(3) De tegenwoordige kazerne Prins Frederik is op een deel van dien
dwinger gebouwd.
(4) Die hof wordt thans grootendeels door de Sint-Bonifatiuskerk en
omgeving ingenomen.
(5) Tot voor kort werd de plaats er van ingenomen door het
Sint-Bonifatiushospitaal.
(6) Die steen bevindt zich thans in het Friesch Museum van Oudheden te
Leeuwarden.
>> begin ||| 42. LC 26 sept. 1936.
♦ De Baarsjessteeg, een doodloopende steeg in het Ruiterskwartier,
westelijk van en evenwijdig aan de Oude Doelesteeg.
♦ De Bacuwa: waarschijnlijk een onderdeel van Leeuwarderadeel, hetwelk
later tot het stedelijk
rechtsgebied behoorde, terwijl de grietman van dat onderdeel misschien
gelijk te stellen was met
de gecommitteerde eener waterlossing. (In 1406 vindt men vermeld: Houke
Minnema "gretman
in der Bacuwa").
♦ Baen's Ein = Einde der baan, n.l. der harddraversbaan. Aldus heet het
in 1864 gebouwde, en door den lateren eigenaar T.R. Velstra hernieuwde
huis, geleden aan het eind van dat gedeelte van den Marssumerdijk,
hetwelk, sedert den aanleg in 1840, tot harddraversbaan ingericht
werd(1).
♦ De Bagijnekerk, een andere benaming voor de Westerkerk, welke zich
bevindt ter plaatse,
waar tot aan het einde der 16de eeuw de kapel van het Bagijneklooster
stond.
♦ Het Bagijneklooster, of Sint Annaklooster, sinds 1510 van Fiswerd
buiten de stad - uit strategische overwegingen - overgebracht naar een
terrein, gelegen ten noorden van de tegenwoordige Bagijnestraat, werd
bewoond door de zoogenaamde Grauwe Bagijnen, geestelijke zusters, die,
hoewel in kloostergemeenschap levende, niet de drie
kloostergeloften hadden afgelegd. Het stond hun vrij, weer in de wereld
te treden en zelf den
ongehuwden staat te verlaten. Grauwe bagijnen heetten ze naar hun
opperkleed, dat "leeuwsgrauw" en hun mantel, welke grauw of grijs
gekleurd was. Hoewel het klooster in 1580, na de Reformatie, ontbonden
is, worden een achttal eenvoudige woningen om een bleekveld, in welke
nog lang de structuur der vroegere kloostercellen te herkennen viel,
het Bagijneklooster genoemd.
♦ De Bagijnepijp, in den volksmond "Beginepypke" genoemd en een enkelen
keer als
Bagijnebrug voorkomende, lag vóór 1863 over de Oudegracht, bij het
oostelijk einde der
Bagijnestraat.
♦ De Bagijnesteeg is na 1869 ontstaan door de demping van dat gedeelte
der Oudegracht, hetwelk liep van het Bagijnepijpje zuidwaarts tot de
Nieuwestad.
♦ De Bagijnestraat, vroeger ook als Sint-Annastraat en
Westerkerkstraat voorkomend en in den volksmond Beginy-straat
genoemd, verkreeg haar naam na de stichting van het bovengenoemde
Bagijneklooster; zij loopt van de Weerd tot de Kleine Kerkstraat.
Eertijds trof men daar op een stal het volgende gevelschrift aan:
1618
Spreekt van iemant geen quaet,
Door toorne obstinaet,
Want het doet u ziele schaet.
♦ De Baljéehuurt. Deze naam werd van Stadswege gegeven aan de streek
huizen, gerekend
van de Amelandsstraat noordwaarts tot het Hoekster Achterom, welke -
deel uitmakende
van de Nieuwe Kaai - sedert 1830 als Bij de Kazerne werd aangeduid en
sedert omstreeks
1845 den naam in herinnering houdt van Jacobus Martinus Baljée,
weldoener van het Nieuw Stadsweeshuis (geboren te Leeuwarden, 9
September 1752 en overleden bij Batavia, 18 Februari 1823). Diens vader
hield aldaar - ter plaatse van het tegenwoordige Roomsch-Katholieke
Spaarbankgebouw - een "breidwinkel", waar een 40-tal kinderen, zoowel
jongens als meisjes, het eerste onderricht in het breien ontvingen,
terwijl tevens door hem aan 60 personen buitenshuis breiwerk werd
uitgegeven, alles ten behoeve van eenige Leeuwarder wolkammers. Van
verpleegde in genoemd weeshuis opgeklommen tot extra-ordinair Raad van
Nederlandsch-Indië - na den gouverneur-generaal de hoogste waardigheid
aldaar - legateerde hij daaraan zijn geheele vermogen ten bedrage van
190.000 gulden.(2). Hoezeer het Stedelijk bestuur daarmede ingenomen
was, blijkt wel daaruit, dat het bij den uitbouw der stad aan de
zuidzijde, na 1872, aan de straat, loopende van den Stationsweg tot de
Willemskade, den naam gaf van de Baljéestraat, ten einde aldus opnieuw
den naam van Baljée voor het nageslacht in herinnering te houden.
♦ De Bargejagerssteeg, een zeer nauwe steeg, loopt van bij de Put tot
de Nieuweburen. In het
midden daarvan woonde eertijds een "bargejager", iemand die met het
drijven van vee en
bovenal van varkens, den kost verdiende.
♦ De Bargesteich. Aldus noemt de volksmond de Oude Lombardsteeg,
vroeger
de Hooghuistersteeg geheeten, loopende van de Nieuwestad naar het
Zaailand, waar, ongeveer in het verlengde van genoemde steeg, sedert
1857 tot 1804, eene belangrijke varkensmarkt
gehouden werd.
♦ De Bel of Klok was omstreeks 1850 de naam van een huis op de Kelders,
onmiddellijk westwaarts van dat, waar "de Rotterdamsche Erasmus"
uithing.
♦ De Belkumermarkt is gelegen oostwaarts van de Weaze en loopt van de
Brol tot aan de Uniabuurt. Stellig is zij alzoo geheeten, omdat hier
indertijd voornamelijk de aanlegplaats der Berlikumer schippers was,
die hier hunne lading ten verkoop aanboden.
♦ "Bellevue", een herberg aan den voormaligen Stads Buitensingel, stond
ongeveer een weinig
zuidwaarts van de tegenwoordige Prins Hendriksbrug. In April 1873 is
zij, ten behoeve van
de uitlegging der stad, in de richting van het Station, afgebroken.
♦ De Benthem is de naam eener vroegere herberg, later een café op de
zuidzijde der Voorstreek, één huis verder dan het oostelijke hoekhuis
der Koningstraat. Ook Dokkum en Drachten telden een huis van dien naam,
welke waarschijnlijk eene verbastering is van Bentheim, een graafschap
met gelijknamige hoofdstad in Hannover, ongeveer 8 km van de
Nederlandsche grens verwijderd, hetwelk eertijds nauwe betrekkingen met
Nederland onderhield. Misschien was oorspronkelijk het uithangbord der
herberg met eene afbeelding van de stad Bentheim versierd.
♦ "Besint u wel" droeg eertijds tot opschrift het hoekhuis
Grachtswal/Zuidfliet.
♦ De Bethaniëdwarsstraat komt in 1856 voor als een straat, gelegen bij
de Hoogstraat(3).
♦ De Beurs wordt genoemd het beurs- en waaggebouw, dat in 1880 gereed
kwam op den toen
reeds afgegraven Wirdumerpoortsdwinger. Te voren werd beurs gehouden in
het oude waaggebouw op de Nieuwestad.
♦ De Beijer, eertijds ook Baaijert genoemd, was het lange gebouw, dat
in het begin der 16e eeuw aan de oostzijde der kapel van het
Sint-Anthonygasthuis gebouwd was, ten einde arme burgers,
burgerkinderen, dienstboden en andere hulpbehoevende personen, door
ziekte gekweld, te verzorgen, en om doortrekkende bedelaars tijdelijk,
- doch niet langer dan drie
nachten - om godswil te herbergen, terwijl er ook krankzinnigen in
zoogen. "dorekasten" bewaard werden. Na in 1565 te zijn herbouwd, is
het gebouw in 1776 tot eene Armenschool ontruimd. Ook te Bolsward,
Hantum, Hardegarijp en Holwerd trof men eertijds eene beijer aan.
♦ De Beijerstraat, loopende van de Groote Kerkstraat naar het Hofplein,
draagt dien naam,
omdat zich in deze straat de ingang, door een poort, tot de Beijer
bevond.
♦ Het Bierdragerswachthuis, in 1559 gebouwd en in 1617 herbouwd boven
de zuidelijke boog van de Brol, diende tot verblijfplaats van de
gezworen Bierdragers of "Pypebewaierders". Zij waren van Stadswege
aangesteld en bij uitsluiting gerechtigd, om bier - maar ook wijn en
andere vloeistoffen, welke aan accijns onderhevig waren - van de eene
plaats naar de andere te brengen. Tevens moesten zij vooral hier nabij
de Bierkaai controleeren of geen ontduiking van de koninklijke- en
stedelijke accijnzen op het vreemde en ingebrouwde bier plaats had,
terwijl zij tevens aangewezen waren tot het verrichten van
politiediensten. Ook Dokkum en Franeker hadden hun gezworen
bierdragers. Na in 1645 nog te zijn vernieuwd is het huis in 1684
verkocht en afgebroken! Een dergelijk wachthuis ten dienste der
bierstekers en -dragers bevond zich eertijds op den wal voor de
Hoeksterpoort.
♦ De Bierhaven, meer algemeen genoemd De Bierkaai of voluit: de
Hollandsche Bierkaai, is de oude benaming van den Onderwal der Kelders
waar de aangevoerde bieren opgeslagen werden. Onder Hollandsche bieren
verstond men destijds alle niet-inlandsche bieren d.i. alle bier dat
niet binnen Friesland gebrouwd was.
♦ De Bildtpoort. Aldus vindt men na de Hervorming een enkele maal de
Onze Lieve Vrouwepoort of de Oldehoofsterpoort vermeld, daar zij,
zoowel langs den Stienser- als Marssumerdijk toegang verleende
Bildtwaarts.
♦ Bilgaard, een gehucht noordwestwaarts van de stad, voornamelijk op
het Oudland tusschen
Dokkumer Ee en Breededijk en tusschen de Oudemeer en Vierhuisterdijk
gelegen. De naam
komt in 1534 reeds voor als Bilgaert (1543: Bylgaerd en Billegaert) en
is vermoedelijk een samentrekking van Bilingawerd, d.i. de weerd of
waterkeering genoemd naar zekeren persoon Bile geheeten.
♦ Het Bilgaarderdijkje ten zuiden van den Vierhuisterdijk, loopt op het
Oudland van den
Stienserweg in oostelijke richting.
♦ Het Bilgaarderterp, een thans grootendeels afgegraven terp onder
Bilgaard.
♦ Blankenborch, waarschijnlijk een sterkte, welke hertog Albrecht van
Beieren binnen de Oudegracht westelijk van het
oorspronkelijke Sint-Anthonygasthuis had laten bouwen, doch hetwelk
na diens verdrijving uit Friesland afgebroken werd.
♦ De Blauwebrug, omstreeks 1700 op kosten der bewoners van het Fliet
als een valbrug over het Fliet gelegd, werd later veranderd in een
draaibrug brug. Evenals de westelijk daarvan gelegen Wittebrug zal zij
haar naam ontleend hebben aan de hoofdkleur waarin zij geschilderd was.
Als laatste "trapkebrugge" moest ook deze overgang niet lang geleden
plaats maken voor een meer moderne.
♦ De Blauwe Os. Aldus heette het huis aan de breede zijde der
Nieuwestad, onmiddellijk oostwaarts van dat op den
hoek der Ipe Brouwerssteeg, naar een in den gevel geplaatsten steen
met de voorstelling van een blauw geschilderde os, waarboven 1612 en
waar beneden IN DE BLAUWE OS is aangebracht. Deze steen wordt thans
bewaard in een der kelders van het Friesch Museum van Oudheden te
Leeuwarden.
♦ De Blauwe Poort, ook de Aardappelbeurs geheeten, was de naam eener
herberg aan de Oude Koemarkt, zoo genoemd naar de onmiddellijk
oostwaarts gelegen grijs-blauw geschilderde open doorgang,
welke toegang verleende tot eenige woningen, welke genoemd
werden In de Blauwe Poort.
♦ Het Blauw Huis werd eertijds genoemd een huis aan de Tweebaksmarkt,
onmiddellijk ten
noorden van de Galileërkerk (omstreeks 1580 "'t Blaeu huys tot
Galeyen"), waarschijnlijk
omdat het met blauwe pannen gedekt was.
♦ Het Blauw Huis was in de eerste helft der vorige eeuw een bekende
herberg op Camstraburen. Toen later bij de Verwersbrug een herberg werd
gebouwd, welke den naam van het Nieuw Blauw Huis ontving, onderscheidde
men die op Camstraburen met den naam Oud
Blauw Huis. Omstreeks 1840 was dit laatste reeds verdwenen.
♦ Het Blauw Lam heette in 't begin der 17de eeuw een huis Op de
Kelders, aldus genoemd
naar de voorstelling van een blauw geschilderd lam op het uithangbord
(1618: Pieter Bauckes
grossier Op de Kelders int Blauw Lam).
♦ De Bleek naam van de herberg aan het begin van den Zwarteweg,
oostzijde. Zij is genoemd
naar de bleek, waartoe het zuidoostwaarts daarvan gelegen terrein
eertijds gebezigd werd(4). Zie ook de Oude Bleek.
♦ De Bleekerstraat, van de Spanjaardslaan in noordelijke richting
loopende naar het terrein
der IJsbaan, is ontstaan na de zeventiger jaren der vorige eeuw en
ontleent haar naam aan de
bleekerij van L. Huizinga, welke zich ten oosten dier straat en
gedeeltelijk ter plaatse van het
IJsbaanterrein bevond.
♦ Het Blokhuis. Daaronder verstond men in het algemeen het complex van
gebouwen sedert 1498 zuidoostwaarts van de oude stad - ter plaatse van
de tegenwoordige gevangenis - gesticht door graaf Willebrord van
Schaumburg, stadhouder van den hertog van Saksen. Geheel door een wal
en gracht omgeven en van een flinke bezetting, onder bevel van een
maarschalk voorzien, diende het om de stad gemakkelijk in bedwang te
kunnen houden. Meer in het bijzonder noemde men Blokhuis het
hoofdgebouw, hetwelk ook onder den naam van het Kasteel voorkomt. Aan
den westgevel hiervan waren tot 1515 geplaatst de in hardsteen gehouwen
wapens van Saksen en Schaumburg, die daarna door het keizerlijk wapen
van Karel V werden vervangen. In 1580 is het blokhuis door de
Leeuwarders zelve onder leiding van burgemeester Adsje Lammertsz
ingenomen en "gedemolieer d"(5). Ook Harlingen en Staveren bezaten tot
laatstgenoemd jaar hun Blokhuis.
♦ Blokhuisdiep. Aldus werd eertijds (sedert omstreeks 1600) de latere
Keizersgracht
genoemd.
♦ De Blokhuisbrug vormde eertijds de verbinding tusschen het voorplein
van het Blokhuis met de stad.
♦ De Blokhuisfenne komt reeds omstreeks 1543 voor als een perceel
weiland achter het Blokhuis gelegen.
♦ De Blokhuispijp, eertijds nabij het Blokhuis over de Oudegracht
gelegen, is de oude benaming ming van de latere Rhalapijp.
♦ Het Blokhuisplein is de naam van het terrein voor den ingang der
tegenwoordige Gevangenis
gelegen.
♦ De Blokhuissteeg is reeds vóór het midden der 16de eeuw ontstaan door
bebouwing der der binnenzijde van den Stadswal nevens stins en hof der
Jousma's (het latere Muntenburg).
(1) Tot omstreeks 1865 deed tevens de oude harddraversbaan in het
Zaailand nog dienst.
(2) Zie nader over hem: W. Eekhoff, "Het Leven en de Lotgevallen van J.
M. Baljée", Leeuwarden, 1835.
(3) Zie dr. G. A. Wumkes "Stads- en Dorpskroniek", I, 276. Ook
Amsterdam heeft hare
Bethaniëndwarsstraat, ongeveer dáár, waar tot 1589 het klooster van
Sint Maria Magdalena in Bethaniën stond.
(4) Aan de andere zijde van den Zwarteweg, aan den Hoekstersingel, lag
destijds de bleekerij van B. Mulder.
(5) Zie over dat alles nader: Dr J. S. Theissen in "De Vrije Fries",
XXI, 3. v.
||| 43. LC 10 okt. 1936.
♦ De Boer, naam van een houtzaagmolen op het Zuidfliet welke
nog omstreeks het midden der
vorige eeuw bestond, komt reeds op kaarten van 1698 en 1718 voor.
♦ De Bok heette een herberg in de Kleine Kerkstraat oostzijde ter
plaatse
van de latere Coehoornspoort. In 1675 werd door Gedeputeerde Staten van
Friesland deze "groote en welgelegene huysinge, stallinge, plaets enz.
staande in de Kleine Kerkstraet, alwaer de Bock
uithangt" van den eigenaar Jan Alberts Bruinsma voor 2900 goudgulden
gekocht, om haar tot
Ruiterwacht te doen inrichten.
♦ De Bok, naam eener woning op het Zuidfliet, de twaalfde van
Pietersburen af, welke reeds na
1840 niet meer bestond; stellig aldus genoemd naar het gevelteeken
waarop een bok afgebeeld
was.
♦ De Bollemanskamers werden genoemd een tiental woningen, in 1607
gebouwd aan den oostkant van het noordelijk
deel der Bollemanssteeg. In 1762 werden deze, toen bouwvallig
geworden, woningen verbouwd tot een vleugel van het Diaconiehuis, welke
in 1886 opnieuw
verbouwd werd, waarna er o.a. "de treemter", de gezelschapszaal der
oude mannen, een
plaats vond. De bestemming er van blijkt uit de oorspronkelijke
memoriesteen der stichting,
waarvan het opschrift luidt:
Ter Eren Godts
hebben Iuffrow Mary Tzaerda Wedue van
Ritsko Van Eisingha en
Reinsck Iorits Andringha Wedue Van Sierck Walles Hendrick Hendricks Korting Van Diest
eertits burger deser Stadt Leuwerde
tot opbouwinghe deser 10 kaemeren gegeven
sekere summa gelts
om Van Schaemele Weduwen
Lidtmaten deser christelicke Gemeinte bewoent te worden
om Goedes Wille
Aº. 1607.
♦ De Bollemanssteeg, welke ook later tijdelijk den naam Schoolstraat
heeft gedragen, is sedert 1582 aangelegd van de Bagijnestraat naar de
Groote Kerkstraat. Zij draagt haar naam naar den bewoner van een der
eertijds aldaar gelegen veestallen van het
voormalige Bagijneklooster, zekere "Harmen Stalmeister, alias Bolleman,
in de Bagijnestrate". Onder bolleman verstond men
n.l. eertijds in de Friesche steden de houder van een stier.
♦ De Bolswarderkamers is de naam van een vijftal woningen, in het laatst
der 17de eeuw gesticht door het echtpaar Harke Reyners en Doutjen Heeres, ten einde door behoeftige oude
vrouwen pro Deo te worden bewoond, te begeven door den
Procureur-generaal van het Hof
van Friesland. Zij ontleenden hun naam daaraan, dat zij gelegen waren aan de
♦ Bolswardersteeg, een doodloopende steeg in het Ruiterskwartier, onmiddellijk ten oosten van
de Ipe Brouwersteeg.
♦ Het Bonkehout, een smalle, vaste houten brug, op de grens van het
Stedelijk gebied bij Snakkerburen, liggende in het
oude voetpad van Olde Galileën naar Lekkum, over de Bonkesloot of
kortweg de Bonke, welke in 1873 van Stadswege is afgebroken, tengevolge
van den aanleg van het Lekkumerdijkje.
♦ Bonkenburg. Na de afbraak der kerk van Nijehove in den zomer van 1765, werden er, -
vóór de egaliseering van het vrijgekomen terrein -, diepe kuilen gegraven
tot berging der
vele doodsbeenderen, welke tegen de muren der kerk gelegen hadden. Naar
deze "bonken" droeg die hoek van het Jacobijner kerkhof later den naam
Bonkenburg.
♦ De Bonnebrug, eertijds de Heer-Ivo-brug genoemd, een zoogen. "algemeene
burebrug",
welke door de eigenaren der woningen van de Boterhoek, het Heer-Ivostraatje, het Sint Jobsleen e. a. onderhouden
werd, is in 1868 verdwenen bij de demping der gracht in het Sint
Jobsleen. Ongetwijfeld was zij genoemd naar zeker persoon, wiens voornaam Bonne
luidde, welke is ons echter onbekend.
♦ De Bontemanssteeg, tot in de 17de eeuw de benaming der latere Rochebrunesteeg, is
genoemd naar een lid van het geslacht Bontemans.
♦ De Bontepapesteeg, bij misspelling wel Bonepaterssteeg en in den
volksmond Pompmakerssteeg genoemd, loopende van de Speelmansstraat tot
de Groote Kerkstraat, draagt dien naam naar
de zwartbonte kleedij der paters van het weleer aan die steeg gelegen
"Klooster" der Dominicanerorde, bestaande uit een witten rok,
patience en verlengd scapulier, waarover, bij het uitgaan een zwarte
mantel met kap gedragen werd.
♦ De Boomsbrug, leidende van den Grachtswal over het Fliet naar den Oostersingel, werd omstreeks 1610 of daarvóór
gelegd en in 1860 verlaagd en vernieuwd. Zij ontleent haar naam
aan de sluit- of of tolboomen, welke eertijds voor deze brug in de stadsgracht gelegen waren.
♦ Het Bosch was de naam van eenige woningen, in het begin der 18e eeuw gebouwd achter de
Dienaarstrans, boven op den stadswal en waarschijnlijk aldus genoemd
naar de overvloedige
beplanting van dien wal ter plaatse. Het zuidelijkst gelegen huis aan
de oostzijde van de
Keizersgracht droeg daardoor nog lang den naam van het huis in het
Bosch. Na 1845 zijn de woningen van Dienaarstrans en Bosch afgebroken
ten behoeve van de uitbreiding van het Huis van
Bewaring.
♦ Het Boshuizergasthuis is in 1652 aan het Jacobijner kerkhof gesticht
door jonkvrouw Anna van Eysinga, eerst, in 1618, gehuwd met Hero van
Burmania, ritmeester der Cavalerie, en daarna, in 1635,
met Philip van Boshuysen, grietman van het Bildt, met wien zij Juckema
state te Stiens bewoonde. In het jaar van overlijden van laatstgenoemde
liet zij hier een 19-tal woningen rondom een bleekveld bouwen, bestemd
om
door behoeftige weduwen pro deo te worden bewoond. De overdekte ingang
draagt het opschrift:
AVE
Aº. MCD.LII.
Het geheel werd van het kerkhof gescheiden door een ringmuur met poort, waar boven men leest:
Het geen hier staet, uyt nyt oft haet doch niet beschout,
Tot armoedts hulp en Weduws troost is het geboudt.
♦ De Boterhoek oorspronkelijk als Butterhorne voorkomende en bestaande
uit eenige verspreide koemelkerijen en veestallen waar zuivel
vervaardigd werd, -
vandaar de naam - is na 1661 door aanbouw van meerdere woningen
uitgegroeid tot een buurt ten noorden van het Oldehoofster kerkhof,
waar in het algemeen niet enkel de schamele gemeente een onderkomen
vond,
maar waar men tevens tot in onzen tijd aantrof "logisen voor reisende
bedelaers en vreemde vagabonden".
♦ De Brak (verbastering van het Fransche baraque). Aldus werd een huis
in den hoek van de Zak genoemd, hetwelk in 1805 van Stadswege
aangekocht was om te
worden ingericht tot een "caserne of barak" voor de legering der
Fransche militairen. Na den Franschen tijd verviel deze bestemming
weder, waarna het o. a. als burgerschool voor jongens (1834-'68) en als
gymnasium (1868-'79) heeft dienst gedaan.
♦ Het Brandjesklooster is de naam van den westelijken hoek van de Boterhoek. Een klooster, in den zin eener
geestelijke stichting, was het allerminst. Het betreft hier enkel een complex van een aantal bij
elkaar behoorende woningen (vgl. Arendsklooster) welke vermoedelijk het oorspronkelijk
eigendom waren van zekeren Brand, in de wandeling meer gemeenzaam aangeduid met den
verkleinnaam Brantje (Friesch: Brântsje).
♦ De Breededijk (ook als Hoogedijk en Heerenweg voorkomend) is de oude
benaming van den oostelijken dijk der
voormalige Middelzee, op welks gedeelte in 1847, van de stad tot de
Groote Bontekoe, een straatweg en verderop een grintweg werd aangelegd
(de Stienserdyk). Hij is opmerkelijk breeder dan de voormalige
westelijke Middelzeedijk, ongetwijfeld samenhangende met de veelvuldig
voorkomende westelijke winden, welke vooral hooge standen van het
zeewater in oostelijke richting bewerkten.
♦ Breemanshof was vóór omstreeks 1610 een uitgestrekte boomgaard,
toebehoorende aan zekeren Breeman, gelegen buiten de stadsgracht, noordwaarts van de Boomsbrug, door welken
hof, samenhangend met den bouw van die brug, de Oostersingel gedeeltelijk aangelegd is.
♦ De Breedeplaats loopende van het Jacobijner Kerkhof naar de Nieuweburen, is ontstaan na
1580 door den aanbouw van woningen in het, westelijk van het toen opgeheven Jacobijnerklooster gelegen Jacobijner
Appelhof, als een breede plaats, naast de voormalige
kloostergebouwen gelegen.
♦ De Breedstraat, loopende van bij de Put naar de Nieuweburen, bestond
reeds omstreeks 1550 "als eene der weinige regte en tamelijk breede
straten der stad". (In een oorkonde van 25
Febr. 1580 komt zij voor als "die Breede Straet").
♦ De Brol, thans een bestraat dubbel brugplein, in het centrum der oude stad, was reeds in het
midden der 16de eeuw aangewezen als marktplaats van zuivelproducten en
groenten ("de Kruidbanken"). Denkelijk zijn omstreeks dien tijd in plaats van een houten brug, de beide
lange en breede steenen bogen aangebracht, die van het water der Kelders naar dat van het
Nauw en de Weaze strekken en welke van 1615-'17 vernieuwd zijn.
Oorspronkelijk had de naam echter niet betrekking op de overbrugging
doch op het water zelf, dat er door overkruind wordt. Oudtijds is
namelijk ter aanduiding van de overbrugging, steeds sprake van De
Brolsbrug (1483: Brulbregge; 1511 broll breggha; 1516 broelbrugghe),
terwijl in 1552 gesproken wordt van "schuyten, liggende in de Brol bij
de Brolbrugge"). Waarschijnlijk moet de naam welke niet enkel in
Friesland, maar ook buiten Nederland voorkomt -, verklaard worden
als een lage eenigszins waterige streek, geschikt voor het weiden van
vee (vgl. de beteekenis van den naam der nabije Weaze). Later toen de
oude beteekenis niet meer gevoeld werd, is men misschien verband gaan
leggen tusschen
de vele dingen van geene of geringe waarde, welke er te koop werden
aangeboden en het
begrip van rommel, wanorde voor brol, dat ook in Friesland wel bekend
is. Als middelpunt der stad was in 1516 op de Brolsbrug een schavot
opgericht, waar het halsrecht verricht werd aan burgemeester Wybe
Sakelesz, terwijl men er van 1559-1684 het wachthuis der
Stadsbierdraggers en tot 1685 de kaak of pronkpaal
aantrof, waarom men de Brolsbrug ook wel een enkele maal vindt
aangeduid als de Kaaksbrug.
♦ De Broodkamer, oorspronkelijk de Geerkamer, terzijde van het koor der
Jacobijnerkerk, was sedert 1664 ingericht voor de wekelijksche
bedeelingen der Stadsarmen, hetgeen o. m. uitgedrukt
werd door het opschrift op het toen daarvoor geplaatste en nog
bestaande poortje:
HIER DEELT MEN BROOT EN GELT
AEN CHRISTI ARME LEDEN.
DUS WORDT ELK LEDEMAET SEER
VIERIGLYCK GEBEDEN
DAT HY MILDAEDIGHEYT TOONT
MET EEN OPREGT HERT
'T WELCK GEWISLYCK WEDER VAN
GOD VERGOLDEN WERT.
Sinds 1826 trof men de Broodkamer aan in een huis op de Keizersgracht, nabij het Nieuwstraatje, dat zij, met andere
huizen, na 1850 van Stadswege haar plaats ruimen moest voor eene Gemeenteschool.
♦ De Brouwersgracht is een oude benaming voor het Zwitsersch Walletje,
hetwelk sedert 1513 ook Hynstewâd genoemd werd. Waarschijnlijk is zij
aldus genoemd naar de woning ter plaatse van een bierbrouwer, evenals
De Brouwerssteeg, een latere benaming voor de Collegesteeg op de
Voorstreek, welke ook als Koperslagerssteeg voorkomt.
♦ De Burmaniafenne (1511 Burmaniafen; Buurman(n)ia fenne) wordt reeds
in het begin der 16e eeuw vermeld als een stuk weiland op het
Nieuwland, toen eigendom van den Leeuwarder edelman Tjaard Burmania.
♦ Het Burmaniahuis, sedert het laatst der 16de eeuw ook als Catershuis voorkomende
en zuidelijk van de Oldehove gelegen, was het oude stamslot van het Leeuwarder adellijk geslacht Burmania, waarvan
reeds in het laatste kwart der 12de eeuw een zekere Douwe
Burmania vermeld wordt. Nauw waren de betrekkingen van dit aanzienlijk
geslacht tot de parochiekerk van Oldehove, waarin zij het
patronaatsrecht uitoefende. Oorspronkelijk
was het Burmaniahuis geheel met een gracht en later - na verbouwing - met een ringmuur
omgeven. Boven de poort in dien muur aan de noordzijde bleef een steen bewaard met het
volgende opschrift:
RIENCK VAN BVRMANIA RIDDER EN DROST
TOT COEVARDEN Aº. 1555
en daarbeneden onder de wapens van beide volgende personen:
I. GEMMA VAN BVRMANIA
I. JEL VAN AYLVA
n.l. Jonker Gemma van Burmania de bekende "Stânfries" en diens
echtgenoote Jonkvrouw Jel van Aylva. Omstreeks
1600 schijnen er twee Burmaniahuizen naast elkaar te hebben bestaan. In
een oorkonde van 1598 is n.l. sprake van "Nyeuw Burmanija huys, staande
ten westen annex aen Out Burmanija huys".
♦ De Burmaniapijp is een benaming, welke in het eind der 18de eeuw voorkomt voor de
Adsje Lammerts- of of Westerpijp onmiddellijk ten zuiden van het Burmaniahuis gelegen.
♦ De Burmaniastraat, soms als Burmaniasteeg steeg voorkomende, loopt van halverwege de
Kleine Kerkstraat met een bocht naar de breedzijde der Nieuwestad en
vormde eertijds de
zuidoostelijke begrenzing van den uitgestrekten hof, behoorende bij het Burmaniahuis.
♦ De Buweersterfenne (1406: Buawerstra fenne; 1511 Buwerstera fenne; 1543
Buester fenne) is de oude benaming van een stuk weiland gelegen
bezuiden het oostelijk deel van het Fliet, hetwelk eertijds onder
Leeuwarderadeel ressorteerde.
♦ Bij de Meervischbanken: Nadat in 1851 de vischbanken van de Oude Vischmarkt op de
Koningspijp verdwenen waren, werd de zeevischmarkt overgebracht naar de
Oosterkade,
terwijl nog langen tijd daarna de zoetwatervisch op de oude plaats geveild werd, waarom men
nog steeds van deze plek bleef spreken als van "by de Meervischbanken". Als laatste
herinnering daaraan verdween in 1903 de hardsteenen pomp op den wal der
Voorstreek, tegenover over het hoekhuis Voorstreek/Wortelhaven.
♦ Bij de Put. Aldus wordt genoemd een driehoekige buurt nabij de Groote Kerk, aangezien
zich hier eertijds, tusschen de Breedstraat en de Speelmanstraat, een
put bevond, welke tot algemeen meen gebruik gegraven was. Zij was met
een ringmuur ommetseld en van een wip tot het gemakkelijk putten
voorzien. Nadat deze vervallen was, werd in 1779 daarnaast een nieuwe
put aangelegd, omgeven met een fraai pedestal van gehouwen steen,
waarboven een kloklantaren was aangebracht. Na ongeveer een halve
eeuw bleek ook deze put onbruikbaar te zijn geworden, waarom zij
in Maart 1834 overkruind en het pompwerk weggeruimd is.
Naschrift: Een onbekende lezer veronderstelt, dat de naam Bargest
ontleend zou zijn aan het woord barge (= trekschuit voor
personenvervoer ingericht); in genoemde steeg zouden zich n.l. de
stallen van de paarden der schuitjagers bevonden hebben). Ons is
slechts bekend, dat de barges die in dit deel der stad gelegen waren,
in- en afvoeren van het Schavernek, terwijl de er bij betrokken jagers
hun onderkomen vonden in de Harlinger Stal ten noorden van het Verlaat.
Bovendien verzet zich de uitspraak van het woord tegen den beweerden
uitleg: de Leeuwarder spreekt van barch, als hij een varken bedoelt,
terwijl de naam van het bedoelde vervoermiddel door oud-Leeuwarders
steeds als ba(r)sje uitgesproken werd.
>> begin ||| 44. LC 24 okt. 1936.
♦ Cambuur samentrekking van Camminghabuur, buurschap nabij de sedert 1810 verdwenen Camminghaburch aan den oostkant kant van Leeuwarden.
♦ De Cambuursterbrug is het vroegere bruggetje in den Oostersingel,
hetwelk gelegen was dáár, waar de sloot langs den zuidkant van het
Cambuursterpad in de stadsgracht uitliep.
♦ De Cambuursterhemrik, andere benaming (o. a. in 1543) voor den lateren Cambuursterpolder.
♦ Het Cambuursterpad, ook Cambuursterpadje genoemd, is het voetpad, dat
oorspronkelijk
van de Stad en het Fliet naar Camminghaburch leidde.
♦ De Cambuursterpolder is de polder, waarin niet slechts Cambuur, maar al de landerijen in
de omgeving van het Kalverdijkje gelegen zijn.
♦ Het Cambuursterslot. Onder deze benaming komt (o. a. in 1761) voor
Camminghaburch. (1431: Kamminghabuurstra-state; 1544: 't huys van
Kammingaburch; 1561: 't huys van Cambueren; 1651: die Sate ende State
Cammingaburgh). Van deze oud-adellijke state(1), eertijds noordwaarts
van het Cambuursterpad gelegen, wordt
omstreeks het midden der 14de eeuw als eerste bewoner genoemd Syds
Cammingha, na wien het tot 1610 onafgebroken aan de Cammingha's heeft
behoord. Na in 1398 belegerd te zijn, werd het huis zeer versterkt en
tot een blokhuis of versterkt kasteel ingericht, waar o. m. het
"huisrecht" werd uitgeoefend. Na den bouw van het Leeuwarder Blokhuis
in 1499
binnen de wallen, in den zuidoosthoek der stad, ging de
beteekenis als versterking grootendeels te niet, en werd het in
de wandeling genoemd het Oud Blokhuis. Sedert omstreeks het midden der
18de eeuw bleef Camminghaburgh onbewoond; in 1810 ging men tot afbraak
van het huis over, terwijl in 1840 de grachten om het erf zijn gedempt
en het geheel tot weiland werd ingericht.
♦ Camminghahorne vindt men, sedert het midden der 16de eeuw genoemd:
het
terrein, strekkende van de Kleine Hoogstraat oostwaarts tot aan de kerk
van het voormalige Witte Nonnenklooster (2), zoowel ten
zuiden als ten noorden van de Groote Kerkstraat(3); aldus genoemd naar
de stins der Cammingha's, welke eertijds op de horne, herne of hoek van
dit terrein gelegen was.
♦ Camminghahunderi, een in Friesland gelegen landgoed, dat vermeld wordt in 839, in een
Latijnschen giftbrief van keizer Lodewijk den Vrome ("villa
Cammingehunderi"), waarvan de juiste ligging onzeker is. Mr. J. Dirks
wijst op verschillende gronden daarvoor Leeuwarden aan(4), mej. R.
Visscher doet dit eveneens en stelt het identiek met Camminghahorne.(5)
♦ Camminghahuis, eertijds gelegen aan de zuidzijde van het westelijk deel
der Groote Kerkstraat(6), werd in het midden der 18de eeuw bewoond door zijn eigenaar Frans van Cammingha. Ook het onmiddellijk ten oosten daarvan gelegen huis behoorde tot het
familiebezit der Cammingha's; het wordt o. a. in 1606 genoemd het cleyne huys. In 1622
ging het geheel in andere familiën over.(7)
♦ Camminghastate is vermoedelijk - volgens een testament van Sikke van
Cammingha van 1623 - een bezitting der Cammingha's nabij Oldegalileën
geweest, doch waarvan verder geen spoor meer is terug te vinden.
♦ Camminghastins in de Groote Kerkstraat, tegenover het Sint Anthony-Gasthuis gelegen,
komt in een koopacte van 1669 voor onder den naam "Aed Leeuwaerd ofte
Oude Stins", het huis met den onlangs afgebeelden merkwaardigen
gevelsteen.
Als laatste bewoner ervan, uit het geslacht Cammingha komt voor Tiete
van Cammingha, na wien het in 1594 - misschien na een ouderdom van vier
eeuwen - is "gedemolieert". Een waarschijnlijk nog oudere
Camminghastins, mede aan de noordzijde van de Groote Kerkstraat
gelegen, ongeveer tegenover de kerk van het Witte
Nonnenklooster, bestond in haar oudste gedaante misschien reeds in
839 toebehoorende aan Gerlof Cammingha, die in 876 als monnik te
Corbeye in Duitschland stierf(8). De stins bevond zich eertijds op den
hoek der straat bij de kerk van Nijehove, waarover de leden van het
geslacht Cammingha het patronaatsrecht uitoefenden.
♦ Camstraburen, in den volksmond Camsterburen, sedert de 16de eeuw westelijk van de
Dokkumer Ee ontstaan als een voorstad van Leeuwarden, ontleent dezen naam aan het
adellijk geslacht Camstra, dat weleer zetelde op de meer noordelijk
gelegen Bilgaarderterp en waarvan reeds in 1481 Peter Kampstra genoemd
wordt. Van tijd tot tijd waren hier door dat geslacht eenige erven
afgestaan tegen zekere grondpacht, welke ook in opvolgende tijden aan
zijn nakomelingen, - zoo in 1650 aan jonkheer Goffe van Camstra, te
Minnertsga - is betaald geworden. Vóór de doorgraving in 1859, wegens
het verleggen der stadsgracht naar de Dokkumer Ee, vormde de
tegenwoordige Eebuurt één doorloopend geheel met Camstraburen.
♦ De Canselarij, gelegen aan de oostzijde der Turfmarkt, is gebouwd in
de jaren 1566-'71, ten einde het Hof van Friesland - waaraan naast het
burgerlijk bestuur tegelijk de hoogste rechterlijke macht in de
provincie was toevertrouwd - een zetel te verstrekken. Nadat in 1504
door het Saksisch bewind dit lichaam was ingesteld, werd aan de
westzijde van het Blokhuis(9) een afzonderlijk gebouw tot een
"Canselrye" gesticht, hetwelk reeds in 1542 om strategische redenen
weer afgebroken werd, waarna van 1545-'71 als zoodanig de zuidelijk van
het Galileërklooster gelegen "Infermerie" heeft dienst gedaan.
♦ De Canselarijgracht of Heerengracht werd eertijds genoemd het
vaarwater, dat vóór de demping in 1894 den naam van Turfmarkt droeg.
♦ De Canselarijpijp, voerende van de Koningstraat over de voormalige
Heerengracht naar de Canselarij, is geamoveerd bij de demping van de
Turfmarkt in 1894. Op deze pijp werd in de 16de eeuw wel het halsrecht
recht uitgeoefend.
♦ Catershuis. Onder dezen naam komt meermalen malen het Burmaniahuis
voor, sedert de Burmania's zich met het Overijselsche geslacht Caters
verbonden hadden tengevolge der huwelijken van Joost van Burmania met
Baef Caters en van Anna van Burmania met Claes Caters in 1582.
♦ Catershoven. Aldus werd in de 18de eeuw de buitenplaats in den zuidoostelijken hoek van
Achter de Hoven genoemd, waar tot in het laatste kwart der vorige eeuw
Zorgvliet gelegen was. Naar alle waarschijnlijkheid was zij in de
omgeving van gardenierslanden of hoven gelegen, oorspronkelijk het
eigendom van een der leden van het vorengenoemde geslacht Caters.
♦ Catharinaburen is de naam van de straat, welke uit het Hoeksterkerkhof ongeveer evenwijdig
loopt met de Voorstreek, achter het gebouw bouw aldaar, waar eertijds de parochiekerk van
Hoek zich bevond. Zij houdt de herinnering levendig aan Sint-Catharina,
waaraan die kerk was toegewijd. Een der huizen van die
buurt bevat een hardsteen, welke den straatnaam vermeldt, benevens het
jaartal 1762, n.l. dat, waarin het laatste huis er van gebouwd werd.
♦ De Cichoreibuurt, vóór 1902 door een sloot van den westkant van Pietersburen op het
Zuidfliet gescheiden, is thans ingenomen door de Willem Loréstraat. De
naam herinnert misschien aan het feit, dat hier in de buurt
indertijd naast zooveel andere landbouwproducten, cichoreiwortels
verwerkt werden.
♦ De Ciprianussteeg, van Over de Kelders voerende naar de
Korfmakersstraat, is waarschijnlijk genoemd naar den bewoner of
eigenaar van een of meer der weinige huizen in
deze korte steeg.
♦ Coehoornshuis, eertijds gelegen aan de westzijde der Kleine
Kerkstraat, tegenover de voormalige "Corps de garde voor de Ruiters",
diende sedert omstr. 1680 eveneens tot stalling voor de Ruiterij.
Blijkbaar gaf een poortje tot het gebouw toegang, waarom het ook
genoemd werd:
♦ De Coehoornspoort, onder welke benaming tot in onzen tijd een later op
dezelfde plek opgetrokken gebouw bekend was. Omstr. 1800 werd het door
negen huisgezinnen bewoond. Volgens overlevering zou de
vestingbouwkundige Menno baron van Coehoorn aanvankelijk
zijne aanwijzingen voor eene doeltreffende inrichting van het gebouw gegeven hebben.
♦ Het College is in de omgangstaal de benaming voor het Provinciehuis,
waar de Staten van Friesland zetelen. Het bevindt zich ter plaatse aan
de Tweebaksmarkt, waar vóór 1580 het refugium van den abt van het
Bergumerklooster stond, en is meerdere malen uitgebreid en verbouwd.
Aanvankelijk diende het enkel tot vergaderplaats van het College van
Gedeputeerde Staten, waarnaar het tot op heden vaak benoemd wordt.
♦ De Collegekamer of het Huis der Israëlitische Gemeente bevond zich
sedert het einde der 18de eeuw aan de zuidzijde der Nieuweburen, op den
oosthoek der Doorgaande steeg, en heeft alszoodanig tot na het midden
der vorige eeuw dienst gedaan. De bovenverdieping van het huis deed
dienst tot het houden van vergaderingen van het kerk- en armencollege,
vandaar den naam.
♦ De Collegesteeg, ook als Brouwerssteeg en Koperslagerssteeg
voorkomende, bevond zich tot voor enkele jaren aan den oostkant der
Voorstreek, tusschen de Amelands- en Dubbelepijp, maar is bij de
doorbraak aldaar ten behoeve van de Sint Bonifatiuskerk, verdwenen. In
die steeg bevond zich een gebouw, waar de godsdienstige secte der Collegianten
of Rijnsburgers hunne collegiën (= vergaderingen) hielden van kort na 1720 tot in het laatst der 18de eeuw.
♦ De Cruysepijp, andere benaming voor de Tuinster- of Flietster
waterpoort, is waarschijnlijk genoemd naar den Leeuwarder burgemeester
Hans Kruyse, die omstreeks 1530 in de nabijheid daarvan zal gewoond
hebben.
>> begin
♦ De Deelfenne wordt in 1543 vermeld als een
stuk weiland, gelegen op Cambuurster hemrik.
♦ De Deinumer Suupmarkt wordt genoemd het
gedeelte van de smalzijde der Nieuwestad tusschen
schen Wijdesteeg en Kleine Kerkstraat. Sedert
het begin der 16de eeuw, - toen het gebruik
van karnemelk (Friesch sûpe; Leeuwardersch:
suu p) als menschelijk voedsel meer algemeen
was -, vormde het een der vier plaatsen, welke
als markt daarvoor waren aangewezen. Naar
alle waarschijnlijkheid brachten de "suupboeren"
uit Deinum en omstreken hier hunne waar ter
markt.
♦ Dekemahuis, een oud patricisch huis aan den
zuidkant van de Groote Kerkstraat, heeft vier
eeuwen aaneen en misschien nog langer, na
menige wijziging te hebben ondergaan, gestaan
ter plaatse, waar zich sinds 1875 de Hoogere
Burgerschool voor meisjes bevindt. Tot 1680
bleef het in handen der leden van het adellijk geslacht Dekema, terwijl
het in
1846 werd afgebroken. Waarschijnlijk is het
tusschen de jaren 1681 en 1696 bewoond door
prinses Albertina Agnes en vindt men het daardoor
een enkelen keer aangeduid als "'t Oude
Hof". Een ander
Dekemahuis bevond zich eertijds aan het
tegenwoordige Raadhuisplein, tusschen het voormalige Weeshuis en
Rolkemahuis, vóór 1568 vermoedelijk
bewoond door den Raadsheer Ridder
Pieter van Dekema.
♦ De Dichte Gasthuissteeg voert van de Groote
Kerkstraat, tegenover het Sint-Anthonygasthuis
naar het Perkswaltje, evenals de Wijde
Gasthuissteeg, welke evenwel belangrijk breeder
is dan eerstgenoemde zeer nauwe steeg.
♦ De Dienaarstrans, weleer gelegen op het terrein
van het tegenwoordige Huis van Bewaring,
in het zuidelijk verlengde van Haakmaburen, is
ontstaan in 1698 en '99 door den bouw tegen den
stadswal van een achttal woningen, ten behoeve
der gerechtsdienaars van het toenmalige
malige Hof van Justitie. In den winter van
1845-'46 zijn deze woningen afgebroken, in
verband met de noodzakelijke uitbreiding van
het terrein rondom de nieuwe Rijksgevangenis.
♦ Doedmoershuis, een groot gebouw eertijds
staande in den Camminghahof, eenige
schreden zuidwaarts van de parochiekerk van
Hoek, werd bewoond door Doed Sjuksdr.
Dekema, na den dood van haar tweeden
echtgenoot Haije Cammingha in 1486. Zij was
de moeder o.a. van Pieter Cammingha, bewoner
van het nabijgelegen Amelandshuis. Ook
na haar overlijden in 1500 bleef het onder dien
naam bekend (o.a. in 1561). In de 16de eeuw
ging het uit handen der Cammingha's in ander
bezit over, terwijl het in 1820 geheel verbouwd
werd.
♦ Doekemafenne, reeds in 1471 vermeld als een
stuk weiland, eigendom der Doekema's, evenals Doekemahuis of
Doekemastate. Van den stichter van dit huis is weinig bekend,
doch opmerkelijk, dat het steeds als een bezitting der Cammingha's
vermeld wordt
(o. a. in 1473: Gerrit Cammingha). Wellicht is
de state, vermoedelijk aan de noordzijde der
stad, op het Oudland gelegen, na 1625 gesloopt.
♦ De Doeke Martenspijp, vóór de Kleine Kerkstraat over het water der
Nieuwestad gelegen,
dankt den naam aan het eertijds daarnevens gelegen Martenahuis(11),
hetwelk in 1552
vernieuwd werd door den edelman Doeke
Martena, die het vervolgens langer dan een
halve eeuw bewoonde(12).
♦ De Doele, ook de OudeDoele genoemd,
was tot in het begin der 19de eeuw een herberg
met tuin, gelegen in den nu verdwenen zuidoosthoek
van den Grachtswal, waar misschien ook
gelegenheid was tot "het schieten naar de
papegaai".
♦ De Doeledwinger werd genoemd het sinds
1621 opgeworpen bastion, noordoostwaarts van
de Stads Schuttersdoele, hetwelk deel uitmaakte
van de vestingwerken der stad.
♦ De Doele Oosterstraat, eertijds een andere benaming
(o.a. in 1648) voor de Groeneweg.
♦ De Doelestraat leidde oorspronkelijk van de
Groote Kerkstraat naar de noordelijk gelegen
Stads Schuttersdoele, met ruimen hof en schietperk
perk, waarin een groot gebouw met toren zich
bevond. Behalve dat de schutterij der stad zich
hier in den wapenhandel oefende, - door het
schieten naar de steeg of naar de schijf met het
geweer - werden hier later tevens bijeenkomsten
en danspartijen door de burgert gehouden.
Een gedeelte van de hof werd later bij den
Prinsentuin getrokken.
In de 17de eeuw las men gegrift in een ruit
van het torentje:
"Blonk oyt het Capitool door Cesars lauwerkrans,
'k Heb mede Koningen op mynen Toorentrans
Gehuldight, vreemdeling. Maar Koningen van Vogels,
Geschooten van de steng door drift van loode kogels.
Nu koelt die oeffening, terwyl der Voogden gunst
My rijkelyk verstelt, trots Italjaansche kunst,
Dus pronk ik voor het oogh daar yder trekt zyn lust of,
Men noeme my voortaan de Burg van 's Vorsten Lusthoff."
(1) Omstreeks 1500 noemt Rienk Idses
Emingha, genaamd Cammingha, Hoveling
toe Cambuur.
(2) Ter plaatse van de latere Waalsche kerk.
(3) Zie daarover mej. R. Visscher in "De
Vrije Fries", XXVIII, 95 v.
(4) In "De Vrije Fries", IV 342 v.
(5) In "De Vrije Fries", XXVIII 99.
(6) Waar thans de Provinciale Keuringsdienst
gevestigd is.
(7) Zie voor de geschiedenis van dit huis
Mej. R. Visscher in "De Vrije Fries", XXXII
61 v.
(8) "De Vrije Fries", XXVIII 98 v.
(9) Ter plaatse van het Stadsziekenhuis.
(10) In de Schrans onder Huizum lag vóór
1578 de state het Oud Hof, eveneens een
bezit van het adellijk geslacht Dekema, hetwelk
in genoemd jaar door het Leeuwarder
grauw is gesloopt, toen het bewoond werd door
den Spaanschgezinden Raadsheer Julius Dekema.
(11) Ter plaatse van de Leeuwarder Bioscoop,
zuidzijde Nieuwestad.
(12) Een oude overlevering verhaalt evenwel
dat de naam is ontstaan wegens het feit, dat over
deze pijp een optocht van edelen, misnoegd over
de Spaansche regeering, met D. Martena aan het
hoofd, zou zijn geschied. Vermoedelijk zijn
naar dezen edelman de bekende Doeke
Martensperen geheeten.
||| 45. LC 7 nov. 1936.
♦ De Dokkumer Ee, kortweg genoemd de Ee,
- welke voorbij Dokkum het water der gronden
den van Oostergo naar de Lauwersee voert -,
liep eertijds van het tegenwoordige Camstraburen
in zuidoostelijke richting door den
Arendstuin, vandaar dwars over de Nieuweburen
langs den oostkant der Concertzaal in de Breedstraat,
daarna dwars over de Sacramentstraat
naar de samenkomst van den Eewal met de Slotmakerstraat
en vervolgens langs den Eewal in
de richting van het Hofplein, waarna zij zich
ten slotte vereenigde met het water der voormalige
malige Middelzee.
♦ Het Dokkumer End, eertijds Luttekeburen
geheeten, is de streek loopende van
de Dubbele pijp naar den Noorderweg. Van dit
"end" der stad voeren weleer de veerschepen
in de richting van Dokkum en omliggende
plaatsen; o.m. trof men hier aan het Dokkumer
Veerhuis.
♦ De Dokkumer Stal, gelegen aan dat gedeelte
van Camstraburen, hetwelk later Eebuurt is
genoemd, is in 1892 afgebroken. Daar stalden
de jagers eertijds hunne paarden, welke
de veerschepen naar Dokkum trokken.
De fraaie gevelsteen van dien stal afkomstig,
is thans in een muur aan de Pijlsteeg ingemetseld.
♦ De Dokkumer Trekweg, loopende langs de
westzijde der Ee, vormde eertijds het jaagpad
voor de trekschepen, die naar Dokkum voeren.
♦ De Dokkumer Waterpoort, andere benaming
voor de Hoekster Waterpoort. Omstreeks
1780 vindt men haar aldus genoemd,
omdat zij "dient zo voor de Jaagschepen van
Dokkum, als voor alle andere, die, door middel
van de Dokkumer Ee, binnen Leeuwarden
moeten komen".
♦ De Doorgaandesteeg is de zeer nauwe steeg,
welke van de Put geheel doorloopt naar
de Nieuweburen, in tegenstelling met de daarmee
samenhangende Bargejagersteeg, welke van
de Nieuweburen halverwege eindigt. Ook op
het Noordfliet vond men, loopende tot het Hoogpad:
De Doorgaandesteeg, eveneens een nauwe steeg,
welke later Weerklanksteeg is genoemd.
♦ De Draaisloot, omstreeks 1900 gedempt, liep
te voren uit het Fliet noordwaarts langs het
Oranjewaltje en ontleent haar naam aan "de
draei" of beweegbare vonder, eertijds over
deze sloot gelegen.
♦ De drie Bijekorven was vanouds, - naar het
uithangteeken genoemd - het huis staande aan
den westkant der Voorstreek, halverwege tusschen
Nieuweburen en Sacramentstraat, waar
later het Stienser Veerhuis gevestigd
was. Misschien was het oorspronkelijk een
koek- en banketbakkerij.
♦ De drie dubbele Koeken heette - eveneens
naar het uithangbord - eertijds het huis op den
noordelijken hoek van de Voorstreek en de
Hillemasteeg, waar nog tot in onzen tijd eene
banketbakkerij was gevestigd.
♦ De drie Ducatons of "Tyltsjedaem" is de
naam van een koemelkershuisje aan het Jelsumerbinnenpad, dat dien naam
ontleent aan een
in den noordmuur van het huisje gemetselde
16de eeuwsche haardsteen, met de voorstelling
van drie in ruitvormen geplaatste cirkels,
binnen elk van welke een menschenhoofd
is aangebracht en welke eenigermate aan geldstukken
doen denken
De legende, waartoe deze steen aanleiding
heeft gegeven, vindt men in Leeuwarder dialect
verteld in de rubriek "Voor het Theeuur" in
dit nummer.
♦ De drie Friezen was omstreeks 1680 eene herberg
te Leeuwarden, waarvan de standplaats ons
onbekend is.
♦ De drie Gebroeders is de naam van een huis,
G 4, in de Haniasteeg. In den gevel bevond zich
een in rococo-stijl gebeeldhouwde steen met de
voorstelling van drie mannen in 18de eeuwsche
kleederdracht en het opschrift DE DRIE GEBROEDERS,
waaronder in de volgende eeuw is gebeiteld:
"Op den 23sten Februarij 1860 lag
REIND REYNERTS SIERSMA
aan dit gebouw de eerste steen".
♦ De drie gouden Schoppen steken nog als
gevelteeken uit aan een huis aan de Brol,
Groentemarkt no. 5.
♦ De drie Hoeden was omstreeks 1685 het uithangbord
hangbord van een huis aan den Stadswal bij de
Tuinster- of Nieuwe Flietsterpoort, waar blijkbaar
- in een tijd, waarin vilten hoeden de
algemeene dracht der mannelijke burgerij uitmaakten
- hoeden werden "schoongemaakt". [Hoeden schoon staat dichterlijk voor
schone, mooie hoeden!]
De stok waaraan het uithangbord hing, gaf
althans te lezen:
"Dit is in de drie hoeden,
Om het hooft te behoeden
Voor wint en koud.
Tromp (2) was stout
Voor der Staten kroon.
Hier maakt men hoeden schoon."
♦ De drie Klokken, eertijds het huis op den
hoek van de Peperstraat en Onder den Lindeboom,
werd ook genoemd De oude drie
Klokken, in tegenstelling met dat, hetwelk
naast den tegenovergestelden hoek van de Peperstraat,
aan de Weaze, gelegen was en reeds in
1815 als De nieuwe drie Klokken voorkomt.
♦ De drie Kramers (3) vertoonde omstreeks 1680
het uithangbord van een kroeg in de aan het
einde der 17e eeuw verdwenen Foxsteeg, op
den stok waarvan men las het bekende:
"Die hier wil drinken en wil borgen
Die koom morgen,
Want heden is 't een dagh
Dat ik niet borgen magh."
♦ De Drie Kramerssteeg, eertijds ook Munkesteeg
steeg en Muntesteeg genoemd, loopende
van de Tweebaksmarkt naar de Galileër Kerkstraat,
ontving dien naam naar het uithangbord
met de voorstelling van drie Kramers, van
een herberg of nachtkwartier, zich vroeger in
deze steeg bevindende
♦ De drie Kronen was omstreeks 1580 de naam
van een huis te Leeuwarden, vermoedelijk een
herberg, naar de voorstelling daarvan op het
uithangbord. Zoo vindt men op 29 December
1582 aldaar vermeld eene "vercopinge ten huyse
van Henryck in de drye croenen".
Onzeker is het of hier vorstenkronen, dan wel
gouden munten van dien naam uithingen.
♦ De Drie Prinsedaalderssteeg, thans verdwenen,
liep van de Nieuwestad naar het Ruiterskwartier,
oostwaarts van de Oude Doelesteeg. Haar
naam ontleende ze blijkbaar aan een uithangbord,
met de voorstelling van drie Prinsedaalders,
behoorende tot een huis, op een hoek
van, of in die steeg zich bevindende.
♦ De drie Soldaten was in het begin der vorige
eeuw het uithangteeken van een huis aan den
noordkant van het Sint-Jobsleen, het tweede
huis westelijk van de vroegere Stads Schuttersdoele.
♦ De drie Suikerbrooden was omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van het pakhuis
op het Noordfliet, het tiende huis vanaf de
Boomsbrug.
♦ De Drift werd eertijds genoemd een gedeelte
grond aan den Stadswal, aan het einde van de
Boterhoek, nabij het vervallen Joodsche kerkhof,
waarschijnlijk omdat daarlangs het vee
van de koemelkers uit de buurt gedreven
werd. Nog omstreeks 1850 werden een aantal
woningen aldaar aangeduid als staande Aan
de Drift.
♦ Het Droevendal, eertijds ook Nieuwe Hofstraat
genoemd, loopende van de Tweebaksmarkt
naar de Oosterkade, vindt men reeds in
1590 vermeld met de woorden "int Drouendal
bij Galeyen", n.l. bij het Galileërklooster,
dat er tevoren zuidelijk van gelegen
was. Volgens de overlevering zou de naam ontstaan
staan zjjn "wegens het overbrengen van gevangenen
uit het achterpoortje(?) van de Canselarij
(of liever Landshuis) in het Tuinster-Achterom,
in de Hofstraat en zoo naar het Blokhuis.
Volgens den schrijver W. Eekhoff is de straat
"dus genoemd geworden, omdat zij gelegd werd
over het vroegere Galileërkerkhof".
O.i. hangt de naam samen met druif,
Middelnederduitsch: drûf, Middelnederlandsch:
drûwe. Wel verzet zich
daar de Friesche en speciaal de Leeuwarder
uitspraak: drúf tegen, maar waarschijnlijk
is de naam gegeven door de niet-Friesch
sprekende kloosterlingen van Galilea in
een tijd, toen het Nederlandsch reeds in de stad
de overhand op het Friesch had verkregen. Niet
onmogelijk, dat, - vóór de amoveering van het klooster in 1580 - ter
plaatse reeds wijnstokken waren geplant. De namen berg (mons)
en dal (vallis) waren aan vele kloosters, -
ook in Friesland - toen ter tijd eigen.
♦ De Druif heette het laatste huis, oorspronkelijk
eene bierbrouwerij, aan den oostkant van de
Druifstreek, op den hoek van de Keizersgracht.
Tot in onzen tijd bevond zich in den
voorgevel een steen, waarop een druiventros
tros uitgehouwen was.
♦ De Druifsbrug, eertijds over de verbinding
van de Keizersgracht met het water van het
Zwitserswaltje gelegen, leidde, - vóór de
demping van dit laatste en van het water der
Druifstreek in 1894 -, van de Druifstreek
naar het Blokhuisplein.
♦ De Druifstreek is, als verlengde van de Tweebaksmarkt
ontstaan omstreeks 1585 en daarna.
In verband met het hierboven besprokene omtrent
het Droevendal, is het opmerkelijk, dat de
volksmond steeds spreekt van Droefstreek.
♦ De Dubbelebrug, sedert de tweede helft der
16e eeuw veranderd in de Dubbelepijp, dankt
dien naam aan het feit, dat vóór de demping van het aangrenzende deel
der Nieuweburen in 1865 de overbrugging als het ware een dubbelen
toegang
verleende van den oostkant der Voorstreek
naar de noord- en zuidzijde der Nieuweburen.
♦ De Duif was omstreeks 1680 de naam van een
huis te Leeuwarden, dat op het uithangbord de
voorstelling van een duif te zien gaf. Op den
stok, waaraan het bord was opgehangen, stond
aan den eenen kant:
"Als 't duijfken reen, wilt u bekleen
Met simpelheit ootmoedig.
Want God behaegt, een hart dat jaegt,
Na nedrigheit voorspoedig."
terwijl de andere kant vermeldde:
"Het duijfken was, Gods boode ras
Die Noach deed vermelden,
Den vrede goedt, als den zondvloet
Geweken was de velden."
♦ De Duinkerken was omstreeks 1760 de naam
van een logement op het Groot Schavernek, in
den tijd, waarop nog in het jaar te voren de
Staten van Friesland een buitengewone equipage
van 25 linie- en fregatschepen moesten uitrusten,
tot bescherming van koophandel en zeevaart
der ingezetenen tegen de kapers van
Duinkerken e.a., welke toen in groote
menigte de zee doorkruisten. Later verrees op
hetzelfde Schavernek een logement dat Nieuw
Duinkerken werd genoemd en tot in onzen
tijd heeft bestaan.
♦ De Duivelshoek was de bijnaam, welken men
omstreeks het midden der vorige eeuw gaf aan
de toen onaanzienlijke buurt Dijkshoek.
♦ De Dijk was tot ongeveer den tijd, waarop de
Wirdumerpoort is afgebroken (1835) en zelfs
nog daarna, de gewone benaming voor de
Wlrdumerdijk. In de vroege middeleeuwen
deed zij dienst als zeewering tegen
het water van de toen westelijk er van gelegen
Middelzee.
♦ Dijkshoek is de naam van een tiental tot een
buurt vereenigde woningen, welke gelegen
waren aan het Noordfliet, tusschen Oranjewaltje
en Tichelwerk, in den hoek, welke de
dijk naar Cambuur met het Fliet maakt.
(1) Dergelijke versierde roode baksteenen,
in formaat eenigszins afwijkende van de gewone
metselsteen (kleiner, maar dubbel zoo dik), zijn
de voorloopers der later in zwang geraakte
ijzeren haardplaten. Zij dienden tot bescherming
en versiering van de haardboezem, waartoe
zij meestal tot een driehoek opeengestapeld
en met een grooteren, halfronden steen afgedekt
werden. De voorstellingen 'en relief', die met
een vorm opgedrukt werden, hebben betrekking
op Sint Joris met den draak, Susanna in het
bad, Simson met den leeuw, Judith en Holofernes,
koning Filips en zijne echtgenoote, Albertus
en Isabella enz.
(2) Klaarblijkelijk is hier bedoeld de zeeheld
Maarten Harpertsz Tromp, in 1653 bij
Terheijden gesneuveld, die - om het rijm -
hier te pas gebracht wordt.
(3) Kramer = venter van galanterieën, klein
ijzerwerk en andere voorwerpen van geringe
waarde.
>> begin ||| 46. LC 21 nov. 1936.
♦ De Ee (Friesch Ie = water), de benaming
van het gedeelte van den ouden loop der
Dokkumer Ee, tusschen Camstraburen en de
voormalige Middelzee.
♦ Eeburg, een pakhuis weleer aan het begin van
Oldegalileën, westzijde en nabij de Ee gelegen,
wordt reeds omstreeks 1760 vermeld.
♦ De Eebuurt vormde vóór 1859 met Camstraburen
één doorloopende streek, zich uitstrekkende
langs de Dokkumer Ee. Nadat in genoemd
jaar eene verbinding van dit vaarwater
met de stadsgracht tot stand gebracht was, verkreeg
het afgesneden oostelijke deel den naam
van Eebuurt.
♦ De Eendracht was de naam van een thans verdwenen
steenen oliemolen aan den Dokkumer
Trekweg, nabij den mond van de Oude
Meer.
♦ De Eestraat, van het Olde Galileën loopende
naar de Dokkumer Ee, is omstreeks 1873 ontstaan
tengevolge van de daaraan gelegen gemeenteschool.
♦ De Eewal, loopende van de Wortelhaven tot
het Hofplein, en eertijds onderscheiden In
Oude-, Nieuwe- en Oranje Eewal,
bevat geen wallen meer sedert de demping
in 1884 van den daarlangs stroomenden loop
der Ee.
♦ De Egyptische Boonepot. Aldus werd genoemd
vóór den aanbouw van het noordwaarts
van de Harddraversbaan gelegen terrein, de
aldaar toen eenzaam in het Nijland gelegen
kapitale boerderij. Zij dankte dien naam aan
den overvloed van zoogenaamde "Egyptische
boonen", welke een speculeerend bewoner er
had opgeslagen na de gevreesde aardappelziekte
in ons gewest in 1845, gevolgd door misgewas, en
de "broodrevolutie" in 1847.
♦ De Eikel en het Lam onder den Boom was de
naam van een perceel aan de breedzijde der
Nieuwestad, gelegen naast het toenmalige Hooghuis
op den oostelijken hoek der Oude Lombardsteeg.
Het werd in het voorjaar van 1842 gesloopt
(1), en droeg waarschijnlijk dien zonderlingen
naam naar een tweetal uithangborden,
behoorende tot twee diverse perceelen, welke
later tot één zijn samengetrokken.
♦ Het Engelsch Huis werd genoemd de slechts
enkele jaren bestaan hebbende fabriek, met
daaraan verbonden lakenhal, - in 1686 met
steun van het Provinciaal bestuur in de Haniasteeg
(2) tot stand gebracht -, waar onder leiding
van de Engelsche manfacturiers
George Neale en Robert van der Hoge, voornamelijk
sarge-stoffen bereid werden.
♦ Espelbachshuis was het kasteel, staande op de
noordzijde van den Oude Eewal, het derde huis
oostwaarts van de Suupsteeg, hetwelk lang in
het bezit was van het geslacht Espelbach, dat, hoewel
van Duitschen oorsprong, later aan Friesche
familiën verwant geraakte, zooals o.a. jonkheer
Georg van Espelbach, die er in 1644 overleed.
Het is in 1794 afgebroken.
>> begin ♦ Het Fabersbruggetje, ook genoemd Vijversbruggetje,
eertijds gelegen in de Vijversbuurt
over het slootje, dat achter de huizen van
de Kapelstraat loopende, in de Stadsgracht
tegenover de Kazerne uitliep, is in 1888 weggeruimd
en vervangen door een duiker, welke het
water daarna afvoerde. (In 1891 is ook het
slootje gedempt). De naam is waarschijnlijk ontleend
aan zekeren S.W. Faber, die met den onderhoudsplicht
was belast.
♦ De Fabriekssteeg, vóór 1891 particulier eigendom,
gelegen Achter de Hoven, draagt dien
naam, omdat zij indertijd voerde naar de in
1887 geopende Leeuwarder Stroocartonfabriek.
♦ Fiswerd (aº 1543: Wyswart, Wijswerd),
oorspronkelijk de benaming eener terp, ter
plaatse van de tegenwoordige Algemeene begraafplaats
aan de Spanjaardslaan, welke naam
o.i. samenhangt met den mansnaam Fisse (2)
(dus Fiswerd = de werd, waterkeering of terp,
waar zekere Fisse een vooraanstaand persoon
was). Nadat omstreeks 1460 aldaar een vrouwenklooster
Sint-Anna gesticht was, welker zusters
("Wyswarde Byginen") den derden
van Sint-Franciscus volgden, ging de naam
van de terp over op het klooster ("het Convent
van Wyswert"), hetwelk later is overgebracht
binnen de wallen, ten noorden van de Bagijnestraat.
♦ Het Fliet (aº 1511: dat Fleet) is ontstaan
door samenvloeiïng van het Oud- en Langdeel,
de Greuns en Tynje, de Kurkemeer enz., en ontlast
last zijn water, in westelijke richting stroomend,
langs de Tuinen, bij de Meelbrug in de oude
Stadsgracht. De naam hangt samen met het
werkwoord vlieten = vloeien, langzaam
stroomen. In den loop der tijden ging de naam
eveneens over op de noord- en zuidwaarts van
het vaarwater ontstane huizenreeksen, onderscheiden
in Noord- en Zuidfliet, welke van lieverlede
tot de voorstad het Fliet zijn aangegroeid.
De Leeuwarder geslachten Flietstra, en,
bij misspelling Vlietstra, evenals van der
Vliet (4) hebben er hun naam aan ontleend.
Behalve door fabrikanten en neringdoenden,
werd het Fliet voornamelijk bewoond door
schippers en visschers, en zoo verwondert ons
niet, omstreeks 1680 aldaar een bord aan te
treffen met de voorstelling van een aantal
vischhoeken en daaronder:
"Hier maakt men allerhande hoecken op 't Vliet
Om gelt anders niet."
♦ De Flietsterbrug, oorspronkelijk een ophaalbrug,
vormt sedert 1657 de verbinding te land
van het Fliet naar de Tuinen, vóór 1818 door een
slechts zeven voet breed poortje in den Stadswal,
de Tuinster- of Nieuwe Flietsterpoort.
♦ De Flietsterfenne was een aaneengesloten
weiland tegenover het pad naar Cambuur
gelegen.
♦ De Flietsterwaterpoort, vaker als Tuinsterwaterpoort
voorkomend, over het oostelijk
einde van het water der Tuinen gelegen, was
vóór den bouw van de Flietsterbrug, sedert omstreeks
1498 de eenige communicatie, en dat wel
te water, voor de bewoners van het Fliet met
het binnen de wallen gelegen deel van
Leeuwarden.
In 1818 word zij door een houten brug vervangen.
♦ De Flits, eertijds eene smalle waterlossing tusschen
de huizen van het Sint Jobsleen in den
Doeletuin, in de richting van oost naar west
loopend en zich vervolgens naar het westen
krommend, en aan beide uiteinden met geen
ander stroomend water in verbinding staande,
is in 1655 op last van het Stedelijk bestuur
grootendeels gedempt, zoodat het voorloopig als
scheiding tusschen genoemde huizen en tuin bestaan
bleef. Later, bij verderen aanbouw, is de
sloot geheel weggeruimd.
De naam hangt ook hier waarschijnlijk samen
met vlieten, dat het begrip vloeien, langzaam
stroomen in zich sluit.
♦ De Florabuurt, een streek huizen aan den
noordkant van den weg Achter de Hoven, dankt
dien naam aan de omstandigheid, dat zij tot omstreeks
het einde der vorige eeuw gelegen was
te midden van warmoezerijen, tuinen en
bloemkweekerljen.
♦ Het Frekkebuurtsje. Met dezen veelzeggenden
naam werd langen tijd door den volksmond
aangeduid de oostelijke streek van den Grachtswal,
sedert 1878 ontstaan door den bouw van een
viertal aaneengesloten kapitale heerenhuizen,
zich uitstrekkende van Achter de Hoven tot de
Romkeslaan.
♦ Het Fonteinspijpje, eertijds gelegen in den
Stadssingel over de Fonteinsloot, werd
- ter vervanging eener vroegere "barte" - in
1656 op kosten der stad gebouwd; het moest
evenwel door "de Grasgenooten van het Nieuwland",
daardoor uitwaterende, onderhouden worden.
In 1872, bij de bestrating van den Singel,
is het verlaagd en tegen het eind der vorige
eeuw geheel verdwenen.
♦ De Fonteinsloot, eertijds een waterlossing op
het Nieuwland, van west naar oost loopende tot
aan de Stadsgracht(5), verschafte een lange reeks
van jaren den brouwers, en ook andere ingezetenen
der stad, versch water, waartoe daarbij
een pomp en later een putstoel geplaatst werd.
Vermoedelijk werd de sloot gevoed door een of
meer wellen of bronnen en heeft zij daaraan
haar naam te danken. Meermalen komt n.l. in
Friesland het woord fontein voor in de beteekenis
van wel of bron. (6).
♦ De Fortuin, het huis aan het Raadhuisplein,
L 24, op den hoek van het Heerenwaltje, draagt
nóg een uit 1666 dateerenden steen in den gevel
met de traditioneele voorstelling van het
Geluk: een maagd staande op een schelp, met
tusschen hare handen een door den wind bewogen
gen wimpel, en met het onderschrift: IN DE
FORTUYN.
♦ De Fortuin is de naam van den korenmolen,
eertijds staande op den Wirdumerpoortsdwinger,
welke, na door de Stad aangekocht te zijn, in
1873 afgebroken werd, om echter onder denzelfden
naam weer te verrijzen aan den Harlinger
Trekweg, waar zij later herschapen is in eene
groote stoommeelfabriek. (7).
♦ Het Fortuin heette nog omstreeks het midden
der vorige eeuw het huis aan den noordkant van
de Nieuweburen, en wel het derde huis van af
den hoek van het Dokkumerend, ongetwijfeld
naar een indertijd bestaand gevelteeken met de
voorstelling van het Geluk.
♦ Het Fortuin. Onder dezen naam komt in 1815
een huis bij het Waagsplein voor, dat toen bewoond
werd door een tabaksverkooper, die het
merk "de Vergenoegde Landman"
aanbeval.
♦ De Fokssteeg (aº 1543 Foechstrate) liep
eertijds op eenigen afstand van en evenwijdig
met den Eewal uit de Sint Jacobstraat naar de
Groote Hoogstraat. Zij is verdwenen, nadat de
noordelijk van de steeg gelegen huizen op den
Eewal vanwege de Provincie aangekocht en
meer zuidwaarts herbouwd zijn. De naam is
vermoedelijk afkomstig van den toen bekenden
notaris Lodewijk Fox, die in de
Groote Hoogstraat in de nabijheid er van
woonde.
♦ De Fraterniteit. Onder dezen naam stond in het
laatst der 18de eeuw een aanzienlijk koffiehuis,
gelegen aan de breedzijde der Nieuwestad,
nevens de Waag, bekend. Daar hielden sedert
omstreeks 1780 voornamelijk de Patriottisch-gezinde
burgers hunne politieke bijeenkomsten,
met het doel de leuze "liberté, égalité, fraternité"
na te streven. Nadat deze Societeit in
1787 op bevel van Gedeputeerde Staten gesloten
was, werd zij bij de komst der "Fransche broeders"
in 1795 weder plechtig geopend.
In 1800 is het huis tot eene particuliere woning
verbouwd en later, in 1817 en '18, vernieuwd
en vergroot. (8)
♦ Fribourg, een hofje voor minvermogende lieden,
in 1872 door jonkheer mr. P.B.J. Vegelin
van Claerbergen oostwaarts naast het toen door
Friezen bewoonde, Mariënburg, Achter de Hoven,
gesticht, is aldus door hem genoemd naar het
Zwitsersche Vrijburg, vanwaar het
geslacht Vegelin afkomstig is.
♦ Het Friesch Koffijhuis, Wirdumerdijk
11, dateert reeds uit het begin der vorige
eeuw, en herinnert aan een tijd, waarin koffie
nog niet algemeen een volksdrank was. Het
Nederlandsch Koffiehuis, Over de
Korenmarkt 228, is mede van ouden datum. (9).
>> begin ♦ Het Galgediep, heette eertijds dat deel
der Harlinger Vaart, hetwelk ten zuiden van
de Galgefenne gelegen was. De overlevering
wil dat hier vrouwelijke misdadigers, in
zakken gebonden, door onderdompeling om het
leven zijn gebracht.
♦ De Galgefenne, een gedeelte weiland
op het Nieuwland, ten noorden van de Harlinger
Trekweg, ontleende haar naam aan de
aldaar, - zeker sedert 1546 - geplaatste galg,
aanvankelijk ten behoeve der stedelijke rechtsoefening,
en later zelfs tot die der geheele Provincie.
♦ Het Galgerak was eene andere benaming
voor bovengenoemd Galgediep; rak
beteekent hier een recht loopend deel eener
vaart, hetwelk tusschen twee bochten begrepen
is.
♦ De Galgestreng is een stuk bouwland,
nabij de Galgefenne gelegen; streng
is de naam, welke in Frieslands kleistreken wel
gegeven wordt aan een lang, smal stuk land. (10)
♦ De Galileër Kerk, aan de Tweebaksmarkt
gelegen, vormt gedeeltelijk nog een overblijfsel
der kapel van het Minderbroedersklooster
"Galilea", dat omstreeks 1472 op
het tegenwoordige Olde Galileën gesticht werd,
en in 1498, wegens de onrust der tijden, binnen
de stad is overgeplaatst.
In den volksmond heet zij "de Gleister
Kerk".
♦ De Galileër Kerkstraat, in den volksmond
"Gleister Kerkstraat" genoemd,
welke oostwaarts van de Galileër Kerk,
van het Nieuwstraatje tot het Droevendal loopt,
is grootendeels door aanbouw in het laatste der
16de eeuw, na 1580, ontstaan.
♦ De Gaper heette nog omstreeks het midden der
vorige eeuw het oostelijk hoekhuis Eewal Groote
Hoogstraat. Ongetwijfeld was daar eens een
apotheek gevestigd, waar de traditioneele
kop van een "gaper" zich als gevelteeken vertoonde.
♦ De Gardenierssteeg op het Zuidfliet, twee huizen
oostwaarts van de Pottebakkerssteeg, naar het
Molenpad voerend, herinnert in den naam aan
de gardenierslanden, voor den huizenaanbouw
aan de zuidzijde van genoemd pad gelegen.
♦ De Gekroonde Kam hing omstreeks 1680 bij
een Leeuwarder kammenmaker uit. Op den stok
van diens uithangbord las men
(op de eene zijde:)
"Men maakt kammen sonder form ofte leest
't Komt alles uit de geest."
(op de andere zijde:)
"Het kammaken is raar.
Het is een konst openbaar."
♦ De Gekroonde Waarheid hing eertijds uit bij
een boekdrukker in de Peperstraat, het eerste
huis van den zuidelijken hoek Peperstraat Wirdumerdijk.
♦ Het Gerechte noemde men de Provinciale
Gerechtsplaats in de Galgefenne,
noordwaarts van de Nieuwlandsvaart, later genoemd
Harlinger Vaart, waar tot het eind der
18de eeuw de lichamen der aldaar of binnen de
stad terecht gestelde misdadigers aan een galg,
op vier raden en aan drie vereenigde stangen,
boven een gemetselden put, - tot afschrikwekkend
voorbeeld - "den vogelen des velds ter
prooije" gelaten werden.
Voor den aanleg van den Harlinger Trekweg
bereikte men de strafplaats langs een laan, welke
zuidelijk van de Fonteinsloot liep, en waartoe
een ijzeren hek toegang verleende.
In 1559 werden de stijlen boven den put van
ronde blokken zerksteen gemaakt, en werd op
een der pilaren van de galg het volgende rijmpje
aangebracht:
"Hier sijn gelaten twee gaaten
Van de metselaers deser stadt.
Wilt het praaten, 't spotten laten,
Of gij sult vullen eenen gat.
1559."
♦ De Geweldige of Geweldiger. Aldus werd
genoemd het "Oudt Capittelhuys" van het voormalige
Galileër Klooster, staande naast het kooreinde
der Galileër Kerk, nadat het omstreeks
1589 aan de Provincie afgestaan was, om te dienen
tot een "Gewaldige Provoost" van
"het Malefits Gerechte", d.i. het Friesche Krijgsgerecht.
Sedert de verbouwing van de Canselarij
tot een Huis van Burgerlijke en Militaire
Verzekering, in 1824, is het buiten
gebruik gesteld en in 1831 op afbraak verkocht.
♦ De Geweldige steeg
(aº 1617: "de Gewaldige
steige") werd eertijds genoemd het
noordelijk deel der Galileër Kerkstraat naar de
hier gelegen Geweldige of Provoost van
het Friesche Krijgsgericht.
(1) Daarna is het, met andere nabij gelegen
huizen verbouwd tot het vernieuwde magazijn
van A. Sinkel.
(2) In den tuin van het voormalige Martenahuis,
ongeveer ter plaatse van het tegenwoordige
Armhuis.
(3) en geene samentrekking is van Franciscusweerd,
zooals W. Eekhoff in zijne geschiedkundige
beschr. v. Leeuw. I, '96, aangeeft.
(4) O.a. Tjeerd Vlietstra, geb. 5 Juni 1818
te Leeuwarden; Jan Ekkes van der Vliet,
geb. 11 Dec. 1797 te Leeuwarden.
(5) Onmiddellijk ten zuiden van de latere
broodfabriek "de Hoop".
(6) Vgl. de Fetsefontein, de Sint-Bonifaciusfontein,
beide te Dokkum; de Sint-Willebrordusfontein, eertijds (o.
a. 1543) te Wolsum; het Fonteinebosch
onder Kippenburg in Gaasterland.
(7) Van de Fa. Swildens en Kuipers. Later de
Naaml. Vennootschap Stoommeelfabriek "Fortuna".
(8) Het was het bekende, thans afgebroken
huis met balcon, laatst bewoond door Frieslands
oud-gouverneur B.Ph. baron van
Harinxma thoe Slooten.
(9) Later ontstonden nog het Nieuwe
Friesch Koffiehuis, Ruiterskwartier
157, en zelfs een Leeuwarder Koffiehuis,
Groote Hoogstraat 18.
(10) In de zandstreken van Friesland: stripe.
||| 47. LC 5 dec. 1936.
♦ De Gloppe. Onder deze benaming kwam en
komt meermalen te Leeuwarden voor een
korte, doodloopende, blinde gang of steeg. Zoo
kende men de Gloppe bij het Krommejat,
die in het Wirdumer Achterom en die in het Zaailand.
Thans zijn nog aanwezig, naast de Kalvergloppe, de Gloppe in de Poststraat en die in de Weerd.
In het algemeen verstaat men in Friesland
en ten deele in West-Friesland, onder een
gloppe: elken nauwen doorgang tusschen
twee hooge voorwerpen, b.v. twee muren, heggen, hooibergen, schepen op de helling, kermiskramen enz.
♦ De Gouden Bal, eertijds de naam eener
leerlooierij, welke later is veranderd in een
herberg met uitspanning ter plaatse van de
latere Singelstraat; in 1876 is zij afgebroken.
♦ De Gouden Bril. Onder deze benaming
stond reeds omstreeks de helft der vorige
eeuw bekend het huis aan de smalzijde der
Nieuwestad, op den hoek van de Sint Jacobsstraat.
Een groote vergulde bril met blauwe
glazen was daar uitgehangen door den bewoner,
die voornamelijk in optische artikelen
handel dreef.
♦ Het Gouden Hoofd werd genoemd perceel
152 aan de breedzijde der Nieuwestad, tegenover
de Waag, thans met andere huizen tot
een Warenhuis verbouwd; een verguld
manshoofd was boven de deur van het
patriciërshuis aangebracht. Reeds in 1618 vermeldt
de dichter J.J. Starter dit huis als een
herberg "het Gouden Hoofd" of "de
Tronje" (= tronie), terwijl het in 1695 genoemd
wordt het logement "het Vergulde
Hoofd", waar in dat jaar aan prinses
Amelia met haren zoon Johan Willem Friso en
overige kinderen door Gedeputeerde Staten
o.m. een collation [= lichte maaltijd] aangeboden werd.
♦ Het Gouden Huis wordt mede door vorengenoemden
dichter Starter als herberg te
Leeuwarden genoemd; de plaats, waar het zich
bevond, is ons evenwel onbekend.
♦ De Gouden Kat. In dit perceel, Groentemarkt
3, waar een vergulde kat als
gevelteeken is aangebracht, was sinds onheugelijke
tijden een apotheek gevestigd. Het droeg dien naam en dat teeken blijkbaar
reeds in het midden der 16de eeuw, toen
het bewoond werd door den apotheker Jan
Huybertsz, die naar het gevelteeken
den geslachtsnaam aannam van Cathius,
welke ook in de variaties Cath, Cathuis
en Catzius voorkomt. (1) Diens zoon
Huybert - welke "de vermaardste apotheker
in geheel Friesland" in zijn tijd genoemd
wordt - en kleinzoon Gerrit waren
achtereenvolgens langer dan honderd jaren
apotheker in dit huis.
♦ De Gouden Keten; aldus werd in
het begin der 18de eeuw genoemd het derde
huis westwaarts van De Gouden Wagen, aan
de breedzijde der Nieuwestad, nevens de
Langepjjp.
♦ De Gouden Leeuw heette reeds omstreeks
het midden der vorige eeuw het huis Tuinen
no. 27, waar een verguld liggend leeuwtje als
teeken voor het bovenlicht der gesneden deurkalf
uit het laatste kwart der 18e eeuw geplaatst
is.
♦ De Gouden Leeuw was nog tot in
het begin dezer eeuw de naam eener "slaapstede"
in den Boterhoek, welker uithangbord
de voorstelling van een vergulden liggenden
leeuw te zien gaf.
♦ De Gouden Poort. Deze was gelegen op het
Leeuwarder Nieuwland, buiten den Stadswal,
en wordt vermeld in 1511 ("de nije fenne nij
Seedlant, liggende bij de goldene porte").
Wat daaronder verstaan moet worden en waar
zij ten naaste bij gelegen was, is ons echter
onbekend.
♦ De Gouden Ring is de naam van een huis,
dat zich aan de Voorstreek, op den westelijken
hoek van de Korfmakersstraat bevond
en hetwelk omstreeks 1870 is aangekocht
door de Gemeente, die het liet afbreken ter
verruiming van laatstgenoemde straat.
♦ De Gouden Wagen, in het begin
der 18de eeuw ook De Vergulden
Wagen, en in de wandeling het Gouden
Wagentsje genoemd, was tot in het begin
dezer eeuw eene herberg aan de breedzijde
van de Nieuwestad, no. 124, nevens de Langepijp.
Een gevelsteen met de voorstelling van
een vergulden reiswagen wees uit, dat hier
indertijd een pleisterplaats van voerlieden gevestigd
was.
♦ Het Gouverneursplein, ontstaan door
de overwulving en bestrating van de
gracht nevens den Seigneuriewal, in 1827, en
gelegen tusschen het verlengde van Groote
Hoogstraat en Sint Jacobsstraat, is aldus genoemd
omdat het als het ware een voorplein
vormde voor perceel no. 44, aan de zuidzijde,
op den hoek van de Groote Hoogstraat, dat
van 1829-'81 als woning van de opeenvolgende
gouverneurs der provincie
in dat tijdvak dienst heeft gedaan.
♦ De Grachtswal, een deel der voormalige
"Stadts grachtwall", is sedert 1580 ingericht
tot "Cingel en omgangh van de
gracht" (A° 1639). Aanvankelijk voerende
langs verschillende hoven en landerijen, is hij
voornamelijk in de tweede helft der 17de
eeuw volgebouwd. Men trof daar langen tijd
vele herbergen en uitspanningen aan, waar de
Leeuwarder burgerij zich tot in de vorige
eeuw des Zondags verlustigde.
Voor een dier herbergen trof men op
een bordje omstreeks 1685 dit opschrift aan:
"Hier verkoopt men brabantse kanten fijn,
Thee, bottelbier en goede wijn".
De Grachtswal, gelegen tusschen Potmarge en
Boomsbrug, wordt thans onderscheiden in
Zuider- en Ooster Grachtswal.
♦ Het Grachtswalbrugje, eertijds gelegen
in den Ooster Grachtswal, over de smalle
Soldatengracht, is in het begin dezer eeuw, bij
de demping van genoemd grachtje, verdwenen
dwenen.
♦ De Grauwe Hengst, vermoedelijk hetzelfde
huis dat o.a. in 1639 onder den naam van:
♦ Het Grauwe Paard voorkomt, was nog
omstreeks het midden der vorige eeuw
een smal huis aan de breedzijde der Nieuwestad,
tegenover de Waag, dat later plaats moest
maken voor perceel no. 140. Oorspronkelijk
deed het als herberg dienst, waarmede het
uithangteeken, de voorstelling van een
grijs geschilderd paard vertoonend,
in overeenstemming was.
♦ De Greppel, misschien een
scheidingslinie, wordt meermalen in 1543 vermeld in de
buurt van Cammingahorne ("een steed ter
Greppel achter Meester Julius buys
staende - toe Kammingahorne"); de juiste
plaats is ons echter onbekend.
♦ De Groeneweg, reeds omstreeks het
midden der 16de eeuw bestaande, en sedert
het begin der volgende eeuw meer volgebouwd
(A° 1617: de Groenewech),
dankt blijkbaar zijn naam aan de groene
beplanting van den als tuingrond gebezigden
bodem, waarover zij in aangelegd.
Omstreeks 1685 trof men hier o.m. de volgende
opschriften aan:
"Hier hebt gij voor een billigen prijs
Borstwater (2), jenever en annijs".
"Tierdt Claasen, mr. Glasenmaker op Hardegarijp,
Maackt Glasen,
Voor winden die rasen,
En ander gedruijs.
Om hagel en snee
Ende regen mee
Te keeren uit het huijs".
Deze poëet-glazenmaker behoorde blijkbaar
dus tot het gilde der reizende handwerkslui,
zooals men ze nog tot in de vorige
eeuw ook in Friesland aantrof.
♦ De Groene Weide is de naam der nog bestaande
herberg met uitspanning aan den
Harlingersingel, welke herinnert aan den tijd
uit de vorige eeuw, toen zij het eenige gebouw
aan genoemden singel vormde, terwijl westwaarts
er van een uitgestrekte weide gelegen
was, waarin bij bijzondere gelegenheden soms
talrijke paarden "uitgespannen" waren.
♦ De Groninger Toren komt in 1813 voor als
naam eener bakkerij aan de breedzijde der
Nieuwestad, waar een uithangbord de voorstelling
van den Martinitoren te zien
gaf, met het opschrift "In den Groninger
Toren".
♦ De Groote Kerk is de meest voorkomende
benaming voor de Jacobijner Kerk; zij ontstond
na 1580, toen zij met nog twee andere kerken,
als grootste der drie aan de Hervormden ingeruimd
werd. Zoo spreekt men gewoonlijk
eveneens van.
♦ Het Groot Kerkhof, in plaats van het
Jacobijner Kerkhof, thans de bestrate ruimte,
west- en zuidwaarts van genoemde kerk ge-
ïegen, welke tot 1824 als begraafplaats dienst
heeft gedaan en in 1830 geamoveerd is.
♦ Het Groot Klooster was nog in het begin
der 19de eeuw de naam eener herberg aan
den noordkant der Bagijnestraat, onmiddellijk
naast de Bagijne- of Westerkerk, welke blijkbaar
ontleend is aan het nabije vroegere
Bagijneklooster.
♦ De Grutterij werd nog omstreeks het midden
der vorige eeuw genoemd het pand no.
123 aan de smalzijde der Nieuwestad, tegenover
de Waag. Oorspronkelijk werd daar
misschien gerst tot gort gepeld, terwijl het
later een winkel was, waar men grutterswaren
verkocht.
♦ De Gulden Fortuyn was omstreeks 1675
het uithangteeken van een boekverkooper in
de Peperstraat.
♦ Het Gulden Hoefijzer was omstreeks 't
midden
der vorige eeuw de naam van een huis
aan de smalzijde van de Nieuwestad, het
vierde pand van den westhoek der Sint
Jacobsstraat.
♦ Het Gulden Hoofd was omstreeks het midden
den vorige eeuw de naam van een huis
aan den westkant van de Groote Hoogstraat,
het eerste pand van den hoek van het Nauw.
♦ Gustavus Adolphus, ook als Keyser
Adolph vermeld, hing omstreeks 1685 uit
aan een huis bij de oude Vischmarkt. Op den
stok van het uithangbord las men:
aan den eenen kant:
"Hier wort het Nassauws bloed in 's keijsers beelt vertoont
Ik wensch ook dat ons Vorst als
Keijser wort gekroont".
aan den anderen kant:
"Al waar den Arend is de Vader
van de stam,
Wie zag oit dat een duljf uit syn
geslachte quam".
>> begin ♦ Haakmaburen is de oude benaming voor de
huizenreeks, welke in de tweede helft der
17de eeuw ontstond nevens den stadswal,
oostwaarts van de toenmalige Keizersgracht,
ter plaatse van de huizen aan de
tegenwoordige Oosterkade, zuidwaarts van
het Droevendal. Veel werd daar aangebouwd
door toedoen van den M(eester) M(etselaar)
D(uco) T(imens) e.a. Eerstbedoelde liet in
de middelste der door hem gebouwde woningen
een memoriesteen plaatsen met het opschrift:
D. T. M. M.
Om Profyt dat is Myn Ogemerk,
Daerom ik hier so vlitig werck.
Ghy haters en Nyders, dit moet ghy sien,
Als Godt het my gunt salt wel geschien.
Anno 1687.
♦ De Haan is de naam van een nog omstreeks
het midden der vorige eeuw bestaanden oliemolen,
op het Zuidfliet, het tiende gebouw
oostwaarts van het buiten Overvliet.
♦ Het Haantje heette de oliemolen op het
Noordfliet, nabij de Poppebrug, welke tegen
het midden der vorige eeuw den naam van
de Hoop ontving.
♦ Het Half Maantje komt in 1814 voor als een
huis op de Nieuwestad, toen bewoond door den
gortmaker Folkert H. Gorter.
Misschien was het hetzelfde gebouw als de
bovengenoemde Gruttertij.
♦ De Halve Maan was nog omstreeks 1840 de
naam van een huis, ongeveer in het midden
van den zuidkant der Poststraat.
♦ Hanenburg. Onder dezen naam stond nog
in de vorige eeuw bekend het op één na zuidelijkste
huis aan de Berlikumermarkt, thans het
pand no. 19, dat een steen in den gevel droeg,
waarop een burcht met hanen op den top
was uitgehouwen met het onderschrift: OP
HAENENBVRGH (3). Het zuidwaarts daaraan
grenzend pand benoemde men daarnaar: Op
Hanenburg.
♦ De Hanenburgerbrug, aldus geheeten naar
het daarneven gelegen huis Hanenburg,
was eertijds gelegen over de Weaze, vóór de
Uniabuurt.
♦ Het Haniahuis, met hof in het begin der
15de eeuw gesticht door het adellijk geslacht
Hania, in den zuidoostelijken hoek van Oud-Leeuwarden,
werd aan het einde dier eeuw
aangekocht en afgebroken ten behoeve van
den aanleg van het Blokhuis. Het wordt een
versterkte stins (castrum firmum) genoemd,
is o.m. bewoond geweest door Watse Hania,
een beroemd genees- en heelkundige.
♦ De Haniasteeg, in de volksmond Hanjesteich genoemd, loopende van de Nieuwestad
naar het Ruiterskwartier, en na 1616
ontstaan, dankt haar naam zeer vermoedelijk
aan den raadsheer bij het Hof van Friesland,
dr. Sjoerd Hania, als bewoner van
Martenahuis aan de Nieuwestad, door welks
tuin genoemde steeg gedeeltelijk aangelegd is.
♦ De Harddraversbaan werd eertijds genoemd
het zuidelijk gedeelte van het Zaailand,
waar van Stadswege harddraverijen op de
toen verharden Marssumerdijk, tot aan Baen's
Ein, hoewel nog tot omstreeks 1865 voor draverijen, ter gelegenheid van
de voorjaarspaardenmarkten, de baan in het Zaailand gebruikt werd. Van
oudsher was echter reeds een baan op den Marssumerdijk gebezigd; hier
hield o.a. de stad hare kermisdraverijen, in 1792 door magistraat en
vroedschap ingesteld hier werden tot 1892 "'s Koningsprijzen",
bestaande uit een gouden zweep en gouden oorijzer, verreden.
♦ Het Harlinger End. Aldus noemde men eertijds wel het noordelijk gedeelte van het
Groot Schavernek, omdat van dit
"end" der stad weleer de veerschepen,
voornamelijk in de richting van Harlingen
en omliggende plaatsen voeren; o.m. trof men
hier aan het Harlinger Veerhuis.
♦ De Harlinger Stal was eertijds nabij en
noordwestwaarts van de Verlaatsbrug gelegen.
Daar stalden de jagers hunne paarden
voor den trekvaartdienst op Harlingen
en omliggende plaatsen. In 1864 is, door den
aanleg van den spoorweg, het trekveer opgeheven
en de stal tot petroleumpakhuis ingericht.
♦ De Harlingervaart is sedert 1507 gegraven,
met gebruikmaking van de toen reeds tot
Ritsumazijl bestaande Nieuwlandsvaart.
♦ De Haven was de naam van een huizencomplex
aan het Zuidfliet, te bereiken door
een nauwe doorgang, die zich weldra verbreedde.
Een dergelijk complex, onder den
naam
♦ De Haven trof men aan op het Oldegalileën.
Thans kent men daar nog de Droge
Haven.
♦ De Havenbrug, een zoogen. "paardebrug",
omdat zij met voertuigen berijdbaar was,
leidde eertijds over de oude Heerengracht in
het Zaailand en was gelegen vóór de Haniasteeg.
Na de demping van het betreffend gedeelte
dier gracht, in 1850, is ook de brug
afgebroken.
(1) Een geslachtslijst dezer familie is te vinden
in het Stamboek van den Frieschen Adel, 276, Aanteek. 186.
(2) Schertsende benaming voor zekere soort
sterken drank.
(3) (Anno 1765: "de huizinge waar Hanenburg
in den gevel staat, aan de Weaze"); de
steen bevindt zich thans in een der kelders van
het Friesch Museum van Oudheden.
||| 48 LC 19 dec. 1936.
♦ De Heentsjemafenne (anno 1311: Heenthiamafenne), ook als
Inthiemafenne en zelfs als Jantiamafenne voorkomende, was een stuk
weiland, gelegen nabij
het Leeuwarder Nieuwland, bij het Galgediep,
aldus genoemd naar Wille Heentiama, in
1477 genoemd Olderman en in 1495 Schepen van Leeuwarden. Omstreeks 1500
is laatstgenoemde overleden.
♦ Heentsjemahuis, o.a. bewoond door vorengenoemde Wille Heentsjema en diens "huysfrouwe
Jets" was een stins, eertijds staande op den
westelijken hoek van de Groote Hoogstraat, aan
de Brol. In het begin der 16de eeuw ging zij
van het geslacht Heenstjema over op dat van
Jongema (Juwingha), hetwelk haar in 1524
aan de stad verkocht. ♦
De Heere(n)gracht, ook Nieuwegracht,
werd voornamelijk in de eerste helft der 16de
eeuw de gracht genoemd, gevormd door het
water van Turfmarkt, Tweebaksmarkt en Druifstreek. Zij was aldus
geheeten naar de (Raads)heeren van het Hof van Friesland, hetwelk
zijn zetel had in de nabijgelegen Canselarij.
♦ Het Heere(n)hof ("het Heeren Hoff ofte
Gaerde") heette omstreeks 1550 de onbetimmerde, met lindelanen beplante ruimte, thans
begrensd door het Nieuwstraatje (toen een
sloot), de Oosterkade (toen de Stadswal), de
Keizersgracht en (het toenmalige water van) de
Druifstreek en een deel der Tweebaksmarkt. Als
"'s Conincx plaetse" tot het zuidelijk er van gelegen Blokhuis behoorende, droeg het zijn naam
naar dezelfde "heeren" als waarnaar de Heerengracht aan de westzijde er van genoemd was.
♦ Het Heere(n)logement wordt in 1813 vermeld,
als staande aan den Wirdumerdijk. Onder denzelfden naam stond
sinds 1820 bekend het gebouw, dat oorspronkelijk als Vrijmetselaarsloge
gesticht was en hetwelk later grootendeels als
Stadsschouwburg werd ingericht.
♦ De Heere(n)straat, strekkende van de Oude
Oosterstraat naar de Korfmakerstraat, zal vermoedelijk dien naam danken aan dezelfde
"heeren" als waarnaar de eertijds evenwijdig
daaraan en oostwaarts daarvan loopende
Heere(n)gracht genoemd is.
♦ Het Heere(n)waltje, vóór 1884 zijnde de
smalle kade aan den oostkant van het grachtje,
dat van het Raadhuisplein naar de Nieuwestad
liep en in genoemd jaar gedempt is, heeft zijn
naam te danken aan een verbastering van de
Leeuwarder uitspraak ("Ee(r)denwaltsje")
van het Aardenwaltje, waaronder men het
oorspronkelijk aantreft. Later bracht men den
naam blijkbaar in verband met de "heeren
boterkoopers", die op het waltje hunne kantoren
hielden, welke van de Waag uit over de toenmalige Tontjebrug gemakkelijk te bereiken
waren.
♦ Het Heer Ivostraatje, voluit: 's Heeren
Ivostraatje en in den volksmond van 's Her
Ivestraetsje tot Serivestraetsje
verbasterd, loopt in het verlengde der Kleine
Kerkstraat, van de Groote Kerkstraat naar de
Boterhoek naar den bewoner van het huis aan
de Groote Kerkstraat, op den Zuidoostelijken
hoek van het straatje, Jouw Johannez (= Heer
Ivo Johannes), aanvankelijk pastoor te
Britsum (1541) en te Hitsum (1543), daarna
hoofdpriester van Oldehove, vervolgens pastoor
van Nijehove en later eerste deken van het in
1570 ingestelde nieuwe kapittel. Hij is op
75-jarigen leeftijd in 1580 overleden. Zijn geliefdheid bij het volk bleef bewaard in het
rijmpje, voorkomende in een geschrift van zijn
tijd:
"Heer Ief
Heeft het volk lief".
De straatnaam zelf komt voor in het Leeuwarder kniedeuntje:
"Hantsje-plak,
Butter en bak,
Kees en broad,
Slaen dy arme wever doad.
Laet him noch wat leve,
Hij kan soa netsjes weve.
Hier 'n draetsje,
Dar 'n draetsje,
Dat gaet na 't Serivestraetsje".
♦ Het Heidenshuis, volgens overlevering eertijds
de benaming van het Vierhuis nabij de
Dokkumer Ee, zou aldus genoemd zijn, omdat
het als een soort beier in de 15de en 16de
eeuw gebezigd werd tot herberging van zwervende zigeuners en andere bedelaars, welke men
niet binnen de stadswallen duldde. Bij
Staatsresolutie van 7 Juli 1596 werden deze
"Heydenen, Egiptenaren ofte diergelijcke Lantloopers" geheel uit de provincie geweerd en verbannen.
♦ De Hellingbuurt, aan het Zuidfliet, gelegen in
het verlengde van de tegenwoordige Menno van
Coehoornstraat, met aan den oostkant de gemeentebewaarschool, herinnert in haar naam
aan de balkhelling met scheepstimmerwerf, in 1766 door IJpe Abesz ongeveer ter plaatse van
deze school opgericht op het erf van een vroegeren korenmolen. ♦
Het Hengstewad, in de Leeuwarder uitspraak
Hingstewad (Friesch: Hynstewad).
Onder deze benamingen kwam op verschillende
plaatsen eertijds een paardewed voor, hetwelk
noodzakelijk was voor de reiniging der paarden,
die als toenmalig voornaamste middel van snelvervoer dienst deden.
Zoo werd in 1623 buiten de Wirdumerpoort,
en tien jaren later buiten de O.L. Vrouwepoort een paardewed gemaakt,
in plaats van het
"Olde Hinxtewad" op het Zwitserschwaltje, terwijl in 1777 op den
Arendstuin een
dubbel paardewed aangebracht werd. In 1840
ging men over tot demping van het wed buiten de oude brug nabij O.L.
Vrouwe-buitenpoort; in 1857 geschiedde hetzelfde met het wed,
ten dienste van de rijkspostpaarden, in de Potmarge naast de
Potmargepijp.
♦ De Herderin is de naam van een oliemolen,
welke in 1830 nabij het Noordfliet, aan den
opweg naar Cambuur werd opgericht, en in de
tweede helft der 19de eeuw is afgebroken.
♦ De Herne (anno 1465: "Hirna", anno 1520:
"Herna", anno 1543: "Herne") komt voornamelijk in de eerste helft der 16de eeuw voor
als een groot gedeelte "fenland", gelegen op het
Nieuwland, in den hoek (Friesch: hern(e),
horn(e), harn(e), begrensd in het zuiden
door de Nieuwlandsvaart (thans Harlingervaart) en in het westen door de Swette.
In 1520 is sprake van het "Hernaeijnd
bij dio Galgafenne" en zelfs wordt in 1465 gesproken
ken van een grietman "in da Hirnariucht
op Liouwerdera Nyaland" en zijne mederechters, waaronder blijkbaar verstaan moet worden
"de gecommitteerden der waterlossing van de
Fonteinsloot".
♦ De Herstelling was omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam van een houtzaagmolen aan
het Zuidfliet, het zevende gebouw westwaarts
van den molen de Haan.
♦ De Heylefenne wordt in 1511 vermeld als een
deel weiland, gelegen "buten Oldehoestera porten", d.i. buiten O.L. Vrouwepoort, welke fenne
blijkbaar eens het bezit heeft uitgemaakt van
zeker iemand, die den Frieschen mansnaam Heyle droeg.
♦ Het Hillemahuis, eertijds gelegen aan de
Druifstreek, op den zuidoostelijken hoek van de
Oude Oosterstraat, ongeveer ter plaatse van de
tegenwoordige gemeenteschool, droeg dien naam
naar het geslacht Hillema, hetwelk
het eens bewoonde.
♦ De Hillemakamers is de naam van een achttal "diaconiekamers" aan de Hillemasteeg,
welke door arme weduwen ten eeuwigen dage
pro Deo bewoond mochten worden. De vier
oudste woningen zijn na 1550 gesticht door den
Leeuwarder schepen Obbe Dircx achter diens
woning aan de Voorstreek, noordwaarts van het
Amelandshuis. Daartoe legateerde hij, na het
overlijden zijner dochter Thiets, non in het
Bajumerklooster, bijna al zijn goederen aan het
Oud Burgerweeshuis. De voogden van dit weeshuis droegen ze later over aan de diaconie der
Ned. Hervormde gemeente, welke ze niets slechts
deed vernieuwen, maar er tevens nog vier andere
woningen achter, aan den noordkant, liet bijbouwen, daartoe in staat gesteld door eene bespreking van Frederik Hillema, zooals
o.m. blijkt uit een eertijds aanwezig opschrift
boven het nog bestaande poortje aldaar:
"De Wees-Vaers, stellende ter zij
De Kosten van het nodich bouwen
Schoncken aen de Diaconij,
Dees Kamers oudt, voor oude Vrouwen.
Fredrick Hillama quam daer naer
Deur Doods-Geschenck haer mildt vereeren
Waer deur dees Kamers allegaer,
Sijn nieus herbout tot zijnder Eeren".
♦ De Hillemapijp, tot 189? de pijp, over het
water der Druifstreek, welke de Oude- met met de
Nieuwe Oosterstraat verbond, is in genoemd
jaar, bij de demping van de gracht, verdwenen.
Zij was genoemd naar het indertijd onmiddellijk er bij gelegen Hillemahuis. ♦
De Hillemasteeg, ook onder den naam van
Amelandssteeg voorkomend, was oorspronkelijk het pad, dat van de
tegenwoordige Voorstreek naar het Amelandshof voerde. Ze is aldus
genoemd naar denzelfden Hillema, als waaraan
de er aan gelegen Hillemakamers hun
naam danken.
♦ De Hoed was omstreeks 1830 en daarvóór het
uithangsteeken van het huis aan de breedzijde
der Nieuwestad, op den oostelijken hoek van de
Vermaningssteeg, het vierde huis naast het huis
"de Os".
♦ De Hoedemakerssteeg loopt van de breedzijde
der Nieuwestad naar het Ruiterskwartier, en is
de eerste steeg westwaarts van, en evenwijdig
loopende met de Oude Lombardsteeg. Waarschijnlijk is zij genoemd naar een eertijds in deze
steeg wonenden hoedemaker.
♦ Hoek (de Hoerne, de Horne; Anno 1426:
de Hoek) was in het begin der 15de eeuw een
aanzienlijke buurt, noordwaarts van
het Amelandshuis, op den noordoosthoek,
even buiten de oude stad. Het op genoemd huis
zetelende geslacht Cammingha liet aan het noordelijk deel der buurt een eigen kapel stichten,
waardoor zij tot een afzonderlijke
parochie verheven werd. Reeds vroeg werd deze parochie, met die van
Oldehove, gerekend tot de kerk van Leeuwarden (Anno 1426: "dien Hoek der to Liowert to
Tzierka heert"). Staatkundig behoorde het kerkdorp evenwel nog lang tot Leeuwarderadeel,
totdat na vele strubbelingen op 21 Januari 1435
het contract tusschen Leeuwarden en Pieter
Cammingha volgde, waarbij bepaald werd, dat
laatstgenoemde met al de hofsteden, welke hij
met zijn kinderen en kleinkinderen te Camminghabuur, te Hoek en op Oosterterp bezat, ten
eeuwigen dage met de stad onder één
stadsrecht zouden behooren.
♦ Het Hoekster Achterom, van de Baljéebuurt
tot het Hoeksterkerkhof, liep oorspronkelijk achter den stadswal om genoemd kerkhof
hof heen. ♦
De Hoekster Brug, voerende van den Noorderweg naar het Hoekster Pad,
oorspronkelijk slechts voor voetgangers bestemd, is na 1863
door een ijzeren rijbrug vervangen.
♦ De Hoekster Dwinger, ook als Hoeksterpoortsdwinger voorkomend, is het bastion, dat bij de algemeene versterking der stad in
1672, in het noordoosten daarvan, ten noorden
van Hoek is opgeworpen. Na de doorgraving
in 1830, ten behoeve van den aanleg van den
Groningerstraatweg, is zij ten slotte geheel verdwenen.
♦ Het Hoekster End is de naam van den weg,
loopende van het noordelijk eind der Voorstreek, westwaarts van de gasfabriek tot de
Groote Draaiburg aan het "end" van de vroegere
buurschap Hoek.
♦ De Hoekster Kerk. De kapel der Cammingha's werd later de kerk van Hoek; zij was gewijd
aan de H. Maagd en martelares Catharina. Na
de Hervorming deed zij achtereenvolgens dienst
tot opname van pestlijders (1581-'83) als 's
Lands Tuig- en Ammunitiehuis (tot 1691),
(sedert 1695) Spinhuis, (sedert 1715) Zijdeweverij, Stads Werkhuis (1834-'74) hospitaal voor
poklijders (1871), (1872-'74 opnieuw) Werkhuis,
(sedert 1875) gemeentelijk hulpziekenhuis voor
besmettelijke ziekten, Diaconessenbuis (1882-'93), (sedert 1894) gedeeltelijk als kerkgebouw
der Vrije Evangelische gemeente. Door achtereenvolgende verbouwingen is het karakter van
kerkgebouw geheel verloren gegaan.
♦ Het Hoekster Kerkhof, oorspronkelijk de
ruimte om de kerk van Hoek, welke als begraafplaats gebezigd werd, is sedert omstreeks 1640
en volgende jaren der 17de eeuw grootendeels
met huizen volgebouwd. Thans wordt onder dien
naam begrepen de straat, loopende van het oostelijk einde der Wijde Steeg tot het Hoeksterpad.
♦ De Hoekster Kerkstraat. Onder dezen naam
komt een enkele maal de Wijde Steeg, loopende van de Voorstreek tot het Hoekster Kerkhof voor.
♦ Het Hoeksterpad, loopende boogvormig van de
Hoeksterbrug naar de Baljéebuurt, is ontstaan
door afgraving van den Stadswal, van de Hoekster Poort af, tot nevens de Kazerne in 1838.
♦ De Hoekster Poort, ook Sint-Catharinapoort en Galileër poort genoemd. Oorspronkelijk stond deze waarschijnlijk aan het
noordelijk einde der Breedstraat, bij de toenmalige brug over het water der Nieuweburen. Later
werd zij meer noordoostwaarts verplaatst naar
het eind der binnengracht, waar deze zich
nevens de Hoeksterkerk, met de Ee vereenigde.
Omstreeks het midden der 16de eeuw bestond zij
uit een poorthuis met waterpoort daarnevens, en
een ravelijn met buitenpoort en twee bruggen er
voor. Meerdere malen werd zij vernieuwd en
verbouwd, zoo in 1543, 1570, 1610, 1625, 1783 en
1786. In 1831 volgde de afbraak van de binnen-
en de waterpoort en in het jaar daarop die van
de buitenpoort (1).
♦ De Hoeksterpoortsbrug. Daaronder verstaat
men thans de brug, welke destijds de Groote
Draaibrug heette; zij voert van het Hoekster End
over de Stadsgracht naar den Groninger straatweg. Een andere, de eigenlijke Hoeksterpoortsbrug, lag dicht bij de Hoeksterbrug,
over de eertijds bestaande uitvaart uit de binnengracht, in noordwestlijke richting loopend,
welke brug bij de verlegging van dit vaarwater,
sedert 1865 noodzakelijk vervallen moest. ♦
De Hoekster Schans, ook Sint Catharinaschans geheeten, was een rondeel,
dat
omstreeks het midden der 16de eeuw aangelegd
was achter de Hoekster kerk, aan den oostkant van de Hoeksterpoort,
daar waar de stadswal zich zuidwaarts kromde. In 1581 is dit kleine
rondeel vervangen door een groot driehoekig
ravelijn.
♦ De Hoekster Singel, loopende langs de stadsgracht, van de Verversbrug tot den Zwarteweg, is
sedert omstreeks de zeventiger jaren der vorige
eeuw met huizen bebouwd.
♦ Het Hof van Friesland was in het laatste kwart
der 18de eeuw een logement aan de Tweebaksmarkt, tegenover de Canselarij, "met vele groote
kamers, en civil tractement", volgens een "Reisboek" van 1689, blijkbaar genoemd naar het er
tegenover zetelende Hof, het hoogste rechtscollege tot 1811 in Friesland.
♦ Het Hofplein, ontstaan door achtereenvolgende
overwelving van het water der Ee (2) in 1688 en
'89, in 1715 en 1827, draagt zijn naam naar het tot 1740 noordwaarts hiervan zetelend Stadhouderlijk Hof.
♦ Het Hofstraatje, in 1658 aangelegd ter verkrijging van een mogelijken noordelijken uitgang van
de toenmalige Westerkerk, verkreeg eerst later
den naam, toen een galerij uit den tuin van het
Stadhouderlijk Hof over de Oudegracht het
vorstelijk gezin de gelegenheid schonk om de
kerk van deze zijde te naderen.
♦ Het Holdingahuis, later ook Schwarzenberghuis genoemd, bewoond door
het adellijk geslacht Holdinga en het daaraan verwante geslacht
Schwarzenberg, stond
ongeveer ter plaatse van het tegenwoordige
Diaconiehuis in de Groote Kerkstraat. Het is
omstreeks 1550 gesticht door Wilcko Holdinga,
en sedert 1759 ingericht tot Armhuis van de
diaconie der Ned. Hervormde gemeente.
♦ De Hollandsche Maagd was in den Patriottentijd een herberg, waar o.a.
in 1785 alle excercitiegenootschappen in Friesland bijeen kwamen.
♦ Het Hondegat, in den volksmond "honneggat", noemt (noemde) men het arrestantenhok,
en bij overdracht, het geheele gebouw, waarin
zich zulk een hok bevindt (bevond), zooals het
Blokhuis, het Stadhuis, het Bureau van
Politie.
(1) De klok dezer poort, blijkens opschrift in
1517 aan den engel Gabriël gewijd, bleef bewaard,
en hangt thans op Vijversburg aan het Zwartewegsend onder Rijperkerk.
(2) In 1884 gedempt.
||| 49. 9 jan. 1937.
♦ Het Hoog (anno 1543: de Hoech) was een blijkbaar hoog gelegen stadsgedeelte, nabij
de vroegere vischmarkt en wel "op die oester
syde vant diep", waarschijnlijk het deel, later
bij de Put genoemd.
♦ De Hooge Berg werd in de wandeling genoemd het na verschillende afgravingen van
den Verlaatsdwinger overgebleven gedeelte
daarvan; omstreeks 1886 is het geheel verdwenen, om plaats te maken voor bouwterrein.
♦ De Hooge Brug, in den volksmond de
Trapkesbrugge genoemd, de voetbrug,
welke over het water van de Tuinen, van de
oostzijde van de Turfmarkt naar de noordzijde van de Tuinen leidde, is
in 1893 afgebroken, in verband met het toenmaals aanleggen van de
nieuwe kade langs het zuidwestelijk gedeelte van de Tuinen.
♦ De Hooge Dijk (anno 1543: die Hooghe
dyck) is de oorspronkelijke benaming van
den Breeden Dijk, den Dijk, welke eertijds de oostelijke begrenzing vormde van de
Middelzee en later de scheiding tusschen het
Oud- en Nieuwland uitmaakte: de Wirdumerdijk, Sint Jacobsstraat, Groote Kerkstraat en
Stienserweg vormden er een deel van.
♦ Het Hooghout (Friesch: Heechhout), de
smalle, vaste brug, uitsluitend voor voetgangers bestemd en zoo hoog
gelegen, dat de
schepen er onder door varen konden, leidende
over de Kurkemeer naar Schilkampen, werd in 1883 tot een nieuwe
voetbrug door de Gemeente verbouwd, nadat de laatste het Hout
had overgenomen van de onderhoudsplichtigen, die in gebreke waren
gebleven de
bouwvallige brug te doen herstellen.
♦ Het Hooghuis (het "groote hooge
blauwe huys") eertijds gelegen aan de
breedzijde der Nieuwestad, op den oostelijken
hoek der Oude Lombardsteeg, zal zijn naam
vorige eeuw de naam ontleend hebben aan het feit, dat het op
opvallende wijze hoog boven de nabijgelegen
huizen uitstak. Sedert 1665 was er de lombard der stad gevestigd, van omstreeks 1764
tot 1827 diende het tot logement en sinds
laatstgenoemd jaar werd het met aan- en omliggende huizen ingericht tot manufacturenmagazijn. ,♦ De Hooghuistersteeg was vóór 1665 de
naam der Oude Lombardsteeg, als loopende
van de Nieuwestad, langs het Hooghuis,
naar het Zaailand.
♦ De Hoogstraat (anno 1466: de Hagestreta, anno 1478: die Hoeghestraete, anno 1543: de Hoochstrate),
later onderscheiden in de Groote- en
Lutke- of Kleine Hoogstraat, aldus
geheeten naar de hooge ligging, tengevolge
van haar beloop over een of meer der terpen
,waaraan Leeuwarden zijn oorsprong dankt. De Groote Hoogstraat leidt van den Eewal
naar de Brol de Kleine Hoogstraat leidt van
den Eewal noordwaarts naar de Groote Kerkstraat
daar waar het hoogste punt
vaini Leeuwarden gelegen is.
♦ Het Hoogterp (anno 1543: "dat Hooge
terp"), eertijds ook Oosterterp genoemd, was oorspronkelijk een
hooggelegen terp, oostwaarts van Oud-Leeuwarden, waarmee het in 1435
onder één stadsgebied vereenigd werd. In den loop dezer eeuw
zijn de laatste resten van de terp door afgraving geheel verdwenen.
Eenige boerderijen,
aldaar weleer gelegen, vormden onder denzelfden naam een gehucht,
hetwelk het geslacht Cammingha toebehoorde.
♦ De Hooiweg wordt omstreeks het midden
der 16de eeuw onder Leeuwarden vermeld
(anno [....] "die Hoywech"); waar deze verder gelegen was, is ons evenwel onbekend.
♦ De Hoop was nog omstreeks de helft der
vorige eeuw de naam van het huis aan de zuidzijde der Peperstraat, het tweede vanaf de
Paardepijp.
♦ De Hoop - wordt in 1813 vermeld als naam
van een huis op den Wirdumerdijk; - daarin
woonde toen de kruidenier A Schneider, die
liet bekend maken, dat hij op 12 Mei van genoemd jaar kwam te wonen In de Peperstraat
"waar zyn bord, de Hoop zal
uithangen". Klaarblijkelijk was dit het
hiervoor genoemde huis bij de Paardepijp.
♦ De Hoop, een korenmolen op den Verlaatsdwinger, komt onder dien naam o.a. in 1813
voor ("de sterke Weitmolen De Hoop op
de Stads-Dwinger, tegenover het Verlaat");
in 1885 is hij geheel afgebroken. Eertijds droeg
hij den naam van 's Prinsen weitmolen. Reeds in 1624 verrees een korenmolen op genoemden dwinger.
♦ De Hoop was de naam van de noordwestwaarts van vorengenoemden molen, over de
stadsgracht gelegen, en in deze eeuw verdwenen broodfabriek; zij was daar in 1865 gebouwd.
♦ De Hoop, een oliemolen op het Noordfliet,
nabij de Poppebrug, komt omstreeks 1840
onder dien naam voor; vroeger droeg hij den
naam van het Haantje.
♦ De Hopzak of Hoppezak was nog omstreeks
het midden der vorige eeuw eene flinke herberg aan het Waagsplein, op den noordelijken
hoek van de Peperstraat; in het laatst der 17de
eeuw was daar de beurs der hopkooplieden gevestigd, terwijl de waard
dezer herberg toen eigenaar was van de meeste
der kelders aan de Bierkade.
♦ Het Huis in het Water was de naam van het
verdwenen perceel aan den noordwestkant van
de Turfmarkt, no. 2, dat met het tegenover gelegen huis daarachter, aan de Voorstreek, no.
276, in 1893 afgebroken is, ter verwijding van
de westelijke invaart van het water van de
Tuinen, waardoor tevens een smalle kade daarlangs ontstond. Van beide huizen rezen de
noordelijke gevels uit het water van
de Tuinen op. Eerstgenoemd perceel was
met den voorgevel naar het na de afbraak gedempte water van de Turfmarkt gericht, en
stond eigenlijk niet in, doch aan het
water. De noordgevel bevatte een gevelsteen, welke de wapenfiguren van het
wapen van Haarlem vertoonde.
♦ Het Huis in het Bosch was nog in het midden
der vorige eeuw de naam van het meest zuidelijke huis van Haakmaburen, gelegen bij het in
1846 verdwenen "Bosch" aan den stadswal
gelegen.
♦ Het Huis van Berouw, in den volksmond
"it húske fan berou" genoemd, stond
weleer aan de oostzijde van den Grachtswal,
eenige huizen noordwaarts van het tegenwoordige hoekhuis bij het Nieuwe Kanaal.
Waarom het zoo genoemd werd?
Der waren oek meensen, dy fertelden 't
waer deur 'n skatryke Oastindysman dy 't
op 't laest al syn geld er an spandea(r)d
hadde. Om 't er darover su'n berou hadde,
wirde it húske soa noemd.
Der waren oek meensen, dy fertelden 't
weer ande(r)s. De man hadde met de bouwer fan it hús akkedea(r)d, dat er foar elke
stien, dy't an it hús leid wirde, in faste prys
krije sude. En nou maakte de timmerman
, - om mar soafeul mogelyk stienen te bruken
- de ramen fan 'e fênsters soa klein, dat
de eigener fan it húske der altyten berou
over hadde, dat er su'n onferstandige
ô(f)spraek maakt hadde. (2).
♦ De Huizumer Brug, van den Nieuweweg
leidend over de Weaze, daar waar deze in de
stadsgracht uitloopt, is aldus genoemd, omdat
vandaar eertijds het voornaamste verkeer te
water met Huizum plaats had; zij dateert van
1835.
♦ Het Huizumer Overzet was de naam van
een huisje aan de Potmarge, vanwaar men
over dat water met een schouw naar Huizum
overgezet kon worden.
♦ De Huizumer Pijp is eene andere benaming
voor de vroegere Huizumer Waterpoort, nadat de daarbij behoorende Turfdragersbaan in 1827 afgebroken was.
♦ De Huizumer Waterpoort bevond zich oostwaarts van de Wirdumerpoort, daar, waar het
water van de Potmarge dat van de Weaze ontmoette. Zij werd in het eind der 15de eeuw in
den stadswal aangebracht, in verband met het
toen gevolgde verdedigingsstelsel. In 1827 is
zij gedeeltelijk afgebroken, en acht jaren later
geheel verdwenen, om plaats te maken voor
de Huizumer Brug.
♦ De Huizumer Suupmarkt, omstreeks het
einde der 16de eeuw ontstaan ("de
Huisumer Suypmerckt") is de oude
benaming voor het Waltje over de Weaze, dat
zich zuidwaarts van de Berlikumermarkt tot
het Zwitsersch Waltje uitstrekt. Daar was
eertijds de plaats van de boeren uit Huizum
en omstreken, die er hunne karnemelk ter
markt brachten.
♦ Het Huygenshuis was de naam van het huis
aan de noordzijde van den Ouden Eewal, bij de
voormalige Minnemabrug, dat vóór zijne verbouwing, in de 16de eeuw bewoond werd door
het geslacht Huygens, waarvan o.a. een
der leden, Lenard Huygens, in 1531 en '32
burgemeester van Leeuwarden geweest is. In
1886 werd het omgebouwd en gedeeltelijk
afgebroken.
♦ De Huygensstraat, oploopende van den Eewal
naar de Sint-Dominicuskerk, is na 1886 ontstaan door gedeeltelijke afbraak van het
Huygenshuis.
>> begin ♦ De Infirmerie, in den volksmond Infermerie geheeten, is de naam, waarmede het
militair hospitaal te Leeuwarden aangeduid
werd. Nadat sedert 1824 de oude Ruiterwacht
in de Kleine Kerkstraat als zoodanig gebezigd
was, verrees in 1838 een afzonderlijk gebouw
tot dat doel op den Jacobijnerdwinger, hetwelk
evenwel aanvankelijk door de rechterlijke
macht betrokken, en eerst in 1856 tot haar
eigenlijke bestemming aangewezen werd.
♦ De Infirmerie werd in de 16de eeuw genoemd
de zuidelijk van het Galileërklooster
gelegen ziekenzaal.
♦ De Inthiemafenne is eene andere benaming
voor Heentsjemafenne (zie aldaar).
♦ De Ipe Brouwerssteeg, - in den volksmond
verbasterd van Ive Brouwerssteich
tot I. Brouwerssteich - , eene latere
benaming van de Atsmasteeg, is aldus
genoemd naar zekere Ipe, die aan de breedzijde van de Nieuwestad, op den oosthoek van
de steeg, een huis bewoonde, waarin eene
bierbrouwerij gedreven werd. Het
bijzonder gebruik der steeg was verbonden aan
beide hoekhuizen aan de Nieuwestad, met de
daarachter gelegen erven.
>> begin ♦ De Jacobijner Appelhof besloeg eertijds de
ruimte, ingenomen door het huizencomplex,
noordwaarts van het Jacobyner Kerkhof en
westwaarts van de Breedeplaats gelegen deze
boomgaarde behoorde tot het oostwaarts gelegen
legen Dominicanerklooster.
♦ De Jacobijnerdwinger of Noorderdwinger
ger later ook genoemd Wabbe Wissesdwinger was het bolwerk dat omstreeks
streeks 1582 noordwaarts van het Schoenmakersperk
en van het voormalige Dominicanerklooster
opgeworpen werd ter
versterking der stad Omstreeks 1842 is deze
dwinger grootendeels geslecht.
♦ De Jacobijner Kerk na de Reformatie van
1580 de Groote Kerk genoemd was
oorspronkelijk de kapel van het eertijds noordelijk
delijk er van gelegen Dominianerklooster bevolkt
volkt door Predikheeren ("Predicari of
Jacobijner monniken (anno 1487: "en Cloester
van den Prediker oerden die men heet
Jacobinen"). Zij heetten Jacobijnen naar
den apostel Jacobus patroon der
orde.
♦ Het Jacobijner Kerkhof na de Reformatie
Groot Kerkhof genoemd was gelegen
zuidelijk en westelijk om de Jacobijner of
Groote Kerk. Omstreeks 1824 is het van Stadswege
geamoveerd en beplant terwijl zes jaren
later de muur van het kerkhof afgebroken is.
♦ De Jan Mutskesteeg nog omstreeks het midden
den der vorige eeuw de meest oostelijke van
een viertal stegen aan de noordzijde van de
Tuinen heeft thans aan de Nieuwe Kade haar
ingang en geeft daar toegang tot een aantal
woningen. Naar welken Jan die blijkbaar naar
een hoofddeksel den bijnaam "Mutske" droeg.
♦ De Jan van der Heulesteeg wordt omstreeks
het midden der 16de eeuw vermeld als gelegen
nabij den stadswal noordoostwaarts van de
Nieuweburen. Wie Jan van der Heule was
bleef ons eveneens onbekend.
♦ Jelgeraburen of Jelgerhuisteraburen wordt
vermeld als de buurt welke zich eertijds gevormd
vormd had om de state van het reeds in de
16de eeuw hier voorkomende geslacht Jelgerhuis, welks naam in den volksmond verbasterd
werd van Jelgerhuus tot Jellegruus. Vermoedelijk bevond deze state
zich ter plaatse van het latere Catershuis
Achter de Hoven. Een andere
♦ Jelgerabuurt bevond zich omstreeks het midden
der 16de eeuw oostwaarts van het Perkswaltje
waltje.
♦ De Jelgerapoort een der vier landpoorten
omstreeks het midden der 16de eeuw bevond
zich noordwaarts van de Pijlsteeg vlak vóór
de eertijds daar aanwezige brug over de oude
gracht welke in 1863 gedempt is.
♦ Het Jelsumer Binnenpad voert van de Oude
Begraafplaats aan de Spanjaardslaan noordwaarts
waarts te midden van weilanden en ongeveer
evenwijdig aan den Stienserweg naar het
dorp Jelsum.
♦ De Jonge Monnik was omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan den
noordkant van het Mariannestraatje het vierde
vanaf het Heerenwaltje stellig aldus genoemd
naar een vroeger uithangteeken.
♦ De Jonge Moor wordt reeds omstreeks het
midden der 18de eeuw vermeld als het huis
over de Kelders het tweede van den westhoek
hoek der Ciprianussteeg oorspronkelijk was
er waarschijnlijk een tabakswinkel in gevestigd.
In den gevel bevond zich een steen met
en relief de voorstelling van een neger en het
onderschrift "DE IONGE MOOR", welke in
het Friesch Museum van Oudheden is
ondergebracht.
♦ De Jonge Ruiter. Onder dezen naam stond
reeds in de 18de eeuw een huis aan de noordzijde
van de Peperstraat bekend en wel het
tweede huis van den hoek der Weaze af.
♦ De Jurjen Innespijp was eertijds tusschen
de Koebrug en de Weerdspijp over het water
van de Nieuwestad gelegen. In 1611 zijn deze
drie overbruggingen bij den aanleg van de
Langepijp verdwenen. Eerstgenoemde pijp
was genoemd naar Jurjen Innesz ook
als Georgius Ennesz voorkomende,
die o.a. in 1583 schepen der stad was en vermoedelijk
het nabijgelegen huis "de Gouden
Helm" aan de breedzijde der Nieuwestad bewoonde.
♦ Juwsmahuis stond eertijds aan den oostkant
van de Weaze ter plaatse van het latere Muntenburg
het was in het bezit van het adellijk
geslacht Jouwsma, waarvan reeds in
1406 een zekere Oene Jouwsma ("Ona
Jowsma") genoemd wordt. Een ander
Juwsmahuis lag noordoostwaarts buiten
de stad in de nabijheid van Camminghaburg
aan den Zwarteweg.
(l) De bij ouderen van ons nog bekende
"winkel van Sinkel".
(2) Ook te Hallum bevond zich tot 1870 een
"huis van berouw", dat in genoemd jaar
afgebroken is en te Leeuwarden aan de noordzijde
van de Willemskade no. 12, hoewel in
eenigszins anderen vorm, weer opgebouwd
werd.
>> begin ||| 50. LC 23 jan. 1937.
♦ De Kaai is in den volksmond de benaming
van de Nieuwe Kade, welke zich van
het oosteinde der Amelandsstraat zuidwaarts
langs de stadsgracht tot de Tuinsterbrug uitstrekt. Zij is in 1825 door het slechten van den
vroegeren stadswal ontstaan als een ruim plein,
dienende als een geschikte kade tot lig- en losplaats van schepen, waarlangs in 1861 een
steenen walmuur tot nabij den zuidoosthoek van
de kazerne aangebracht werd.
♦ De Kaak, een hardsteenen verhevenheid,
waarop in het midden de meer dan manshooge
pronk- of geeselpaal opgericht was, bevond zich
oorspronkelijk op den oostkant van de Brol,
midden tusschen de beide bogen, eenigermate
boven het water uitgebouwd; het voetstuk had
toen een vierkanten vorm. Daarop werden uitsluitend mannelijke
misdadigers voor lichte vergrijpen een uur of langer "te pronk
gesteld",
gegeeseld of gebrandmerkt (1).
Na in 1615 vernieuwd te zijn, is zij in 1685
verplaatst naar het Raadhuisplein, op eenigen
afstand van den linkervleugel van het Stadhuis;
sedertdien bezat het voetstuk eene zeszijdige gedaante.
Boven op de steenen zuil, welke als schandpaal diende, bevond zich een
in steen gehouwen
zittend leeuwtje, dat het wapen van Leeuwarden
vertoonde. De aan den paal gekluisterde veroordeelde, die met het
gelaat naar den paal gebonden was, aanschouwde bij het naar boven
blikken telkens den geopenden muil van het
leeuwtje. Vandaar, dat het weinig vleiend was, wanneer men te
Leeuwarden van iemand zeide
"Hij het de lieu in 'e bek sien!".
Blijkbaar is in den Franschen tijd de steenen
kaak voor het Stadhuis weggeruimd en werd
daarna een roodgeverfde houten geeselpaal opgericht op het tijdelijk op
het Hofplein opgeslagen schavot, aan welks gebruik omstreeks
1860 definitief een eind gemaakt is.
♦ De Kaatsbaan, vroeger een aan de smalzijde
der Nieuwestad afgesloten steeg, welke aan den
zuidkant van de Bagijnestraat toegang gaf tot
een drietal woningen, - was blijkens haar
naam - eertijds ingericht tot een kaatsbaan,
zooals men die in vele plaatsen aantrof. Gelijk
uit de smalle gedaante reeds viel op te merken,
werd er niet het tegenwoordige Friesche kaatsspel
beoefend, doch speelde men er man tegen
man met het raket, of met rollende ballen, zooals
ook de benaming raketbaan, balhuis
of rolbaan voor dergelijke inrichtingen aanduidt. Ze waren zoowel open als overdekt en
in het laatste geval van donkere binnenwanden
voorzien, terwijl ze de plaats innamen van de
vroegere schuttersdoelen.
(1) Eertijds ook wel verminkt. Zoo vermeldt
een sententie van 1517 omtrent zekeren
Heynrick van Eemick "..... geleyt te wesen
op die Brolbrugge ende aldaer onder die
kake gestelt te werden, daer men hem een
stuck van synre tonghe die breete van eenen
vinger offsnyden sall".
♦ Het Kalf is de naam der woning aan het eind
der Kalvergloppe, aldus genoemd naar een steen
in den gevel, met de voorstelling van een kalf -
dat evenwel meer gelijkt op een drachtige
koe -, met daarboven de letters Y-B-T-M en
er onder het jaartal: 1743. Waarschijnlijk herinnert het dier nog aan een der vroegere koemelkerijen hier in de buurt.
♦ De Kalksteeg, loopende van de Bollemansteeg westwaarts naar het Bagijneklooster, is in
het laatste kwart der 16de eeuw ontstaan op den,
het voormalige klooster der Grauwe Bagijnen
omringenden, grond. De oorsprong van den
naam is ons onbekend.
♦ Het Kalverdijkje, oorspronkelijk van den
Zwarteweg zuidwaarts voorbij het Schoppershof
met een groote bocht weer naar den Zwarteweg tot
een eind westwaarts van het Oud Tolhuis aldaar
ombuigend, was langen tijd een modderige landweg, waarlangs het melkvee - inzonderheid
kalveren - naar de verschillende daaraan
gelegen boerderijen gedreven werd. Omstreeks 1850 is het laatste gedeelte van het dijkje
tot vlak bij het Tolhuis recht doorgetrokken,
terwijl het bij verschillende gelegenheden in een
puindijk en ten slotte in een kunstweg is veranderd, welke van den kant der stad meer en
meer door nieuwbouw wordt ingenomen.
♦ De Kalvergloppe, op de scheiding van Boterhoek en Sint-Jobsleen, in noordelijke richting
tot aan de gemeenteschool no. 9 doodloopende,
was oorspronkelijk een opgang naar den wal
langs den oostkant van het voormalige Joodsche
kerkhof aldaar. Voornamelijk in de tweede
helft der 18de eeuw werd zij met een twintigtal
woningen bebouwd. Zij ontleent haar naam
blijkbaar aan het bovengenoemde huis "het
Kalf", dat o.a. tot onderwijzerswoning heeft gediend.
♦ De Kalverstraat wordt genoemd in een advertentie, voorkomende in de
Leeuwarder Courant
van 22 Februari 1783; waarschijnlijk werd hiermede de
vorengenoemde Kalvergloppe aangeduid. Een straat van dien naam is
verder ons
onbekend.
♦ De Kapelsteeg, van de Vijversbuurt In oostelijke richting loopend, is genoemd naar de
hierin tot een lokaal voor godsdienstoefeningen
omgebouwde bergplaats voor aardappelen,
waarom de volksmond deze "kapel" aanduidde
met den naam van "eerpelkerkje".
♦ De Kat was de naam van den oliemolen aan
het begin van den noordelijken oever der Harlingervaart; vóór 1871 was het de eenige aldaar
bestaande molen.
♦ De Kastmakerssteeg is een vroegere benaming
voor de Stokerssteeg, een doodloopende
steeg, eertijds uit het Ruiterskwartier in noordelijke richting gaande
en gelegen tusschen de Drie
Prinsedaalderssteeg en de Hoedemakerssteeg.
Waarschijnlijk dankte ze dien naam naar een
destijds bekenden kastmaker, die daarin woonde
of er zijn kastmakerij gevestigd had. Misschien
was het de in het laatst der 17de eeuw te Leeuwarden bestaande
"vermaarde Hollandsche Kastmakerij", boven welks luifel men "op een
tafereel" las:
"Ik verkoop en maak dit werck,
Goet van Hout, en net, en sterk,
Wilt na Holland nu niet reyse,
Ik maak het op de selve weijse.
Heb je lust wat te bestede,
Komt als vriend hier binnen trede.
Ik sal u na u believe,
Voor u gelt seerwel gerieve,
1690".
♦ De Kazerne "Prins Frederik", ter plaatse van
het Arsenaal op den Amelandsdwinger van
Stadswege in 1827-'29 gebouwd en plaats
biedend voor 1400 man, is aldus genoemd naar
Willem Frederik Karel, Prins der
Nederlanden enz., geboren in 1797,
overleden in 1881 en in 1825 gehuwd met Louisa
Augusta Wilhelmina Amalia, Prinses van
Pruisen. Hij was de eenige broeder van koning
Willem en o.m. Grootmeester nationaal van
de orde der Vrijmetselaren in Nederland.
In den nacht van 14 op 15 Juni 1860 ging dit
gebouw - naar wel beweerd is door brandstichting
- in vlammen op en werd van rijkswege ter zelfder plaatse en in denzelfden trant
herbouwd, ingericht tot legering van 1560 man.
Na het
vertrek van het garnizoen in de jaren
1895-'96 heeft zij haar beteekenis grootendeels
verloren. In den mobilisatietijd verkreeg het
gebouw den naam van
♦ de Kazerne Prins Hendrik, aldus genoemd
naar Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, Hertog
van Mecklenburg, Prins der Nederlanden enz.,
geboren in 1876 en overleden in 1934, in 1901
gehuwd met Koningin Wilhelmina.
♦ Het Keerweer. Met recht droeg het zuidelijk
gedeelte der Nieuweburen, van de Wabbe
Wissesbrug tot de Koebrug dien naam, sedert
in 1687 laatstgenoemde brug weggeruimd werd,
nadat in 1676 de doorgang achter het Nieuwe
Stadsweeshuis door het plaatsen eener staketting
belet was. Na de demping van het
water van het Schoenmakersperk, westwaarts
van het weeshuis, had ook de naam Keerweer
geen reden van bestaan meer.
♦ De Keetbuurt, gelegen noordoostwaarts van
het kruispunt van de Potmarge met de tegenwoordige spoorlijn, is in 1830 ontstaan door den
bouw van een zestiental woningen, ter plaatse
eener te voren daar aanwezige zoutkeet.
♦ Keimpemahuis bevond zich omstreeks 1500 in
de Groote Kerkstraat, op den oosthoek der
Bontepapesteeg. Dit op kelders gebouwde huis,
blijkbaar eens het eigendom van het geslacht Keimpema, deed o.a.
omstreeks de
helft der 16de eeuw dienst als woonplaats van
den hoofdpriester der nabijgelegen parochiekerk
van Nijehove, terwijl er kort te voren de
Latijnsehe school in gevestigd was. Een ander
Keimpemahuis was gelegen in het zuidoosten
der stad, sedert Worp Keimpema daar
in 1485 een stins gesticht had; de juiste ligging er van is ons
onbekend. Naar alle waarschijnlijkheid was het niet ver gelegen van
♦ de Keimpemabrug, later Paardepijp geheeten,
welke over het water van de Weaze de
Peperstraat met de Oude Oosterstraat verbindt.
♦ De Keizer. Onder deze benaming komt in het
laatste kwart der 16de eeuw voor als naam
eener herberg (Ao 1583: "Joucke Melles, herbergier in den Keyser); waar deze zich
bevond, is ons onbekend.
♦ De Keizersgracht, oorspronkelijk Blokhuisdiep geheeten, is omstreeks
het einde der 16de
eeuw gegraven van de Druifstreek af in oostelijke richting en
vervolgens, ter hoogte van het
tegenwoordige Huis van Bewaring, zich ombuigende in noordelijke
richting langs den binnenkant van den toenmaligen stadswal
verlengd
tot aan het Droevendal. Na 1846 is dit noordelijk gedeelte met een deel
der aarde van genoemden wal gedempt en draagt sedert dien den naam
van Gedempte Keizersgracht, terwijl het overige deel der gracht
voorbij het Huis
van Bewaring in oostelijke richting tot het
water van den Grachtswal doorgetrokken werd.
De oorsprong van den naam is ons onbekend.
Het vermoeden is uitgesproken, dat deze het
gevolg zou zijn eener aardigheid van den bewoner der brouwerij de Druif
op den hoek van
Druifstreek en Keizersgracht, die in den zijgevel van zijn huis een in
steen gehouwen druiventros plaatsen liet, met het onderschrift en -
blijkbaar verkeerd - jaartal:
DIT IS DE KEIZERSGRACHT
GEGRAVEN 16(74).
♦ De Keizerskroon was de naam van het huis
aan den Wirdumerdijk, op den zuidelijken hoek
der Peperstraat gelegen, dat bij de verruiming van
laatstgenoemde straat voor eenige jaren verdwenen is. Op het
dakvenster daarvan was als geveleeken een gestyleerde, beschilderde
houten
kroon aangebracht.
Van lateren tijd dateert:
♦ De Keizerskroon, eene herberg aan de Lange
Marktslraat no 32.
♦ De Kerkhofslaan. Aldus wordt in den volksmond de Spanjaardslaan genoemd, naar de
daaraan in 1831 aangelegde algemeene begraafplaats.
♦ De Kerkstraat, loopende van het Oldehoofsternaar
naar het Jacobijner Kerkhof, en eertijds toegang gevende zoowel naar de parochiekerk
van Oldehove als naar die van Nijehove, is later
met een ombuiging naar het zuiden verlengd,
waardoor de onderscheiding in Groote Kerkstraat (Anno 1570: "de groete Karckstraete")
en Kleine Kerkstraat ("de Lutke of
Cleijne Kerckstrate) is ontstaan.
Een 17de-eeuwsch luifelschrift in de Kerkstraat gaf te lezen:
"Sterven eer het nood doet
t'Erven van het vreemde goedt
Maakt een ander man tot voorspoet".
Zoo stond aan den gevel van het huis van den
bekenden boekdrukker Claude Fontaine, aan den
noordkant van de Groote Kerkstraat, eenige
huizen van den oosthoek der Doelestraat:
"Die door bedrogh syn naesten schent,
Die Woord en Waarheit bits ontkent
En met zyn tong het hert beliegt
Zijn ziel, maer Godt hij niet bedriegt".
Omstreeks denzelfden tijd las men op den stok
van een uithangbord in de Kleine Kerkstraat,
blijkbaar van een timmerman, of mogelijk het
Timmerlieden-gildehuis: "In Joseph die Davids geslacht een
gebooren Soon was
Hebben wy Timmerluy verkooren
tot een patroon ras".
♦ De Kerseboom was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van het derde huis aan
de Keizersgracht, gerekend van het huis op den
hoek van Keizersgracht en Druifstreek. Een
ander huis, genaamd
♦ De Kerseboom, thans nog bestaande aan de
westzijde van de Monnikemuurstraat, no. 103,
draagt in den gevel een steen met de voorstelling van een met kersen beladen boom en het
onderschrift: IN DE KARSEBOOM, dagteekenende - blijkens een jaarsteen mede in
dien gevel - uit 1678.
♦ De Kettingbrug, eertijds gelegen over het zuidelijk eind van het water van het Heerenwaltje,
droeg sedert 1693 dien naam, sedert de reeds bestaande brug veranderd werd in een valbrug met kettingen.
♦ De Klanderij, thans de naam van een hotel
nabij de Wirdumerpoortsbrug, dagteekent van
na het jaar 1891, toen de aldaar bestaande
Nieuwe Stadsherberg, eveneens de Klanderij
geheeten, wegens ondoelmatigheid afgebroken
werd. Zij ontleende dien naam aan eene eertijds
ter plaatse bestaande linnenververij, waar de
stof door middel van eene kalander, een
soort mangel, geglansd (gekalanderd) werd. Het
omgelegen land geheeten
♦ het Klanderijland, in het zuiden begrensd
door de sloot langs de tegenwoordige spoorlijn
en in het westen door den weg naar Zwolle,
strekte zich oostwaarts uit tot de scheidsloot
van de zoogenaamde "bleek van Van Asperen"
en is thans geheel met gebouwen bezet. De daar
ontstane Klanderijstraat met haar
zijstraten houdt eveneens de herinnering aan de
linnenververij levendig.
♦ De Kleine Fenne, gewoonlijk met den volksnaam "it Klein Fentsje" aangeduid, was
oorspronkelijk het tot beweiding van vee geschikte gedeelte van den Oldehoofsterdwinger.
Nadat in 1882 de zich daarop korenmolen met het molenaarshuis door de gemeente
aangekocht en afgebroken was, werd zij - ten
behoeve der demping van het water van den
Eewal - gedeeltelijk afgegraven en in 1885 geheel in een plantsoen herschapen.
♦ Kleyenburg, aan het uiterste oosteinde van
het Zuidvliet gelegen, wordt reeds omstreeks
1570 vermeld. In 1601 werd het, evenals het
Fliet, en het nabije Schilkampen als een afzonderlijke buurt genoemd. Misschien is de naam
oorspronkelijk schertsend ontstaan in verband
met het in de buurt plaats hebbend kleidelven
ten behoeve van de op het Fliet gevestigde pottenbakkers.
♦ De Klok. (Zie de Bel).
♦ Het Klokhuis. Onder deze benaming stond
sedert 1691 de, na de Hervorming buiten gebruik
gestelde parochiekerk van Nijehove bekend,
toen het tot een giethuis, hoofdzakelijk van klokken, ingericht
werd. De naam heeft dus
niets uit te staan met hetgeen men in Friesland
gewoonlijk onder een klokhuis verstaat, n.l. een
samenstel van gebinten op een begraafplaats in
hetwelk één of meer luidklokken opgehangen
zijn. Over een tijdvak van ruim een eeuw zijn in
het giethuis alleen voor Friesland meer dan honderd klokken gegoten. Na
als "klokhuis" te hebben afgedaan, en verder tot verschillende
andere doeleinden gebezigd te zijn, is het gebouw
in 1765 afgebroken.
Rectificatie: In het voorg. nummer gelieve men
bij Het Huis van Berouw het begin aldus
te lezen: "Der waren meensen, dy fertelden, dat 't boud waer" enz.
||| 51. LC 6 febr. 1937.
♦ De Klokstraat, loopende van de Groote Hoogstraat
naar de Sint Jacobsstraat, is, sedert 1884,
wegens het toen aan de zuidzijde er van ontstane
pleintje, nauwelijks meer een "straat" te
noemen. Vóór genoemd jaar werd de ruimte
van dat pleintje grootendeels ingenomen door
de oude Sint-Jacobskapel, met den westelijk
daarvan gelegen Nieuwetoren, een klokkentoren,
waaraan de straat waarschijnlijk haar
naam ontleent. Het westwaarts in het verlengde er van
loopend Maria-Annastraatje komt wel voor onder den naam van Kleine Klokstraat.
♦ De Kloksteeg is de meest oostelijke steeg aan
den zuidkant van de Tuinen, welke in zuidelijke
richting doodloopt; misschien is zij genoemd
naar een hoekhuis, dat een klok als uithangteeken
droeg.
♦ Het Klooster. Aldus werd in de wandeling
genoemd de voormalige, in 1850 afgebroken,
Sint-Dominicuskerk aan de Speelmanstraat,
met ingang in de Bontepapesteeg, doordat zij
oorspronkelijk een deel uitmaakte van het
vroegere Witte Nonnen-klooster der Dominicanessen.
♦ Kloosterburen is de naam van een huizencomplex
aan het noordelijk gedeelte van Oldegalileën,
zich uitstrekkende van den westkant
daarvan tot aan de Dokkumer Ee. Het draagt
dien naam naar het eertijds zich hier in de buurt
bevindende Galileër klooster, hetwelk meer
bijzonder - blijkens latere opgravingen - moet
gestaan hebben ter plaatse van
♦ de Kloostersteer, welke onmiddellijk ten noorden
van, en evenwijdig aan Kloosterburen loopt.
Een andere
♦ Kloostersteeg treft men aan aan de noordzijde
van de Bagijnestraat, waar zi toegang geeft naar
de plek, waar zich eertijds het klooster der
Grauwe Bagijnen bevond.
♦ De Koebrug, eertijds gelegen over het water
van het Schoenmakersperk en van den zuidkant
van het westelijk einde der Nieuweburen naar
dat perk, nabij het begin van den Groeneweg
voerend, is in 1687 als overtollig weggeruimd.
Misschien is zij aldus genoemd, omdat daarover
eertijds bijzonder veel koeien langs de Groeneweg
gedreven werden naar de koemelkerijen
van den Boterhoek en omgeving.
♦ De Koemarkt, in den volksmond de Koeiemerk
genoemd. Met deze benaming wordt
gewoonlijk de veemarkt aangeduid, blijkbaar,
omdat daar naast schapen, varkens en paarden,
toch hoofdzakelijk rundvee wordt aangevoerd.
De tegenwoordige veemarkt, tusschen
Harlingervaart en Sophialaan, werd 17 April
1864 in gebruik gesteld. Daarvóór bevond zij
zich in het oostelijk gedeelte van het Zaailand;
vandaar dat de streek tusschen Oude Lombardsteeg
en Wirdumerdijk nog steeds den naam van
Oude Koemarkt draagt.
♦ De Kogchelschans, volgens de Siegenbeeksche
spelling, of, in de tegenwoordige spelling: de
Kochelschans (1) is de latere benaming voor een
deel der Sint-Catharinaschans, nadat hier
omstreeks 1700, nabij het voormalige Hoekster
Kerkhof eenige reeksen eenvoudige woningen
ontstaan waren, welke onderscheidenlijk onder
den naam van de Groote- en de Kleine
Kogchelschans voorkomen. De mogelijke
verklaring van den naam is minder oorbaar.
♦ De Koningspijp, gelegen over het water van
de Voorstreek, voert van de Wortelhaven naar
♦ de Koningsstraat. Deze, door het wegbreken
van een drietal aan de voormalige Vischmarkt
staande huizen, na 1571 ontstane straat, is aldus
genoemd, omdat zij toegang moest geven naar de
Canselarij, waar het toenmalig koninklijk
hof (2) zetelde.
♦ De Koning van Denemarken was in het begin
der 18de eeuw de naam van een huis aan de
breedzijde van de Nieuwestad, nevens de Langepijp,
onmiddellijk westwaarts van de herberg
de Gouden Wagen.
♦ Koophandel en Zeevaart was nog in de vorige
eeuw de naam van een pakhuis aan het Zuidfliet,
het vierde huis westwaarts van Pietersburen.
♦ De Koperslagerssteeg is een andere benaming
voor de verdwenen Brouwers- of Collegesteeg
en blijkbaar genoemd naar een vermaarden,
in deze steeg wonenden koperslager.
♦ De Korenbeurs werd sedert onheugelijke
jaren, tot 1866, gehouden in een herberg aan de
Korenmarkt, op den hoek van de Wortelhaven,
waar de graanhandelaren meestentijds onder
den blooten hemel handel drijven moesten en
daardoor met hunne granen en zaden aan wind
en weer blootgesteld waren. Na sedert genoemd jaar tijdelijk gehouden te
zijn in de daartoe uitgebreide Concertzaal van
Van der Wielen in de Sacramentstraat, is zij -
na velerlei plannen - ten slotte in 1880 ondergebracht
in het Beursen en Waaggebouw nabij de
Wirdumerpoortsbrug.
♦ De Korenmarkt, omstreeks het midden der
16de eeuw gehouden nabij de Brol, op de Kelders,
heeft zich later oostwaarts verplaatst, nadat
de streek huizen, tusschen de tegenwoordige
Minnemastraat en Wortelhaven, door bebouwing
van het oostelijk deel van den hof van Minnemahuis
ontstaan was, welke streek nog heden de
Korenmarkt genoemd wordt, hoewel daar reeds
lang de markt en eveneens de graanbeurs verdwenen
is. De streek daartegenover gelegen, tusschen
Koningsstraat en Korfmakersstraat, draagt den
naam van Over de Korenmarkt.
♦ De Korfmakersbrug of Sint-Franciscusbrug,
welke omstreeks het midden der 18e
eeuw vermeldt wordt, was reeds ongeveer een
eeuw later veranderd in
♦ de Korfmakerspijp, gelegen over de verbinding
van het water van Korenmarkt en Kelders
en zuidoostwaarts leidende naar
♦ de Korfmakersstraat, welke zich oostwaarts
naar de Tweebaksmarkt ombuigt. De naam
herinnert aan het vroegere korfmakersgilde,
dat op het breede gedeelte dezer straat
eertijds markt placht te houden.
De ordonnantie van dit gild dagteekent
van 26 Februari 1669, terwijl 27 September
1749 een nieuwe gilderol gepubliceerd werd.
Het bezat buiten de Hoeksterpoort een
polle nevens een sloot - om het rijs te
bergen en te weeken - met een poort daarvoor.
♦ De Korstbijterssteer (Leeuwardersch: "Kustebyterssteich")
was nog in de vorige eeuw een
slop naast het voormalige Brandsjeklooster in
de Boterhoek, waar een aantal leden der
schamele gemeente in een vijftal woningen
een onderdak vonden.
♦ De Kortegaarde (Korte Garde, verbastering
van: Corps de garde), werd genoemd het
in 1648, onmiddellijk ten zuiden der Canselarij,
tusschen dat gebouw en het Landshuis opgerichte
Wachthuis. In 1849 is het, met het Landshuis,
afgebroken, om plaats te maken voor het
Ritske Boelemagasthuis. Een andere Kortegaarde
verrees in 1668 naast het College aan
de Tweebaksmarkt, hetwelk bij de verbouwing
van dit laatste in 1784 is verdwenen. Beide
waren voor voetvolk ingericht en moesten
dienen, om "tot voorkominge van alle onverhoopte
disordres, een seker getal soldaten gereedt
te hebben". Een Kortegaarde voor
de ruiterij, ten einde deze "te doen tocht en
wacht houden tot beter discipline onder
dezelve", ontstond na 1675 in de Kleine Kerkstraat
(zie: Coehoornshuis; Infirmerie).
♦ De Kraanvogel was nog in het midden der
vorige eeuw de naam van een huis aan de westzijde
van de Breedstraat, het vijfde van de
Nieuweburen af, dat als gevelteeken de voorstelling
van een kraanvogel te zien gaf
mef het onderschrift:
"Aldus moet men waken In de Kranewacht".
♦ De Krimp is de naam van een zestal woningen
in een inkrimping van de Blokhuissteeg,
aan de zuidzijde dezer steeg.
♦ Krom en Recht. Onder deze benaming stond
nog in de vorige eeuw bekend de omgeving
eener voormalige scheepstimmerwerf, nabij de
Houtpolle. De naam is ontleend aan een eertijds
in den gevel aldaar aanwezige en hier gereproduceerde
gevelsteen (3) met de voorstelling
van twee met een bijl gewapende mannen,
waartusschen te lezen staat:
D. I. T. M. Mogelijk beteekenend:
D(it) I(is) T(er) M(emorie)?
♦ De Kromme Elleboogsteeg is de meest westelijke
van een drietal stegen, welke van den
noordkant van de Tuinen noordwaarts uitkomen
in de Amelandsstraat. Zij draagt dien naam,
omdat zjj niet rechtuit, doch aanvankelijk met
een knik, als het ware elleboogvormig,
doorloopt.
♦ Het Kromme Jat, sedert 1818 ook de
Schoolbuurt genoemd, is de naam van de
streek huizen aan den zuidkant van het Jacobijner
Kerkhof, welke zich van den zuidoosthoek
van de Groot Kerkstraat met een bocht
noordwaarts ombuigt tot bij de Put. De naam
dezer buurt, eertijds een vuile sombere hoek
van het kerkhof, een echt gat, in den volksmond
het Kroeme Jat genoemd, is een
bewijs voor het feit, dat ook te Leeuwarden,
evenals in enkele andere plaatsen in Nederland,
de zachte uitspraak voor g als j voor sommige
woorden in gebruik geweest is. Volgens de
hedendaagsche uitspraak zou zij dus moeten
heeten het Kromme Gat.
Zoo komt oudtijds het Sint-Anthony gasthuis
voor als "iesthuse" (anno 1425),
later ook als "jesthuus" en eerst in 1477
als "Gaesthws". Uit analogie hiermee
kan men afleiden, dat het Kromme Jat reeds
vóór het laatste kwart der 15de eeuw bestond. (4)
De naam wordt nog levendig gehouden
in het bij uitstek Leeuwarder kniedeuntje:
"Romme-domme dom,
En 'e Fismerk(5) om,
En 'e Wuttelhawcn del.
En gaet dat niet snel?
Na(r) de Slotmakersstraet,
Met 'n har(d)e fae(r)t,
En 'e Put foarbij,
Met 'n koem fol brij,
Nar it Kroeme Jat,
Da(r) 't 'n oud wiif sat,
Dy 't 'e brij op at
En 'e lepel in 'e buu-se... stak!"
♦ De Kroon was nog omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam eener bierbrouwerij op het
Noordfliet, het elfde huis oostwaarts van de
Langesteeg aldaar.
♦ De Kroon, een oliemolen op het Znidfliet,
tegenover Schilkampen, ten zuiden van de
plaats, waar sedert 1895 het Nieuwe Kanaal met
het Fliet in verbinding staat, is, na in 1822 vernieuwd
te zijn, spoedig na de opening van genoemd
kanaal afgebroken, om plaats te maken
voor een fabriekje van houtbewerking. In den
gevel hiervan is overgebracht de gevelsteen,
afkomstig van den molen, met de voorstelling
eener kroon.
♦ De Kruisfenne was vóór de Hervorming een
stuk weiland, ongeveer ter plaatse van het
Diaconessenhuis gelegen en waarschijnlijk aldus
geheeten, omdat uit de opbrengst der huur van
dit land verschillende uitgaven ten behoeve van
het H. Kruisaltaar in een der kerken of kapellen
binnen Leeuwarden bekostigd werden.
♦ De Kruisstraat, aanvankelijk Oosterdwarsstraat
genoemd, is de straat, welke
van de Keizersgracht in noordelijke richting tot
aan het tegenwoordige Nieuwstraatje loopt. Met
haar verlengde, de Galileër Kerkstraat, is zij na
1580 ontstaan en stond aanvankelijk met die
Kerkstraat door een brug in verbinding.
Zij dankt haar naam eenvoudig aan het feit,
dat zij de Nieuwe Oosterstraat kruist.
♦ De Kuil, in den Leeuwarder volksmond de
Kúle genoemd, was nog in het midden der vorige
eeuw een laaggelegen plek gronds met
woning, aan het westelijk eind van de Boterhoek,
aan den voet van de Opgang naar den
toenmaligen stadswal.
♦ De Kuiper. Een oud gevelte aan den zuidkant
van de Amelandsstraat, 12, vertoont een
steentje met de voorstelling van een kuiper,
blijkens een jaarsteentje, mede in dien gevel
aanwezig, dateerende van het jaar 1686.
♦ De Kurkemeer, de hedendaagsche benaming
voor de Kolkmaar (anno 1450: Koelkamaer;
anno 1581: Colckemear, later verbasterd
tot Korkmear en zelfs tot Koarkemear, hetgeen
uit het Friesch in het Leeuwardersch omgezet
werd tot Kurkemeer) is een oude waterlossing,
welke van het Oud Deel in westelijke
richting, bij Schilkampen, in het Fliet uitloopt.
Een maar was in de Friesche streken
oorspronkelijk een openbare waterlossing,
dienende tot scheiding eener hemrik.
Volgens verschillende plaatsen in Oude
Friesche wetten, moest zij acht voeten breed zijn,
breeder dus dan een gewone sloot, welke de
afzonderlijke landerijen scheidt, maar niet zoo
breed, dat zij tot scheepvaart dienen kon.
De Kurkemeer was dus waarschijnlijk zoo'n
scheidsloot, waarin zich een of meer kolken of
wielen bevonden.
(1) De o uitgesproken als in het woord pot.
(2) In naam van Filips II, koning van
Spanje, Heer van Friesland.
(3) Thans ingemetseld in een muur van het
Sint-Anthony gasthuis in de Pijlsteeg.
(4) Vgl. de Kijk in 't Jatstraat ("Kykintjatstroate",
verbasterd tot "Kykintjesstroate") te
Groningen en het Kromme Jat (ter plaatse
verbasterd tot "Krommejak"), een zeer krom
loopend straatje te Zwolle.
(5) De hier genoemde vischmarkt is die,
welke tot 1845 gehouden werd op de Koningspijp.
>> begin ||| 52. LC 20 febr. 1937.
♦ Het Laagpad is de naam eener reeks huizen in
de Weerklank, aldus geheeten wegens zijn lagere
ligging en als tegenstelling met de benaming van
het Hoogpad, waarmee het onmiddellijk
noordwaarts evenwijdig loopt.
♦ De Laan van Tulpenburg; zie: Tulpenburg.
♦ Het Lam is de naam van een korenmolen, eertijds
staande op den Hoeksterpooptsdwinger,
welke in 1830 van daar verplaatst is naast het
begin van het voormalige Marsumer Binnenpad,
buiten de Stadsgracht, tegenover den toenmaligen
molen de Arend. In 1919 is deze laatste Leeuwarder
molen afgebroken.
♦ De Landbuurt. Onder dezen naam verstond
men in het midden der vorige eeuw een aantal
huizen oostwaarts van het Fliet, op Wilaard,
aan Tynje, Kurkemeer en Maadweg. Na 1893 is
westwaarts van het begin van den Stienser Dijk
een andere Landbuurt met vele zijstraten
ontstaan, meer in 't bijzonder de Stienser
Landbuurt genoemd.
♦ Het Landshuis of Landschapshuis, zoo
geheeten, omdat daar sedert 1594 - ten tijde van
de Republiek der Vereenigde Gewesten - de
Staten van het Friesche land, het Landschap
Friesland, hunne "landdagen" of
vergaderingen hielden, stond eertijds ter plaatse
van het Ritske Boelemagasthuis aan de Tweebaksmarkt.
Aanvankelijk bezigde men daartoe
het kapittelhuis van het Galileër Klooster, totdat
dit in 1616 tot een fraai en ruim Provinciehuis
omgebouwd werd. Na van 1811-'38 door de
Rechterlijke macht in beslag te zijn genomen, is
het in 1849 afgebroken. (1)
♦ 's Lands Welvaren was nog in het begin dezer
eeuw de naam van een thans verdwenen herberg
op den hoek van den Wirdumerdijk en het
Wagenplein, nabij de Oude Koemarkt.
♦ De Lange Marktstraat is de naam van de streek
ten noorden van de Nieuwe Veemarkt, louter
uit logementen bestaande, welke na 1865 is ontstaan.
♦ De Lange Pijp is in 1611 als een lang
brugplein ontstaan, door daarin op te
nemen een drietal vrij dicht naast elkander liggende
bruggen, n.l. de Weerdspijp, de Jurjen
Innespijp en de Koebrug; in 1690 werd zij aan
weerszijden van ijzeren leuningen voorzien, terwijl
zij in 1869 aan den westkant nog eenige
wijziging onderging in verband met de demping
van het gedeelte der Oude Gracht, zuidwaarts
van het Gasthuispijpke.
♦ De Lange Steeg loopt van het Noordfliet in
noordelijke richting, evenals de westelijk er van
gelegen Doorgaande Steeg, waarvan zij in het
laatst der vorige eeuw 13 huizen verwijderd was.
♦ De Laurens Koster was omstreeks het midden
der vorige eeuw de benaming van het huis aan
de Voorstreek, onmiddellijk zuidwaarts van de
Benthem, op den hoek van de Koningstraat, in
hetwelk een boekwinkel gevestigd was.
♦ De Lazarusfenne was eertijds een deel weiland,
onmiddellijk ten noorden van den Spanjaardsdijk
gelegen, onderscheiden in twee gedeelten,
waarvan het noordelijkste en kleinste de
Kleine Lazarusfenne genoemd werd,
in tegenstelling met het overige, de Groote
Lazarusfenne geheeten. De naam was
ontleend aan het Lazarushuis, tot omstreek 1688
eene instelling, waar reeds sedert het begin der
16de eeuw, misschien door de zusters van het
nabijgelegen klooster Fiswerd, en sinds 1580 van
Stadswege, de Lazarussenof Leprozen -
- d.z. zij, die aan de besmettelijke ziekte de melaatschheid leden -
verpleegd werden.
De poort van dit huis was beschilderd met
de voorstelling van eenige Lazarussen, welke
ongelukkigen men voornamelijk onder
zwervende bedelaars en hunne kinderen
aantrof. Hun was voorgeschreven, zich te
onderscheiden door een witten band om
den hoed, het dragen van handschoenen
en van een viertal teekens op
hunne mantels, waaronder het Stadsmerkteeken
de Leeuw. Aangezien het hun verboden
was, aan de deuren te kloppen, waren ze
voorzien van een zoogen. lazarusklep,
om zich door middel daarvan aan te melden.
Tot 1636 was het hun verboden in de Stad
te komen bedelen, en sinds dat jaar was het
nog slechts op Zaterdag toegestaan.
Wegens het verminderd optreden der gevreesde
ziekte is het huis met zijne omgeving
sedert Mei 1688 geamoveerd, waarna de Groote
Lazarusfenne door een sloot geheel van den
Spanjaardsdijk gescheiden werd.
♦ De Leeuw was de naam van een korenmolen
op den Oldehoofsterdwinger, welke omstreeks
1884, in verband met de demping van den Eewal,
is afgebroken. Reeds in 1620 werd daar ter
plaatse een standerdmolen tot het malen van
graan gesticht, welke, na in 1689 afgebrand te
zijn, daarop waarschijnlijk als een bovenkruier
is herbouwd.
♦ De Leihamer. Een huis Onder de Boompjes,
het tweede van het Zwitsersche Waltje af, bevat
in den voorgevel een memoriesteentje met het
onderschrift: IN DE LEYHAMER. Het veld binnen
de omlijsting, dat blijkbaar oorspronkelijk
de voorstelling te zien gaf van een hamer, waarmee
de leien door middel van nagels op het
beschot bevestigd werden, is thans blanco. Naar
alle waarschijnlijkheid werd het huis eertijds
door een leidekker bewoond.
♦ Het Lekkumerdijkje maakte oorspronkelijk
deel uit van den Zwarteweg, aanvankelijk
loopende in noordoostelijke richting; vervolgens
liep het, halverwege den afstand tusschen
Groningerstraatweg en Bonkevaart, westwaarts,
om daarna noordelijk om te buigen naar de
Bonkebrug op Snakkerburen, van waar het verder
noordoostwaarts naar het dorp Lekkum
leidde. Het verloor zijne beteekenis en werd
verder als weiland gebezigd, sedert het afbreken
van genoemde brug in 1873, hetwelk verband
hield met den aanleg van den Lekkumerweg.
Deze, sedert 1867 aangelegde, grintweg
is ontstaan, sedert Leeuwarden, Leeuwarderadeel
en Tietjerksteradeel een jaar te voren gezamenlijk
besloten hadden, een kunstweg aan te leggen
van Leeuwarden via Lekkum en
Miedum naar Giekerk. Hij vormt in het begin
een deel van den Zwarteweg, tot waar deze om
het Hoogterp oostwaarts omboog.
♦ De Leprozenweg, eene vroegere benaming voor
den Spanjaardsdijk, werd aldus geheeten, omdat
daaraan het Lazarushuis gelegen was, waarin
lijders aan de lepra of melaatschheid verpleegd
werden.
♦ De Lieve-Vrouwefenne was een stuk weiland,
zuidwaarts van den Leprozenweg gelegen, welks
jaarlijksche opbrengst vóór de Reformatie ten
deel viel aan het Maria-altaar in een der
parochiekerken binnen Leeuwarden.
♦ De Lieve-Vrouwepoort ("Ons Lieff
Vrouwenpoorte), later kortweg Vrouwepoort,
en zelfs Vrouwenpoort geheeten,
stond oorspronkelijk midden in de Groote
Kerkstraat bij de Oude Gracht, ongeveer ter
plaatse van het vroegere Gasthuispijpke. Zij
ontleende dien naam aan Onze Lieve
Vrouwe, de beschermheilige der parochie
Nijehove, waaraan ze was toegewijd. Naar de
plaats, waarheen ze vandaar leidde, werd ze
ook de Oldehoofsterpoort genoemd.
Aan het eind der 15de eeuw werd zij, in verband
met den nieuwen uitleg der stad, verplaatst
naar het westelijk uiteinde der Nieuwestad, op
den Hoogedijk, bij het begin der tegenwoordige
Westerplantage. Voor deze poort werd niet
lang daarna, noordwestwaarts, eene buitenpoort
gebouwd.
In 1579 is de binnenpoort grootendeels vernieuwd,
en trachtte men voor haar - nu de
Reformatie volkomen was doorgedrongen - den
naam Bildtpoort ingang te doen vinden.
Bij die vernieuwing werd het Mariabeeld,
dat tot dusverre den buitengevel versierd
had, vervangen door een klein steenen beeld
van een krijgsman, "in Romeinschen wapendos
met speer", hetwelk in den loop der
tijden steeds voor de afbeelding van "een
Spaansch veldoverste"(!) gehouden werd. (2)
De binnenpoort onderging in 1612 wederom
eene verbouwing; daarbij werd op de poort eene
portierswoning, en aan weerszijden er van een
toren geplaatst.
Nadat in 1820 de Lieve Vrouwebuitenpoort
wegens bouwvalligheid afgebroken
was, volgde zeventien jaren later de afbraak
van de Lieve Vrouwebinnenpoort.
♦ De Lieve Vrouwepoortsbrug, een lange houten
brug, welke eertijds van de Lieve Vrouwebuitenpoort
over de stadsgracht naar den
Hoogedijk leidde, is na 1837 afgebroken, en vervangen
door eene andere, eenigszins meer westwaarts
gelegen, ongeveer ter plaatse van de
tegenwoordige brug van dien naam.
♦ De Lieve Vrouwepoortsdwinger, een rondeel,
dat aangelegd werd ter bescherming van de
Lieve Vrouwepoort, verloor in 1572 op
last van Stadhouder Caspar de Robles zijn halfcirkelvormige
gedaante, en verkreeg sindsdien
ongeveer den vorm van een gelijkzijdigen driehoek.
Na 1837 is dit bastion opgelost in de
Westerplantage.
♦ De Lieve Vrouwewaterpoort, ook Schavernekspijp genoemd,
werd ongeveer ter plaatse
van de tegenwoordige Schaverneksbrug, kort
vóór 1498 over de toenmalige Nieuwlandsvaart
gebouwd. Boven deze poort bevond zich een
wachthuis. Na in 1623 afgebroken en geheel
vernieuwd te zijn, werd het wachthuis in 1654
door de Stad aan de Provincie afgestaan, om te
dienen tot "'sLands Kruithuis", als hoedanig het
tot zijn afbraak in 1840 dienst heeft gedaan. De
poort droeg haar naam ter onderscheiding van
de Noordelijk ervan gelegen landpoort.
♦ De Liggende Os was nog tot in deze eeuw
de passende benaming van een herberg aan de
Oude Koemarkt, hetgeen door een uithangbord
met de voorstelling van een in een weidelandschap
geschilderd, liggend zwartbont rund, geïllustreerd werd.
♦ De Lindebaan was eertijds de naam van een
deel van het erf van het Galileërklooster, het-
welk thans begrensd wordt door de huizen van
Nieuwstraatje, Tweebaksmarkt en Nieuwe
Oosterstraat, welke benaming blijkbaar ontleend
is aan eene beplanting met lindeboomen
van die uitgestrektheid.
♦ De Lindeboom was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van het huis aan de
Brol, bij den zuidelijken hoek van het Nauw.
Eertijds stond n.l. daar ter plaatse een aanzienlijk
gebouw met ten noorden daarvan een kleiner
huis. Vóór dat groote gebouw, blijkbaar later als
herberg ingericht, stond een oude lindeboom,
"wiens takken door de kunst zoo vlak
en breed uitgespreid waren, dat daarop, rondom
den stam, een planken vloer met tafel en banken
gemaakt waren, en welke, met eenige palen op
den grond rustende, den bewoner van het huis
de gelegenheid schonken, om daarop een klein
gezelschap te ontvangen, tot welk einde er een
brugsgewijze overgang uit het huis tot op dezen
boomzolder was gelegd."
In dien vorm komt de boom reeds voor op
een kaart van 1616 en zij deed dit nog in het
begin der vorige eeuw. Waarschijnlijk werd in
de middeleeuwen hier ter plaatse onder den
lindeboom recht gesproken, en moeten we onzes
inziens in verband daarmee in het oude massieve,
groote gebouw het oudste stadhuis (3) van Leeuwarden zien.
De streek huizen, waarvan het gebouw de
Lindeboom deel uitmaakt, tot aan de Peperstraat
ontving den naam van Onder de
Lindeboom.
♦ De Lindebuurt, in de wandeling het Lindebuu(r)tsje genoemd, sedert 1864 ontstaan,
toen een particuliere bouwonderneming hier
eene verbinding tusschen Olde Galileën en
Hoekstersingel tot stand bracht. Eene vroegere
beplanting van dit buurtje met lindeboomen was
oorzaak van de benaming.
♦ De Lommerdsteeg, loopende van de Brol naar
de Heerestraat, ontleent haar naam aan de tot
voor weinige jaren terug aan het oostelijk eind
er van gevestigde bank van leening of lommerd,
welke eertijds schertsend wel Jan
Snotlepel genoemd werd, toen nog de gewoonte
bestond, om den beleeners voor hunne
panden het geld op een ijzeren lepel aan te
reiken.
♦ De Loodgieterssteeg, aan den oostkant der Voorstreek,
acht huizen noordwaarts van de vroegere
Collegesteeg, was vermoedelijk aldus genoemd,
omdat een der vier huizen in die steeg bewoond
werd door een bekend loodgieter.
♦ De Loopgraven. Deze naam droeg tot in het
laatst der vorige eeuw, vóór de bebouwing, het
complex weiland, gelegen tusschen Spanjaardsdijk
en Noordersingel. Zij is waarschijnlijk eene
herinnering aan de belegering der stad gedurende
negen weken in 1498 onder graaf Willebrord
van Schaumburg, die toen met zijn krijgsknechten
grootendeels in het klooster Fiswerd
gelegerd was, en vermoedelijk zijne aanvallen
- ondersteund dpor loopgraven - wel het
meest aan den minst versterkten noordwestkant
der stad zal beproefd hebben.
♦ Het Looyersbruggetje bevond zich tot in het
begin dezer eeuw op het Noordfliet, westwaarts
van de Poppebrug, daar, waar in 1877 een begin
gemaakt werd met een klinkerpad naar het
oosten. Het ontleent zeer waarschijnlijk den
naam aan eene eertijds daar zich bevindende
leerlooierij of eekmolen, misschien die
molen van het gild der Groote
Looijers, waarvan reeds in 1680 melding
wordt gemaakt.
♦ De Looyerstraat, van den oostkant der Singelstraat
in oostelijke richting loopende, is sedert
1878 ontstaan op een terrein, dat gedeeltelijk
door eene leerlooierij ingenomen werd.
♦ De Lutkebuurt (luttik = 't Friesche lyts:
klein) is een andere benaming voor het tegenwoordige Dokkumerend.
♦ De Lutke Kerkstraat. Onder dezen naam komt
oorspronkelijk de Kleine Kerkstraat
voor.
♦ Het Luilekkerland is een buurtje, dat na de
bebouwing van het Jacobijner Appelhof sedert
1580 ontstaan is, gaande van den westkant der
Breedeplaats in westelijke richting, om vervolgens
door een nauwer noordelijk gedeelte uit te
loopen op de Nieuweburen. Waar dit buurtje,
door lage en ondiepe arbeiderswoningen ingenomen,
zijn naam aan dankt, is ons onbekend. [Wellicht is het een verbastering van Leidekkerland, aangezien zich aldaar indertijd een "panwerk" = dakpannenfabriek bevond.]
♦ De Lijkvaart, eertijds ongeveer ter hoogte van
de Noorderbrug uit de Stadsgracht langs den
Spanjaardsdijk in noordwestelijke richting
loopend tot tegenover de Algemeene Begraafplaats,
is sedert 1900 wegens bebouwing van den
zuidkant van den dijk geheel verdwenen; het
trottoir aldaar geeft nagenoeg nog het beloop
van de vaart, die ten slotte weinig meer dan een
sloot was, en waarlangs eertijds wel vervoer
van lijken per praam naar het kerkhof plaats had, aan.
(1) Het monument, ter memorie van den vrede
van Munster (1648) in den voorgevel van het
gebouw aangebracht, is thans in het koor der
Jacobijner Kerk ondergebracht, terwijl de massieve
voorpoort een plaats heeft gevonden te
Kornjum, bij het voormalige Martena State.
(2) Volgens W. Eekhoff is dit beeld, bij het
wegbreken van de poort, in 1837, afgenomen en
achter het Stadhuis geborgen. Wie onzer lezers
kent de verdere geschiedenis van dit merkwaardig pronkstuk?
(3) Zie o.a. de gedeeltelijke afbeelding van dit
gebouw op de schilderij door A. Beerestraaten
(A°. 1662) in het Friesch Museum te Leeuwarden.
De Lieve Vrouwe binnen- en buitenpoort
(achter de buitenpoort ziet men vaag den
molen "de Leeuw" op het Klein Fentje).
>> begin ||| 53. LC 6 mrt. 1937
♦ De Maadweg (Friesch: Miedwei; miede
= laaggelegen weiland is een landweg,
noordwaarts van het Noordfliet, bij de Landbuurt aldaar.
♦ De Magere Weide (anno 1934: die "Magerweyde") is de naam eener "stadsplaats" met
omgelegen weiland, westwaarts van den Stienserdijk, op het Nieuwland ten noorden van het
Schapedijkje.
♦ De Maliebaan besloeg eertijds een deel van
het oostelijk erf, behoorende tot het oude Blokhuis en diende waarschijnlijk als open manege
voor de ruiters der bezetting.
♦ Het Marcelis Govertsgasthuis, in de wandeling
het Menniste gasthuis genoemd, is een hofje, dat aan twintig vrouwen onderdak
verschaft en in 1658 gesticht werd aan den Ooster Grachtswal. Na in 1766 vernieuwd te
zijn, is het sedert 1877 verplaatst naar den
Noorder Singel.
Het is genoemd naar den stichter Marcelis
Goverts, lid van het stedelijk bestuur, gehuwd met Maaike Marcus. Oorspronkelijk las men op
de poort van dit gasthuis, beneden de wapens
der stichters:
ANNO 1658.
Die Rijck is erw zijn Goed aan Weduwen en Wezen,
Zo werd hij na zijn Dood bij God en Menschen presen.
Marcellis Goverts en Maria d'Echte Vrouw,
Verbonden thienmael vijf en twee Jaer door de Trouw,
Gaen stichten God ter eer de Vrouwen tot een wooning
Dit Huis; wij wenschen haer in 't Eeuwigh de Belooning.
♦ Het Maria Annastraatje: zie Moriaanstraatje.
♦ Mariënburg is de naam van een huis Achter
de Hoven, zuidwaarts van den spoorwegovergang aldaar. Ongeveer daar ter plaatse stichtte
prinses Maria Louise omstreeks 1730
een buitenverblijf met aangelegen lusttuin, waar
zij de laatste jaren haars levens gedurende de
zomermaanden doorbracht en hetwelk naar haar
Mariënburg genoemd werd.
♦ Het Marsumer Binnenpad, zoo genoemd ter
onderscheiding van den Marsumerdijk, den
hoofdweg naar Marsum, liep eertijds van den
thans verdwenen molen het Lam in westelijke
richting naar Marsum.
♦ De Marsumerdijk (anno 1534: Mersema wech), oorspronkelijk een kadijk, opgeworpn voor het aangeslibde Nieüwland van de
Middelzee, voert van den tegenwoordigen Harlinger
Singel in westelijke richting naar het
dorp Marsum. Officieel heet hij tegenwoordig
Harlingerstraatweg.
♦ Het Martenahuis was, reeds in de middeleeuwen, een stins aan de zuidzijde van het water
van de Tuinen, welke gesticht was door het
adellijk geslacht Martena.
Een ander
♦ Martenahuis bevond zich aan de breedzijde
der Nieuwestad, op den westelijken hoek der
Haniasteeg, hetwelk in 1532 vernieuwd werd
door Doeke Martena en die het vervolgens
langer dan een halve eeuw zelf bewoonde.
♦ Het Meekmabruggetje, eertijds gelegen aan
den Ooster Grachtswal, over het water van de
Molensloot, waar deze in de stadsgracht uitliep,
is bij de demping dier sloot, in 1884, verdwenen.
Het was een particulier bruggetje, dat naar den
eigenaar, zekeren Meekma, - die met het onderhoud belast was - genoemd is.
♦ De Meelbrug was gelegen over 't water van de
Tuinen, dáár, waar dit in het water der Voorstreek uitloopt. De oorsprong van dien naam is
ons onbekend.
♦ De Meervischbanken. Dit is de benaming
van de oude vischmarkt, zoolang deze gehouden
werd op het brugplein van de Koningspijp, d.i.
van ongeveer het midden der 16de eeuw tot
1851 (*). Oorspronkelijk werd het gebruik der
hier geplaatste vischbanken dagelijks
verloot, en werden er behalve "meervysck" ook
"schollen, verschen herinck, laberdaan, stockvisch, spierinck ende
mosselen", en zelfs "salmen, elften, bruinviss, stoer ende robbe" ter
markt gebracht. De huizenreeks aan de Voorstreek, van de
Sacramentstraat tot de Wortelhaven, werd nog
in het midden der vorige eeuw genoemd: Bij
de Meervisch banken.
♦ De Messenmakerssteeg, een doodloopende steeg
aan de breedzijde der Nieuwestad, westwaarts
van en evenwijdig met de Wolvesteeg, zal haar
naam ontleend hebben aan een bekend messenmaker, eertijds in of op een hoek van die steeg
wonende.
♦ Meyers Erf was de naam van een plek gronds
op het Zaailand, zuidwaarts van de Oude Lombardsteeg, oorspronkelijk door den metselaar
IJble Fokkes gebezigd als opslagplaats van
schelpzand en vervolgens door dezen van
1760-'74 met een reeks huizen bebouwd, totdat
deze door zekeren J. Meyer afgebroken werden
om plaats te maken voor een herberg. In verband
band met een plan tot uitbreiding van de Oude
Koemarkt , - waarvan ten slotte niets kwam - werden herberg en omgelegen erf in 1870 door
de Stad aangekocht en de herberg in het volgend
jaar afgebroken.
♦ De Minnemabrug. Onder deze benaming komt
omstreeks het midden der 16de eeuw ook voor
de Korfmakers- of Sint-Franciscusbrug, gelegen
vóór Minnemahuis.
♦ Minnemahof was eertijds de naam van de
ruime omgeving, behoorende tot Minnemahuis,
oostwaarts hiervan zich uitstrekkende tot
Eewal, Wortelhaven en Korenmarkt; na 1613 is
deze ruimte met huizen bebouwd.
♦ Het Minnemahuis, oorspronkelijk de stins van
het adellitk geslacht Minnema, bevond
zich, met zijn ruim voorplein, ongeveer ter
plaatse van het tegenwoordige hotel de Nieuwe
Doelen, aan de Korenmarkt. In het laatst der
15de eeuw werd het o.a. bewoond door Frans
Minnema, olderman van Leeuwarden, overleden in 1512, aan wiens wapen de stad waarschijnlijk het hare ontleend heeft.
♦ De Minnemastraat, loopende van de Poststraat naar den Eewal, vormde reeds in het
begin der 17de eeuw de westelijke begrenzing
van Minnemahof.
♦ Het Misdadiger Kerkhof, eertijds deel uitmakend van het Galileër Kerkhof, behoorende
tot het Minderbroederklooster, verkreeg na 1580
de bestemming tot begraafplaats van overleden
gevangenen en ter dood gebrachte misdadigers. Het was noordoostwaarts van de
Galileër Kerk gelegen en verloor zijn beteekenis
in 1833, toen een deel van het vijfde perk der
nieuw aangelegde Stedelijke Begraafplaats als
zoodanig ("it boevekerkhof')
aangewezen
werd.
♦ De Modder, een thans afgesloten doorgang
van de Groote Kerkstraat naar het Perkswaltje,
waarin zich tot in het laatst der vorige eeuw
een achttal arbeiderswoningen bevond, is
aldus genoemd, omdat zich ongevrcr daar ter
plaatse vóór 1583 de modder had opgehoopt,
afkomstig van de graven van het kerkhof, behoorende tot de oostwaarts er van gelegen
parochiekerk van Nijehove. In genoemd jaar
werd, bij de gedeeltelijke amoveering van dat
kerkhof, de modder over den lagen bodem aan
den oostkant uitgespreid, met zand verhoogd
en vervolgens met keien bestraat.
♦ De Molen was nog omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam van een huis aan den
zuidoostkant der Voorsteek, het zesde oostwaarts van de Koningstraat en stellig aldus
genoemd naar het uithangbord met de voorstelling van een molen.
♦ Het Molenpad, eertijds een smal rijpad, loopende van den Ooster-Grachtswal in oostelijke
richting naar een vroeger, ongeveer ter plaatse
van de voormalige Hellingbuurt bestaanden
korenmolen, is in 1884 belangrijk verbreed
en in 1889 verlengd met een gedeelte, loopende
van de Haven tot de tegenwoordige Menno van
Coehoornstraat.
(*) Vgl. den naam Kruidbanken voor de vroegere groentemarkt op de Brol.
♦ De Molensloot liep tot 1884 onmiddellijk langs
den noordkant van het Molenpad en eindigde westwaarts, onder het Meekmabruggetje
door, in de stadsgracht. In genoemd jaar is de
toen zeer verwaarloosde sloot, van Stadswege
gedempt, waardoor het Molenpad aanmerkelijk
verbreed werd.
♦ De Molensteeg, loopende van de Haniasteeg
naar het Groot Schavernek, is grootendeels
ontstaan van 1626-'39 en aldus genoemd, omdat
zij westwaarts uitliep op een iets noordelijker
gelegen brug over het water van het Schavernek, welke toegang gaf tot een windmolen
op het Klein Schavernek.
♦ Het Montsjemahuis (Montzima; anno 1576:
Mintzima; anno 1636: Mintma-huijsinge)
is een oudere benaming voor het vroeger Ayttahuis
huis op de Weaze, klaarblijkelijk ontleend aan
een lid van het geslacht Montsjema
van Blija, den vermoedelijken stichter.
♦ De Moor was nog in het midden der vorige
eeuw de naam van het huis aan de breedzijde
der Nieuwestad bij de Langepijp, op den westelijken
lijken hoek van de Hoedemakerssteeg. Vermoedelijk was er oorspronkelijk een "toebackswinkel" in gevestigd.
♦ Het Moriaanstraatje, in den volksmond
Morianestraetsje en zelfs Merjannestraetsje genoemd en ook onder den naam
van Kleine Klokstraat voorkomend,
loopt van de Sint Jacobsstraat naar het Heerenvaltje,
als westelijke voortzetting van de Klokstraat.
Naar alle waarschijnlijkheid draagt het
dien naam naar een huis in dat straatje, of op
een hoek er van, dat als gevelteeken een
moor vertoonde. Nadat deze beteekenis in het vergeetboek geraakt
was, werd de officiële naam van het
straatje - overeenkomstig de volksuitspraak: -
Mariannestraatje en vervolgens, zooals
heden ten dage, Maria Annastraatje.
♦ De Muggesteeg loopt van de Kleine Hoogstraat
naar de Beijerstraat, in het westelijk verlengde
van de Speelmansstraat. Misschien
draagt deze, eertijds onaanzienlijke, steeg den
naam naar de aanwezigheid van een niet onaanzienlijk
aantal vliege - in de volkstaal muggen
genoemd - welke hier aasden op
weggeworpen vuilnis, dat hier gemakkelijk ongezien
gedeponeerd kon worden.
♦ Het Munnikehof, ook "Gleisterhof" genoemd,
is de omgeving van het vroegere
Galileërklooster, waardoor later de Galileër
Kerkstraat aangelegd is.
♦ De Munnikemuurstraat, in den volksmond
Muntsjemuurstraet geheeten, loopende
van de Nieuweburen zuidwaarts tot Bij de Put,
was reeds omstreeks het midden der 16de eeuw
bebouwd. Ongeveer ter plaatse van de westelijke
huizenrij bevond zich eertijds de Munnikemuur,
als oostelijke afsluiting van den hof, behoorende
tot het Jacobijner klooster.
♦ De Munnikesteeg, in den volksmond Muntsjesteich geheeten, is eene vroegere benaming
voor de Driekramerssteeg, en
herinnert aan de monniken van het eertijds
in de omgeving gelegen Galieërklooster, waarnaar
de steeg een doorgang vormde.
♦ De Munt. Evenals de overige provinciën ten
tijde van de Republiek der Vereenigde Gewesten,
bezat ook Friesland zijn eigen munt en het
gebouw, waar deze vervaardigd werd. Na 1580
was dit laatste gevestigd aan de toenmalige Heerengracht,
thans Tweebaksmarkt, ongeveer op
den zuidwesthoek van de tegenwoordige Driekramerssteeg,
waar het een eeuw lang als "Landschapsmunt"
dienst heeft gedaan. Daarna was zij
ondergebracht in een gebouw in den tuin van
het Schwartzenbergshuis in de Groote Kerkstraat,
en wel van 1693-1756, in welk laatste
jaar de Munt opgeheven werd.
♦ De Muntebrug was eertijds gelegen over het
water van de Weaze, vóór het westelijk eind van
de Blokhuissteeg; in 1851 is zij afgebroken. De
brug droeg den naam naar het gebouw, dat zich
eertijds nabij den zuidwesthoek van de Blokhuissteeg
bevond en eenige jaren als Munt van het
Landschap dienst heeft gedaan.
♦ Munteburen werd nog omstreeks het midden
der vorige eeuw een aantal huizen aan den
zuidkant van de Blokhuissteeg genoemd, welke
woningen eertijds grensden aan de zuidwaarts
daarvan gelegen Munt.
♦ Muntenburg, aan den zuidoostkant van de
Weaze, herinnert door zijn naam er aan, dat
ongeveer daar ter plaatse eertijds een gebouw
stond, hetwelk korten tijd tusschen de jaren
1680 en 1693, als Landschapsmunt is gebezigd;
althans in 1690 was het als zoodanig bij den
muntmeester Falconier in gebruik.
♦ De Muntesteeg, een vroegere benaming van de
Driekramerssteeg, was aldus genoemd naar de
nabijgelegen Munt aan de voormalige Heerengracht.
>> begin ♦ Het Nauw, een der vroegst bebouwde gedeelten
van Oud-Leeuwarden, is aldus genoemd, omdat
zijn water eene nauwere voortzetting
vormt van dat der Kelders. De naam van het
water is in den loop der tijden op de dubbele
huizenrij overgegaan. Nog nauwer als heden ten dage was de
toestand aldaar vóór 1686, sedert welk jaar van
Stadswege - in verband met verbreeding van
het brugplein der Brol -, de aanwonenden bewogen
werden tot intrekking hunner stoepen en
luifel, terwijl op hunne kosten de aarden wallen
met houten beschoeiïngen vervangen werden
door gemetselde steenen wallen.
Aan den noordkant hing in de eerste helft
der vorige eeuw ter plaatse van perceel no.
147, destijds eene hoedenmakerij, een bord
uit, waarop de eene zijde een hoed, en
aan den anderen kant een steek afgebeeld
was. Onder de eerste las men:
Onder den hoed
Schuilt kwaad en goed.
terwijl onder den steek te lezen stond:
Onder de steek
Steekt menige streek.
♦ De Nauwe Gasthuissteeg, loopende van het
Perkswaltje naar de Groote Kerkstraat, tegenover
het Sint-Anthonygasthuis, is aldus
genoemd in tegenstelling met de breedere, daaraan
evenwijdig loopende, Wijde Gasthuissteeg.
Omstreeks 1660 komt zij voor onder den naam
van Kromme Elleboog.
♦ De Nauwesteeg, eertijds ook Hans Lenzesteeg
genoemd, loopende van den Wirdumerdijk
naar de Weaze, heet aldus, in tegenstelling
met de, een weinig noordelijk er van loopende
Wijdesteeg.
Aan het slot van het vorige artikel moet bij de Lijkvaart
gelezen worden -- is sedert 1900
grootendeels verdwenen; het trottoir van het
westelijke gedempte deel, geeft nagenoeg nog
het beloop van de vaart -- aan.
||| 54. LC 20 mrt. 1937.
♦ De Nederlanden is de naam van een koffiehuis,
in de Zuiderstraat, 1, na 1870 ontstaan;
te voren droeg een dergelijke inrichting
aan het Zaailand, westwaarts van de tegenwoordige
Hoogere Burgerschool gelegen, dien naam.
♦ Het Nederlandsen Koffiehuis, Over de Korenmarkt
228, bestond reeds in de eerste helft der
vorige eeuw. De naam werd waarschijnlijk gegeven
in tegenstelling met het reeds bestaande
Friesch Koffiehuis op den Wirdumerdijk.
♦ De Nieuwe Aardappelbeurs, een herberg, weleer
aan het Ruiterskwartier, 165, verkreeg dien
naam ongetwijfeld in tegenstelling met het
vroegere koffiehuis de Aardappelbeurs
op de Weaze, 46, nabij de Berlikumermarkt,
waar eertijds vooral veel aardappelen uit Frieslands
Noordwesthoek aangevoerd werden.
♦ Het Nieuw Blauwhuis, eene herberg, nabij het
oostelijk einde der Verversbrug, aan het begin
van Oldegalileën, wordt reeds omstreeks het
midden der 17de eeuw vermeld. Zij was aldus
genoemd, ter onderscheiding van de eertijds
eenigszins westwaarts daarvan gelegen herberg
het Blauwhuis aan de Dokkumer Ee
{thans aan de Eebuurt), welke sindsdien het
Oud Blauwhuis geheeten werd.
♦ De Nieuweburen, van de Dubbele Pijp westwaarts
tot het Schoenmakersperk loopende, is
aldus genoemd, omdat ze eerst laat - sedert de
15de eeuw - van het oosten uit ontstaan is,
door bebouwing aan weerszijden van een deel
der voormalige oude stadsgracht, welke in 1398
gegraven is. Het water der Nieuweburen is, wat
het westelijk deel tot de Pottebakkersbrug betreft,
in 1863 gedempt, terwijl twee jaren later
de demping van het andere gedeelte volgde.
♦ De Nieuwe Doelen, het hotel aan de Korenmarkt,
199, staat ongeveer ter plaatse van
het vroegere Minnemahuis. In 1830 werd het
van de toenmalige bezitster gekocht door den
logementhouder van "de Wijnberg" op den
Wirdumerdijk, die het gebouw met veel kosten
tot een logement liet ombouwen. De naam
werd waarschijnlijk gegeven in tegenstelling
met de Oude Doele, destijds een ontspanningsplaats
voor het uitgaande Leeuwarden
in den vroegeren hoek van den Grachtswal.
♦ De Nieuwe Duinkerken, een in het begin dezer
eeuw verdwenen herberg aan het Groote Schavernek,
13, droeg dien naam ter onderscheiding
van de oude herberg de Duinkerken, drie
huizen meer noordelijk gelegen (Groot Schavernek,
7).
♦ De Nieuwe Eewal droeg, vóór de demping
van het water, de daaraan gelegen zuidelijke
huizenrij, tusschen de Minnemapijp en de
Wortelhaven, gebouwd van 1613-'18. De naam
is ontstaan als tegenstelling tot de huizenreeks
aan den noordkant van het voormalige water
van den Eewal gelegen en sedertdien de oude
Eewal geheeten.
♦ De Nieuwe Fortuin was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van een huis
aan de breedzijde der Nieuwestad, het zesde
van den oostkant der Oude Doelesteeg.
♦ De Nieuwegracht. Onder deze benaming
vindt men een enkele maal de vroegere
Heerengracht vermeld, blijkbaar, omdat
vooral het westelijk deel, in 't bijzonder tusschen
Korfmakersstraat en Tuinen, eerst in
lateren tijd, na 1520, is bebouwd.
♦ De Nieuwe Hofstraat, een andere benaming
voor het Droevendal, na 1580 ontstaan,
is blijkbaar ontleend aan het Hof van
Friesland, hetwelk zetelde in het een weinig
noordwaarts daarvan gelegen gebouw der
Canselarij.
♦ De Nieuwe Hopzak. Onder dezen naam komt
reeds omstreeks het midden der 18de eeuw een
herberg op den noordwesthoek van de Peperstraat
voor, welke te voren, en ook omstreeks
het midden der vorige eeuw eenvoudig als
de Hop(pe)zak bekend stond. Of er ook
een oudere Hopzak bestaan heeft, en waar deze
zich dan bevond, is ons onbekend.
♦ De Nieuwe Kade, zie: de Kaai.
♦ De Nieuwe Kroon is omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam eener herberg op den
Wirdumerdijk, het tweede huis van de
vroegere Peperstraat. Onmiddellijk noordwaarts
daarvan, op den zuidwestelijken hoek
dier straat, stond de herberg de Keizerskroon,
waaraan zij haar naam gedeeltelijk ontleend
zal hebben.
♦ De Nieuwmarkt ("de Nijemarckt") is
eene vroegere benaming voor de Turfmarkt,
ontstaan in de eerste helft der 16de eeuw, toen
dit gedeelte van stadswege als nieuwe
marktplaats voor turf en hout
aangewezen werd.
♦ De Nieuwe Oosterstraat, loopende van de
Tweebaksmarkt naar de Oosterkade, is ontstaan
staan na de demping in 1580 ter plaatse van de
noordelijke gracht, welke eertijds het voormalige,
zuidwaarts er van gelegen, Blokhuis
omgaf. Zij verkreeg dien naam als oostelijke
voortzetting van de Oosterstraat, welke
sinddien de Oude Oosterstraat genoemd werd,
en waarvan zij oorspronkelijk door de Hillemapijp
over het thans gedempte water der Tweebaksmarkt
gescheiden was.
♦ De Nieuwe Pijp, over het water der Nieuwestad
gelegen, verbindt de Nieuwesteeg met de
Oude Doelesteeg. Eertijds lag hier, evenals een
weinig oostwaarts, een houten brug. Beide
houten bruggen zijn 1621 vervangen door
een gemetselde boog, welke, als gelegen midden
voor de Nieuwesteeg, daaraan haar
naam ontleende.
♦ De Nieuwestad (Ao 1456: Nye Sted) in de
wandeling de Nijstad genoemd, is na
1435 ontstaan bij de uitlegging der stad sedert
genoemd jaar, op het Nieuwland, toen buiten
de oude stadsgracht gelegen (1). Binnen vrij
korten tijd verrezen hier en in de omgeving tal
van huizen, zoodat men met recht de nieuwe
buurt als een kleine stad op zich zelf
beschouwen
kon, welke sedert dien met den naam van
Nieuwestad aangeduid werd. Verschil in
breedte tusschen den smallen noordkant en den
breederen zuidkant gaf later onderscheiding in
smal- en breedzijde der Nieuwestad.
♦ Het Nieuwe Stadsweeshuis (eigenl.: Nieuwe- of
Stadsweeshuis), gelegen aan het Jacobijner
Kerkhof, is in 1676, van stadswege gesticht, voornamelijk
dienende tot opname van "stadsweezen".
In de wandeling wordt het "it
Blauwe Weeshuus" genoemd naar de
kleur van de kleeding (2) der verpleegden,
welke vóór 1749 effen blauw was, en sedert genoemd
jaar in gedeeltelijk blauw gewijzigd werd.
Ter onderscheiding van het reeds bestaande
Old Burgerweeshuis werd het het Nieuwe
Stadsweeshuis genoemd.
♦ De Nieuwesteeg, loopende van de Bagijnestraat
naar de smalzijde der Nieuwestad, is eerst
in het laatste kwart der 16e eeuw ontstaan door
aankoop en afbraak van stadswege van
twee tegenoverelkaar gelegen huizen met hunne
erven, teneinde eene betere communicatie te
verkrijgen tusschen genoemde straten. Hoewel
de "steeg" in 1600 reeds geheel met een twaalftal
huizen tot een rechte straat bebouwd
was, bleef zij tot heden den naam Nieuwesteeg
behouden.
♦ De Nieuwetoren, oorspronkelijk Sint
Jacobstoren geheeten, verrees omstreeks
1540 van stadswege op den hoek van Hoogstraat
en tegenwoordige Klokstraat, als klokkentoren,
in plaats van den onvoltooid gebleven ouden
toren van Oldehove. In 1884 is hij wegens bouwvalligheid
afgebroken.
♦ De Nieuwe Waterpoort, eertijds oostwaarts
van het Droevendal gelegen, is in 1778 tegelijk
met de doorgraving van den stadswal aldaar,
ontstaan, teneinde het water der Keizersgracht
- na het ontstaan van het Nieuwstraatje - een
betere doorstrooming te bezorgen. In 1846 is
genoemde wal afgegraven en de poort gesloopt.
♦ De Nieuweweg wordt reeds omstreeks 1530
vermeld als een pad van "15 houtvoeten"
breedte, ter plaatse van het tegenwoordige
Ruiterskwartier, onmiddellijk noordwaarts van
den toenmaligen stadswal. Hij diende om dien
wal vrij te houden, en den toegang naar het
bolwerk, voornamelijk met geschut, te vergemakkelijken.
In verband met een uitlegging van
de stad, meer zuidwaarts, is bedoelde wal in
1621-'23 afgegraven.
♦ De Nieuweweg, loopende van de Huizumerbrug
tot het Stads Ziekenhuis, in na 1841, het
jaar der stichting van laatstgenoemde inrichting,
ontstaan. Ten einde aldaar een toegang
tot het ziekenhuis te verkrijgen, werd de toenmalige
Huizumer Waterpoort afgebroken, en de
wal oostwaarts daarvan geslecht, waardoor een
bepuinde reed naar de Tweebaksmarkt kon ontstaan,
welke spoedig met huizen bebouwd, aanleiding
heeft gegeven tot het ontstaan van dezen
nieuwen weg.
♦ De Nieuwe Wereld (Ao. 1511: Die Nije
Werlt). Deze naam komt in het begin der 16de
eeuw voor als een huizencomplex in het noordoosten
der toenmalige stad, in het Hoekster
espel. Waarschijnlijk was het een schertsende
benaming voor een snel opgekomen stadsgedeelte.
♦ Het Nieuwland (Friesch: "It Nijlân"), meer
bijzonder het Leeuwarder Nieuwland,
is de benaming van het tot het
Leeuwarder stadsgebied behoorende gedeelte,
westwaarts van den voormaligen oostelijken dijk
gelegen, die tot bescherming diende van de tot
in de 14de eeuw bestaande Middelzee, waaruit
het Nieuwland opgeslikt is. De begrenzing
werd in het westen gevormd door den Swettedijk.
In 1465 bezat het "Liouwerderd Nyaland" nog
een afzonderlijk "Hirna riucht", waarschijnlijk
gecommitteerden tot de waterlossing van dit
nieuwland.
♦ De Nieuwlandsvaart, waarschijnlijk oorspronkelijk
een oude slenk in de voormalige Middelzee,
is later vergraven tot Harlingervaart, en
liep van de tegenwoordige Westerpijp in zuidelijke
richting en vervolgens voorbij het vroegere
Verlaat westwaarts tot Ritsumazijl. De vaart,
welke reeds vóór 1507 bestond, is aldus genoemd,
omdat zij het Nieuwland doorsneed.
♦ Het Nieuwstraatje, loopende van de Tweebaksmarkt tot de Gedempte Keizersgracht, is in
het laatst der 17de eeuw ontstaan tengevolge
van de demping der voormalige sloot, welke aan
den zuidkant de scheiding vormde van het erf
van het Galileër Klooster.
♦ De Noteboom is de naam van een huis in de
Molensteeg, no. 13, waar in den gevel zich een
17de eeuwsch memoriesteentje bevindt met de
voorstelling van een dichtbebladerden boom,
waaronder te lezen staat: IN DE NOOTE
BOOM.
♦ De Noorderbrug, een
draaibrug over de stadsgracht
voor het oostelijk eind der Spanjaardslaan,
is omstreeks 1859 aldaar gelegd, in verband
met de doorgraving bij Camstraburen.
♦ De Noorderdwinger was een voormalig
bastion, dat na 1581 nevens het Schoenmakersperk aangelegd is.
♦ De Noorderkade ontstond door het slechten
van den stadswal, westelijk van de Hoeksterpoort,
sedert 1841; zij was bestemd tot ligplaats
van schepen in de noordwaarts er langs loopende
stadsgracht. Door het dempen van deze
gracht ontstond omstreeks 1862 de tegenwoordige
Noorderweg, westwaarts van de
Hoeksterbrug.
♦ De Noordersingel, van de Noorderbrug met
eenige bochten westwaarts loopende naar de
samenkomst van Spanjaardslaan en Marssumerdijk,
vormt een deel van den vroegeren stadsbuitensingel,
sedert 1639 aangelegd.
♦ De Noorderweg: zie Noorderkade.
♦ De Noteboom. Onder dezen naam komt
omstreeks 1800 de Sint Dominicuskerk voor,
toen nog een schuilkerk op de bovenverdieping
van een huis in de Speelmansstraat, met ingang
in de Bontepapesteeg. Waarschijnlijk kwam in
dat huis eertijds de noteboom als gevelteeken
voor.
♦ Het Nuunderpad. Onder deze benaming kende
men nog tot in het laatst der vorige eeuw den
Oostersingel, als deel van den sedert 1639, om
de buitenzijde der stadsgracht aangelegden singel,
welke na 1641, ter meerdere begaanbaarheid,
af en toe met puin en schelpen (Friesch:
nuunders) bestrooid werd.
♦ Nijd baart Strijd. Aldus heette nog in
het midden der vorige eeuw het huis aan de
oostzijde van de Sint Jacobsstraat, no. 22, naar
de gevelspreuk, welke eertijds aan dat huis
voorkwam.
♦ Nijehove was eertijds eene parochie, binnen
de stad Leeuwarden ontstaan, waarschijnlijk
nadat na 1149 de uitgestrekte parochie Leeuwarden
zich in meerdere afzonderlijke
parochiën - waaronder die van Oldehove -
had gesplitst. Hare kerk met kerkhof (hove)
ontstonden blijkbaar later dan die van Oldehove,
vandaar den naam.
>> begin ♦ Ockingahuis, eertijds gelegen aan den westkant
van de Weaze, ongeveer ter plaatse van
het tegenwoordige perceel no. 12 aldaar, was
eens het bezit van het aanzienlijke geslacht
Ockinga.
♦ Het Old Burgerweeshuis (eigenlijk: Old- of
Burgerweeshuis) is in 1534 gesticht door Auck
Peters-dochter, echtgenoote van Lieuwe
Lieuwesz, schepen der stad. Het was oorspronkelijk
gelegen aan het tegenwoordige Raadhuisplein
ter plaatse van de aldaar staande schoolgebouwen,
nadat het eenige flinke uitbreidingen
ondergaan had. Sedert 1876 is het overgebracht
naar het inmiddels gestichte gebouw op den
westhoek van Zuiderstraat en Zaailand. Hoog
boven den ingang op den hoek leest men in
medaillon:
GOD IS EEN VADER DER WEEZEN.
In de wandeling draagt het den naam van
"it Rooie Weeshuus", omdat de kleeding der
weezen oorspronkelijk gedeeld: rood en zwart
was. Volgens den fundatiebrief van dit weeshuis
zouden als verpleegden alleen opgenomen worden
"borgers kynderen vt dese staed". Na de stichting
van het Nieuwe Stadsweeshuis, na 1675, verkreeg het den naam
van Old Burgerweeshuis.
♦ Olde- of Oude-Galileën (Friesch: Alde-Galeijen, Alde-Gelijen, Alde-Gleijen;
Leeuwardersch: Ouwe Gleijen) is eene
oude buitenbuurt aan den noordoostkant der
oude stad, op eenigen afstand oostwaarts langs
de Dokkumer Ee loopend en voortgezet door het
oude voetpad naar Lekkum. De buurt ontleent
haar naam aan het in 1472 door den edelman
Tsjomme Oenes Wiarda en diens echtgenoote
Atsje Bonninga gestichte Franciscaner
mannenklooster "Galilea", ongeveer
ter plaatse van de plek, thans nog als
Kloosterburen bekend. Eerst omstreeks 1490
was dit klooster geheel voltooid, waarna het acht
jaren later, - wegens de onrust der tijden -
binnen de stadswallen, zuidwaarts van het latere
Droevendal, werd overgebracht. Eerst sedert het
begin der 17de eeuw volgde de aanbouw van
den westkant, terwijl de oostkant in den loop
der 19de eeuw volgebouwd werd.
♦ De Oldehoofster Dwinger, een voormalig
bastion op den noordwesthoek der oude stad,
nabij de Oldehove, is, op aanwijzing van
graaf Willem Lodewijk, sedert het najaar van
1619 opgeworpen, en na buiten gebruik gesteld
te zijn, in 1844 tot plantsoen vergraven.
♦ Het Oldehoofster Kerkhof, oorspronkelijk een
dorpskerkhof, dat zijn naam blijkbaar aan het
er bij behoorende dorp bezorgde, was in het
begin der 19de eeuw uitgegroeid tot de eenige
begraafplaats binnen de oude stad, waar tot in
1833 begraven werd.
♦ De Oldehoofster Poort is eene andere benaming
voor de Lieve-Vrouwe Poort.
♦ Het Oldehoofster Tichelwerk, ook als Sint Vitus
Tichelwerk voorkomend, was eene
steenbakkerij ten oosten der stad, achter Schilkampen,
bij Wilaard, sedert omstreeks het eerste
kwart der 16de eeuw eigendom der geestelijkheid
van Oldehove. Tot de voorwaarden
van verhuring behoorde o.m. de bepaling, dat
"van elcke brant, ter Kercken te profyte, seuven
duysent steens" zouden komen.
♦ De Oldehoofster Waterpoort is in 1661 in den
stadswal, noordwestwaarts van de Oldehoof
aangebracht, waardoor het toen doorgegraven
zoogenaamde Oud Kanaal naar den Boterhoek
gelegenheid kreeg, in de stadsgracht uit te
loopen. Ten einde de onkosten daarvan te dekken,
was o.m. eene belasting van twee gulden
op elk der graven van het Oldehoofster Kerkhof
gelegd. In verband met de demping van genoemd
kanaal is in 1868 de poort geamoveerd.
(1) Het gedeelte smalzijde Nieuwestad tusschen
de latere Tontjepijp en Koebrug lag evenwel
toen reeds binnen de stadsgracht.
(2) Ook het Weeshuis was vóór 1888 grootendeels
uitwendig grijs-blauw geschilderd.
||| 55. LC 3 apr. 1937.
♦ Oldehove (Friesch: Aldehou, Alde Hôf; anno 1457: Aldahow; anno 1472:
Auldahow; 1475: Audahow; 1511: Oldehoe) eertijds een dorp aan de voormalige
Middelzee, dat sedert de eerste helft
der 14de eeuw een deel van de stad Leeuwarden
uitmaakt. De plaatsnaam leeft nog voort
in den naam van den alleenstaanden stompen
toren (Oldehoof, Oudehoof) der sedert
1595 grootendeels afgebroken Sint-Vituskerk
in het noordwesten der oude stad.
Blijkbaar verkreeg het dien naam tegenover
het later opgekomen en oostwaarts gelegen
Nijehove, terwijl hove (hou, hôf)
schijnt te wijzen op de reeds vroeg daar aanwezige
begraafplaats, waar - naar gebruik
der tijden - tevens recht gesproken werd.
♦ Het Oliehuisje stond nog in de eerste helft
der vorige eeuw ongeveer ter plaatse van de
tegenwoordige gasfabriek. Daar was de bergplaats
plaats van de olie, dienende voor de toenmalige
straatverlichting.
♦ De Olifant was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan
den oostkant der Sint Jacobsstraat, het vijfde huis van het Nauw af,
en vermoedelijk aldus
genoemd naar de gevelteekening met de voorstelling
van een olifant.
♦ Onder de Boompjes Na de demolieering
van het Blokhuis in 1580, bepaalde het Stedelijk
bestuur, dat men op de ruimte westwaarts
er van "tot chiraet van de stadt daar een sierlyck
Lyndhoff planten sal". Deze lindenhof
verkreeg later den naam van Blokhuisplein,
terwijl de er aan grenzende huizenrij, van het
Stads Ziekenhuis tot het Zwitserswaltje, tot op
heden - hoewel de lindenboomen
reeds lang verdwenen zijn - nog steeds genoemd
wordt Onder de Boompjes.
♦ Onder den Lindeboom heet de huizenrij
aan den westkant van het water der Weaze,
van het Nauw tot aan de Peperstraat (Zie: de
Lindeboom).
♦ Het Onvolmaakte Schip was nog omstreeks
het midden der vorige eeuw de zeer geëigende
naam eener scheepstimmerwerf aan de westzijde
van Olde Galileën.
♦ De Ooijevaar was eertijds de naam eener
bierbrouwerij aan de breedzijde der Nieuwestad,
op den oosthoek van de Ipe Brouwerssteeg,
welke naam nog omstreeks het midden
der vorige eeuw in den top van den voorgevel
voorkwam.
♦ De Ooijevaar is de naam van het huis aan
den westkant van de Weaze, no. 38, in welks
gevel een steen voorkomt met de voorstelling
van een ooievaar, welke op zonderlinge
wijze met een dolk is doorboord. Op de
banderol, waarop de vogel geplaatst is, leest men
"in de Ojevaer". De steen dateert - volgens den stijl -
waarschijnlijk uit de 17de eeuw.
♦ Den Oyevaar wordt in het laatst der 18de
eeuw vermeld als een der acht voornaamste
logementen toentertijd te Leeuwarden. Of dit
toen gevestigd was in het hiervoor genoemde
pand aan de Weaze is ons onbekend.
♦ Oostenburg is eene andere benaming voor
de Oosterbuurt (zie aldaar.)
♦ De Oosterbuurt, ook als Oosterburg
voorkomend, is sedert 1852 ontstaan langs de
westelijke ombuiging van den Oostersingel, en beslaat de helft daarvan, zich
westwaarts uitstrekkende tot het Cambuursterpad.
♦ De Oosterdwarsstraat is eene vroegere benaming voor de Kruisstraat (zie
aldaar).
♦ De Oosterkade tegenover den Ooster-Grachtswal, zich van de Tuinsterbrug
zuidwaarts uitstrekkende, is sedert 1846 door het
afgraven van den vroegeren stadswal ter
plaatse ontstaan als een geschikte lig- en losplaats van schepen,
waarlangs in hetzelfde jaar een steenen walmuur opgetrokken werd,
met daaraan gelegen eene huizenrij, noordwaarts van Haakmaburen aangebouwd.
♦ De Oostersingel, van de Boomsbrug, langs
den buitenkant der stadsgracht, loopende tot
de Hoeksterpoortsbrug, vormde eertijds een
deel van den vroegeren stadsbuitensingel; zij
werd in 1639 aangelegd aan den noordoostkant der stad en was oorspronkelijk
als een "Cieraat dezer Stadt" "met Lindebomen beplantet.".
♦ De Oosterstraat, in de wandeling Oasjestraet genoemd, loopende van de Weaze,
nabij de Paardepijp tot de Oosterkade, nabij
de Oosterbrug, liep vóór 1580 slechts tot aan
de toenmalige Hillemapijp, en is sedertdien
onderscheiden in Oude- en Nieuwe
Oosterstraat. De naam wijst er op, dat
zij in het oosten der oude stad ontstaan is.
In het laatste kwart der 17de eeuw las men
in deze straat, ten huize van zekeren I. A. het
volgende opschrift:
Leert spreken daer het past
Leert swijgen op uw tijdt
De tonge maakt u vast
Eer gij gevangen zijt.
♦ De Opgang. Onder dezen naam verstond
men een door doorgang in eene huizenrij,
tegen den binnenkant van den stadswal gelegen,
welke doorgang opwaarts leidde naar
het bolwerk. Zoo had men de Opgang in
den Boterhoek, zoo heeft men nog de Opgang,
ten noorden van de Breedeplaats, leidende
van de Nieuweburen naar den Wabbe
Wissesdwinger, en zoo had men de Opgang
ter plaatse van de tegenwoordige Vijzelstraat.
♦ Het Oranje Bierhuis is eene latere benaming
voor het Oranje Koffijhuis (zie aldaar).
♦ De Oranjeboom was nog omstreeks de helft
der vorige eeuw de naam van een huis in den
Boterhoek, het vijfde westwaarts van de Kalvergloppe,
waarschijnlijk aldus genoemd naar
een gevelteeken van dat huis, met de voorstelling
van een oranjeboom.
♦ De Oranjeboom noemde men vóór den
"Franschen tijd" het portaal met ingang bij
de Put, behoorende tot de Groote Kerk, sedert
van Stadswege in 1663 "de spits van het dak
dezes portaals op eene zonderlinge wijze versierd (was)
met opgaand lofwerk, rozetten en
guirlandes van fruit en bloemen, waaruit een
Oranjeboom van koper verrees,
aan wiens takken vier vergulden appelen en
eenige vogelen gehecht waren". Deze versiering
was aangebracht om de toen nog aldaar
aanwezige begraafplaats der Friesche Stadhouders
meer luister bij te zetten.
♦ De Oranje Burgwal. Onder dezen naam
vindt men in de tweede helft der 17de eeuw de
Oude Eewal vermeld (Zie aldaar).
♦ De Oranje Eewal was vóór de demping van
het water van den Eewal de naam van het zuidelijk
gedeelte daarvan, gelegen tusschen
Groote Hoogstraat en Minnemastraat. Waarom
zij reeds in 1630 Oranje Eewal genoemd
werd, valt moeilijk te verklaren, aangezien er
tusschen de Friesche Stadhouders uit het Huis
van Nassau eerst in 1652 - door het huwelijk
van graaf Willem Frederik met prinses Albertine
Agnes - eenige betrekking met het Huis
van Oranje ontstond, welke op Leeuwarden
van invloed kon zijn. [Vgl. Aanvulling.]
♦ Het Oranje Klooster was de naam van een
zestiental woningen, rondom een bleekveld
gelegen, in den Boterhoek, aldus geheeten naar
het huis de Oranjeboom, eertijds op
den oosthoek ervan gelegen. In 1859 werd
het aangekocht door de Israëlitische gemeente,
waarna het tot "Hof Gosen" is omgebouwd.
♦ Het Oranje Koffijhuis, op den hoek van
Raadhuisstraatje en Heerenwaltje, wordt reeds
in het eerste kwart der 18de eeuw vermeld,
en is waarschijnlijk aldus genoemd naar de
nabijheid van het Stadhouderlijk Hof. Ongeveer
een eeuw later is het omgedoopt tot
Oranje Bierhuis.
♦ Het Oranje Waltje was de naam van een
buurt op het Noordfliet, gelegen aan de voormalige
Draaisloot, aldus geheeten naar
♦ de Oranje Werf, welke zich eertijds daar
neven, aan het pad naar Cambuur, bevond.
Laatstgenoemde werf, welke reeds in de
18de eeuw bestond, herinnerde in haar naam waarschijnlijk aan de liefde voor het Huis van
Oranje, welke in die eeuw ook grotendeels
van de zijde der scheepstimmerlieden tot uitdrukking kwam in den strijd tusschen Stadhouder en regentenfamilies.
♦ Het Orgel was de naam van het huis aan
den westkant van de Weaze, no. 40, aldus genoemd naar een steen in den gevel, met de
voorstelling van een uit elf pijpen bestaand
orgel, waaronder, in het Spaansch, het
opschrift:
EN ORGO MVCHO
EN DIOS TODO
d.i. vrij vertaald: "In het Orgel moge veel
heerlijks gevonden worden, in God is evenwel
alles besloten". Misschien werd het huis in
de 17de eeuw bewoond door een uit Spanje
afkomstig orgelmaker, die den steen deed
plaatsen.
♦ De Os was tot in het begin dezer eeuw de
naam van een herberg, op den hoek van de
breedzijde der Nieuwestad en den Wirdumerdijk,
waar oorspronkelijk de voorstelling van
een os als gevel teeken voorkwam. Misschien was zjj nog eene herinnering aan de
ossen- en paardenmarkt, welke op
het Waagsplein "van den Butterwaege aff
westwaerdts op de Nyestadt" van 1564-1697
gehouden werd, en waar eertijds aan de
Schutterij een marktgeld op het aangevoerde
vee toegestaan was.
♦ Het Ossehiem was de naam van de vóór
1590 nog onbebouwde ruimte, waarop Uniahuis eertijds had gestaan,
besloten door Zwitsersch Waltje en Weaze aan zuid- en westkant,
en door de Uniabuurt aan noord- en oostzijde.
Na aanvankelijk tot vischmarkt en vervolgens
tot groentemarkt bestemd te zijn, diende het
later langen tijd tot ossemarkt.
♦ Het Ossehuis was de naam eener herberg
aan de zuidzijde van de buurt bij de Ossekop,
het zesde huis van de Huizumer Suupmarkt
af, zoo geheeten naar het gevelteeken, een
houten ossekop, welke voor de verbouwing, omstreeks 1828, daar nog te zien
was. Het was het eerstgebouwde huis aan
het Ossehiem gelegen, en heeft aanleiding gegeven tot de benamingen In-, Bij-
en Achter de Ossekop, waaronder
de volksmond de verschillende deelen der
Uniabuurt onderscheidt.
In het laatste kwart der 17de eeuw trof men
in een glas aan den luifel van zekeren
C. B. V. N., bij de Ossekop, het volgende
opschrift aan:
Al mocht de mensche
Na sijn wensche
lange leven
Als komt de doot
Hem uit de werelt stoot
Wat heeft hij dan bedreven?
Niet.
♦ Het Oud Blauwhuis, eertijds een herberg
aan de Dokkumer Ee, aan de tegenwoordige
(zie: het Blauwhuis), waarschijnlijk
aldus genoemd, omdat het oorspronkelijk
het eenige, met blauwe pannen
gedekte, huis in den omtrek was. Daar las
men, in het laatst der 17de eeuw, o.a. de
volgende glasschriften:
Volmaakte rust nog vreugd wast in geen
aerdsche hoven
Maar aen des levens boom in 't paradijs
hier boven.
* * *
Ik leef op hoop ik wil volherden
Dat niet en is, dat kan nog werden.
* * *
Een klein geluk vaeck afgeseit
Het dikwils tot een beter leit.
* * *
Soo die pot soo die lepel
Soo die kloek soo die klepel
Soo de moer soo het kint
Siet vrijers waar gij mint.
♦ De Oude Doele (reeds anno 1568 de
Olde Doele genoemd) was eertijds een
gebouw met omgeving, waar door de Schutterij naar de staak, en de schijf (= het
doel), geschoten werd. Het bevond zich in
de Oude Doelesteeg, daarnaar genoemd,
van de breedzijde der Nieuwestad zuidwaarts
loopende naar het Ruiterskwartier, waarlangs
toen de stadswal liep.
♦ De Oude drie Klokken; zie: de drie
Klokken.
♦ De Oude Eewal was vóór de demping van
het water van den Eewal de naam van het
noordelijk gedeelte daarvan, gelegen tusschen
Kleine Hoogstraat en Slotmakerstraat. Die
naam drukt reeds uit, dat dit het oudst bebouwde gedeelte langs het water aldaar was;
reeds in het midden der 16de eeuw was hier
een geregelde buurt (de Olde Eewal) aan een voet- en rijpad ontstaan.
♦ De Oude Gracht, ook als Oude
Heerengracht voorkomend, en weleer
loopende tusschen Ruiterskwartier en Zaailand, van de Havenbrug tot Meyers Erf, is
sedert 1845 gedempt ten behoeve van de
plaatsing van het Paleis van Justitie.
♦ De Oude Lombardsteeg, eene latere benaming voor de Hooghuistersteeg, loopende
tegenover de Weerd, van de breedzijde der
Nieuwestad naar het Ruiterskwartier, is
sedert 1665 aldus genoemd naar de toen in het
Hooghuis gevestigde lombard of lommerd.
♦ De Oudemeer, een waterlossing, welke
tegenover Kloosterburen uit de Dokkumer Ee
in westelijke richting, met een bocht om de
drie Ducatons, naar Tonnenburg aan den
Stienser Dijk loopt, vormde waarschijnlijk
oudtijds de scheiding tusschen Bilgaard en
Fiswerd (zie: de Kurkemeer).
♦ De Oude Molen was nog omstreeks het midden der vorige eeuw de
naam van een oliemolen aan het Zuidfliet, tegenover Schilkampen.
♦ De Oude Oosterstraat; zie: de Oosterstraat.
♦ De Oude Stokerssteeg is een doodloopende
steeg aan den zuidkant van de Amelandsstraat,
van het vierde huis oostwaarts van de Pijpbakkerssteeg naar het zuiden
loopend. Misschien dankt zij haar naam aan de voormalige
aanwezigheid eener "vuur- en waterstokerij",
zooals men ze eertijds meer in volksbuurten
aantrof.
♦ De Oude Vermaningsteeg, een voormalige
steeg aan de breedzijde van de Nieuwestad,
westelijk van het vroegere huis "het gouden
Hoofd", zuidwaarts doodloopende, is aldus genoemd, omdat zij weleer toegang verleende tot
de vermaning (= kerkgebouw der
Doopsgezinden) van de Waterlandsche gemeente
aan de Wirdumerdijk. Later ontstond
blijkbaar meer westelijk en evenwijdig daaraan de Vermaningsteeg.
♦ De Oudewijfssteeg liep in de laatste helft der
17de eeuw in het verlengde van de Fokssteeg,
van de Groote Hoogstraat naar de Minnemastraat, op eenigen afstand van en
evenwijdig met den Eewal. Waarschijnlijk is een voormalige
hoogbejaarde, alleenwonend bewoonster
dier steeg de oorzaak van dien naam geweest.
♦ Het Oud Kanaal naar den Boterhoek,
eigenlijk weinig meer dan een nauwe en gedeeltelijk
overbouwde sloot zijnde, liep
achter de huizen der Groote Kerkstraat westwaarts
en werd in 1661 verlengd met een gedeelte
van den Boterhoek naar de Stadsgracht.
♦ Het Oudland (Friesch: "it Aldlân").
Daaronder verstaat men het oude kleigebied,
oostwaarts van den voormaligen oostelijken
dijk der Middelzee gelegen (zie: het
Nieuwland).
♦ Het Oud Panwerk, een gehucht noordwaarts
van Schilkampen gelegen, herinnert in zijn naam aan een eertijds ter plaatse bestaande
(dak)pannenbakkerij.
♦ Overvliet is de naam van een voormalig
buiten, aan den zuidkant van, en over het
Fliet (van den kant van het bestrate
Noordfliet gerekend) gelegen, het tweede huis
oostwaarts van Pietersburen af.
>> begin ||| 56. LC 17 apr. 1937.
♦ De Paardepijp, over het water der Weaze, verbindt de Peperstraat met de Oude Oosterstraat.
Naar alle waarschijnlijkheid is zij genoemd naar
het feit, dat zij van den aanvang af - behalve
voor voetgangers -, tevens voor met paarden
bespannen rijtuigen bestemd was Om dezelfde
reden werd de voormalige Havenbrug wel genoemd de Paardebrug.
♦ De Papebrug lag omstreeks het midden der
16de eeuw over het water der Voorstreek en
leidde van de parochiekerk van Hoek naar het
Dokkumerend. In genoemde eeuw had paap slechts eenvoudig de beteekenis van priester
(vergel.: de Bontepapesteeg).
♦ De Papingafenne wordt reeds in het laatste
kwart der 15de eeuw vermeld als een groot stuk
weiland, ten noorden van Papingastins gelegen
(anno 1484: "dae fenna by Paepinghastins"), aan welker huiskapel het in genoemd
jaar gemeenschappelijk met het Sint Anthonygasthuis, in eigendom behoorde; de noordelijke
stadsgracht, in 1868 gedempt, was er doorheen
gegraven.
♦ De Papingastins (anno 1468: "Papinghastins")
stond weleer aan den noordkant van de
Groote Kerkstraat, ter plaatse van het gebouw,
no. 13, waarin men nog gedeeltelijk de "huysinge
met dwarshuysinge", toren en voorplein der
voormalige stins herkent. De naam herinnert
aan de oorspronkelijke bewoners van dit
"steenhuys", leden van het adellijk geslacht
Papinga.
♦ Het Paradijs was in het laatste kwart der
17de eeuw een herberg, waar een uithangbord te
lezen gaf: "Komt gy van de rys, en zoekt gy Logys,
Soo komt doch Logeeren in 't Paradys,
Want daar is Bedding, Drank en Spys,
En alderhande soort van Vleys".
♦ De Passer en Winkelhaak was nog omstreeks
het midden der vorige eeuw de naam van een huis
aan de zuidzijde van de Nieuweburen, het
tweede oostwaarts van de Breedstraat en denkelijk genoemd naar een uithangteeken, genoemde
beide voorwerpen voorstellende.
♦ De Pastoriefenne wordt omstreeks het midden
der 16de eeuw vermeld als een stuk weiland, zuidwaarts van de Leproze gelegen en aldus
geheeten, omdat zij het eigendom was eener
pastorie, waarschijnlijk die van de Oldehoofster
Kerk.
♦ Het Peperhuis (anno 1581: "het Peeperhuys") komt in het laatste
kwart der 16de
eeuw voor als een gebouw, wellicht een opslagplaats van peper, staande
op de Nieuweburen. De juiste plaats daarvan is ons onbekend.
♦ De Pepernotekerk. Tengevolge van het bedanken
van dominé A. Brink van Dordrecht,
scheidden vele reactionaire leden der Leeuwarder Hervormde
gemeente, onder den krankenbezoeker J. Corvinus en zekeren
bakkersknecht en oefenaar Jan de Jong
(1) zich af en vormden een eigen Hervormde gemeente, welke slechts twee
jaren - onder
groote beroering - bloeide en welke vervolgens,
op last van het Departementaal Bestuur opgeheven werd, hoewel haar
aanhang, vooral in
eenlge dorpen, nog lang bestaan bleef. Het vergaderlokaal der
gemeente, naast den Nieuwe
Toren gelegen, droeg in den volksmond schertsend den naam van "de
Peperneutekerk".
♦ De Peperstraat (Friesch: Piperstriette), voerende van de Weaze naar
de Nieuwestad, vóór
de verbreeding in den jongsten tijd eene vrij
smalle doorgang, zou haar naam dragen "van
het menigvuldig gebruik van peper en andere
specerijen, welke hier verkocht" werden, en wel
reeds omstreeks het midden der 16e eeuw, - zoo niet vroeger. (2) Een
andere meening omtrent den naamsoorsprong
is deze, dat namelijk in de straat een
peperhuis (Friesch: piperhûs) stond, ten behoeve van de
"pypebewairders" (3) of
pipers, d.w.z. beambten, van stadswege aangesteld, gesteld ten
einde op den invoer van belastingschuldige waren toe te zien en de
verschuldigde
rechten daarvoor in te vorderen, in verband
waarmee het entrepôt dier waren, voornamelijk
bier en wijn, zich in de nabije Kelders naast de
Brol bevond (4).
♦ De Perksbrug, oudtijds ook Gerkesbrug
genoemd, lag eertijds over het water der oude
gracht en verbond de Pijlsteeg met het Schoenmakersperk. In 1856 is zij afgebroken, om
plaats te maken voor
♦ de Perkspijp. Zij is omstreeks 1864 verdwenen tengevolge van de demping in genoemd jaar
van het gedeelte der oude gracht, van deze pijp
loopende in westelijke richting.
♦ De Perksteeg was vóór omstreeks 1865 een
steeg aan het Schoenmakersperk, welke ten
Noorden van het tweede huis van de Perksbrug
af in westelijke richting liep. Door den bouw
van het nieuwe Sint Anthonygasthuis is zij
geheel verdwenen.
♦ De Perkstraat loopt van het Perkswaltje in
oostelijke richting tot aan het Jacobijner Kerkhof.
♦ Het Perkswaltje, dat in 't geheel geen "waltje"
meer is, verloor zijn naam bij de demping in
1864 van dat gedeelte der oude gracht, waaraan
het, - westwaarts van de toenmalige Perkspijp -
gelegen was.
♦ Het Pesthuis; zie het Stads-Pesthuis.
♦ Het Peterseliewaltje, in den volksmond Pieter
seliewaltje geheeten, is de naam van een streek
huizen op het Oldegalileën, langs den noordkant
van een sloot gelegen, welke noordelijk van de
Tonslagerij, westwaarts in de Dokkumer Ee uitloopt. Oorspronkelijk
lagen hier gardenierslanden, en zoo zal de naam schertsenderwijze
ontleend zijn aan een der hoofdproducten, de
peterselie, welke hier eertijds verbouwd
werd.
♦ De Phoenix was reeds in de eerste helft der
vorige eeuw de naam van een logement aan de
westzijde der Sint Jacobsstraat, no. 11, en stellig
aldus genoemd, sedert het herbouwd is na een
brand, zoodat het, - als de vogel Phoenix uit
de Egyptische sage - opnieuw herrezen is..
♦ Pietersburen is de naam van een rij gebouwen
met arbeiderswoningen aan den zuidkant van
het Fliet, ten oosten van de Blauwebrug, in
het derde kwart der 18de eeuw gesticht door
den ondernemenden industrieel Pieter
Luitjens van der Meulen (geboren
in 1720 te Donkerbroek, sedert 1772 burger van
Leeuwarden) en diens broer Haye.
♦ De Pipsteich; zie Poptasteeg.
♦ De Polle is de naam van een reeks woningen,
staande op een hooggelegen gedeelte (Friesch:
pôlle) van de Weerklank.
♦ Het Poortje, staande op Pietersburen,
gaf eertijds toegang tot een aantal woningen,
welke werden aangeduid als: Achter het
Poortje
♦ Het Poortje, staande in de Boterhoek,
naast het 15de huis, oostwaarts van de Korstbijtersteeg, gaf
eertijds toegang tot eenige woningen, welke werden aangeduid als: In
het
Poortje.
♦ De Poppebrug, een "trapkebrug", lag tot omstreeks het laatst van 1936 over het water van
het Fliet, ten noorden van de Poppebuurt
en is thans vervangen door eene er naast gebouwde ophaalbrug.
♦ De Poppebuurt, eene reeds in de 17de eeuw
bestaande buurt met veel bedrijvigheid aan den
zuidkant van het Fliet, is ongeveer halverwege
tusschen Pietersburen en Schilkampen gelegen. Misschien is zij genoemd naar zekeren Poppe
Janz, wiens zoon Jan Poppesz o.a. in 1699 een
pelmolen in de Galgefenne bouwen liet.
♦ De Poptakamers was de naam van een aantal
eenvoudige woningen in het Ruiterskwartier, bestemd tot
huisvesting van arme weduwen "om
niet", en oorspronkelijk gebouwd door toedoen
van Eesk van Popma, gehuwd met Sybolt van
Aylva. Dit echtpaar woonde aan de breedzijde
van de Nieuwestad, ongeveer ter plaatse van
het tegenwoordige perceel no. 58. In 1628 werd
hun woning aangekocht door Jacob Hendrix,
gehuwd met Lutske Popta, op wie blijkbaar
de vergeving van het om niet bewonen van de
sedert genoemde "Poptakamers" is overgegaan.
Hun kleinzoon Dr Henricus Popta (5), advocaat
bij het Hof van Friesland, een latere bewoner
van het huis aan de Nieuwestad, deed genoemde
kamers waarschijnlijk verbouwen en vermeerderen (6), en bezorgde
tevens die aan een bleekveld
veld gelegen woningen een uitgang, onmiddellijk oostwaarts van zijn
huis gelegen. Deze uitgang liet hij afsluiten door een nog bestaand
fraai bewerkt poortje, naar hem het Poptappoortje, en naar een lateren
eigenaar der
woningen, het Struivingspoortje genoemd.
♦ De Poptasteeg, in den volksmond de Pipsteich geheeten, en eertijds als de Poptastraat voorkomend (anno 1679: "10 kamers,
staande aan de Poptastraat bij de costerij binnen
Leeuwarden") is een sedert het laatste kwart
der 16de eeuw ontstane steeg, loopende van de
Nieuweburen, van het vijfde huis oostelijk van
de Breedeplaats af, naar Achter de Groote
Kerk. Voorheen bevonden zich in deze steeg
een tiental woningen, welke "om niet" bewoond
werden, en eigendom waren van Elisabeth Jans
Popta (7), gehuwd met Tjallingius Buijtepost.
♦ Die Port von Cleve was tot in het begin dezer
eeuw de naam van een koffie- en bierhuis aan
den oostkant van de Sint Jacobsstraat, no. 26,
hetwelk doorliep tot de Groote Hoogstraat,
no. 31. De naam is een algemeen voorkomende
voor dergelijke inrichtingen.
♦ De Posthoorn was tot omstreeks 1871 de naam
van een herberg, staande aan den westkant van
de Potmarge, zuidwestwaarts van het naast de
Potmargepijp gelegen, en in 1857 gedempte paardenwed, bestemd voor de rijkspostpaarden, welke bij genoemde herberg uitgespannen
werden. Sedert de opheffing der paardenposterij enkel tot herberg gebruikt, is zij in 1871
afgebroken, om plaats te maken voor een aantal
andere huizen.
♦ De Posthoornsteeg is een steeg, na 1867 aan
het Zuiderplein, langs den westkant van de
voormalige herberg de Posthoorn ontstaan door den aanbouw van woningen, westwaarts van de Potmarge.
♦ De Poststraat, loopende van de Minnemastraat naar de Groote Hoogstraat, is misschien
genoemd naar een reeds in de 15de eeuw in de
nabijheid gelegen "post of brug" (8). Zoo
leest men in een oorkonde van 1466 "by da
post in der Hagerstreta" (= de Hoogstraat).
♦ De Potmarge, nog in het begin der 19de eeuw
onderscheiden in Groote- en Kleine
Potmarge, is het water, dat uit de Greuns
voortkomende, tegenover de Huizumerbrug, in
noordelijke richting, in de stadsgracht uitloopt.
De naam is misschien een verbastering van
Potmarne (Potmardunga), waarin pot = pet, het
Friesche woord voor poeltje en marne
de benaming voor een waterlossing beteekent;
zoodat de oorspronkelijke naam dus zou duiden
op een water, door een of meer poeltjes stroomend (9). Gedeeltelijk vormt zij de zuidgrens
van het Stedelijk gebied.
♦ De Potmargebrug, van den Grachtswal over het water der Potmarge
naar het Zuiderplein voerende, verving in 1857 als draaibrug
♦ het Potmargepijpje, een smal, gemetseld,
boogvormig bruggetje.
♦ De Potmargewal is de naam van een streekje
woningen, in de tweede helft der vorige eeuw, aan den oostelijken wal van de Potmarge,
bij het Potmargepijpje ontstaan.
♦ De Pottebakkersbrug was de naam van de
brug, vóór 1863 over het water der Nieuweburen
gelegen en voerende van de Munnikemuurstraat
naar de latere Vijzelstraat. Bij de gedeeltelijke
demping van dat water in genoemd jaar is zij
geamoveerd. De naam hangt waarschijnlijk
samen met die van
♦ de Pottebakkersplaats. Deze, na 1580 ontstane
ruimte, met een tiental woningen bebouwd, ter
plaatse van een deel van de Jacobijner kloosterhof, verkreeg een ingang aan den zuidkant van
de Nieuweburen, zes huizen westwaarts van de
Munnikemuurstraat. De naam zal ontleend zijn aan één of meer pottebakkers, welke
eertijds aldaar hun woon- of werkplaats hadden.
♦ De Pottebakkerssteeg is de naam van een steeg
met een zestal woningen aan het Zuidfliet eenige
woningen oostwaarts van de Ketelsteeg en
dooxloopende tot het Molenpad Zij is aldus geheeten
heeten naar de tot in het laatst der vorige eeuw
bestaande pottenbakkerij aan het Fliet staande
tusschen beide genoemde stegen.
(1) Deze bakker is later, in 1808, als predikant beroepen te Gaastmeer c.a. (2) W. Eekhoff, Geschiedk. beschr. v. Leeuw.,
I, 94. (3) N.l. bewaarders of bewakers van de vaten
(= pijpen) voor wijn en ook voor bier. (4) Jhr. Mr. M. de Haan Hettema, Nwe
Friesche Volksalm. 1853, bl. 20v. (5) Hij is de stichter van het Poptagasthuis
te Marssum, geb. te Leeuwarden 3 Mei 1635,
overl. aldaar 7 Nov 1712. (6) Althans in een zeer ouden muur van een
dier woningen in het Ruiterskwartier, had hij
zijn naam en wapen laten plaatsen; deze muur
is in Februari 1846 afgebroken. (7)
Zij, en vorengenoemde Dr. Henncus Popta
waren nicht en neef. (8) Een post is in Friesland o.a. een verplaatsbare brug (Fr. "barte"); te Bolsward
noemt men een pijp post. (9) Een jaar na de verbetering van den uitloop der Potmarge in 1857 ging men over tot
het uitdiepen er van, aangezien ze sedert 1782
niet geslat was. Misschien is door den slijkerigen
toestand van het vaarwater indertijd de schertsende benaming ontstaan van potmarge, d. i.
een vroeger in Friesland zeer geliefde winterkost,
bestaande uit varkensbloed, roggemeel, reuzel, stroop, rozijnen en kruiderijen. ||| 57. LC 8 mei 1937.
♦ Het Prinsehof, weleer staande ongeveer ter
plaatse van het gebouw aan het Hofplein,
thans door den Commissaris der Koningin bewoond, droeg dien naam, aangezien het sedert
1587 door Friesland's Staten ingericht was
tot een verbluf van de Friesche Stadhouders met
hun gezin, allen prinsen uit het Huis van
Nassau. Tot 1747 werd het onafgebroken, en
vervolgens nog in 1773, '77 en '79 slechts kortstondig, door het Stadhouderlijk Hof bewoond.
Sedert het begin der 19de eeuw heeft zoowel
uit- als inwendig eene verbouwing van het
vorstelijk verblijf plaats gehad, waardoor het
karakter er van grootendeels verloren ging.
♦ Het Prinsessehof, ook als Oud-Princessehof voorkomend. Onder deze
benaming verstaat men het patricisch huis met zijn fraaien
gevel, aan den noordkant van de Groote Kerkstraat, no. 11, - thans
eigendom der gemeente
Leeuwarden, - hetwelk de Prinses Douairière van Oranje, Maria
Louisa, Landgravin van
Hessen-Kassel, eertijds met de westelijk en oostelijk er van gelegen
panden tot haar Hof inrichten liet (1).
Zij betrok hare nieuwe residentie
na de meerderjarigheidsverklaring van haar
zoon Johan Willem Hendrik Friso (2), en bleef
hier op eenvoudigen voet als de geliefde
"Marijke-moai" wonen tot aan haar versterven
op 9 April 1765, waarna de stad voorgoed den
glans eener vorstelijke residentie verloor.
♦ De Prinsestallen. Deze stallen, door Friesland's Staten bestemd ten
gebruike van de
Prinsen van Nassau, die achtereenvolgens
Stadhouder van ons gewest geweest zijn, bevonden zich eertijds op
den westelijken hoek van
Groote Kerkstraat en Doelestraat. Waarschijnlijk werd aldaar reeds ten
behoeve van Willem
Lodewijk een paardenstal met wagenhuis ingericht, welke later o.a. in
1607, '79 en '84 naar
den kant der Doelestraat belangrijk uitgebreid
werden, waardoor een tweetal stallen (3) ontstond; tevens werd er na
1686 eene manege
ingericht. In den loop der 19de eeuw gingen
deze gebouwen in vollen eigendom aan de gemeente Leeuwarden over, en
verkregen ze - na verbouwing - eene andere bestemming. Het
eenige, wat de herinnering aan stallen en rijschool nog levendig houdt,
zijn de 17de eeuwsche poort in de Groote Kerkstraat, met daarnaast het
fraai gebeeldhouwde poortje, dragende
het jaartal 1680.
♦ De Prins Hendrikbrug, een draaibrug over het water der Willemskade, in 1868 aangelegd, voert
van de Prins Hendrikstraat naar de Sophialaan.
♦ De Prins Hendrikstraat, loopende van het
Zaailand zuidwaarts tot de Willemskade, is
sedert 1868 ontstaan, ongeveer dáár, waar te
voren zich de Zuiderwalsteeg bevond. Zij is genoemd naar Willem
Frederik Hendrik, prins der Nederlanden, derden zoon van koning
Willem II. Geboren 13 Juni 1820 te Soestdijk, werd
hij 5 Februari 1830 Stadhouder van Luxemburg voor zijn broer, den
lateren koning Willem III.
Op jeugdigen leeftijd trad hij in dienst bij de Nederlandsche Marine,
werd in 1852 opperbevelhebber van de Vloot, huwde in 1853 met
Amalia van Weimar, en na haar dood, in 1878,
met Maria van Pruisen, welke beide huwelijken
kinderloos bleven; den 13den Juni 1879 is hij te
Wolferdinge in Luxemburg overleden. Prins
Hendrik heeft steeds groote belangstelling getoond voor Nederlandsche
nijverheids- en handelsondernemingen, en was ook in Luxemburg
zeer populair. Te zijner memorie werd in het
huis op den westelijken hoek Prins Hendrikstraat/Willemskade zijn
borstbeeld aangebracht.
(Zie: de Willemskade).
♦ Pijlpolle Kerkhof wordt omstreeks het midden
der 18de eeuw vermeld, als gelegen op den hoek
van de Modder. Waarschijnlijk maakte dit kerkhof een hooggelegen gedeelte (Friesch: pôlle)
uit van de voormalige begraafplaats van Nijehove, en hield de naam verband met dien van de
pabijgelegen steeg, n.l.
♦ de Pijlsteeg (anno 1543: Pylstege), loopende van de Groote Kerkstraat naar het
Schoenmakersperk. Oorspronkelijk was zij
waarschijnlijk voluit: Jacob Peylertssteeg geheeten, en genoemd naar eene aldaar
gelegen huisstede, "deer Jacop Peylerth
pligath op toe wennian" (anno 1457).
♦ De Pijlsteegskamers was de naam van een
aantal eenvoudige woningen aan de westzijde
van de Pijlsteeg, sedert de 16de eeuw bestemd
"tot schamel weduen the bewoonen om godts
wille". Eertijds ingesteld door het geslacht
Aukema, zijn deze kamers in den loop der tijden
door andere weldoeners begiftigd en vermeerderd. Eveneens was in 1568 een drietal woningen
aan de oostzijde van de Pijlsteeg ter bewoning
door bejaarde, arme weduwen aan de Weeshuisvoogden geschonken, door Saapk van Itsma,
weduwe van Jemme Herjousma en Douwe van
Burmania.
♦ De Pijnigtoren, omstreeks het midden der
17de eeuw ook Ammunitie- of Kruittoren geheeten, is de naam van het
zuidoostelijkste
oostelijkste der vier rondeelen, weleer behoorende tot het oude
Blokhuis. Het was de eenige
dier
ongeveer
7,5 M. hooge kerktorens, welke
na de demoleering van het Blokhuis op
1 Februari 1580 bleef bestaan. Eerst den 26sten
September 1704 gaven Gedeputeerde Staten
order aan het Stedelijk bestuur, om hem af te
doen breken. Hij droeg eerstgenoemden naam,
omdat er de pijnbank van het Hof van Friesland geplaatst was,
waarop men vermeende misdadigers door "pyniging", d.i. uitrekking
hunner ledematen, tot bekentenis trachtte te
brengen.
♦ De Pijpbakkerssteeg, de oostelijke der drie
stegen, loopende van den noordkant der Tuinen
naar de Amelandsstraat, is waarschijnlijk aldus
genoemd, omdat er eertijds één of meer bakkers
van tabakspijpen woonden. (4)
>> begin ♦ Het Raadhuisplein is de naam van de ruimte,
gelegen westwaarts van en vóór het in 1715 gestichte Raadhuis (5). Het
is ontstaan door overkruining met een steenen gewelf van het water
van den Eewal, dat zich eertijds westwaarts met
een bocht om het Raadhuis, zuidwaarts voortzette naar het Heerenwaltje.
♦ Het Raadhuisstraatje, in den volksmond
"Radesstraetsje" genoemd, loopt van de
Sint Jacobsstraat naar het Raadhuisplein, langs
den zuidkant van het Raadhuis.
♦ De Regenboogsteeg, ook Diaconiesteeg
genoemd, was eene nog in de tweede helft der
voorgaande eeuw bestaande steeg aan den westkant
kant van de Kleine Kerkstraat, ongeveer tegenover
over de Bagijnestraat, in westelijke richting
doodloopend. De oorsprong van dien naam is
ons onbekend.
♦ Het Reigersplein is eene verbreeding met
eenige woningen, aan den noordkant van de
Reigersstraat, voerende naar de Nauwesteeg.
♦ De Reigersstraat, eertijds het Wirdumer
Achterom geheeten, is de meest zuidelijke
der stegen, loopende van den oostkant van den
Wirdumerdijk naar de Weaze. Misschien is zij
genoemd naar een huis op een hoek van de
steeg, waar de Reiger (8) uithing.
♦ De Reijndersbuurt, aan het thans verdwijnende
Noorderplantsoen gelegen, en evenwijdig loopende met de noordelijk er van liggende
Eebuurt, is sedert 1837 ontstaan, en draagt haar
naam naar den heer Izaak Reijnders, die
het eerst hier een 10-tal woningen liet plaatsen.
♦ De Rhalapijp, te voren Blokhuispijp
(zie aldaar) geheeten, droeg haar naam naar
Johannes Rhala, Raadsheer in het Hof van
Friesland, die in de tweede helft der 17de eeuw
het nabije Andringahuis bewoonde.
♦ De Ritske Boelema-kamers was de naam van
een drietal woningen aan de zuidzijde der Speelmansstraat, en van
verscheidene andere aan den
noordkant dier straat, welke door zekeren Ritske
Boelema (in 1547 te Stiens begraven), ter bewoning om niet aan
behoeftige weduwen afgestaan waren. Na bij testament aan het Zoete
Name Jezusgilde besproken te zijn, werden
deze woningen later wegens bouwvalligheid, in
1623, verkocht en had in hetzelfde jaar de stichting plaats van
♦ het Ritske Boelema-gasthuis aan den zuidoostkant van de Monnikemuurstraat.Sedert de
stichting in 1623 is het, vooral in de jaren 1631, '32, '39 en in 1823 en '40 vergroot en vernieuwd,
waardoor het ten slotte aan 32 bejaarde, hulpbehoevende weduwen een welkom onderdak
kon bieden. Wegens bouwvalligheid werd dit
gebouw in 1849 verkocht (7),
nadat men in hetzelfde jaar overgegaan was tot de stichting van
het tegenwoordige gasthuis, ter plaatse van het
toen afgebroken Landschapshuis. In 1863 had
eene uitbreiding er van naar den kant van het
Droevendal plaats, waardoor het thans aan 42
vrouwen huisvesting verleent.
♦ Het Ritsumastraatje is het noordelijkste der
doorgangen, loopende van de Galileër Kerkstraat naar de Gedempte Keizersgracht, en is
sedert het laatste kwart der 16de eeuw ontstaan.
Waarschijnlijk is het genoemd naar den eigenaar
van een of meer woningen aldaar, die den naam
Ritsuma droeg.
♦ De Rochebrunesteeg, eene latere benaming
voor de Bontemanssteeg, is aldus genoemd naar
Marius Brunet de Rochebrune, kapitein
van het garde-regiment van den Stadhouder, die
eertijds het westelijk hoekhuis zou bewoond
hebben.
♦ De Roggedragerskelder was tot in 1869 gelegen in de benedenverdieping
van het westelijke hoekhuis Wortelhaven-Voorstreek; daar
was het vereenigingslokaal van het vroegere
gilde der stads-roggedragers gevestigd. In genoemd jaar verhuisden
zij naar een perceel in
het Raadhuisstraatje, om twee jaren later hun
intrek te nemen in een pand aan de Nieuwe
Kade, no. 74, op den zuidhoek van een steegje.
In den loop dezer eeuw is hij opgeheven.
♦ Het Rolkemahuis, in de 15de eeuw eigendom
van het geslacht Rolkema, en daarna door
het geslacht van Loo bewoond, stond ongeveer
ter plaatse van het tegenwoordige Prinsehof. Na
in 1564 "met een vorstelijke weelde" vernieuwd
te zijn door Boudewijn van Loo, Raadsheer in
het Hof van Friesland en Koninklijk Rentmeester-generaal, werd het door dezen in 1587
overgedragen aan Gedeputeerde Staten, die het
tot zetel van de Friesche Stadhouders bestemden.
♦ De Romkeslaan, na 1830 ook Laan van Tulpenburg genoemd, heet aldus, omdat zich daar
eertijd de woning van Leeuwardens burgemeester Johannes Romkesz bevond.
♦ De Roode Boer was tot omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een herberg op
den hoek van de Zuider-Grachtswal en Achter
de Hoven, denkelijk aldus genoemd naar het
uithangteeken, dat de voorstelling van een
roodgeschilderden boer te zien gaf.
♦ De Roode Brug, eertijds ongeveer midden over
het water van de Tuinen gelegen, is in 1818
in verband met het afbreken van de Tuinster
Landen en Waterpoorten - als overtollig weggeruimd. Zij droeg dien naam naar de kleur,
waarin ze was geschilderd. ♦
De Roode Koe werd tot in het eind der vorige
eeuw genoemd het huis aan den westkant van
de Voorstreek, no. 251, het tweede huis oostwaarts van de
Sacramentstraat. Een roodbont geschilderd koetje in den voorgevel
diende tot gevelteeken.
♦ De Roode Os is de naam van het meest
oostelijke huis aan den noordkant van de Poststraat, no. 43, op
den hoek van de Minnemastraat, welks gevelsteen een rood geschilderden
os vertoont met daaronder: INDE - ROODE - OS.
♦ Het Rood Hert was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een herberg aan
den westkant van de Wirdumerdijk, no. 6, en
zeer waarschijnlijk aldus genoemd naar het uithangteeken, dat de voorstelling van een roodgeschilderd hert te zien gaf.
♦ De Rookende Moor was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van een huis
aan de breedzijde van de Nieuwestad, het vierde
oostwaarts van de Ipe Brouwerssteeg. Zeer
waarschijnlijk was het oorspronkelijk een
tabakswinkel met het zeer geëigend gevelteeken
van een rookenden moor of neger.
♦ De Roskam was tot in het begin dezer eeuw
de naam eener herberg aan het Ruiterskwartier, no. 155, tot 1864 aan de
Oude Koemarkt gelegen. Het geschilderde gevelteeken met de
voorstelling eener roskam hield de herinnering aan het
boerenbedrijf levendig.
♦ De Rotterdamsche Erasmus was eertijds de
naam van een huis Op de Kelders, het vierde
vanaf het huis op den hoek bij de Korfmakerspijp,
of - zooals een zijner Frieschzinnige bewoners het in 1755 uitdrukte "oppe Kelders,
it Fyourde Huwz fin dy Kuwrmeytsers Pyep,
der dy Rotterdamse Erasmus uwthingget". Tot in deze eeuw was er een boekhandel in
gevestigd.
♦ De Roukemapijp, eertijds een brug over het
water van de Nieuwestad, tusschen Nieuwe- en
Langepijp gelegen, werd omstreeks het eerste
kwart der 17de eeuw in een steenen boog veranderd, doch eerlang als
overtollig weggeruimd. Waarschijnlijk is zij genoemd naar
zekeren Roukema, die nabij deze pijp zijn woonplaats
plaats had .
♦ De Rozeboom was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een korenmolen, in het zuiden van de stad, nabij de Klanderij,
gelegen en werd waarschijnlijk aldus genoemd
naar een uithangbord met de voorstelling van
een rozeboom.
♦ Het Ruiterskwartier, zich uitstrekkende van
het Schavernek oostwaarts tot aan den Wirdumerdijk, is naar alle waarschijnlijkheid genoemd
naar de "schamele ruiters" of arme bedelaars,
die reeds in de eerste helft der 16de eeuw,
vooral in het westen er van hun verblijf hadden.
Uit het laatste kwart dier eeuw dateert het volgende opschrift, dat men aan een herberg aldaar
kon lezen:"Gy reisbaar Luy, wie dat gy zijt,
Rijd niet verby, komt in met vlijt,
Hier vind gy Stalling 't aller tydt,
En Vrouw en Meyt ten dienst bereydt.
Men schaft hier alles, Wijn en Bier,
En wat gij eyscht tot uw plaizier".
♦ De Rijzende Zon was nog in het laatste kwart
der vorige eeuw de naam van een slaapstee in
den Boterhoek. Het uithangbord gaf op een
blauw veld een stralende vergulde zon te zien,
met als onderschrift DE RIJZENDE ZON.
(1) Zie daarover nader: Mej. R. Visscher in
"De Vrije Fries", XXVI, 37-62. (2) Deze bleef sindsdien op het Prinsehof
resideeren. (3) In 1795 konden er ruim 150 paarden van
de "Fransche Troupes" gestald worden.
(4) Anno 1712 wordt eene Piepmackery
vermeld aan het Ruiterskwartier.
(5) De volksmond spreekt nimmer van Raadhuis, doch steeds van Stadshuus.
(6) Aan den westkant van de Weaze, vier huizen van de Reigersstraat verwijderd, hing de
Ooijevaar uit.
(7) In 1905 is het onbewoonbaar verklaard
en gesloopt.
>> begin ||| 58. LC 22 mei 1937.
♦ Saaklema-fenne was eertijds de naam van een
stuk weiland op het Nleuwland, ten zuiden van
den Marssumerdijk. Zii was genoemd naar het
reeds uitgestorven adellijk geslacht Saaklema,
evenals ♦
Saaklemastins (anno 1595: Saecklemastins), in de laatste helft der 16de
eeuw vermeld als een stins, gelegen aan den zuidkant der
Groote Kerkstraat, tegenover Papinga-stins.
♦ De Sacramentstraat, loopende van bij de Put
naar de Voorstreek, ontleent dien naam aan het
middeleeuwsche H. Sacramentsgilde,
dat in de straat eenige woningen bezat.
♦ De Schaar was nog omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam van een huis aan den zuidkant van het Fliet, het 9de westwaarts van
Pietersburen en aldus genoemd naar het gevelteeken een schaar voorstellende.
♦ Het Schapedijkje, loopende van den Stienserdijk, tegenover Tonnenburg, door het Nieuwland
in westelijke richting, heet aldus, omdat weleer
daarlangs kudden schapen het Nieuwland opgedreven werden, om aldaar te grazen.
♦ Het Schavernek, onderscheiden in Groot- en
Klein-Schavernek, is de buurt, welke aan weerszijden van een gracht van de Westerpijp aan de
Nieuwestad, in zuidelijke richting tot de
Schaverneksbrug loopt. De naam zou ontleend
zijn aan het feit, dat hier de plaats was, in
welker nabijheid slagers woonden, die den afval
van schapen derwaarts voerden, of waar misschien de marktplaats van schapen gehouden
werd. (1) De streek huizen aan den oostkant
van het water gelegen, wordt het Groot
Schavernek genoemd, terwijl de daartegenover gelegen westelijke huizenrij den naam
van het Klein Schavernek draagt.
♦ De Schavernekspijp, een latere benaming voor
de Lieve Vrouwewaterpoort, lag
eertijds over het zuidelijk eind van het water
van het Schavernek, ongeveer ter plaatse van de
tegenwoordige Schaverneksbrug.
♦ De Schieringersloot loopt van het westelijk
eind der Kurkemeer in noordelijke richting tot
aan het Kalverdijkje. De oorsprong van den
naam is ons onbekend.
♦ Schilkampen is de buurt, ontstaan aan de
samenkomst van Tynje en Kurkemeer. De naam
zal ontleend zijn aan enkele kampen land, weleer hier gelegen, welke bedekt waren met kleine
zeeschelpen (Friesch: skil; Leeuwardersch:
nuunders), waarschijnlijk dienende om er ter
plaatse kalk uit te branden.
♦ Het Schip was nog tot in de tweede helft der
vorige eeuw de naam eener brouwerij aan de
smalzijde van de Nieuwestad, het 7de huis westwaarts aan de Vleeschmarkt, waarschijnlijk
aldus genoemd naar het gevelteeken van het
huis met de voorstelling van een schip.
♦ Het Schip was nog omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam van een huis aan den
noordkant van het Fliet, het 16de van de Boomsbrug af, en aldus genoemd naar een steen in den
gevel met de voorstelling van een zeilend schip.
♦ Het Schip is nog tot heden de voorstelling van
een zeilend schip op een gevelsteen van een huis
bij de Put, het 2de westwaarts van de Speelmanstraat.
Eertijds moet zich in een huis bij de Put
een gevelsteen bevonden hebben, waarop
een trekschuit uitgehouwen was,
benevens de voorstelling eener menschelijke
gedaante, welke van het water uit achter
bij het schip opklom, terwijl de bij het roer
staande schipper verwonderd daarnaar opzag. Daaromtrent vertelden de Leeuwarders
ders elkaar de volgende overlevering.
Op
'n kear, doet er met syn trekskip nar
Sneek op reis waer, en y bij it roer ston,
doe hoarde y in ienen ien achter 'm an
roepen. Doe 't er omkeek, om te sien, waer
dat wegkwam, sach y, dat de geest fan 'n
jong kyn bij it roer opklauterde. De skipper skrikte dar fansels earst
danich van, mar hy bekwam oek al gau en durfde doe te
fragen, wat of syn begearte waer. Doe
fraegde de geest fan syn kant, of de skipper
doen wúde, wat er fan him frage súde. "As
ons Lieve Hear my helpe wil en as 't ienichsins mogelyk is, ja dan
wel", sei de man. "Nou dan", sei de geest, dan mut je in
dy en dy straet gaen en in dat en dat hús, - de naem fan 'e straet
en it nûmer fan it
hús weet gien ien mear - en dan mut je dar
foar mij 'n lykkleed frage, want as ik
dat niet hew, kan 'k niet tot rust komme". "Goed", sei de skipper,
"ik sal der foar
sorge". En doe 't er wear met syn skip in
Luwar(r)den werom waer, waer syn ea(r)ste
werk, om it hús op te soeken, dat 'm anwysd
waer en dar 't hele rike meensen in woanden. Hy dede der syn boadskap
en se gawwen 'm it lykkleed, dar 't er om fraegde.
Op syn reis nar Sneek wirde 'r op it selde
plak anroepen as de foariche kear. De geest
fan it kyn kwam wear bij it roer opklimmen,
kreech it lykkleed fan 'e skipper, bedankte
'm er goed foar en foarspelde 'm, dat ons
Lieven Hear 'm er noch 's rikelyk foar
segene súde. In ienen war oek it kyn wear
wech en in 'e diepte fan 'e faert fersonken.
Fan dy tiid ôf an gong it de skipper
bovenstebêst in 'e wereld en as gedachtenis
liet er it heele foarfal in :n stien in 'e gevel
fan syn hús útbeitele.
Dy kleine geest waer fan 'n overwonnen
rikeluiskyn, dat se - om 'e skande te bedekken - stiltsjes in 'e Sneeker faert ferdronken hadden!
♦ Het Schip in Zee was nog omstreeks het midden der vorige eeuw de naam van een huis aan
den noordkant van het Fliet, het 12de van de
Boomsbrug af, en waarschijnlijk eertijds bewoond
door een "zeehandelaar".
♦ Het Schippershuis was eertijds de benaming
van het huis aan den zuidkant van het Fliet,
no. 4, waar het Schippersgilde zijn bijeenkomsten placht te houden en waar later het
Schipperscompact bijeenkwam.
♦ De Schipperssteeg, in den volksmond ook
Schipkesteich genoemd, is een steeg aan
den zuidkant van de Tuinen, het 2de huis westwaarts van de
Wijdesteeg aldaar. Waarschijnlijk is ze aldus genoemd, omdat meerdere
schippers - wier schepen in de nabijheid hun ligplaats hadden - daarin
woonden.
♦ Het Schoenmakersperk, thans de streek,
loopende van de Pijlsteeg noordwaarts tot den
Groeneweg, besloeg eertijds de geheele ruimte,
westwaarts daarvan gelegen en begrensd door
de Perksloot. Dit groote erf was eertijds door
het Sint-Crispijn en -Crispiaangilde, het gilde
der schoenmakers, gepacht van het koor
van Oldehove, opdat ieder lid van genoemd
gilde daar zelf zijn huiden kuipen en looien kon
en waartoe een 30-tal kuipen in den grond aangebracht waren. Aan den noordkant van het
perk bevond zich aan den Groeneweg een muur,
waarin de hoofdingang was door een poort,
welke in 1618 vernieuwd en versierd werd met
het gildewapen, voorstellende een ossekop,
onder een gekroonde els, leermes en bijl. (2)
♦ De Schoolstraat was, na 1624, een tijdelijke benaming voor de
Bollemanssteg. In genoemd jaar werd namelijk de nieuwe
Latünsche School, staande op den hoek van
Bollemanssteeg en Bagijnestraat ingewijd, welke
vervolgens ruim twee eeuwen bestaan heeft. Tot dit gebouw geeft een
groote poort van gehouwen steen in de Bollemanssteeg toegang.
Deze poort gaf als jaartal der voltooiïng 1625
aan, met daarboven de voorstelling eener springende fontein en het
Latijnsche onderschrift:
"HIC VIVOS HELICON SUDAT SOLYMAEIUS
IMBRES,
DOCTRINAEQUE SCATENT, ET
PIETATIS OPES.
SPARGE, SACRAS FONS, UBER AQUAS,
ET FLUMINE LARGO
MENTES, ORA, FORUM, TEMPLA LAREMQUE RIGA"
hetwelk, vrij vertaald, in dichtmaat beduidt:
De Heilige Helicon druipt hier van levend
water,
Hier wellen schatten op van deugd en
wijsheidszin.
Stort, rijke Bron, uw vocht en stroom met
mild geklater
De harten en verstand, de markt en tempels in.
De naam Schoolstraat heeft evenwel in den
loop der tijden blijkbaar geen opgang kunnen
maken; een Leeuwarder spreekt nog steeds van
Bollemanssteeg.
♦ De Schoolstraat is de naam van de straat,
loopende van het Zaailand naar de Willemskade, westwaarts van en evenwijdig met de
Prins Hendrikstraat. Zij is ontstaan sedert
1872, bij de toenmalige uitbreiding der stad
naar het zuiden, en is genoemd naar de in het
volgend jaar aldaar gestichte gemeenteschool,
no. 4.
♦ Het Schoppenshof, verkeerdelijk Schoppershof genoemd, is sedert het eerste kwart
der vorige eeuw een complex van een aantal
woningen aan den weg naar Cambuur, tegenover
over het oostelijk einde van het Cambuursterpad. Tot 1814 stond hier enkel een "Huis,
Schuur en Hornleger, van ouds het Schoppenshof" genoemd, en blijkbaar aldus genoemd naar
den oorspronkelijken eigenaar, zekeren Schoppen (3).
♦ De Schotstraat (a° 1425: de Schochsstrede; omstr. 1400: Schotstriete) ook
als Scotschestraat voorkomende, was tot
ongeveer het midden der 16de eeuw de naam,
waaronder de Kleine Kerkstraat voorkomt. Misschien is ze aldus genoemd naar een oorspronkelijkk aldaar aanwezig varkens- of
schaapschot, een beestenstal; mogelijk ook
dat de naam eene verbastering is naar aanleiding van haar schotsche, haar scheeve
ligging ten opzichte van de er mee samenhangende Groote Kerkstraat. [Vgl. schots en scheef.]
♦ De Schuitmakerspolle was een hooggelegen stuk grond (Friesch: pôlle) aan de
Potmarge, waarop eertijds een scheepstimmerman zijn bedrijf uitoefende; bij de vernieuwing
van het Aschland, na 1870, is zij geamoveerd.
♦ Het Schwarzenberghuis is eene latere benaming voor het Holdingahuis, hetwelk
dien naam verkreeg in 1641, toen het in het bezit kwam van Wilco Holdinga, Vrijheer toe
Schwarzenberg, majoor bij de ruiterij, in
wiens naam de geslachten Holdinga en
Schwarzenberg vereenigd waren.
♦ De Seigneurie. Onder dezen naam komt het
gebouw voor, dat zich eertijds bevond op den oostelijken hoek van het Hofplein en de Sint
Jacobsstraat, een weinig meer noordwaarts dan
het tegenwoordige hoekhuis, daar de Seigneurie
met zijn noordelijken gevel uit het voormalige
water van den Eewal oprees. De ingang er van
bevond zich aan den zuidkant van het gebouw,
in de verdwenen Fokssteeg. Reeds vóór 1684 was
deze "huizinge, de Signeurie genaamt,
d'olde Hopman Dirk Sibrens toebehorende" afgebroken. Naar dit gebouw was genoemd
♦ de Seigneuriepijp, welke eertijds over het
water van den Eewal gelegen, de Sint Jacobsstraat met de Bejjerstraat verbond. In 1695
werd zij van ijzeren leuningen voorzien. ♦
De Seigneuriewal werd, vóór 1827, dat gedeelte van den Eewal genoemd,
hetwelk gelegen was tusschen de Sint Jacobsstraat en de
Groote Hoogstraat. De wal ontstond, toen de
Fokssteeg verdween en de noordelijk er van gelegen huizenrij,
waaronder de Seigneurie,
na door de provincie aangekocht te zijn, meer
zuidwaarts herbouwd werd. In 1827 werd de
er neven liggende gracht overwulfd en bevloerd,
waardoor een brugplein ontstond, aansluitende
bij dat vah het overige Hofplein.
♦ Het Sierksmahuis bevond zich in het laatst
der 15de en verder in de 16de eeuw aan den
oostkant van de Groote Hoogstraat, nevens het
aldaar toen aanwezige oude Raadhuis. Het droeg
dien naam naar het aanzienlijke geslacht
Sierksma (ook alsSurkisma, Syrksma,
Sircksma, Siercksma en Sierxma
voorkomende), dat in de 15de en 16de eeuw,
mede door zijne bestuursfuncties, te Leeuwarden,
zeer gezien was; zoo was o.a. Tjepke Allertsz
Sierksma in 1527 en daarna burgemeester der
stad. Een ander
♦ Sierksmahuis, eveneens binnen de stad gelegen, bevond zich aan de zuidzijde van de
Bagijnestraat, nabij de tegenwoordige Kaatsbaan, terwijl eveneens een
♦ Sierksmahuis, een eigenerfde hofstede, buiten
de stad, op het Nieuwland, ongeveer ter hoogte
van het Schapedijkje, omstreeks 1660 gelegen
was.
♦ De Singelstraat, sedert 1877 ontstaan, verbindt
de Noordersingel met de Spanjaardslaan.
♦ Het Sint Annaklooster, een andere benaming
voor het Bagijneklooster, komt reeds
in 1505 onder dien naam voor (Sinte Annacloester) en is aldus genoemd naar de
patrones van het klooster, de H. Anna, moeder
van de H. maagd Maria.
♦ De Sint Annastraat (omstreeks 1550: Sinte
Annen strate) was eertijds een andere benaming voor de Bagijnestraat.
♦ Het Sint-Anthonygasthuis (dato 1425: Sunte
Antonius iesthuse; anno 1430: Zunte
Antonius Gasthuse), kortweg Sint-Anthoon (anno 1432: Sente Antonius)
genoemd, even na 1400 aan de zuidzijde der
Groote Kerkstraat gesticht door leden van het
H. Sacramentsgilde (anno 1472: "dat Heilighe
Sacraments jeld") is genoemd naar den H.
Anthonlus van Belle, aan wien deze
stichting, - oorspronkelijk tegelijk een armen-, zieken-
en proveniershuis -, gewijd was.
Aan het Schoenmakersperk, tegenover het
Perkswaltje, is sedert 1864 een nieuw Sint-Anthoay gasthuis
ontstaan, als uitbreiding van dat aan de Groote Kerkstraat.
♦ De Sint-Anthonystraat, loopende van de
Groote Kerkstraat naar de Bagijnestraat, westwaarts van het oud Sint-Anthonygasthuis,
is sedert 1869 ontstaan door de demping van de
weleer zich daar bevindende oude gracht.
♦ Het Sint-Anthonyweeshuis, bestemd voor
weesjes, die te jong waren, om in een ander
gesticht opgenomen te worden, is sedert 1869
aan het Perkswaltje gesticht door de voogden
van het Sint-Anthonygasthuis.
♦ De Sint-Catharinapoort is een vroegere benaming van de Hoeksterpoort; eertijds was zij
gewijd aan de H. Catharina, de beschermheilige der voormalige parochie Hoek.
♦ De Sint-Catharinaschans is de naam van het
rondeel, omstreeks het midden der 16de eeuw in
de stadsgracht, oostwaarts van de Hoeksterpoort
gelegen en dienende tot bescherming bij de verdediging dier poort.
Ook zij was aan de beschermheilige van Hoek de H. Catharina
toegewijd, evenals
♦ de Sint-Catharinaschool, weleer aan den
noordkant van het Hoekster kerkhof gelegen
en verbonden met de zich daar bevindende
woningen van den priester en den vicaris van
de parochie Hoek. In de middeleeuwen stond
deze school zeer gunstig bekend.
♦ De Sint-Franciscusbrug, een vroegere benaming voor de Korfmakersbrug, droeg dien
naam, omdat zij, door de latere Korfmakersstraat, leidde naar het Minderbroedersklooster
Galilea, welks monniken volgelingen waren van
Sint-Franciscus.
♦ De Sint-Frederiksteeg, door den volksmond
verbasterd tot Skinkefreterssteich. is
een "gloppe" aan den westkant van de
Munnikemuurstraat, onmiddellijk zuidwaarts
van perceel no. 123. Misschien is de naam ontstaan tijdens het bestaan
van het eertijds westelijk er van gelegen Jacobijnerklooster.
♦ Het Sint-Jacobsgasthuis, eertijds staande zuidwaarts
van de tegenwoordige Klokstraat, is
omstreeks 1480 gesticht door Arend van Zwolle
en diens echtgenoote Hil. Als een zieken- en provinciehuis was het toegewijd aan den H.
Jacobus den meerdere. Na in 1811
onder het toezicht der voogden van het Sint-Anthonygasthuis
gesteld te zijn, is het na een
eeuw, in 1581, opgeheven. Noordoostwaarts van
het gebouw bevond zich een kerkje, de Sint-Jacobskapel.
♦ De Sint-Jacobspoort, een middeleeuwsche
stadspoort, bevond zich oorspronkelijk aan het
zuideinde der Sint-Jacobsstraat, ter
plaatse van de tegenwoordige Waagspijp; later
is zij - bij den uitleg der stad - meer zuidwaarts verplaatst.
♦ De Sint-Jacobsstraat, loopende van de Waagspijp naar het Hofplein, is aldus genoemd naar
het weleer daarin zich bevindende Sint Jacobsgasthuis. Oorspronkelijk liep de straat onder
dien naam door tot de Jelgerapoort en werd zij
onderscheiden in de (Groote) Sint-Jacobsstraat en de Kleine Sint-Jacobsstraat
(de latere Beijerstraat).
♦ Sint Jacob wordt te zijn voorgesteld op een
steen in den gevel van Sint-Jacobstraat 4, blijkbaar een mansfiguur, aan hoofd, schouder,
armen en dijen met dolken doorboord. [Dit is niet Sint Jacob maar het "wondenmannetje".] ♦
Het Sint-Jobsleen is de naam van de huizehreeks,sedert 1645, van het
Tournooiveld westwaarts zich tot den Boterhoek uitstrekkende, en
aldus genoemd naar den oorspronkelijken eigenaar van den grond aldaar,
n.l. het Sint-Jacobs- of Sint-Jobsleen tot Oldehove, ingesteld door
Heer Jelle Jousma, van
1458-'84 achtereenvolgens vicaris, sacrista,
pastoor en deken van Oldehove, en commissaris van Oostergo.
Een gevelsteen in den Boterhoek, no.137,
droeg het opschrift:
1645 Maart 18 "Dees pleck is genaemt
sint Jobsleen
daerop heeft Ieds
Pieters van Tiesema gelegt
de eerste steen".
(1) Volgens W. Eekhoff, Geschiedk. beschr. v. Leeuw. I, 192; in de middeleeuwen beduidde
shauer-neck: afval van het schaap. (2) Bij de gilderol en ordonnantie voor de Schoenmakers,
van 1549, waren de werkzaamheden
der "Gildebroederen, looiende oppet
ambachts- ofte Schoenmaekersparck"
uitvoerig geregeld.
(3) Nog in het eerste kwart dezer eeuw
woonde hier op no. 22 B. Schoppen.
||| 59. LC 5 juni 1937.
♦ De Slingerij, onderscheiden in de oude
en nieuwe Slingerij, worden in
1618 vermeld als een tweetal herbergen binnen
Leeuwarden: de juiste plaats daarvan en
tevens de beteekenis van dien naam zijn ons
onbekend. (1).
♦ Het Slot is sedert omstreeks 1700 de naam
van de huizenreeks aan den noordkant van het
Fliet, zich oostwaarts van het voormalige
Tichelwerk uitstrekkende. Oorspronkelijk had
deze naam betrekking op enkele huizen bewesten
deze steenbakkerij, en was zij misschien
bedoeld, om daarmede het einde van de
toenmalige Flietster huizenrij aan te geven.
♦ De Slotmakersstraat, van bij de Put afhellende
naar de Wortelhaven, is aldus sedert het
midden der 16de eeuw genoemd, omdat
oorspronkelijk verschillende smeden en
slotemakers aldaar hun woonplaats
hadden.
♦ De Sluitboom was oorspronkelijk blijkbaar
een verplaatsbare of draaibare balk, waarmede
aan den oostkant, nabij de Kleine Kerkstraat,
het Oldehoofsterkerkhof afgesloten
was, en waarnaar, - tot omstreeks de helft
der vorige eeuw - de dubbele rij huizen,
westwaarts van de Groote Kerkstraat tot aan
genoemd kerkhof aangeduid werden als bij
den Sluitboom.
♦ De Sneeker Stal, eertijds ongeveer zuidwaarts
van het Stads-Verlaat, aan de Harlinger Trekvaart gelegen, diende tot stalling
van de paarden, welke de schepen van
Leeuwarden naar Sneek trokken. In 1859
is het gedeelte van de trekvaart, tusschen het
Verlaat en den Sneeker Stal, een weinig in
noordoostelijke richting verlegd.
♦ De Sneeker Trekweg, gedeeltelijk langs de
Harlinger Trekvaart loopende, is 7 Mei 1662,
na eenige "ontresene differentien" met de
Stad Sneek voor het verkeer geopend, en liep
tot in het begin der vorige eeuw van Sneek
tot aan het Sneeker Tolhuis nabij Leeuwarden;
eerst in 1807 is zij tot aan het Stads-Verlaat
doorgetrokken.
♦ De Soldatengracht, tot in het begin dezer
eeuw uit het water van den Ooster-Grachtswal,
onmiddellijk ten noorden van perceel no. 123,
zich oostwaarts uitstrekkende, was aldus genoemd,
omdat zij gedeeltelijk de noordgrens
vormde van een exercitieveld, dat van 1773-1849
aangewezen was tot oefeningsterrein
voor de militairen der stedelijke bezetting.
Het grachtje is gedempt in verband
met de uitbreiding der stad, oostwaarts van
den Grachtswal, waardoor tevens het er overgelegen
Grachtswalbruggetje verdwenen is.
♦ De Sophialaan. Sedert 1874 is deze naam
gegeven aan den Stationsweg, van het in 1864
geopende Spoorwegstation in noordelijke
richting tot de Prins Hendriksbrug loopende.
Zij is genoemd naar Sophia Frederika
Mathilda, koningin van Nederland, geboren
17 Juni 1818, dochter van Wilhelm I, koning
Van Württemberg, en van diens echtgenoote
Catharina Pawlowna. Deze veelzijdig begaafde
vorstin, - door den wereldberoemden
Alexander van Humboldt de meest ontwikkelde
der Europeesche vorstinnen van haar
tijd genoemd -, trad 18 Juni 1839 in het
huwelijk met den kroonprins van Nederland,
den lateren koning Willem III. Zij is te
's Gravenhage overleden 3 Juni 1877. (Zie:
de Willemskade).
♦ De Spanjaardsdijk, later Spanjaardslaan
genoemd, oorspronkelijk een hooiweg,
welke in de late middeleeuwen als Fiswerderweg
en Leprozenweg voorkomt,
en in den volksmond nog steeds de Kerkhofslaan
geheeten wordt, vormde oorspronkelijk
de verbinding van den Zwarteweg
met den Breededijk, en loopt thans van de
Noorderbrug met een bocht om het noordwestelijk
deel der oude stad tot den
Marssumerdijk. De naam zou ontleend zijn
aan het volgende feit.
Op 19 Mei 1568 werden tien vendels Spanjaarden
te Harlingen ontscheept, die
over Leeuwarden en Bergum hun weg namen,
teneinde in Groningerland aan den strijd tegen
het Nassauwsche leger deel te nemen. Om de
burgerij eene requisitie van leeftocht door de
Soldatenbende te besparen, werd van Stadswege
de route niet door de stad, maar noordwestwaarts
daaromheen geleid, en werden
tevens op den toenmaligen Leprozenweg de
krijgsknechten "van den raet gespijst met witbroot
ende wijn". Blijkbaar geschiedde dit
ten aanschouwe van de burgerij van Leeuwarden,
die zich daartoe in menigte op den tegenovergelegen
Stadswal verzameld had, op wie
deze gebeurtenis een dusdanigen indruk
maakte, dat men den Leprozenweg sedertdien
de Spanjaardsdijk bleef noemen. Na de op
de Spanjaarden bevochten overwinning bij
Heiligerlee, keerden van de tien vendels, op
den 29 Mei d.a.v., slechts vier binnen de stad
terug, "gans weerloos ende sohder geweer,
ende hebben soe lange gelegen binnen
Leeuwerden tot dat sij wederom gereist zijn".
(1) Een 30-tal jaren geleden zag schrijver
dezes voor een herberg aan den Westkant der
Stad Groningen, nabij het Hoendiep, een uithangbord
met de voorstelling van een gezelschap,
rijdende in een hooiwagen, met het onderschrift:
IN DE SLINGERIJ.
♦ De Sparreboom was reeds in het midden der
16de eeuw de naam van het huis aan den zuidkant
van de Nieuweburen, staande op den
oosthoek van de Breedstraat. Het was aldus
genoemd naar een steen in den gevel, waarin
de voorstelling van een sparreboom
uitgehouwen was; met de verbouwing van het
huis, in de tweede helft der vorige eeuw, is
de steen uit den gevel verdwenen.
♦ De Sparreboomsbrug, eertijds gelegen over
het water der Nieuweburen, ten noorden van
de Breedstraat, is in 1865 bij de demping van
dat water afgebroken. Zij was genoemd naar
het nabijgelegen huis "de Sparreboom".
♦ De Speelmansstraat (Ao 1543: "de Spoelmannestraete"),
van Bij de Put zuidwestwaarts
loopende naar de Kleine Hoogstraat, is
zeer waarschijnlijk aldus genoemd naar
zekeren Gijsbert Speelman, die eertijds
in deze straat eigendommen bezat.
♦ De Spelonke was de veelzeggende naam van
een huis in de voormalige Fokssteeg, dat door
de stad aangekocht en in 1682, wegens bouwvalligheid,
afgebroken is.
♦ Het Spinhuis. Met dezen naam werd door
de spraakmakende gemeente gewoonlijk het
Stads Werkhuis aangeduid, omdat de arbeid,
die er in verricht werd, - althans in de
eerste tijden -, hoofdzakelijk uit het
spinnen bestond.
♦ Het Spooksteegje, eertijds van den
noordkant der Nieuweburen naar de Wabbe
Wissesstraat, op eenigen afstand westwaarts
van, en evenwijdig met de Vijzelstraat loopende,
was een gedeeltelijk overbouwde
nauwe doorgang, waarin zich een tweetal
eenvoudige woningen bevond. Waarschijnlijk
was het aldus genoemd naar de donkere
spookachtige sfeer, die er heerschte. In het
begin dezer eeuw is het voor het doorgaande
verkeer afgesloten.
♦ Het Springend Paard was nog omstreeks
het midden der vorige eeuw de naam van een
herberg, zuidwaarts van de tegenwoordige
Wirdumerpoortsbrug, nabij den ingang der
Schrans. Zij was vermoedelijk aldus genoemd
naar het uithangbord met de voorstelling van
een springend paard, teekenend
voor een herberg, waar de buitenlui, die per
rijtuig van het zuiden uit de stad bezochten,
meermalen hunne paarden uitspanden.
♦ De Spykerboor. Onder dezen naam komt
o.a. in 1813 twee pondemaat (= 2 x 36 3/4 are)
greidland voor, gelegen aan den Tjessingaweg,
waarschijnlijk aldus geheeten naar den
bijzonderen vorm van dit stuk land, dat niet
een langwerpige strook was, maar in zijn gedaante
eenigermate deed denken aan den
vorm eener spijkerboor.
♦ Het Stadhuis, in den volksmond als it
Stadshuus aangeduid, en gedeeltelijk aan
het Raadhuisplein, gedeeltelijk aan het Hofplein
staande, is in 1715 gesticht als zetel van
het bestuur der stad. Tevoren was die zetel
achtereenvolgens gevestigd in een gebouw
nabij de Brol (onder den Lindeboom), aan den
oostkant van de Groote Hoogstraat, en aan den
oostkant van het Heerenwaltje
Het draagt in den voorgevel het Latijnsche
opschrift PACE ET JUSTITIA, d.i. "Door
Vrede en Gerechtigheid".
♦ De Stad Dockum was tot in het begin dezer
eeuw de naam van de herberg aan den oostkant
van de Voorstreek, no. 368, hoek Hoeksterpad.
Zij beleefde hare glorie, toen de verschillende
beurtschepen, welke in de richting
der stad Dokkum voeren, aan het
nabije Dokkumerend hun aanlegplaats en
veerhuis hadden. Thans is in het pand een
café gevestigd.
♦ De Stads Armenkamer. Aldus werd genoemd
de zetel van het bestuur der Stads- of
algemeene armen, welke eertijds gevestigd
was in het Nieuwe Stads Weeshuis, en
sedert 1826 overgebracht is naar een aantal
panden aan de Keizersgracht, nabij den hoek
van het Nieuwstraatje, gedeeltelijk dáár, waar
zich thans gemeenteschool no. 10 bevindt. De
uitdeelingen aan de behoeftigen,
welke vóór 1826 in de Broodkamer
aan de Jacobijnerkerk geschiedden, hadden
sedertdien hier plaats. Nadat nog in 1830
een kamer voor de bedeeling bijgebouwd was,
werd het geheel in 1854 gevestigd in de Haniasteeg,
in de onmiddellijke nabijheid van
het Stads Arm- en bestedelingenhuis, kortweg
it Armhuus genoemd. Dit gebouw,
ingericht om een aantal bejaarde arme lieden
en verwaarloosde en verlaten kinderen te
huisvesten, werd aldaar in 1830 in de
toen ontruimde kazerne der Stad, in gebruik
gesteld. Na eenige uitbreidingen in 1865
en '77 te hebben ondergaan, werd in 1879
zoowel het gebouw der Armenkamer als het
Armhuis afgebroken, om in 1881 plaats te
maken voor een nieuw gesticht ter plaatse,
hetwelk èn voor de huisvesting èn voor de
bedeeling der armen dient en tevens een vergaderzaal
voor de voogden bevat.
♦ De Stads Boter- en Zoutwaag, kortweg de
Waag geheeten, reeds in 1386 vermeld, bevond
zich oorspronkelijk misschien ongeveer
westwaarts van en tegenover het Aukemahuis,
aan het tegenwoordige Raadhuisplein.
Na den uitleg der stad naar den kant van de
Nieuwestad, is het gebouw verplaatst naar
de plek, ruim 20 meter oostelijk van het nog
bestaande oude Waaggebouw gelegen. Dit
laatste is in zijn oorspronkelijken vorm
omstreeks 1598 gebouwd, en na vele veranderingen
ten slotte van 1884-'90 belangrijk gerestaureerd.
Eertijds werden daar de vaten
boter en de zakken zout, welke ter
markt aangevoerd werden, gecontroleerd en
gewogen. Het langst geschiedde dit nog
met de boter (tot 1880).
♦ Het Stads Burgerziekenhuis, kortweg het
Stadsziekenhuis, en zelfs het Ziekenhuis
genoemd, werd op 8 April 1825 gevestigd
in het gebouw aan het Blokhuisplein, te
voren door 's Lands scherprechter bewoond.
Mede "ter wegneming van het vooroordeel,
hetwelk bij vele dienstbaren en minvermogenden
tegen de opneming in dit gesticht bestond,
volgde in 1841 de afbraak en wederopbouw
in meer welingerichten vorm, nagenoeg
zooals het zich nog vertoont.
♦ Het Stads Pesthuis werd omstreeks 1581
ongeveer ter plaatse van het westelijk deel
van het tegenwoordige Nieuwe Stadsweeshuis
gesticht, dáár, waar te voren het ziekenhuis en
waschhuis van het Jacobijner Klooster zich
bevonden. Wegens ongeschiktheid en bouwvalligheid
werd het in 1611 vernieuwd, terwijl
dit vernieuwde gebouw nog tot 1675 als Pesthuis
dienst heeft gedaan. Het was bestemd
tot opname van behoeftige zieken, die besmet
waren door "die grouwsaeme plaege der
pestilentie". Reeds in 1576 waren daartoe
van Stadswege eenige
♦ Stads Pestkamers (a° 1576: "Stadts
Pestcameren") aan den stadswal, achter
de Nieuwe Buren ingericht, welke echter in
sommige jaren van epidemie verre van toereikend
bleken te zijn. Dáár, waar in een woning de gevreesde
ziekte heerschte, was de deur van een stroowisch voorzien.
♦ De Stads- of Prinsentuin, oorspronkelijk
aangelegd in de onbebouwde binnenruimte
van den Noorderdwinger, werd in 1648 aan
Friesland's Stadhouder, prins Willem Frederik,
als een lusthof ten gebruike gegeven.
Onderwijl vele wijzigingen en uitbreidingen in
den loop der tijden plaats hadden, en
achtereenvolgens de verschillende prinsen-stadhouders
van het Friesche Hof hier een
plaats van ontspanning vonden, kwam aan dit
laatste een einde, toen prins Willem IV met
diens verheffing tot Stadhouder van alle gewesten,
in 1747, zijne residentie naar
's Gravenhage verlegde. Nadat spoedig na de
omwenteling van 1795 geschillen gerezen waren
tusschen het bestuur der Stadhouderlijke
domeinen en dat van Leeuwarden over het
recht van eigendom van den tuin, werd hij in
1798 - onder den naam van "Nationalen
Tuin" - als openbare plaats van ontspanning
voor de ingezetenen der
stad opengesteld. Ten slotte volgde 21 Mei
1819 het besluit van koning Willem I, waarbij
"de Stad Leeuwarden in het bezit
van den grond van den zoogenaamden
Prinsentuin hersteld" werd;
"gevende Z.M. daarbij te kennen, dat het
hem aangenaam zal zijn, dat de gezegde Tuin
bij voortduring in stand gehouden worde en
op den bestaanden voet tot wandelplaats voor
de ingezetenen bestemd blijve". Sedertdien
draagt hij dus met recht den naam van
Stadstuin, ofschoon de volksmond steeds
blijft spreken van Prinsentuin.
♦ De Stads Schuttersdoelen; zie: de Doelestraat.
♦ Het Stads Soephuis, kortweg het Soephuis
genoemd, was sedert 1807 gevestigd in
de Groote Hoogstraat, dáár waar zich in de
16e eeuw het Stadhuis bevond, terwijl sedert
1864 een deel van het Nieuw Sint-Anthonygasthuis
daartoe ingericht was. Daar werd
in den winter aan behoeftigen
warme en voedzame spijs uitgereikt, bestaande
in de zoogenaamde Rumfordsche
Soep (2).
De bestanddeelen daarvan bestonden
oorspronkelijk uit water, rundvleesch,
kool, selderij, aardappelen, gort, peper,
zout en grove "weiten bollen", welke
laatste evenwel sedert 1809 aan de samenstelling
onttrokken werden. Zij werd bekostigd uit ingezamelde
giften der ingezetenen, waarmee men het
uitreiken van aalmoezen aan zwervende
bedelaars trachtte tegen te gaan.
(2) De stoot daartoe was reeds in 1800 gegeven
door burgemeester Tys Feenstra.
♦ Het Stads Verlaat, kortweg het Verlaat
geheeten, was oorspronkelijk een
houten sluis met sluiswachterswoning in de
Nieuwlandsvaart, op 19 roeden buiten de
L. Vrouwe Waterpoort gelegen, dienende om
het afstroomende water van Oostergo naar
Westergo te regelen. In 1600 werd het Verlaat
20 roeden verder van de stad, van steen
opgetrokken, ongeveer ter plaatse van de
tegenwoordige Verlaatsbrug. Na nog in 1727
te zijn vernieuwd, is het in 1859 afgebroken.
Tot 1580 was het Verlaat eigendom der Sint-Vituskerk
van Oldehove.
♦ Het Stads Werkhuis, sedert 1695 gevestigd
in de voormalige parochiekerk aan de Voorstreek,
was aangewezen tot opname van
mannen, vrouwen en kinderen, die bedelend
aangetroffen werden, evenals van de kinderen
dier ouders, die bedeeling genoten. Na zoo
noodig door den Stadswachtmeester gevat te
zijn, werd hun hier een taak - voornamelijk
in spinnen en weven bestaande - aangewezen,
"opdat door dit middel van gesette
werkzaamheid de jeugt gequeekt, de
armoede vermindert en de totale ruïne van de
stad gepraevenieert mach worden", zooals het
bij de oprichting heette.
||| 60. LC 19 juni 1937.
Het Starckenburgshuis. Onder dezen naam
komt in 1683 het Martenahuis op de Nieuwestad
voor, blijkbaar aldus genoemd naar een
voormaligen eigenaar, stammend uit het geslacht
Starckenborg, dat van nabij
Rinsumageest afkomstig was.
♦ De Ster was nog omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam van een huis aan den
westkant van de Suupsteeg, het meest zuidelijke
nabij den Eewal. De naam zal waarschijnlijk
ontleend zijn aan een vroeger uithangteeken
met de voorstelling van een ster.
♦ De Ster was tot in het laatst der vorige
eeuw de naam van het huis aan den oostkant
van de Voorstreek, no. 352, tegenover het
Dokkumerend. Het Hallumer Veerhuis was er
gevestigd, en als gevelteeken droeg het een wit
geschilderde ster op blauwen grond.
♦ De Stokerssteeg, ook Kastmakerssteeg
geheeten, was tot in het begin dezer
eeuw een doodloopende steeg in het Ruiterskwartier.
Waarschijnlijk was zij eertijds het
eigendom van iemand, die den familienaam
Stoker droeg, mogelijk ook, dat zij herinnert
aan eene weleer in de nabijheid zich
bevindende stokerij van "sterke wateren".
♦ Het Struivingspoortje is eene latere benaming
voor het Popta-poortje aan de breedzijde
der Nieuwestad, aldus geheeten naar A. Struiving,
die een tijdlang eigenaar der huizen "in
het poortje" geweest is.
♦ De Suupsteeg, afdalende van de Speelmansstraat
naar den Eewal, is genaamd naar de
marktplaats van karnemelk (Friesch: sûpe;
Leeuwardersch: suup), welke reeds in het
begin der 17de eeuw nevens deze steeg op den
Eewal gehouden werd, in een tijd, toen karnemelk,
- meer dan thans - een der hoofdbestanddeelen
van het volksvoedsel in Friesland
uitmaakte.
♦ De Swette is de westelijke begrenzing van
het Leeuwarder grondgebied op het Leeuwarder
Nieuwland. Zij wordt gevormd door
♦ de Swettedijk, een gegraven ophooging, met
onmiddellijk daarnaast
♦ de Swettesloot. Beide loopen van Bozum tot
Beetgum midden door het Nieuwland, eertijds
afgezet door het water der voormalige Middelzee,
en geven tevens gedeeltelijk de grens tusschen
Ooster- en Westergo aan. Swette is
eeh oud Friesch woord, dat grensscheiding beteekent
teekent (swetten = begrenzen).
>> begin ♦ Taniaburen, een gehucht onder Bilgaard, is
blijkbaar ontstaan om eene vroeger aldaar bestaande
stins, later state.
♦ Taniaburg, welke beide herinneren aan het
oud-adellijk geslacht Tania, Tanja of
Taninga, waarvan zekere "Minno Tiessama
alias Tanya" omstreeks 1422 waarschijnlijk
bezitter van den burg was.
♦ De Taniameer, eene oude waterlossing, en
opvaart uit de Dokkumer Ee naar Taniaburg,
is mede daarnaar genoemd.
♦ Het Thyske Tiltsje. Aldus werd de tot 1875
bestaande vaste Wirdumerpoortsbrug genoemd
naar Thijs Feenstra (geb. 17 Augustus 1765
te Franeker, overleden 23 November 1840 te
Veenwouden) van 1824-'33 onafgebroken
burgemeester der stad, die deze brug liet
bouwen.
♦ Het Tichelwerk werd tot in het laatst der
vorige eeuw een gedeelte van het Noordfliet,
onmiddellijk westwaarts van het Slot gelegen,
genoemd. Tot 1894 bestond daar eene steenbakkerij
(Friesch: tichelwirk), waar
daarna de Tichelstraat ontstaan is.
♦ De Tipelsteeg bevond zich nog in het midden
der vorige eeuw westwaarts van en evenwijdig
met de Dichte Gasthuissteeg. Zij liep van het
Perkswaltje zuidwaarts tot ongeveer ter halver
hoogte van de Groote Kerkstraat, om daarna
rechthoekig naar het westen om te buigen en
uit te loopen in de Wijde Gasthuissteeg. In de
steeg bevond zich een zestal woningen. De
oorsprong van den naam is ons onbekend (1);
misschien hangt hij samen met het begrip schemerig, gedachtig aan de overdrachtelijke
beteekenis van het Friesche woord
tipelje in de uitdrukking: "it tipelt yen
foar de eagen".
♦ De Tjessingaweg, in het begin der vorige
eeuw ook als Tjissemerweg voorkomend,
en oorspronkelijk Tjessingadijk geheeten
(in het Friesch verbasterd tot
Tsjeskedyk of Tsjeskenwei), vormt
gedeeltelijk de noordgrens van het oude stedelijk
gebied, en loopt van den Stienserdijk westwaarts
door het Nieuwland in de richting van
Beetgum. Oorspronkelijk een kade opgeworpen
tegen het water der voormalige Middelzee,
vormde hij tot 1894 een landweg, welke
sedert genoemd jaar door de eigenaren van
eenige er aan gelegen boerenplaatsen - nadat daartoe tevergeefs
bij het stedelijk bestuur aangeklopt was -
in een kunstweg herschapen werd. Hij is blijkbaar genoemd naar den stichter
van Tjessinga-state onder Jelsum, die er eertijds de eigenaar van geweest zal zijn.
♦ Tonnenburg was tot in het laatst der vorige eeuw de naam eener boerderij aan den
oostkant van den Stienserdijk, dáár, waar de Oude Meer
in het westen tegen dien dijk stuit. De oorsprong van dien naam is ons onbekend;
waarschijnlijk is het eene schertsende benaming
samenhangend met het groote aantal botertonnen, eertijds - in den tijd
dat op de boerderij zelf nog de boter verwerkt werd - aldaar aanwezig.
♦ De Tonslagerij is de naam van een streek
woningen aan den westkant van het Oldegalileën,
loopende tot aan de Dokkumer Ee, zuidwaarts
van de Zijlsloot aan het Peterseliewaltje.
De naam herinnert aan den tijd, toen
hier in de vorige eeuw in massa vee geslacht
en voor export in tonnen gekuipt werd.
♦ Het Tontje was eertijds de naam van een
huis, nevens de Tontjepijp gelegen en stellig
aldus genoemd naar het gevelteeken met de
voorstelling van een botervat, zooals er
zoovele aan de nabije Waag verhandeld
werden.
♦ De Tontjebrug, ook Waagsbrug geheeten,
lag tot 1871 over het water van de Nieuwestad,
tusschen de Langepijp en de Tontje- of
Waagspijp. Zij is in genoemd jaar afgebroken
en ontleende haar naam aan de botertonnetjes,
welke eertijds aan de nabije
Waag aangevoerd werden.
♦ De Tontjepijp, ook Waagspijp genoemd, gelegen
over het water, waar het Nauw en de
Nieuwestad samenkomen, vóór de Sint Jacobsstraat,
is aldus genoemd naar het huis "het
Tontje".
♦ De Torenstraat, loopende van het Harlinger
End noordwaarts tot den toren de Oldehove,
is reeds vroeg naar dezen genoemd. Aan
den westkant der straat bevindt zich in den
gevel van perceel no. 17, in hout gebeeldhouwd,
de voorstelling van een trekschip, met
daarboven het jaartal 1762, geflankeerd door
de naamletters van den stichter van het huis
I. A. H. en diens vrouw A. H. S.
Zij vormt eene herinnering aan
den tijd, toen het nabije Schavernek de aanlegplaats
was der trekschepen, die in de richting van
Sneek en Harlingen voeren; misschien bevond
zich eertijds in het perceel een veerhuis, of
was het de woonplaats van een "commissaris
van de trekschepen".
♦ De Toren van Babel was tot in het begin
dezer eeuw de naam van een huis aan de
smalle zijde der Nieuwestad, het tweede van
den oostelijken hoek van de Weerd, aldus geheeten
naar een in grijs en zwart geschilderd
houten gevelteeken, met de tot dien tijd
heerschende traditioneele voorstelling van genoemden
toren en het onderschrift: TOREN
van BABEL. Misschien werd het oorspronkelijk door een
steenhouwer bewoond, daar bedoeld teeken
in vorige eeuwen veelvuldig door steenhouwers
als uithangteeken gebezigd werd.
♦ De Tournooibaan. Aldus werd eertijds de
ruimte genoemd, welke vóór de gebouwen van
het gedemolieerd Blokhuis, aan den westkant,
gelegen was - ook nog, nadat zij sedert 1613
vanwege het Stedelijk bestuur "tot chiraet
van de stadt" tot "sierlyck Lyndhoff" beplant
was. Ongetwijfeld zal men bij dien naam niet
te denken hebben aan de tournooi- of steekspelen,
de middeleeuwsche ridderlijke spiegelgevechten,
welke bij sommige feestelijke
gelegenheden gehouden werden, als wapenoefeningen
in vredestijd. Deze toch kwamen
reeds in het derde kwart der 16e eeuw - mede
door de toepassing der vuurwapens - nog
slechts sporadisch voor. Eerder zal men
hierbij eenvoudig den naam in verband
moeten brengen met het oorspronkelijk doel:
het houden van wapenoefeningen, waartoe de
militaire bezetting van het Blokhuis hier een
terrein vond.
♦ Het Tournooiveld, in den volksmond Ternooiefeld
en zelfs Ternoalifeld genoemd,
dat zich thans van het westelijk einde
van den Groeneweg noordwaarts tot aan den
Prinsentuin uitstrekt, besloeg eertijds mede de
meer noordelijk en westelijk gelegen ruimte,
thans door den Prinsentuin ingenomen. Dit
deel van den tuin - zoo nabij de Prinsestallen
gelegen - was reeds in 1604 aan Stadhouder
graaf Willem Lodewijk ten gebruike gegeven
tot eene "Ren- en Piequeurplaetze", ten behoeve
waarvan er toen een noodstal, en in 1615
eene smidse opgeslagen werd, terwijl het in
1623 met een muur omgeven werd. Later, na
den aanleg van den Prinsentuin, bleef het
Tournooiveld jarenlang door een hekwerk van
den tuin gescheiden. Ook hier zal de naam
in verband moeten worden gebracht met de
militaire oefeningen, welke er oorspronkelijk
plaats vonden.
♦ De Touwplúzershoeke werd nog omstreeks
het midden der vorige eeuw een tiental naast
elkaar aan het Zuidfliet gelegen woningen
genoemd, staande bijna onmiddellijk westelijk
van Kleyenburg. De naam zal ontleend zijn
aan een vroeger bedrijf der bewoners, namelijk
het uitpluizen van oud touw,
o.a. tot het vervaardigen van breeuwwerk,
hetgeen eertijds vaak als werkverschaffing
plaats had. Vroeger bevond zich hier tevens
een lijnbaan.
♦ De Trekschippershaven bevond zich tot omstreeks
1838 ongeveer ter plaatse van het terrein
der Gasfabriek. Eertijds voornamelijk
dienende als ligplaats der trekschepen
voor de richting Dokkum, is zij na genoemd
jaar gedempt, in verband met den aanleg
van een beteren toegang tot de stad ter plaatse.
♦ De Troffel was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan den
noordkant der Wabbe Wissesstraat, het tiende
van den oostkant en aldus zeer waarschijnlijk
genoemd naar het gevelteeken, dat een troffel
te zien gaf, als embleem van een vroegeren
bewoner, die metselaar van zijn beroep
was.
♦ Tsjokke Bûter (Ao. 1664: Tjoucke
Bouter; Ao. 1718 (1698): Tiuuke Buuter).
Onder deze Friesche benamingen vindt
men aan den noordkant van het Fliet - ter
plaatse eener latere lijmziederij -, een plek
aangewezen, waar vermoedelijk eertijds ook
reeds eene dergelijke inrichting aanwezig was.
Niet onmogelijk, dat de naam als scherts bedoeld
is voor het daar vervaardigde produkt,
de lijm, welke in vloeibaren toestand in
consistentie eenigermate met "dikke boter"
overeenkomt.
♦ Het Tuchthuis. Gelijk de Leeuwarder nimmer
spreekt van Raadhuis of Huis der Gemeente,
doch steeds van Stadshuus, zoo negeert
hij eveneens de benamingen Strafgevangenis
en Huis van Bewaring, doch blijft hardnekkig
spreken van It Tuchthuus.
♦ De Tuinen, thans de streek huizen ter
weerszijden van het water, dat van de Voorstreek
oostwaarts tot de Stadsgracht loopt,
herinnert in den naam aan den tijd van vóór
de 16de eeuw, toen voornamelijk aan den
zuidkant uitgestrekte tuinen, rondom
Martenahuis gelegen waren.
♦ Het Tuinster Achterom was nog omstreeks
het midden der vorige eeuw de naam van een
streek van een dertiental huizen, loopende
van den oostkant der Tuinen "achterom"
naar het Droevendal.
♦ De Tuinsterbrug, over het water der Tuinen
gelegen, verbindt de Nieuwe- met met de
Oosterkade. Eertijds bevond zich daar de
Tuinsterwaterpoort.
♦ De Tuinsterbrug was vóór den aanleg van
vorengenoemde brug, eene andere benaming
voor de Flietsterbrug.
♦ De Tuinsterpoort, later Nieuwe Flietsterpoort
genoemd, zie: Flietsterbrug.
♦ De Tuinsterwaterpoort is eene oudere benaming
voor de Flietsterwaterpoort.
♦ Tulpenburg was de naam, welke gegeven
werd aan eene rij van 30 woningen sedert
1830 en 1838, evenwijdig met en westelijk
van de Romkeslaan loopende, ontstaan. In
1844 werd, oostelijk van die laan,
in dezelfde strekking een dergelijke
huizenrij van 10 woningen, vanwege den
tuinman R.K. Brink nevens diens bloemkweekerij
gebouwd, welke den naam
Klein Tulpenburg ontving. Een ander
♦ Tulpenburg werd in 1862 door den tuinman
K.R. Brink gesticht. Deze buurt loopt in de
strekking west-oost tot aan Achter de Hoven.
Het complex huizen, dat later zuidwaarts hiervan
ontstaan is, draagt den naam Achter
Tulpenburg.
♦ De Turfdragersbaan, plaats van bijeenkomst
der Stadsturfdragers, bevond zich
tot 1835 aan de Wirdumerpoort. Nadat deze
in genoemd jaar afgebroken was, werd zij
verplaatst naar een woning aan den noordkant
van de Reigerstraat, door het Stedelijk bestuur
daartoe aangekocht.
♦ De Turfmarkt, oorspronkelijk gelegen aan
weerszijden van de Canselarijgracht - thans
gedempt -, is aldus genoemd, omdat zij eertijds
van Stadswege aangewezen was als marktplaats
plaats van turf en hout.
♦ De Turfmetersbaan, plaats van bijeenkomst
der Stadsturfmeters, was tot 1827
gevestigd in een huis op de Huizumer Waterpoort.
Nadat deze in 1827 afgebroken was,
is zij verplaatst naar eene van Stadswege aangekochte
woning aan den zuidkant van de
Nauwesteeg.
♦ Het Turksch Hoofd was nog in het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan
de breedzijde der Nieuwestad, het tiende
westelijk van de Oude Doelesteeg, waarschijnlijk
aldus genoemd naar het uithangteeken met
de voorstelling van het hoofd van een Turk.
♦ De Twaalf Keizers was vóór 1825 de naam
van een huis aan den noordkant van de Langepijp,
ongeveer ter plaatse van het latere gebouw
der Groote Sociëteit. Tot dat jaar droeg
het huis een uithangbord, waarop in cirkels de
beeltenissen der twaalf Romeinsche
keizers geschilderd waren. Een vroegere
eigenaar had zelfs aan de binnenzijde van elk
der openslaande luiken voor zijn vensters het
portret eens keizers, levensgroot met kleuren
en goud afgezet, laten schilderen. Zoo prijkte
de eerste verdieping met zes, de tweede met
vier en de bovenste met twee beeltenissen,
n.l. die van Augustus en Tiberius.
♦ De Tweebaksmarkt, ook eertijds als
Nieuwemarkt ("de Nijemarckt")
voorkomend, onmiddellijk ten zuiden van de
Turfmarkt, en voorheen aan weerszijden van
het water der thans gedempte Heerengracht
gelegen, draagt dien naam, omdat zij oorspronkelijk
van Stadswege aangewezen was als ligplaats
van de schepen, - behalve der bakkers
van Huizum, de Jouwer, Berlikum enz., die
hier op bepaalde dagen der week hun brood
ter markt brachten - van de zoogen.
"tweebakslieden", die van elders hunne
beschuiten aanvoerden.
♦ De Tweelingen was omstreeks het midden
der 17de eeuw de naam van een huis aan de
Wortelhaven, genoemd naar het uithangteeken
met het onderschrift "in de twee Linghen".
♦ De Tyesma-, Thyessema- of Tyessentille, gelegen
bij het Oude Verlaat aan de Dokkumer
Ee, is in het derde kwart der 16e eeuw vervangen door de Verwersbrug. Vermoedelijk
was dit vaste houten bruggetje genoemd
naar een lid van het geslacht van Minno
Tiessama, alias Tanya, wiens naam in 1422
vermeld wordt.
♦ Tyltjendam is de naam, welke gegeven werd
aan het gedeelte Oudland, gelegen tusschen
de drie Ducatons en Bilgaard. Misschien
hangt hij samen met dien van Daam van Tyl,
een der bevelhebbers, die in 1495 een mislukten
aanval aan den westkant der stad ondernam,
en waarschijnlijk met zijne krijgsknechten
ter plaatse van Tyltjendam gelegerd was.
(1) Van een der bewoners, een zekeren
Mulder, verhaalt de overlevering, dat deze
- die een groot vermogen bijeenvergaard had -
zijn fortuin begonnen was met "knikkertschieten".
||| 61. LC 3 juli 1937.
De Tynje is de naam van het vaarwater, dat
van de Froaskepôlle - buiten het gebied van
Leeuwarden - in noordwestelijke richting
loopt, en zich bij Schilkampen met de Murk
tot het Fliet vereenigt. Deze naam komt in
Friesland verspreid voor (1). Eertijds kwam
tynje of tyninge (anno 1456:
teninga; anno 1472: tynyngha; anno
1475: theningha; anno 1664: tynie);
eene, ten behoeve van de vischvangst, kunstmatig
aangebrachte versmalling in een waterloop.
In het onderhavige geval is blijkbaar de
grondbeteekenis op het geheele vaarwater
overgegaan. Het in 1895 geopende Nieuwe
Kanaal, dat den hoek van het water van den
Grachtswal met de Tynje verbindt, ontving
hiernaar den naam van Tynjekanaal.
>> begin ♦ Uniabuurt (zie: het Ossehuis) werd
genoemd de buurt, na 1590 ontstaan, door bebouwing
van de ledige plek, waarop eertijds
Uniahuis gestaan had. Thans verstaat
men daaronder de buurt, loopende van de
Berlikumermarkt oostwaarts naar bij den
Ossekop. In den zuidelijken gevel, aan de Uniabuurt,
van het hoekhuis aan de Berlikumermarkt, no.
21, kwam tot in het laatst der vorige eeuw
een gevelsteen (2) voor met het volgende
mathematische opschrift:
Dese figuer is winkeld in A, B ende C
AB en AD zyn eeven lang
en het AREA is 3822 1249/10658
AB en BC doen te samen 112 9/23.
BC gemultipliceert met 54 54/23 sal comen in
wat Iaer en dach het fondament van
dit Huys geleit is, en AB gemultipliceert
met 20 sal comen de tijt van Iaer ende
dach, doen dit Huys gemackt was. (3)
Uit de oplossing van dit vraagstuk - zooals
die o.m. door Leeuwarden's oud-burgemeester
P. Lycklama à Nyeholt verricht is - blijkt,
dat de bouw van het huis, waarvan de fundamenten
op 11 Maart 1642 gelegd werden, op
19 Juni d.a.v. [moet zijn: 1643] voltooid was.
In den grootcn natuur-philosoof René
Descartes, die volgens de overlevering in het
nabije huis de Gladde Gevel zou hebben gewoond,
hebben sommigen gemeend den vervaardiger
van het probleem te moeten zoeken.
♦ Het Uniahuis, een sterk kasteel uit het water
opgetrokken, en bewoond door het geslacht
Unia, bevond zich eertijds op de ruimte,
welke gelegen is noordoostelijk van den hoek,
door Weaze en Zwitsersch Waltje ingesloten.
Het was in het begin der 15de eeuw gesticht
door Keimpe Unia, of Oenye, schepen van
Leeuwarden, en later grietman van
Leeuwarderadeel. Nadat men in 1498, ter versterking
der kasteelbezetting, heimelijk een wagen met
geschut, kruit en lood tot voor de poort van
het huis had weten te brengen, waarbij men
de kruitvaten met boter besmeerd, en het geschut
met riet overdekt had, werd deze list
door de opmerkzaamheid van eenige spelende
kinderen verijdeld, en het huis door de te
hoop geloopen Leeuwarders ten slotte verwoest.
Met de hiervan afkomstige bouwstoffen werd
gedeeltelijk het nabije Blokhuis opgetrokken,
terwijl in 1504 de kasteelgracht gedempt werd
met de baggerspecie, verkregen bij het slatten
van de Brol. Op de ruimte, te voren door
kasteel, tuin en gracht ingenomen, werd
achtereenvolgens vischmarkt, groentemarkt en
ossemarkt gehouden.
>> begin ♦ De Valk was tot 1845 de naam eener herberg
aan de westzijde van den Wirdumerdijk, het
derde huis van het Wagenplein. Zij is stellig
ontleend aan het oorspronkelijke gevelteeken
voorstellende: een valk. In genoemd
jaar werd de herberg tot een
kruidenierswinkel omgebouwd, welke tot in het begin
dezer eeuw den naam van De Valk bleef
dragen.
♦ Het Vallaat is eene verbasterde benaming
voor het Verlaat; zie: het Stads
Verlaat. De benaming is eene algemeen
voorkomende in de plaats van zijl of sluis; zij
hangt samen met het werkwoord verlaten,
d.i. (water) van de eene ruimte in de andere
laten. De Leeuwarder geslachtsnaam
Verlaat (4) is hieraan ontleend.
♦ Veldzicht was nog tot in het begin dezer
eeuw de naam eener kapitale boerderij aan
den noordkant van den Marssumerdijk, ongeveer
tegenover Baens-Ein. Met recht droeg zij
weleer dezen "zichtnaam", toen vandaar het
oog nog niets dan het "veld" van het
Leeuwarder Nieuwland onderscheidde.
♦ Het Vergulden Anker was tot in het begin
dezer eeuw de naam van het huis Over de
Korenmarkt, no. 220, aldus geheeten naar
een verguld ankertje, als uithangteeken
boven de deur van den voorgevel geplaatst.
♦ De Vergulden Brebil en Blaauwe Passer
was nog omstreeks het midden der vorige
eeuw de naam van een huis aan den oostkant
der Minnemastraat, het vierde gerekend van
de Korenmarkt af, en stellig aldus genoemd
naar een uithangteeken, voorstellende een
vergulde bril en een blauwe
passer. Brebil was waarschijnlijk eene verschrijving
voor beril, de oude benaming
voor bril (5).
♦ De Vergulden Helm, ook als de Helm voorkomend,
werd reeds in 1618 vermeld als een
huis aan de breedzijde van de Nieuwestad,
nevens de Langepijp, het tweede westwaarts
van De Gouden Wagen, stellig aldus genoemd
naar het gevelteeken met de voorstelling van
een vergulden helm.
♦ Het Vergulden Hoofd komt nog in 1729
voor als benaming van een logement aan de
breedzijde van de Nieuwestad, hetwelk later
het Gouden Hoofd genoemd werd.
♦ De Vergulden Leeuw was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van een
huis aan de westzijde van de Wortelhaven, het
tweede van de Korenmarkt af, naar alle waarschijnlijkheid
genoemd naar het gevelteeken
met de voorstelling van een vergulden
leeuw. Niet onmogelijk hing dit teeken
samen met den gulden leeuw op 't blauwe veld
van het Minnemawapen; eertijds toch strekte
zich tot hier het gebied van Minnemahuis
uit.
♦ Het Vergulden Tontje, kortweg het Tontje
genoemd, was eertijds de naam van een herberg
aan den oostkant van den Wirdumerdijk,
het tweede, noordwaarts van de Peperstraat
gelegen. Zie: Het Tontje.
♦ De Vergulden Valk was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van een huis
aan de Voorstreek, op den zuidhoek van de
Koningstraat, en stellig aldus genoemd naar
het uithangteeken met de voorstelling van
een vergulden valk.
♦ De Vergulden Vijzel was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van een huis
aan den noordkant van de Nieuweburen, op
den oosthoek van de tegenwoordige Vijzelstraat;
waarschijnlijk was daarin een apotheek
gevestigd, en bestond het gevelteeken in de
voorstelling van een vergulden vijzel.
♦ De Verlaatsdwinger, ook Prinse Weitmolensdwinger
geheeten, was eertijds de benaming
voor het vroegere bastion, in den zuidwestelijken
hoek van den Stadswal gelegen; in 1623
voltooid, werd hij in 1847 in plantsoen herschapen.
De naam houdt verband met het
weleer er tegenover gelegen Stads Verlaat.
♦ De Vermaningsteeg, onderscheiden in
eerste en tweede Vermaningsteeg, trof men
weleer aan op het Zwitsersch Waltje, welke
beide stegen halverwege gemeenschappelijk
doorliepen naar de Blokhuissteeg, en aldus genoemd
waren naar de hier sedert 1620 bestaande
vermaning (= bedehuis) van
de Doopsgezinde secte der Nieuwe
Vlamingen of Friezen, welke zich
in 1758 combineerde met de beide andere
indertijd te Leeuwarden bestaande Doopsgezinde
secten.
♦ Een andere Vermaningsteeg, ter onderscheiding
later de Oude Vermaningsteeg genoemd,
trof men eertijds aan op de Nieuwestad
tegenover den zuidwestkant der Stadswaag,
welke steeg zuidwaarts doorliep naar de
Oude Koemarkt. Zij droeg dien naam naar
de vroeger in deze steeg aanwezige vermaning
van de Doopsgezinde secte der
Oude Vlamingen, wier gemeente
langen tijd de grootste der drie vroeger te
Leeuwarden bestaande Doopsgezinde gemeenten
geweest is. Verder liep van de Nieuwestad
oostelijk van, en halverwege evenwijdig
met de voorgaande Oude Vermaningsteeg een
♦ Vermaningsteeg, welke sedert 1631 toegang
gaf tot de vermaning van de
Doopsgezinde secte der Waterlanders,
de jongste der drie eertijds te Leeuwarden bestaande
Doopsgezinde secten, waarbij de beide
overige zich sedert 1758 hebben aangesloten.
De vermaning der Waterlandsche gemeente is
later uitgegroeid tot de tegenwoordige Doopsgezinde
gezinde kerk aan den Wirdumerdijk.
♦ De Verwersbrug, later in den volksmond
de Kypeloop genoemd, welke den
Hoekstersingel met den Arendstuin verbindt,
verving sedert het derde kwart der 16e eeuw
de eenvoudige Tyesmatille. Van 1777
tot 1869 was zij als ophaalbrug ingericht, om
sedert laatstgenoemd jaar weer als voetbrug
dienst te doen. De oorsprong van den naam
is ons onbekend.
♦ De Vette Os. Onder dezen naam kwam
sinds 1664 het huis voor, dat zich aan den oostkant
van de Groote Hoogstraat bevindt, op
den zuidelijken hoek van de Poststraat. Het
draagt nog in den voorgevel een steen, waarop
een beschilderd rund is uitgehouwen met het
onderschrift: INDE FETTE OS. Naar alle
waarschijnlijkheid was het huis
vroeger als slagerij ingericht.
♦ De Vier Heemskinderen was nog omstreeks
de helft der vorige eeuw de naam van een huis
aan de smalzijde der Nieuwestad, het derde
van de Doeke Martens pijp, vlak voor den
ingang der Kleine Kerkstraat. Het droeg dien
naam ongetwijfeld naar het gevelteeken met
de voorstelling van de vier Heemskinderen,
eigenlijk Haymyn's kinderen,
n.l. Reinout, Ritsaart, Writsaart en Adelaart,
zonen van Haymyn, graaf van Ardennen, die
te zamen op het wonderpaard Bayaart als
helden in de middeleeuwsche Karel-bezongen
worden.
♦ De Vier witte Pilaren was nog omstreeks de
helft der vorige eeuw de naam van het huis
aan den oostkant van de Voorstreek, het vijfde
noordwaarts van de Hillemasteeg, op den hoek
van de Collegesteeg. Misschien was het
aldus genoemd naar het gevelteeken met de
voorstelling van vier witgeschilderde
kolommen of pilaren, ofschoon ook de
mogelijkheid bestaat, dat de voorgevel op een
viertal witte pilaren rustte.
♦ Het Vierhuis, heden ten dage in het Friesch
nog steeds It Fierhûs genoemd, komt
reeds in de late middeleeuwen voor als een
sate, gelegen op het Oudland, noordelijk van
de stad, aan het oostelijk einde van den Vierhuisterdijk,
nabij de Dokkumer Ee. Waarschijnlijk
draagt zij dien naam als eertijds ver
(Friesch: fier) van de stad gelegen, hoewel
zij in oude oorkonden voorkomt als
Fyorhustera gued (anno 1437) en
Fyowerhusum (anno 1511). Volgens de
overlevering zou zij ook Heidenshuis
genoemd zijn, misschien, omdat het huis vanwege
het Stedelijk bestuur aangewezen was
als tijdelijke verblijfplaats van rondzwervende
Heidens of Zigeuners, totdat deze aan het
eind der 16de eeuw geheel uit Friesland geweerd
werden.
"Fan it Fierhuus wirde wel ferteld, dat
it er soms skrikbarend om toe gaen kon.
Der waer froeger een kamerke, dat de
meensen fan it huus it bloue kamerke
noemden, omdat it blou opferfd waer. De
deur fan dit kamerke konnen se noait
goed op slot houe, want wat se der oek
an deden, altiten fonnen se dy weer open.
Mar op hoe of wat menier it gebeurde,
dat kon gien ien 'm begripe. In 'e koeiestal
fan dizze boerreplaets waer it oek
lang niet pluus. Ien dy 't er as fent diend
hadde, fertelde later, dat y der freselike
nachten beleefd hadde. As y soms eris by
in koei, dy't op 't kalven ston, wake muste,
dan wirde der in 't bovenend fan 'e stal
floekt en ketterd, dat je der fan grize
musten, terwyl er dan met stukken hout
en ander spil smeten wirde, krekt otter in
besetene met besig waer.
Hij sach dan wel niks, mar hij kon it
dan toch soa benoud krije, dat er mar in
syn bed onder 'e dekens kroop, en fan
benoudens te switten lij".
♦ De Vierhuisterdijk loopt van den Stienserdijk
oostwaarts naar den Dokkumer Trekweg,
en is aldus genoemd naar het aldaar gelegen
Vierhuis.
♦ Viget Vigebit. Met deze afkorting werd
soms een poortje genoemd, dat zich tot in het
begin dezer eeuw aan den Zuider Grachtswal,
no. 151, bevond en in den bovenrand in het
Latijn te lezen gaf: "VIGET, VIGEBIT, VICTA
VINCIT VERITAS", hetgeen vrij vertaald beteekent:
De Waarheid houdt stand, en zal
stand houden, en - hoewel overwonnen zijnde -
zal zij nochtans overwinnen.
Naar alle waarschijnlijkheid werd deze
spreuk aangebracht door toedoen van den
advocaat Mr. Wopke Wopkes, die het er bij
behoorende huis eertijds bewoonde, en in 1796
op het schuin er tegenover gelegen Blokhuis
gevangen had gezeten wegens zijne patriottische
gevoelens.
♦ Het Virginiscbe Tabaksvat was tot
omstreeks het midden der vorige eeuw de
naam van een huis aan de westzijde van de
Kleine Hoogstraat, en wel het meest noordelijke
daarvan, aldus genoemd naar het merk
van de Amerikaansche tabak, welke er destijds
verkocht werd, met het onderschrift
"In het Virginisch Tabaksvat".
(1) Vgl. de Tynje, een buurt in Opsterland,
Groot en Klein Tyninga (of Tinga) onder Sneek.
(2) De steen bevindt zich thans in een der
kelders van het Friesch Museum van Oudheden
te Leeuwarden.
(3) Winkeld = rechthoekig; AREA = oppervlak;
gemultipliceert = vermenigvuldigd.
(4) Zoo komt in 1814 voor: A.P. Verlaat,
commissaris van de trekschippers van Leeuwarden
op Harlingen.
(5) De omstreeks 1300 in Italië uitgevonden
brillen werden in den eersten tijd meestal vervaardigd
van beril, met welken naam in de middeleeuwen meer dan één edelgesteente genoemd werd; later werd het bergkristal, en
eindelijk glas.
||| 62. LC 17 juli 1937.
♦ De Vischbrug (anno 1552 "die Vischbrugge")
is een vroegere benaming van de latere
Vischmarktpijp of Koningspijp, gelegen
over de samenkomst van het water der
Voorstreek en Korenmarkt en leidende van de
Koningsstraat naar de Wortelhaven. Ze ontleent
haar naam aan de vischmarkt, welke hier tot
1851 gehouden werd; zie De Meervischbanken. Sedert genoemd jaar is de vischmarkt verplaatst naar het zuideinde der Oosterkade.
♦ Het Vleeschhuis, een verkorte benaming voor
het Stads Vleeschhuis (anno 1554:
"'t Stadts Vleysckhuys") was de benaming
voor het middeleeuwsche abattoir der
stad, hetwelk men vermeld vindt als staande
aan den oostkant der Groote Hoogstraat, verbonden
aan het toenmalige stadhuis en later
gevestigd aan den Eewal, in het voormalige
Waaggebouw, vóór het Old Burgerweeshuis.
Dagelijks moesten hier de vleeschhouwers
"die binnen der stadt hoer neringe willen
holden ende doen", daar komen van 5-10
uur 's morgens en van 1-6 uur 's namiddags,
terwijl op de vier hoogtijden des
jaars de hal niet geopend worden mocht.
Hunne vrouwen en knechts moesten onderling
vrede houden en niemand mocht een
kooper aanroepen. Vóór het vee geslacht
werd, kwam de Stadsmarktmeester het
keuren. Het vleesch bedriegelijk op te
blazen, was streng verboden, evenals het
veilen van vleesch door vreemden. Burgers
en inwoners mochten echter ook aan huis
slachten, voor zoo ver zij het vleesch niet
verkochten. In den loop der 17de eeuw is deze Stadts
Vleeschhal te niet gegaan.
♦ De Vleeschmarkt is de naam van het gedeelte
van de smalzijde der Nieuwestad, gelegen tusschen
de Lange- en de Nieuwepijp. Van 1621
tot in het begin dezer eeuw was de walkant
daarvan aangewezen als marktplaats voor
vleeschwaren.
♦ Vonkeburen was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een complex van
een zevental woningen aan den noordkant van
de Groeneweg, op vier huizen afstands oostelijk
van het Zalmklooster gelegen. De naam is
waarschijnlijk ontleend aan zekeren Vonk, den
eigenaar dier huizen.
♦ De Voorstraat. Met deze benaming worden
omstreeks het midden der vorige eeuw verschillende
deelen der binnenstad aangeduid; n.l. de
streek, loopende van de Hoeksterpoort, langs
den oostkant van de binnengracht, zuidwaarts
en vervolgens westwaarts tot de Koningspijp;
de er tegenovergelegen streek van de Dubbelepijp
tot de Wortelhaven, de streek van de
Korfmakerspijp, westwaarts tot de Ciprianussteeg
en de streek van de Doeke Martenspijp
westwaarts tot de voormalige Vrouwepoort
(thans smalzijde van de Nieuwestad).
Met uitzondering van laatstgenoemde streek,
werden zij steeds door de spraakmakende gemeente -
evenals later van gemeentewege -
genoemd de Voorstreek.
♦ De Voorstreek, aan den Stadsbuitensingel.
Onder dezen naam vindt men omstreeks het
midden der vorige eeuw vermeld de streek,
loopende van de Boomsbrug langs den oostkant
van de stadsgracht, noordwaarts tot de Weerklank.
♦ Het Vossegat was tot 1825 de naam van een
overwelfden doorgang in den stadswal voor den
zuidelijken hoek van de Amelandsstraat, ter
plaatse van de tegenwoordige Nieuwe Kade gelegen.
Tot 1818 gaf een poortje aan den binnenkant
van den wal toegang tot dezen toen zeer
nauwen doorgang; in laatst genoemd jaar werd
dit poortje - ter verkrijging van een beteren
toegang tot het Arsenaal - weggeruimd, terwijl
de opening veel verwijd en met een brug op
den wal overdekt werd. Eertijds hadden de
Cammingha's het recht, om door bedoeld poortje
uit en in de stad te gaan, met uitsluiting
van ieder ander, welk recht zij waarschijnlijk ontleenden
aan het feit, dat bij den aanleg van
den wal en de er naast gelegen gracht in 1494,
deze werden opgeworpen en gegraven door een
deel van den Amelandshof, met toestemming
van Haje Heringa, den toenmaligen bewoner
van het Amelandshuis.
De naam Vossegat is een algemeen voorkomende in de
vestingbouwkunde van vroeger eeuwen.
♦ De Vrouwepoort; zie: de Lieve-Vrouwepoort.
♦ De Vijf Kolommen was nog omstreeks de
helft der vorige eeuw de naam van een huis, gelegen
aan den oostkant van Achter de Hoven,
het vijfde van den hoek van den Grachtswal en
waarschijnlijk aldus genoemd naar het uithangteeken
met de voorstelling van een vijftal
kolommen, of mogelijk naar de omstandigheid,
dat de voorgevel van het huis op vijf zuilen of
kolommen rustte.
♦ De Vijversbuurt, in den volksmond Fiversburen
genoemd, is de naam van de streek,
welke langs de stadsgracht van de Weerklank
noordwaarts en vervolgens met een bocht westwaarts
loopt tot aan het Cambuursterpad. Eertijds
voornamelijk uit tuinen bestaande, is zij
sedert 1826 grootendeels met huizen bebouwd.
In genoemd jaar werd n.l. van Stadswege in de
nabijheid de verschwatervijver aangelegd,
waarvan getuigd werd: "bij langdurige droogte,
zoowel in den zomer als in den winter, was
dezelfde voor een groot gedeelte der stedelijke
bevolking een toevlugt, die weldadig in eene
eerste levensbehoefte voorzag en die op de reinheid
en gezondheid des volks zeker van heilzamen
invloed is geweest. Naar dien vijver is de
buurt genoemd, welke thans officieel de
Oostersingel heet.
♦ De Vijzelstraat, eertijds de Opgang van
de Nieuweburen genoemd en thans loopende
van de Nieuweburen naar den Noorderweg,
draagt haar naam naar de Vergulde Vijzel,
een der voormalige hoekhuizen dezer straat.
>> begin ♦ De Waag; zie: de Stads Boter- en
Zoutwaag.
♦ De Waagsbrug; zie: de Tontjebrug.
♦ Het Waagsplein is de naam van de ruimte,
oostelijk van het oude Waaggebouw gelegen
en zich uitstrekkende tot den westkant van den
Wirdumerdijk. Sedert 1595 is dit plein verbreed,
doordat het toenmalige Waaggebouw
dertig ellen meer westelijk werd verplaatst, ter
plaatse waar het zich heden nog bevindt. De
huizen op het streekje, van de Peperstraat tot
de Tontjepijp, werden gezegd te staan Bij
het Waagsplein.
♦ De Waagspijp; zie: de Tontjepijp.
♦ De Wabbe Wissesbrug, eertijds ook als
Jacobijnerbrug voorkomend, was de
naam van de brug, welke tot 1863 over het water
van de Nieuweburen van de Breedeplaats naar
den Opgang van de Wabbe Wissesdwinger
leidde; bij de demping van dat water
in genoemd jaar is zij opgeruimd.
♦ De Wabbe Wissesdwinger; zie: de Jacobijnerdwinger.
De Wabbe Wissesstraat, gewoonlijk in den
volksmond de Wisjesstraat, en triviaal
de Wisjeswaai (1) genoemd, dateert
van 1644. Op 24 Mei van dit jaar stond n.l.
de magistraat toe, dat er "achter Wabbe Wissesbrugge
aen de wall", d.i. langs de achterzijde
der huizen aan den noordkant van de Nieuweburen,
een nieuwe straat van 8 of 10 voet
breedte aangelegd zou worden, welke de beide
opgangen naar den wal met elkaar zou verbinden.
Deze straat ontving den naam naar zekeren
Wabbe Wisses, een vermogend
eigenaar van woningen in de nabijheid, naar
wien reeds de bovenvermelde brug genoemd
was. (2)
♦ De Wagen. Onder dezen naam komt nog
omstreeks het midden der vorige eeuw het huis
voor, dat zich bevond in het Ruiterskwartier,
op den westelijken hoek van de Hoedemakerssteeg
en stellig genoemd is naar het gevelteeken
met de voorstelling van een wagen, misschien
een herinnering aan de voormalige veemarkt in
deze buurt, waar menig marktbezoeker zijn
paarden uitspande.
♦ Het Wagenplein is de naam van de ruimte,
zuidwaarts van het oostelijk eind der Oude Koemarkt
gelegen en oostwaarts grenzende aan den
Wirdumerdijk. Tot 1874 diende dit naast de
toenmalige veemarkt gelegen plein tot het stallen
van de wagens der van buiten komende
marktbezoekers.
♦ Het Wagentje, ook als 't Klein Wagentje
voorkomend, is de naam van de herberg
aan de smalzijde van de Nieuwestad, no. 1, nabij
de voormalige Vrouwepoort. De naam is stellig
ontleend aan een voormalig uithangteeken met
de voorstelling van een wagentje, in verband
met de omstandigheid, dat vele buitenlieden
van den Bildtkant en elders hier weleer
hunne paarden uitspanden.
♦ Het Waltahuis bevond zich omstreeks 1500 als
een versterkt kasteel aan den oostkant van het
water van het Heerenwaltje, met een voorplein,
dat naar de smalzijde van de Nieuwestad gekeerd
was. In het bezit zijnde van Pier Epesz
Walta, van Bosum, die tot de de zoogenaamde
rebellen, de Geldersche partij, behoorde, werd
bij giftbrief van 12 Februari 1517 door Keizer
Karel V aan de stad Leeuwarden geschonken
"Pyer Epes huys ende stede, staende by der
Stat wage in Leuweerden, te gebruycken tot
eenen Stat Raethuys". Evenwel werd eerst in
1594 de zetel van het stedelijk bestuur van het
oude raadhuis in de Groote Hoogstraat naar
Waltahuis verplaatst.
♦ Het Waltje. Onder dezen naam komt het
oostelijk deel der Weaze voor, gelegen tusschen
het Zwitsersch Waltje en de Uniabuurt; het
smalle waltje, waaraan de aldaar staande
huizen gelegen zijn, was oorzaak van die benaming
naming.
♦ Het Waltje was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een streekje
huizen aan den westkant van Olde-Galileën, gelegen
ten noorden van Kloosterburen. Een smal
waltje scheidde dit streekje van een van
oost naar west loopende sloot.
♦ Het Wapen van Amsterdam was tot in het
begin dezer eeuw de naam van het huis no. 23
aan den noordkant van de Tuinen. Het Amsterdamsche
wapen vond men geschilderd boven
den ingang.
♦ Het Wapen van Dokkum was tot het begin
dezer eeuw de naam van een veerhuis, no. 287,
aan het Dokkumer End (zie aldaar).
♦ Het Wapen van Groningen was in het begin
der vorige eeuw de naam van een logement aan
den westkant van de Tweebaksmarkt, het eerste
huis van den zuidelijken hoek der Koningsstraat.
♦ Het Wapen van Heerenveen was tot in het
begin dezer eeuw de naam eener herberg in het
Ruiterskwartier, no. 161.
♦ Het Wapen van Jeruzalem. Onder dezen
naam komt reeds in 1641 voor een huis aan den
noordkant van de Groote Kerkstraat, no. 69,
waar nog in den gevel zich een steen bevindt
met het zoogenaamde wapen van Jeruzalem en
het onderschrift: INT WAPEN VAN IERUSALEM.
Oorspronkelijk kwam dit wapen, met de
gouden Jeruzalemskruisen op zilveren veld, toe
aan hen, die een tocht naar het H. Graf volbracht
hadden. Blijkens een gelijksoortigen
steen in den gevel is het huis na 1641 in 1768
herbouwd.
♦ Het Wapen van Leiden, dat als uithangteeken
van alle stedewapens in Nederland wel het
meest voorkwam, ontbrak ook te Leeuwarden
niet. Het werd in het begin der vorige eeuw
aangetroffen als een veerhuis op het Groot
Schavernek.
♦ Het Wapen van Nederland trof men nog in
het begin dezer eeuw aan als een herberg in de
Oude Doelesteeg, no. 10.
♦ Het Nederlandsche Wapen was nog in het begin
dezer eeuw de naam van een tabakswinkel
tegenover het Waagsplein, op den noordelijken
hoek van de Peperstraat.
♦ Het Wapen van Vriesland is de oude benaming
van een logement aan het Groot Schavernek,
daar, waar vroeger het Sneeker Veerhuis gevestigd
vestigd was.
♦ De Warmoesgracht. Onder dezen naam komt
omstreeks het midden der vorige eeuw het water
der Weaze voor, zeer waarschijnlijk wegens de
omstandigheid, dat hier door menig vaartuig
groenten en vruchten uit de zuidelijk van de
gracht gelegen warmoezerijen aangebracht
werden.
♦ De Wassamastins, ook Wasmannastins en
Wissemastins genoemd, was in de late middeleeuwen
een versterkt huis in de Groote Kerkstraat,
dat later ook onder den naam van
Andringahuis voorkomt. In 1436 schonk
zekere Wytse Oenema een derde deel van "Wasmanna
stinze" met bijbehoorend erf aan
het Sint-Anthonygasthuis, waardoor later de
Beierstraat gerooid is.
(1) Een bewoner van de "Wisjewaai" heette
in den volksmond een "Wisjewabber".
(2) In 1614 is sprake van "Wabbe Wisseshuys
op de Breedeplaats"; in 1685 zou hij burgemeester
der stad zijn geweest, terwijl zijn portret
indertijd op Canterstate te Driesum aanwezig
moet zijn geweest.
||| 63. 31 juli 1937
♦ De Weaze, (Ao. 1406: die Wasa; Ao. 1543: Wase),
ook als Warmoesgracht voorkomende, is de naam van
het water, dat van de Brol uit, zuidwaarts
naar de stadsgracht bij de Huizumerbrug
loopt. Evenals o.a. bij het Fliet, is de
naam van dat water later mede overgegaan op
de dubbele huizenrij, aan weerszijden daarvan
ontstaan. Zij dankt dien naam blijkbaar aan den
oorspronkelijk slijkigen toestand van dezen
waterloop; reeds in het Oud-Friesch komt
wase voor in de beteekenis van slijk. (1)
Aldaar las men in het laatste kwart der 17de
eeuw op den putstoel van den brouwer Jan
Wabbesz, onder de afbeelding van een aantal
korenaren:
"Aenschouwt dees aaren vier,
Hier maakt men van 't Gewas en water goet bier".
♦ De Weerd (Ao. 1442 en Ao. 1491: de Waerd)
is thans de benaming der straat, loopende van
het Raadhuisplein zuidoostwaarts naar de smalzijde
zijde der Nieuwestad. De grondbeteekenis van
den als algemeen voorkomenden aardrijkskundigen
naam weerd (= waard) is: "een
in of aan het water van nature ontstaan en zoo
hoog aangewassen stuk grond, dat het gewoonlijk
genoegzaam daartegen beschut is. In deze benaming
is klaarblijkelijk dus nog de aanduiding
bewaard van het oudtijds aan de voormalige
Middelzee gelegen gedeelte der stad, dat tot zeewering
diende. Daarom strekte die naam zich
tot in de vorige eeuw ook nog verder dan
d« tegenwoordige straat uit, en was zij mede
eigen aan de buurt benoorden de laatste kromming
van de Oude Ee of Eewal.
♦ De Weerdsbrug was eertijds gelegen over
vorengenoemde kromming van de Oude Ee,
ongeveer nevens de plek, waar zich tegenwoordig
het Stadhuis bevindt.
♦ De Weerklank is de naam van het huizencomplex,
grootendeels reeds in de eerste helft
der vorige eeuw, ten noorden van het westelijk
gedeelte van het Noordfliet ontstaan, daar,
waar zich te voren voornamelijk moestuinen en
zomerverblijven bevonden. De tot in 1858 door
deze dichtbevolkte buurt loopende vuile - voor
de gezondheid zeer nadeelige - sloot werd in
genoemd jaar van gemeentewege gedempt. De
oorsprong van den naam is ons onbekend; misschien
dankt hij zijn ontstaan aan een eertijds
hier opvallende echo of weerklank. (2)
♦ De Weeshuisstraat. Onder deze benaming
Vindt men soms aangeduid het zuidelijk deel der
Kruisstraat, loopende van de Nieuwe Oosterstraat
tot de Keizersgracht. Zij ontleende dien
naam aan het sedert 1786 aan den zuidoostkant
dezer straat gestichte weeshuis der Roomsch Katholieken,
hetwelk in 1880 vernieuwd en uitgebreid
is met een tehuis voor ouden van dagen.
♦ Welgelegen is de voor zichzelf sprekende
naam van het voormalige buiten aan het Zuidfliet,
dat zich bevond tusschen den verdwenen
molen de Jonge Fenix en het onmiddellijk oostwaarts
gelegen buiten Overvliet.
♦ De Wereld was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan de
zuidzijde van de Nieuwestad, no. 32, stellig aldus
genoemd naar een voormalig uithangteeken met
de voorstelling van een wereldbol.
♦ Het Werfhuis werd van ouds genoemd het
meest noordelijke huis van Haakmaburen, nabij
het Droevendal, ter plaatse van het tegenwoordige
IJkkantoor, dat met vier er achter gelegen
woningen op 16 Februari 1847 door de
Stad aangekocht werd, om daar ter plaatse een
korenbeurs te kunnen stichten, waarvan evenwel
niets gekomen is. Het droeg dien naam,
omdat daar eertijds in het als herberg ingerichte
huis, het werven van personen voor den
militairen dienst der provincie plaats had in
een tijd, toen "ronselen" aan de orde van den
dag was.
♦ Werkmanslust is de naam, welke door de
vereeniging "Helpt u zelven" gegeven werd aan
het complex woningen, dat sedert 1872 ontstaan
is aan den noordkant van het begin van den
Zwarteweg. Het doel dier vereeniging was n.l.,
om aan werklieden langzamerhand, tegen storting
van een gering wekelijksch bedrag, eigen
woningen te verschaffen.
♦ De Westerbrug is eene latere benaming voor
de Lieve Vrouwepoortsbrug, aldus genoemd,
omdat zij aan den westkant van de stad over
de stadsgracht gelegen is.
♦ De Westerkade is sedert het laatst der vorige
eeuw ontstaan aan den binnenkant van het
zuidwestelijk gedeelte der stadsgracht nadat
dat "de Hooge Berg" aldaar afgegraven was.
♦ De Westerkerk aan den noordkant van de
Bagijnestraat gelegen, was vóór 1580 de
kloosterkapel van het meer westelijk gelegen
Bagijneklooster. Na sedert genoemd jaar door
de Reformatie aan de provincie vervallen te
zijn, werd de kapel door deze verhuurd, en
diende zij achtereenvolgens tot pakhuis, timmerhuis
en brouwerij. Na daarop als provinciaal
tuchthuis te hebben gediend, werd zij in
1619 door het stedelijk bestuur aangekocht, hetwelk
de kapel binnen een tijdsverloop van zes
jaren tot een bedehuis voor de Hervormden, -
wier aantal zeer was toegenomen - deed inrichten.
Zoo werd boven den eerst afgewerkten,
oorspronkelijken ingang, naast het woord
WESTER KERCK het jaartal 1639, en naast hetzelfde
woord boven de nieuwgebouwde westelijke
hoofdpoort het jaartal 1643 geplaatst.
De sterk toenemende gemeente noodzaakte
nog geen halve eeuw later tot vergrooting van
het kerkgebouw met een schip aan den noordkant.
De naam ontstond door het feit, dat zij
gedurende de eerste eeuwen van haar bestaan, de
meest westelijke van de drie bestaande
kerkgebouwen der Hervormde gemeente was.
♦ De Westerkerk was tot in het begin dezer
eeuw de naam van een huis aan den noordkant
van de Bagijnestraat, no. 25, waar in den gevel
een steentje met eenigszins concaaf gebogen
oppervlak was aangebracht, met de voorstelling
van een kerkgebouw, blijkbaar de op
eenigen afstand oostwaarts er van gelegen Westerkerk
zooals deze zich vertoonde vóór 1639, in welk
jaar een tweede ingang aan den oostkant aangebracht
werd.
♦ De Westerkerkstraat. Onder deze benaming
komt een enkele maal de Bagijnestraat voor,
stellig aldus geheeten naar de aan den noordkant
van het oostelijk einde gelegen Westerkerk.
♦ De Wester Plantage (aanvankelijk ook geschreven
schreven Wester-Plantaadje), is het
plantsoen, ongeveer gelegen binnen den driehoek
hoek Oldehove - L. Vrouwepoortsbrug - Schaverneksbrug,
dat na 1837 is ontstaan o.m. door afbraak
van de L. Vrouwe Binnenpoort, de slechting
van den eertijds aldaar gelegen stadswal en
demping van de er nevenliggende gracht, de
wegruiming van de eertijds hier over de stadsgracht
gelegen brug en demping van het
paardewed daarneven etc.; daarbij sluiten zich
aan het terrein van de voormalige Kleine Fenne,
en dat van het Oldehoofster Kerkhof. Het geheel
geschiedde onder leiding van den tuinarchitect
L.P. Roodbaard.
♦ De Westerpijp, eene latere benaming voor de
Adsje Lammertzpijp, is de meest
westelijke van alle binnen Leeuwarden gelegen
pijpen; zij overbrugt de samenkomst van
het water van Nieuwestad en Schavernek.
♦ De Westersingel, loopende aan den westkant
van de stad langs de stadsgracht, van den
Harlingersingel met een bocht naar de Verlaatsbrug,
vormt een deel van den voormaligen
Stadsbuitensingel; eertijds een puinweg, werd
zij in 1872 bestraat.
♦ De Westerstraat is in 1876 ontstaan door bebouwing
van het terrein, ten westen van de
Bleekerstraat gelegen; zij loopt evenwijdig met
laatstgenoemde straat, en is er door de Dwarsstraat
mede verbonden.
♦ Wilaard of Wilaarderburen (anno 1543:
Wlard) is de naam van een gehucht aan den
oostkant van de stad gelegen, oostwaarts van de
Schieringersloot, tusschen Ouddeel en Kurkemeer.
Oorspronkelijk beteekent zij de weerd,
genoemd naar zekeren Wile.
♦ De Wildeman was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan den
noordkant van de Groote Kerkstraat, no. 67,
tegenover de Kleine Hoogstraat, staande op het
hoogste punt van Leeuwarden. Stellig was het
genoemd naar een eertijds hier sanwezig gevelteeken
met de voorstelling van een "wildeman",
een bekende figuur uit de wapenkunde.
In het begin der vorige eeuw was er een "Instituut
van opvoeding voor jonge Jufvrouwen" in
gevestigd.
♦ De Wildeman was in het laatste kwart der
17de eeuw de naam van een huis te Leeuwarden,
waar in den gevel een "wildeman" uitgehouwen
stond, met het onderschrift:
"Dit huys is goet en bequaam
In de wildeman is sijn naam."
Misschien was dit het vorengenoemde huis in
de Groote Kerkstraat.
♦ De Wildeman was in het laatste kwart der
17de eeuw de naam van een herberg in de
Bagijnestraat, waar een uithangbord de voorstelling
van een "wildeman" te zien gaf. Op
den stok van het bord las men:
"Als de Wild'man syn knods' op heeft
Soo staat het heele wout en beeft
Vreest daerom niet hier in t gaen
Want ider wert hier goet gedaen.
♦ De Wildeman was in het begin der vorige
eeuw de naam van een huis in de Groote Hoogstraat,
waarin toen een bakkerij gevestigd was.
De naam was stellig ontleend aan een gevelteeken
aldaar, met de voorstelling van een
"wildeman".
♦ De Willemskade, oorspronkelijk Zuiderkade
genoemd, is sedert omstreeks 1870 ontstaan, en
dankt de omdooping van den vroegeren naam
aan het bezoek, dat koning Willem III op 11
Mei 1873 aan Leeuwarden bracht.
♦ Winiahorn of Wynjehorn (anno 1456:
Wiingahurna; anno 1583: Wynninghehorn,
Wyngiahorne) was eertijds de
naam van een gehucht in het zuiden van het
stedelijk gebied, nabij het begin van de Huizumer
Schrans; het beteekent de horne, herne
(Hollandsch: hoek), weleer eigendom van zekeren
Winia.
♦ De Winiahornster- of Wynjehornster Reed,
was eertijds een wagenpad of oprijweg (Friesch:
reed), leidende naar Winiahorn; sedert den aanleg
van den spoorweg aldaar, in 1864, is deze
verdwenen.
♦ De Winiahornster- of Wynhornster zijlsloot is
de naam van het water, dat eertijds uit de Potmarge
westwaarts langs het voormalige Winiahorn
(thans gedeeltelijk zuidwaarts van het
voormalig Aschland) liep; oorspronkelijk liep
deze sloot door een sluisje of zijl, Winiahornsterzijl,
in de Middelzee uit.
♦ Het Wirdumer Achterom was eertijds eene
volksbuurt, welke van de nabijheid der voormalige
Wirdumer poort uit achter het
bolwerk om, ongeveer ter plaatse van de
latere Reigerstraat, naar de Weaze liep.
♦ De Wirdumer Dijk, eertijds eenvoudig de
Dijk genoemd, vormt een deel van den voormaligen
oostelijken dijk der vroegere Middelzee;
hij loopt oostwaarts van het Waagplein,
zuidwaarts naar de voormalige Wirdumerpoort.
♦ De Wirdumerpoort, eertijds ook Sint
Jacobspoort geheeten, bevond zich oorspronkelijk
vlak vóór den ingang van de Sint
Jacobsstraat, onmiddellijk noordwaarts van de
Tontjepijp. Even vóór 1498 werd zij, in verband
met den uitleg der stad, meer zuidwaarts verplaatst
tot ongeveer zuidelijk nevens het Waagplein.
Toen lag vóór de poort in de stadsgracht
een rond schansje. Na in 1546 verbeterd en met
twee torentjes voorzien te zijn, werd vóór de
poort het schansje in 1581 vervangen door een
driehoekig ravelijn, waarop een tot wachthuis
ingerichte buitenpoort gebouwd werd. In 1613
werd op de binnenpoort een portierswoning aangebracht,
terwijl in 1835 de poort geamoveerd
is. (3) Zij droeg haar naam, omdat zij zuidwaarts
toegang gaf tot den weg naar Wirdum, blijkbaar
te voren de meest belangrijke plaats in de
nabijheid. In het laatste kwart der 17de eeuw las men op
een uithangbord nabij deze poort:
"Oprechte deemter koek en meed (4)
Verkoopt men alhier ter steed".
♦ De Wirdumerpoortsbrug, indertijd ook Zuiderbrug genoemd, lag eertijds over de stadsgracht,
ongeveer vóór de herberg de Posthoorn.
Nadat in 1831 de gracht eene andere richting
gegeven was, tengevolge eener doorgraving van
den Wirdumerpoortsdwinger, is de brug wegens
bouwvalligheid meer westwaarts naar haar
tegenwoordige plaats overgebracht. Sedert 1875
is zij van een vaste brug in een draaibrug veranderd.
♦ De Wirdumerpoortsdwinger of Zuiderdwinger,
het in 1581 aangebrachte bastion aan den zuidzuidkant
der stad, is in 1835 gedeeltelijk en in 1873
ten slotte geheel afgegraven, waardoor o.m. de
Zuiderplantage ontstond.
♦ De Witte Beer was in het laatste kwart der
17de eeuw de naam van een huis in het Nauw,
bewoond door een pelser of pelterijenhandelaar;
op den stok van het uithangbord, dat een geschilderden
witten beer te zien gaf, las men:
"In de witte Beer
Verkoopt men bont en leer".
♦ De Witte Beer. Onder dezen naam is een
huis bekend, gelegen aan de smalzijde van de
Nieuwestad no. 121, tegenover de Waag, dat in
den fraai versierden, in Lodewijk XV-stijl gehouwen,
geveltop de voorstelling van een
ijsbeer te zien geeft, dateerende uit het jaar
1770. In dit pand was eertijds een tabakszaak
gevestigd. Behalve tabak "met het wapen van de
Moor" en die "met het rode wapen", werd
er voornameluk baaitabak, merk "de Witte
Beer" verhandeld. In het voorjaar van 1815
werd door de kooplieden - vader en zoon -
aan "de Begunstigers" bekend gemaakt
"dat het oud Wapen De Witte Beer,
van hunne gewone Baay-Tabak, versleten
zijnde, zijlieden hetzelve hebben vernieuwd,
zoodanig, dat de Witte Beer meer zigtbaar
is". Het verband tusschen een ijsbeer en tabak
zal men waarschijnlijk te zoeken hebben in
het feit, dat voor de ook in Friesland in de
18de eeuw bloeiende Groenlandvaart ontzettende
hoeveelheden tabak naar de Poolzee
meegenomen werden.
♦ De Witte Hand was blijkbaar eertijds het uithangteeken
van een huis in de buurt, welke
daarnaar later Achter de Witte Hand
geheeten werd.
♦ De Witte Helm was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan den
westkant van de Sint Jacobsstraat no. 7, stellig
genoemd naar het gevelteeken met de voorstelling
van een wit geschilderden helm.
♦ De Witte Pauw was omstreeks het midden der
17de eeuw de naam van een huis aan de Turfmarkt,
aldus genoemd naar het uithangteeken
met de voorstelling van een witte pauw.
♦ De Witte Pauw was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan
den westkant van de Voorstreek no. 223, nabij
de Wortelhaven. Ook deze naam was ongetwijfeld
ontleend aan een vroeger gevelteeken met
de voorstelling van een witte pauw.
♦ Het Wit Stek was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis in het
Zaailand, onmiddellijk oostwaarts van het
Arendsklooster gelegen. Het dankte dien naam
waarschijnlijk aan de vroegere aanwezigheid
aldaar van een wit geschilderd houtstek.
Een dergelijk houtstek gaf misschien aanleiding
tot den naam
♦ het Wit Stek, eene vroegere aanduiding voor
het Molenpad.
♦ De Witte Zwaan was nog omstreeks het midden
den der vorige eeuw de naam van een huis aan
de breedzijde van de Nieuwestad no. 122, onmiddellijk
oostwaarts van het toenmalige "Gouden
Wagentje", en waarschijnlijk evenals dit, oorspronkelijk
eene herberg. Het Zwaantje is n.l.
een der oudste uithangteekens voor eene herberg.
♦ De Witte Zon was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam eener herberg aan de
breedzijde der Nieuwestad no. 34, waar het
gevelteeken eertijds eene witgeschilderde "zon"
te zien gaf.
♦ De Wolf is de naam van een huis aan de
breedzijde der Nieuwestad no. 28, waar tot in
onze eeuw een vergulde, gebeeldhouwde wolf,
als teeken boven den ingang voorkwam.
♦ De Wolvesteeg loopt van de breedzijde der
Nieuwestad, onmiddellijk westwaarts van het
huis de Wolf aanvankelijk zuid- en vervolgens
oostwaarts, met daarin een tiental
woningen.
♦ De Wortelhaven, vóór de demping van den
Eewal een brugplein, dat de Ee overkruinde en
gelegen onmiddellijk ten noorden van de
Koningspijp, is sedert 1609 ontstaan, ten behoeve
van de oudtijds hier gehouden Wortelmarkt. Zij
herinnert aan een tijd, toen wortels en
rapen, evenals thans aardappelen, een voornaam
gedeelte van het volksvoedsel vormden.
(1) Oud-Friesch: wase = slijk; ook te Oldeboorn
bevindt zich een buurt, de Weaze geheeten.
(2) Zooals o.m. aan het Tynjekanaal in de
eerste tijden van het bestaan hiervan op te merken
viel.
(3) In 1822 is de buitenpoort gesloopt.
(4) Drank, door gisting uit gekruiden honing
bereid.
||| 64. LC 14 aug. 1937.
♦ De Wijde Gasthuissteeg is de meest westelijke
steeg, welke van den noordkant der
Groote Kerkstraat naar het Perkswaltie loopt.
Evenals de ten oosten er van loopende
Nauwe Gasthuissteeg, is zij gelegen ten
noorden van het Sint-Anthony gasthuis; vandaar
daar de naam.
♦ De Wijde Steeg, loopende van den oostkant
van den Wirdumerdijk, tusschen de perceelen
no. 31 en no. 33 door naar de Weaze, is eene
latere benaming voor de Ayttasteeg. Zij is aldus
genoemd in tegenstelling met de smallere
Nauwe Steeg, welke zuidwaarts ervan, daarmee
evenwijdig loopt.
♦ De Wijde Steeg loopt van den oostkant der
Voorstreek, tusschen de perceelen no. 354 en 356
oostwaarts naar het Hoekster Kerkhof. Zij draagt
dien naam als zijnde de breedste steeg aan
genoemden kant der Voorstreek.
♦ De Wijde Steeg, de meest westelijke der
stegen aan den zuidkant van de Tuinen, welke
zuidwaarts tot achter de Kanselarij loopt, is
aldus geheeten, omdat zij van de genoemde
stegen de breedste is.
♦ De Wijde Steeg. Onder dezen naam komt o.m.
de Oude Lombardsteeg voor, waarschijnlijk
aldus genoemd, in tegenstelling met de
onmiddellijk westwaarts en evenwijdig daarvan
loopende zeer smalle Hoedemakerssteeg.
♦ De Wijnberg was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw een logement aan den westkant
van den Wirdumerdijk, onmiddellijk zuidwaarts
van het huis de Valk. De naam is blijkbaar ontleend
aan het gevelteeken met de voorstelling
van een wijnberg, waarschijnlijk herinnerend
aan den tijd, toen het logement als wijnhuis,
- voorlooper van het koffiehuis (of café) -,
ingericht was.
♦ De Wijnwerkerswacht bevond zich nog
omstreeks het midden der vorige eeuw in een gebouwtje
aan den noordkant van het Raadhuisstraatje.
Aldaar was het wachtlokaal gevestigd
der gezworen wijndragers, van Stadswege aangesteld
(zie Het Bierdragerswachthuis).
>> begin ♦ De IJskelder was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van het meest westelijke
gebouw aan de smalzijde van de Nieuwestad
op de streek, tusschen Sint Jacobsstraat en
Heerenwaltje gelegen. Het dankte zijn naam
aan de omstandigheid, dat aldaar, - in een tijd,
waarin de industrie zich nog niet van de kunstmatige
vriesmethode bediende -, blokken ijs,
welke 's winters uit het water der stad gezaagd
werden, in zaagmeel gewikkeld, ten dienste van
de overige tijden van het jaar bewaard werden.
In het laatst der vorige eeuw was hij verplaatst
naar het huis no. 15 aan den westkant der
Kleine Hoogstraat.
♦ De IJzeren Man was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan
de Korenmarkt no. 207, aldus genoemd naar een
steen uit de tweede helft der 17de eeuw, welke
zich eertijds in den voorgevel bevond, met de
voorstelling van een geharnast man, en het
onderschrift: D'YSER MAN. Waarschijnlijk was
in dit huis weleer een ijzerhandel gevestigd. De
steen is thans ingemetseld in den gevel van het
huis, welke zich aan den gang langs den oostkant
kant bevindt.
>> begin ♦ De Zaadzaaier was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan den
zuidkant van de toen nog niet verbreede
Peperstraat, het vierde van den westelijken hoek
der straat af, en stellig aldus genoemd naar het
vroegere gevelteeken met de voorstelling van
een zaaiend man, klaarblijkelijk doelend op het
geestelijk zaad, dat hier uitgezaaid werd in den
vorm van drukwerken. Het werd n.l. weleer
bewoond door een uitgever van boekwerken
(anno 1736: Johannes Thijssens; anno 1777: Gerrit
Tresling).
♦ De Zaaier. Onder dezen naam komt een huis
voor in het Zaailand, dat in den
gevel een steentje bevat, waarin de voorstelling
van een zaaiend man is te zien, met boven 't jaartal
1648 en het onderschrift: DE ZAEYER. Bij
eene restauratie in het laatst der vorige eeuw
werd er tevens het jaartal 1898 op aangebracht.
♦ Het Zaailand, (anno 1644: 't Saailand), in
het laatst der vorige eeuw van gemeentewege
omgedoopt tot Wilhelminaplein (1), is de ruimte,
grootendeels bezuiden het Ruiterskwartier gelegen,
en sedert omstreeks 1623 ontstaan door
het weggraven van den ouden wal aldaar en
den aanleg van nieuwe verdedigingswerken aan
den zuidkant der stad. Van een plan, om de in
de lengte er door loopende zuidergracht aan
weerszijden met huizen te bebouwen, is nimmer
iets gekomen. De naam is ontleend aan het feit,
dat oorspronkelijk deze ruimte als "bezaeyde
landen", als Zayland, dus als bouwland
gebezigd werd.
♦ De Zak, voluit de de Zak van de Bollemanssteeg
geheeten, is de oorspronkelijk
zakvormige doodloopende ruimte van laatstgenoemde
steeg, welke sedert 1873, in verband
met eene verbouwing van het achterste gedeelte
van het toenmalige Diaconiehuis, eenigermate
zuidwaarts verlengd is.
♦ Het Zalmklooster. Onder dezen naam kwam
tot in het eind der vorige eeuw een complex
van een negental woningen rondom een
bleekveld voor, gelegen aan den noordkant van den
Groeneweg. Het droeg dien naam, omdat een
zalmkooper de woningen had laten bouwen.
♦ Het Zeilend Schip was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van een huis
aan den Ooster Grachtswal, het tiende zuidwaarts
van het voormalige Marcelis Govertsgasthuis
aldaar, en ongetwijfeld aldus genoemd
naar een gevelteeken met de voorstelling van
een zeilend schip.
♦ Het Zeilend Schip was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van het meest
westelijke huis aan den noordkant van het Fliet;
stellig droeg het dien naam naar een gevelteeken
met de voorstelling van een zeilend
schip, zoo geëigend voor deze omgeving, waar
vele varensgezellen zich in den loop der tijden
gevestigd hadden.
♦ De Zevenster (anno 1682: de Sevenstar)
was in het laatste kwart der 17de eeuw de naam
eener herberg binnen Leeuwarden, op welker
luifel men het volgende opschrift kon lezen:
Zyt gy door reisen afgemat,
Treet hier in om te rusten.
Men tapt u hier goet Haarlems nat,
En schaft u na uw lusten.
♦ Zorgvliet was eertijds de naam van een huis
aan den zuidkant van de Tuinen, het vierde
westwaarts van de Kloksteeg, ongeveer ter
plaatse van het vroegere Martenahuis aldaar.
♦ Zorgvliet was tot in het laatste der vorige
eeuw de naam van een fraaie buitenplaats aan
den weg Achter de Hoven, daar, waar deze zich
uit de zuidoostelijke richting naar het noordoosten
wendt.
♦ De Zoutsloot liep tot het laatst der vorige
eeuw langs den westkant van Pietersburen in
noordelijke richting naar het Fliet, eenigszins
ooswaarts van de Blauwe Brug. Zij is genoemd
naar eene eertijds daar aanwezige zoutkeet,
welke misschien reeds in 1582 opgericht was.
♦ De Zuiderbrug, in 1831 gebouwd, in verband
met de afgraving van den Wirdumerpoortsdwinger,
is de oorspronkelijke benaming voor de
brug, welke gelegen was ter plaatse van de
tegenwoordige Wirdumerpoortsbrug. Zij droeg
dien naam, omdat zij uit de stad naar het zuiden
daarvan voert.
♦ De Zuiderdwinger is de naam van een sedert
1835 verdwenen bastion, dat ongeveer gelegen
was oostwaarts van de tegenwoordige Prins
Hendrikstraat en zuidwestwaarts van de Rijks
Hoogere Burgerschool. Met zijn zuidelijke punt
drong het door tot over den zuidkant van de
Willemskade. Het was de meest zuidelijke
der vroegere dwingers van de stad.
♦ De Zuidergracht, ook als Oude Heerengracht
voorkomende, liep vóór 1845 midden
door het Zaailand, van ongeveer de Oude Veemarkt
aldaar, in westelijke richting met een
noordwestelijke ombuiging naar het water van
het Schavernek. Sedert genoemd jaar is zij
gedempt met aarde, afkomstig van den wal tusschen
den Zuider- en den Verlaatsdwinger, alsmede
van den oostelijken wal tusschen de voormalige
Tuinsterpoort en het Blokhuis.
♦ De Zuidergracht. Daaronder verstaat men
thans het gedeelte der Stadsgracht, dat van de
eerste Kanaalbrug in westelijke richting loopt,
en een deel vormt van de voormalige gracht,
welke eertijds het oude Blokhuis omgaf.
♦ De Zuiderkade is de oorspronkelijke benaming
van de Willemskade; zij is de zuidelijkste
der kaden aan de stadsbuitengracht
gelegen.
♦ De Zuider Plantage (aanvankelijk ook geschreven:
Zuider-Plantaadje), is het
plantsoen, ongeveer gelegen ter plaatse van den
vroegeren Wirdumerpoortsdwinger. Zij is sedert
1835 ontstaan, en in 1847 westwaarts uitgebreid,
onder leiding van den tuinarchitect L.P. Roodbaard.
♦ Het Zuiderplein, dat zich van de Potmargebrug
in zuidwestelijke richting meer en meer
pleinvormig uitstrekt, is na omstreeks 1870
ontstaan, aan den zuidkant buiten de stadsgracht.
♦ De Zuidersingel, loopende van het Stationsplein
westwaarts naar de Harlingervaart, is in
1873 ontstaan aan den zuidkant van de een jaar
te voren aangelegde Nieuwe Veemarkt. Een deel
van dezen singel is in 1900 bij de veemarkt getrokken.
♦ De Zuiderstraat, loopende in het verlengde
van de Oude Lombardsteeg, van het Zaailand
zuidwaarts naar de Willemskade, is sedert 1870
ontstaan.
♦ De Zuiderwalsteeg, oorspronkelijk een nauwe
doorgang door den zuidelijken wal der
stad, is de oorspronkelijke benaming der later
aldaar aangelegde Prins Hendrikstraat.
♦ De Zuidvaart of Wirdumervaart, is de benaming
van het water, dat van Wirdum uit zuidelijke
richting langs Potmarge en Weaze naar
de Brol liep.
♦ De Zuidwesterdwinger, eertijds het bastion
in het zuidwesten der stad, is in 1874 gedeeltelijk
en sedert 1884 geheel afgegraven.
♦ De Zwaan hing in de 17de eeuw uit aan een
huis, gelegen op den hoek van den noordkant
der Burmaniastraat en de Kleine Kerkstraat.
Naar alle waarschijnlijkheid was het toen als
herberg ingericht.
♦ De Zwarte Arend. Een gevelsteen van onbekende
herkomst, met de voorstelling van een
dubbelen adelaar en het onderschrift:
INDE SVARTE AERENDT,
was eertijds ingemetseld in een tweetal woningen
van het voormalige Arendsklooster (zie aldaar).
♦ De Zwarte Bles was tot in het begin dezer
eeuw de naam van eene herberg in het Ruiterskwartier,
no. 177, waar eertijds als uithangteeken
een zwart geschilderd blespaard (2)
uithing.
♦ Het Zwarte Lam was nog omstreeks het midden der vorige eeuw de naam van een huis aan
de breedzijde van de Nieuwestad, het negende
aan den oostkant van de Oude Doelesteeg, en
stellig aldus genoemd naar een gevelteeken met
de voorstelling van een zwart lam.
♦ De Zwarte Ster was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan
den zuidkant van de Wabbe Wissesstraat, het
tweede westwaarts van de latere Vijzelstraat, en
stellig aldus genoemd naar een gevelteeken met
de voorstelling eener zwart geschilderde
ster.
♦ De Zwarte Weg is eene oude benaming voor
den Groningerstraatweg. Oorspronkelijk leidde
de weg van Leeuwarden naar Groningen, uit de
Wirdumerpoort langs de Schrans, de Huizumerlaan,
door Huizum, het Tynjedijkje door het
water van de Tynje, door moerassige landen,
door het water van het Ouddeel, door veenachtige
landen en de buurtschap Westergeest
naar Tietjerk, en vervolgens verder. Nog in 1514
werd getuigd, dat het 's winters "quaet was to
Lewerden to comen, met dat het landt al onder
het water lach". Daarom mede werd sedert omstreeks
1530 de weg geprojecteerd van de Hoeksterpoort
uit noordoostwaarts, langs den Lekkumerdijk,
langs het Hoogterp, en vandaar in de
richting van het Tolhuis onder Lekkum en verder
oostwaarts naar het slot Toutenburg onder
Tietjerk, nadat verschillende deelen verhoogd
en bepuind en vaarten en slooten overbrugd
waren. Drie eeuwen later werd, ter bekoming
van een rechten inrit in de stad, de Hoekster
Dwinger doorgegraven, een groote draaibrug
over de stadsgracht aangelegd, een aanzienlijk
deel van den weg nabij de stad afgesneden en
verder de weg verbreed en verhoogd, waardoor
hij tot Zwartewegsend de tegenwoordige richting
verkreeg. De naam is waarschijnlijk afgeleid van
de oorspronkelijk zwarte, veenachtige kleur der verschillende gedeelten van den weg.
♦ De Zwarte Zwaan komt nog voor op den
gevelsteen van het huis no. 8 aan de breedzijde
van de Nieuwestad, nabij de voormalige
Vrouwenpoort, met het onderschrift IN DE
SWARTE SWAEN, dateerend van 1675.
♦ Het Zwart Kruis was nog
omstreeks het midden der vorige eeuw de naam
van een huis aan
den westkant van de Voorstreek, het derde van
den zuidhoek der Sacramentstraat.
♦ Het Zwart Kruis was nog omstreeks het
midden der vorige eeuw de naam van het meest
westelijke huis aan de Korenmarkt.
♦ Het Zwart Kruis was nog omstreeks het begin
der vorige eeuw de naam van het meest oostelijke
huis aan den zuidkant van het Nauw.
♦ Het Zwart Kruis was omstreeks het
begin der vorige eeuw de naam van een koffiehuis, gelegen
aan de Lange Pijp.
♦ Het Zwitsersch Waltje was oorspronkelijk het
waltje, dat liep langs den zuidkant van het
water tusschen Rhalapijp en Weaze, sedert 1894
is dit water gedempt. Misschien ontleent het
zijn naam aan het feit, dat hier zich het eerst
een aantal verdreven Doopsgezinden van
Zwitsersche nationaliteit vestigde.
♦ De Zijlsloot wordt in het begin der vorige
eeuw vermeld als oude uitwateringssloot bij
Tonnenburg aan den Stienserdijk. De zijl
was oorspronkelijk een sluisje in den oosteltjkea
dijk van de voormalige Middelzee.
(1) De volksmond spreekt evenwel hardnekkig
van it Saeiland of it Plein.
(2) D.i. een paard met een witharige vlek
voor op den kop.
>> begin ||| 65. LC 28 aug. 1937.
♦ Achter Dijkshoek. Hiermede werd nog in
het
laatst der vorige eeuw een zevental woningen aangeduid, welke gelegen waren
achter de buurt Dijkshoek aan den
noordkant van het Fliet.
♦ De Amelandssteeg is een andere benaming
voor de Hillemasteeg, onmiddellijk
noordwaarts van het voormalige Amelandshuis gelegen.
♦ De Amelandsstraat. In het laatste kwart der
17de eeuw trof men daar op den stok van een
uithangbord voor de woning van een "dekendrager" (1) het volgende opschrift aan: "Veel menschen mij benijden
De zegen Gods doet mij verblijden".
♦ Het Bakkersbrugje was tot in het begin dezer
eeuw de naam van een eenvoudig brugje aan
den noordkant van het Fliet, gelegen tusschen
het Looyersbrugje en de Poppebrug en aldus
genoemd naar den eigenaar van het brugje en
van den toenmaligen daarbij gelegen oliemolen,
den heer J Bakker.
♦ Het Bange Hoofd was in het laatste kwart
der 17de eeuw de naam van een huis te Leeuwarden, vermoedelijk een herberg, waarvan de
juiste plaats ons onbekend is. Daar las men in
een venster:
"Laatse gekken, laatse liegen,
Laatse scheeren, en bedriegen,
Dronken drinken, vuyle praet,
Past niet van een Advocaat".
♦ De Bargekop was de naam van een huis, weleer gelegen op den noordelijken hoek van de
Koningstraat en de Turfmarkt, thans gedeeltelijk ingenomen door het Friesch Museum van
Oudheden. In 1659 gesticht, is het omstreeks
1797 afgebroken. (2)
Het droeg dien naam naar
een gevelsteen met de voorstelling van den kop
van een varken (Friesch baerch).
♦ Het Beetgumer Binnenpad, waarvan het begin
zich nog op het stedelijk gebied bevond, liep
weleer van den Marssumerdijk, nabij het voormalige
malige tolhuis, in de richting van Beetgum.
♦ De Benthumersteeg. Onder dezen naam komt
in het begin der 18de eeuw een steeg voor, zuidwaarts van perceel no. 22, aan den westkant van de Turfmarkt gelegen, en aldus genoemd, omdat zij toegang gaf tot de aan de
Voorstreek zich bevindende herberg "de
Benthem".
♦ Het Blauwe Paard was nog in het begin dezer
eeuw de naam van een herberg aan de Lange
Marktstraat, no. 28, aldus genoemd naar een
blauw geschilderd paard aan den gevel.
♦ De Blauwe Hen wordt omstreeks het midden
der 17de eeuw vermeld als een huis, nabij de
voormalige vischmarkt op de Koningspijp gelegen en stellig aldus genoemd naar een gevelteeken met de voorstelling eener blauw
geschilderde hen.
♦ Bolsward was omstreeks het midden der 17de
eeuw de naam van een huis bij de Wirdumerpoort (anno 1640: een huis bij de Wirdumerpoort "daer Bolswaert uythangt").
♦ Het Bosch is de naam eener boerderij (3), een
weinig noordwaarts van den Marssumerdijk op
het Leeuwarder Nieuwland gelegen, ongeveer
tegenover de voormalige uitspanning de Nieuwe
Aanleg ("Halfweg"). De naam is ontleend aan
de boomrijke omgeving der plaats, waarbij eene
particuliere begraafplaats der familie Dorhout
gelegen is.
♦ Het Boshuijsergasthuis is de naam van een
hofje aan den noordkant van het Jacobijner
Kerkhof, en onmiddellijk oostwaarts van het
Nieuwe Stadsweeshuis, in 1652 voor behoeftige
weduwen gesticht door Anna van Eysinga (geb.
1594, overl. 1655), dochter van Juw van Eysinga,
luitenant-kolonel in het Friesch-Nassausche
regiment, en van Rinthje Rienksdochter van
Gratinga. Na eerst, sedert 1618, gehuwd te zijn
geweest met Here Upckesz van Burmania, ritmeester bij de cavalerie, trouwde zij zeventien
jaren later met Philip van Boshuijsen
(geb. 1584, overl. 1652), grietman van het Bildt,
met wien zij Juckemastate te Stiens bewoonde.
In hetzelfde jaar, waarin laatstgenoemde overleed, liet zij negentien woningen rondom een bleek bouwen, aanvankelijk het Mevrouw
Boshuijsergasthuis genoemd. Aan den
noordkant van den overdekten ingang, waarboven een steen met het opschrift:
Ave
Aº MCD.LII
geplaatst werd, gaf zij last tot den bouw van
een voogdenkamer, terwijl het geheel van het
Kerkhof gescheiden werd door een ringmuur
met poort, waar men aan weerszijden van die
poort leest:
"Het geen hier staet, uyt nyt oft haet
doch niet beschout,
Tot armoedts hulp en Weduws troost
is het geboudt".
Zij overleefde hare stichting nog drie jaren,
en is daarna te Stiens begraven (4).
De begeving van de westelijke kamers staat
aan de erven Lycklama à Nijeholt, die van de
oostelijke aan de erven van Haersolte; behalve
vrije woning genieten de bewoonsters jaarlijks
eene hoeveelheid turf, en alleen die der westzijde
zijde eene geldelijke uitkeering.
♦ Het Buten-om. Vóór het algemeen in gebruik
zijn van het rijwiel, was de gewone Zondagswandeling van het Leeuwarder publiek langs
Voorstreek, Nieuwestad, Vrouwenpoort, Harlinger
Singel, Spanjaardslaan en Noorderweg, in
het algemeen met de zon om; het gedeelte
dier wandeling, van Vrouwenpoort langs Spanjaardslaan tot Dokkumerend werd in den volksmond het Buten-om, d.i. buiten de
stad om genoemd. Dit laatste was ook veelal
de avondwandeling voor minnende paartjes, en
men rijmde:
"De Grachtswal is foar de wandelaers,
De Beu(r)s is foar de handelaers,
De Foarstreek is foar de babbelaers, en
't Büten-om is foar de skarrelaers".
♦ De Bijekorf wordt omstreeks 1640 vermeld als
naam van een huis bij de Turfmarkt, naar alle
waarschijnlijkheid aldus genoemd naar een
gevelsteen met de voorstelling van een
bijenkorf.
♦ De Doelebuurt is eene latere benaming voor
het Sint Jobsleen, ten noorden waarvan eertijds
de Stads Schuttersdoele gelegen was.
♦ De Doelepijp was tot 1868 de benaming der
overbrugging in de Doelestraat, van het
water, dat eertijds even ten noorden van het
Gasthuispijpke in west-noordwestelijke richting
naar de Oldehoofster Waterpoort liep, en in genoemd jaar gedempt is.
♦ De Drie Klavers was in het begin der 18de
eeuw de naam van een huis aan de breedzijde
der Nieuwestad, vermoedelijk het vierde westwaarts van de voormalige herberg de Gouden
Wagen, en hetzelfde als waarin nog omstreeks
het midden der vorige eeuw het Lemster veerhuis gevestigd was.
♦ De Drie Gouden Kruizen was nog in het begin
der vorige eeuw de naam van een huis Over de
Kelders, waarin toen een manufacturenwinkel
gevestigd was.
♦ De Dwarsstraat, sedert 1876 ontstaan, loopt
van den westkant der Bleekerstraat langs het
begin der Westerstraat in westelijke richting, en
is aldus genoemd, omdat zij dwars op de
richting van laatstgenoemde straat staat.
♦ De Duinkerken. Op het uithangbord dezer
herberg, - vermoedelijk dezelfde als de vroeger door ons op het Schavernek vermelde - las
men in het laatste kwart der 17de eeuw:
"Hier drinkt men morgen om niet,
Duynkerken hangt hier uit soo men siet".
♦ De Eendracht was nog in het begin dezer
eeuw de naam van een slaapstede in den Boterhoek, no.63 en 65, dáár, waar de eendracht nog
al eens ver te zoeken was.
♦ De Engelsche Bijbel. Onder dezen naam komt,
o.a. in 1618, de naam van een huis aan de Brol
voor, in hetwelk de uit Engeland afkomstige schrijver Jan Jansz Starter zich gevestigd
had. De juiste plaats van het huis is ons onbekend.
♦ Het Engelsche Wapen (anno 1579: het
Engelsch waepen) was omstreeks het
begin van het derde kwart der 16de eeuw eene
beruchte herberg, waarvan de juiste plaats ons
onbekend is.
♦ De Fortuin was in het derde kwart der 17de
eeuw de naam eener herberg op den Grachtswal, buiten de stadsgracht gelegen, waarboven de
poort te lezen stond:
In de Fortuijn,
Tapt men bier en wijn,
terwijl aan den gevel nog het opschrift voorkwam:
Hier verkoopt men Brabantse Kanten fijn,
Thee, Bottelbier, en goede Wijn.
♦ De Galileër Poort. Met dezen naam vindt
men soms de Hoekster poort aangeduid,
omdat zij leidde naar het eertijds daar buiten gelegen klooster Galilea aan het noordeinde
van Olde-Galileën.
♦ De Galileërpijp, tot 1894 de pijp over het
water der Tweebaksmarkt, welke van de Korfmakersstraat naar de Galileër Kerk leidde,
is in genoemd jaar, bij de demping der gracht
verdwenen.
♦ Het Gasthuispijpke was tot 1869 de naam der overbrugging, in de Groote Kerkstraat, van het
water der oude stadsgracht, welke van het
Schoenmakersperk, met een ombuiging zuidwaarts, in de richting van de Bagijnestraat liep.
Bij de demping van dat water in genoemd jaar,
is zij afgebroken. De naam was ontleend aan het
nabijgelegen Sint-Anthonygasthuis.
♦ De Gerkesbrug was eene oudere benaming van
de voormalige, in 1856 afgebroken Perksbrug. Oorspronkelijk zal het een particuliere
brug geweest zijn, ten behoeve van zekeren
Gerke, die dan tevens met het onderhoud er
van belast was.
♦ De Gladde Gevel, ook als Groene Gevel
voorkomend, is de naam van het huis no.1, bij
den Ossekop, grenzende aan den zuidkant van
de Oude Oosterstraat en aldus genoemd naar de
uit afwisselende lagen verglaasde, groen
en geel gekleurde, baksteenen, waaruit de voorgevel opgetrokken is, en welke daaraan een
gladde groene tint geven. Naar den stijl te oordeelen, moet het een der oude huizen zijn, welke
nog te Leeuwarden zijn bewaard gebleven.
♦ De Gloppe. Onder dezen naam kwam nog
omstreeks het midden der vorige eeuw. Achter de
Hoven, een doodloopende steeg voor, ongeveer ter plaatse van de tegenwoordige Fabriekssteeg.
♦ De Gouden Leeuw was tot 1869 de naam van
een winkelhuis op den westelijken hoek van
Wortelhaven en Eewal, hetwelk sedertdien afgebroken
is, waarna de plaats gedeeltelijk door
het voormalige Postkantoor ingenomen is.
♦ De Gouden Olifant. Onder dezen naam komt
in het begin van het derde kwart der 16de eeuw
een logement voor, waarvan de juiste standplaats
plaats ons onbekend is.
♦ Het Gouden Turksch Hoofd (anno 1581:
"'t goldene Turnhooft" [Turxhooft]) was in het
derde kwart der 16de eeuw de naam van een
huis, waarvan de juiste plaats ons onbekend is.
♦ De Groene Oltmeulen wordt omstreeks het
midden der 17de eeuw vermeld als de naam van
een huis te Leeuwarden, waarvan de juiste
plaats ons onbekend is.
♦ Groot Humalda is de naam eener boerderij
op het Leeuwarder Nieuwland, nabij den Stienserdijk
no. 61.
♦ Het Groot Meenschar (Friesch: Great
Mienskar), is de naam eener oorspronkelijk gemeenschappelijke weide,
onmiddellijk oostwaarts gelegen van den oostelijken tak van het Kalverdijkje, welke nabij het
Oud Tolhuis op den Zwarteweg uitloopt. Sedert
omstreeks 1850, toen het als exercitie-terrein
voor het Leeuwarder garnizoen in gebruik genomen werd, is het in den Cambuursterpolder
opgenomen.
♦ De Gulden Zwaan (anno 1580: "de Gulden
Swaen"). Onder dezen naam komt in het begin van het derde kwart der 16de eeuw een
herberg voor, waarvan de juiste plaats ons onbekend is.
♦ De Haas was in het derde kwart der 17de
eeuw de naam van een huis in de Groote Kerkstraat, en aldus genoemd naar de voorstelling
van een haas op het uithangbord. Op den
stok er van las men:
"En haes, die is in 't loopen snel,
Gespeckt, gebraden smaakt hij wel".
♦ De Hans Lenzesteeg is de oorspronkelijke benaming van de Nauwesteeg aan den Wirdumerdijk, blijkbaar genoemd naar zekeren
Hans Lenzesz, die er vermoedelijk een
of meer huizen bezat.
♦ De Haven. Onder deze benaming komt omstreeks het midden der 16de eeuw het Perkswaltje
voor; klaarblijkelijk was de toen hier
langs stroomende oude gracht eenigermate verwijd, waardoor zij een gemakkelijke ligplaats
voor meerdere vaartuigen aanbood.
♦ Het Hazebuurtje. Onder dezen naam kwam
nog in het laatst der vorige eeuw een streek
huizen voor, gelegen aan den oostkant van het
Olde Galileën. De oorsprong van dien naam is
ons onbekend.
♦ De Hendrikstraat is sedert 1868 Achter de
Hoven ontstaan.
♦ Het Hof van Holland was de benaming van
een koffijhuis aan den westkant van de Sint
Jacobsstraat, no. 9, hetwelk in het begin dezer
eeuw getrokken is bij het onmiddellijk ten
noorden er van gelegen hotel de Phoenix, no.
11. De naam is waarschijnlijk ontstaan als tegenhanger
van het voormalige Hof van Friesland
aan de Tweebaksmarkt.
♦ De Holkesteeg wordt in 1730 genoemd als
gelegen "schuin over de dubbele
Piepe". Waarschijnlijk is de naam ontleend
aan zekere Holke, die er misschien een
of meer huizen bezat.
♦ Het Hondebosch. Onder dezen naam vindt
men omstreeks het midden der 16de eeuw een
stuk weiland bij Olde Galileën vermeld (anno
1543: een fenna by Olde Galeijen, hiet die
Hondebosch). It Joadepadsje wordt
in den volksmond genoemd het in noordwestelijke richting loopend begin van het Jelsumer
Binnenpad tot aan den ingang der noordwaarts
er van gelegen - omstreeks 1836 aangelegde
- begraafplaats der Israëlietische gemeente ("it
Joadekerkhof").
(1) D.i. iemand, die eertijds langs huizen en
wegen, met dekens, over schouder en arm gedragen, ventte.
(2) Zie daarover Mevr J.H. Goslings-Lijsen
in Leeuw. Crt. v. 15 April 1937 en mr.
P.C.J.A. Boeles in idem v. 16 April d.a.v.
(3) Op geringen afstand zuidwestwaarts,
buiten het gebied van Leeuwarden, ligt een
boerderij, welke eveneens onder den naam van
het Bosch voorkomt. (4) De fraai gebeeldhouwde grafsteen,
waarop het echtpaar levensgroot, met hunne
wapens uitgehouwen is, bevindt zich in de
kerk te Stiens.
>> begin ||| 66. LC 11 sept. 1937.
♦ De Groene Poort was in het laatste kwart
der 16de eeuw de naam van een huis aan
den oostkant van de Kleine Hoogstraat, aldus
genoemd naar een groote, groen geschilderde
poort, welke den toegang verleende.
♦ De Gulden Ster (anno 1585: "de Ghulde
Starre") wordt in het laatste kwart der 16de
eeuw vermeld als een huis, staande "ontrent die
Brolbrugghe", en stellig aldus genoemd naar het
gevelteeken met de voorstelling eener vergulde ster.
♦ De Grutterij. Een gevelsteen met de voorstelling van een door een
paard gedreven gortmolen, kwam tot in het eerste kwart dezer
eeuw voor in den gevel van perceel 261, aan den
noordkant van het Fliet (1).
♦ De Jonge Bontekoe. Onder dezen naam
kwam tot in het eerste kwart dezer eeuw eene
uitspanning voor, gelegen aan den oostkant van
den Stienserdijk, tusschen de Kleine Bontekoe
en de onmiddellijk buiten het gebied der stad
gelegen Groote Bontekoe, beide aan den westkant van genoemden dijk. De naam is ontstaan,
nadat reeds de Kleine Bontekoe bestond.
♦ De Jonge Fenix was tot in het laatst der
vorige eeuw de naam van een geheel uit steen
opgetrokken olie-, tras- en runmolen aan den
zuidkant van het Fliet op Pietersburen. Zij was
in 1752 gesticht ter vervanging van een eenvoudigen runmolen, door den ondernemenden
Pieter Luitjens van der Meulen en diens broeder,
beiden van Donkerbroek afkomstig, waar hun vader koopman was in schors, en tevens een
runmolen bezat. De naam is ontleend aan het
feit, dat ter plaatse reeds twee malen te voren
een molen afgebrand was, waarmede de sage
van den vogel Phoenix in verband gebracht
werd.
Aan den naar het Fliet gekeerden kant was
aan den molen een memoriesteen (2) aangebracht met de voorstelling van den vogel te
midden der vlammen en een onderschrift.
♦ Het Keegsdijkje, thans een weg op het Leeuwarder Nieuwland, bij de boerderij Groot
Humalda, was oorspronkelijk, na de gedeeltelijke dichtslibbing der Middelzee, eene waterkeering ter bescherming eener voormalige
keeg, d.i. een deel buitendijks gelegen grond, welke bij gewoon tij droog liep.
♦ De Keizer (anno 1583: in den Keyzer)
wordt omstreeks het derde kwart der 16e eeuw
vermeld als eene herberg, waarvan de juiste
plaats ons onbekend is, evenals de nadere aanduiding betreffende den naam, waarmede deze
"keizer" bedoeld werd.
♦ De Kerkstraat. Aldaar vond men in het derde
kwart der 17de eeuw aan een huis het volgende
luifelschrift:
"Sterven eer het nood doet 't Erven van het vreemdegoedt
Maakt een ander man tot voorspoet".
♦ De Keyzersbuurt, aan den oostkant van het
Zuiderplein nabij de Posthoornsteeg, in zuidelijke richting omstreeks 1870 ontstaan, is aldus
genoemd naar den bouwondernemer Jelle Harmens Keyzer, die hier een reeks woningen deed
bouwen.
♦ De Kleine Bontekoe (2), eene uitspanning aan
den westkant van den Stienserdijk, ongeveer
op de helft van den afstand tot de Groote Bontekoe (2) gelegen, is aldus geheeten ter onderscheiding
van laatstgenoemde, buiten het stedelijk gebied zich bevindende uitspanning (3).
♦ De Klok was nog omstreeks het midden der
vorige eeuw de naam van een huis aan het
Groot Schavernek, onmiddellijk zuidwaarts gelegen van het Wapen van
Vriesland, en daarvan door een steeg gescheiden. Daarin was het
Franeker Veerhuis gevestigd. Het was aldus
genoemd naar het gevelteeken, een bel of klok
voorstellende, klaarblijkelijk ontleend aan eene
overeenkomstige figuur uit het Franeker wapenschild.
♦ De Koebrug, oorspronkelijk gelegen aan de
smalzijde van de Nieuwestad, over het water der
oude stadsgracht, hetwelk zuidwaarts in dat der
Nieuwestad uitliep, is in 1611 verdwenen bij
den aanleg van de Lange Pijp. De naam is waarschijnlijk ontleend aan het feit, dat daarover
vanuit het aangrenzende stadsgedeelte het rundvee naar het Nieuwland gedreven werd, om
daar te grazen.
♦ De Korfmakersstraat. Aldaar las men omstreeks het laatste kwart der 17de eeuw op den
luifel van een "toebakverkoopers huys" het volgende opschrift:
"Toebak is kostelijk en niet dier,
Zij is voedzaam, maar maakt niet vet,
Zij is voor Soldaat en Bootsgezellen
Een tijdverdrijf en een plezier,
Voor heeren en borgers een banket,
Veel schoonder als men kan vertellen".
♦ De Laars was in het laatste kwart der 17de
eeuw het uithangteeken van een schoenmaker
"bij de Korvemakers" (d.i. de Korfmakersstraat), op wiens uithangbord het volgende te
lezen stond:
"Een laars bedeckt een voet, een laars
bedeckt noch meerder
Een laars verweckt een vaars (5), een laars
maakt noch geleerder.
Een laars staat statelijk, voor die is in de staat,
Een laars past passelijk, voor die van
passen gaat.
Een laars dient dienstelijk voor die, die
reijsen willen.
Een laars voegt voegelijk voor die hun
kruijt verspillen,
Een laars hooft hooffelijk in hooffelijke stoet
Kom kooper koopt een paar, u gunst mij
voordeel doet".
♦ De Lange Negene (Friesch: de Lange
Njuggene), is de naam van een stuk weiland,
aan den noordkant van het Fliet gelegen, en
eigendom van de gemeente Leeuwarden. Zij is
eene verkorting voor: de lange negen pondematen
maten, d.i. een langgestrekt stuk weiland, dat
9 x 36 3/4 are groot is.
♦ De Mariastraat is sedert 1868 Achter de Hoven
ontstaan.
♦ De Minnemabrug, later veranderd in de
Minnemapijp, was eertijds gelegen over
het water van den Eewal, tegenover den noordelijken ingang der Minnemastraat. Bij de
demping van dat water in 1884 is laatstgenoemde
pijp verdwenen.
♦ Het Nieuwe Paradijs was omstreeks het laatste kwart der 17de eeuw
de naam eener herberg nabij de Doele, waar een uithangbord te
lezen gaf:
"Coomje van de reis en soekje logijs
Soo komt hier, logeer in 't nieuwe paradijs.
Komt in als vrienden plegen
En soekt geen ander wegen
Hier tapt men bier en wijn
En dat om vrolijk zijn.
In 't paradijs
Is bon logijs
1676".
♦ De Nieuwe Steeg. Aldaar las men in het laatste kwart der 17de eeuw op een uithangbord:
"In het verken door de koe
Die het leer koopt, geeft de pluggen toe".
♦ Het Oude Galileën. In het laatste kwart der
17de eeuw gaf daar een uithangbord voor eene
herberg te lezen:
Die gaet op sijn plaisier
Volle vaten tapt men hier
De nijt en spijt doet seer
De Tijt verslijt het weer.
♦ De Oosterstraat. In het laatste kwart der 17de
eeuw kon men daar de beide volgende opschriften vinden.
Op een gevelsteen van zekeren R. T.:
"Die timmert aen de straat
Moet veel berispens hooren
Dit is de beste raedt
Hem daer niet aen te stooren.
Spijt niders (6) dat doch niders sijn
Dat Godt mij gunt dat is doch mijn".
En aan het huis van zekeren I. A.:
"Leert spreken daer het past
Leert swijgen op uw tijdt
De tonge maakt u vast
Eer gij gevangen zijt".
♦ Op de Kelders is de naam van de huizenreeks,
gelegen tusschen de Korfmakerspijp en den
zuidelijken ingang der Groote Hoogstraat. Zij
draagt dien naam naar de eertijds daarvoor aan
den kant van de gracht gelegen kelders.
Daar las men in het laatste kwart der 17de
eeuw aan een gevel:
"Die hier comt om mij te besien
Soo gij mij gunt mag hem geschien".
De er tegenover gelegen rij huizen, van de
Korfmakersstraat tot de Brol, wordt Over
de Kelders genoemd.
♦ De Oranje Eewal is misschien genoemd naar
een steen, weleer voorkomende in den gevel
van een huis aan den zuidkant van den Eewal,
het tweede oostwaarts van de Groote Hoogstraat
(thans no. 50), waarop "en basrelief gehouwen
en cierlijk verguld De Oranje-Eewal" te
lezen stond. In het laatste kwart dor 18de eeuw
stond het "beroemd wegens zijn uythangbord".(7)
♦ Het Oud Deel (anno 1455: dat Aelde
deel) is de naam van het water, hetwelk aan
den oostkant van het stedelijk gebied gedeeltelijk de begrenzing met Tietjerksteradeel vormt.
Oudtijds had n.l. in Friesland deel de beteekenis van een water, dat de grens vormt tusschen twee deelen of grietenijen.
♦ Het Oud Zwart Kruis. Onder deze benaming
komt in het laatst der vorige eeuw voor het
huis aan den westkant der Korenmarkt, dat te
voren het Zwart Kruis genoemd werd.
♦ Het Paard komt in de tweede helft der 17de
eeuw voor als naam eener bierbrouwerij, waarvan de juiste plaats ons onbekend is. Daar trof
men eertijds het volgende opschrift aan:
"Soekt gij goet bier
Men vint het hier,
Soet van geur,
Fraij van kleur,
Lieflijk van smaak,
Dat tot ydereen sin geraak (7).
Anno 1652".
♦ Paffenraad is de naam der boerderij aan
den noordkant van den Vierhuisterdijk, no.52.
Daar ter plaatse stond eertijds eene state, welke
eigendom was van het geslacht Paffenrade of
Paffenrode.
Als zoodanig kwam zij het eerst in het bezit
van Johan vrijheer van Paffenrode, als kleinzoon van Adam van Paffenrode en IJmk van
Liaukema. Behalve kolonel, commandeerende
het garnizoen van Gorinchem, was hij o.a.
schrijver van verschillende gedichten en
tooneelstukken. Hij sneuvelde bij het beleg van Maastricht, in 1673.
♦ Het Panwerk is de naam van een streek
huizen, welke van den westkant van
Olde Galileën zich uitstrekt tot aan de Dokkumer
Ee, onmiddellijk ten zuiden van de Droge
Haven. Zij is ontleend aan een eertijds hier bestaan
staan hebbende pannenbakkerij (Friesch: panwirk).
♦ Het Prinsehof. In de nabijheid daarvan las
men omstreeks het derde kwart der 17de eeuw
op een uithangbordje boven den luifel van een
passementwerker:
"Hier maakt men borduursel van alderhande slagh
't Is groot of klein al wat men bedencken
magh.
♦ De Prinsentuin. Zie de Stads- of
Prinsentuin.
♦ De Prinse-Weitmolen. Nadat om strategische
reden de zuidelijkste der beide zich eertijds
nevens de Lieve Vrouwewaterpoort bevindende
korenmolens afgebroken was, verkreeg hij in
1624 een betere standplaats op den nieuw aangelegden Verlaatsdwinger. Aangezien deze
molen later meer in het bijzonder aangewezen
was tot het malen der granen, benoodigd voor
het gezin van den Prins Stadhouder, werd hij
sedertdien aangeduid als 's Prinsen weitmolen.
Daarmede werd
♦ De Prinse Weitmolensdwinger de benaming
voor den vroegeren Verlaatsdwinger.
♦ De Reijgersstraat droeg reeds in het begin der
vorige eeuw dien naam naar zekeren huiseigenaar B. Reiger, wonende in de er tegenover gelegen Blokhuissteeg.
♦ De
Roode Roos
was in het laatste kwart der 17de eeuw een herberg te Leeuwarden,
waarvan de juiste plaats ons onbekend is en aldus geheeten naar de
voorstelling eener rood
geschilderde roos op het uithangbord, op welks stok te lezen stond:
"In de roode roos verkoopt men wijn en bier,
Tot yder lust en sijn plaisier
Dat voor gelt,
Contant telt.
16..".
♦ Rozendaal. Onder deze benaming wordt o.a.
in 1534 een stuk weiland, groot 23 pondemaat,
vermeld gelegen "omtrent het Tolhuis" aan den
Zwarteweg.
♦ Het Ruiterskwartier. Aldaar las men in het
laatste kwart der 17de eeuw op den van
een uithangbord van een "stal-man":
"Van Godt wacht ik het al
't Sij vreugd of ongeval
1674".
Omstreeks denzelfden tijd vond men daar op
een tuin het volgende opschrift:
"Aensiet dees Tuyn tot u plaisier,
Met bloemen schoon en paadden klaer,
Swichemius is de hovenier,
Een backer is de eigenaer".
♦ De Samaritaan was in het derde kwart der
17de eeuw de naam van een "barbierswinkel"
te Leeuwarden, waarvan de juiste plaats ons
onbekend is. De daar wonende heelmeester had op zijn uithangbord de karakteristieke voorstelling van den barmhartigen
Samaritaan doen schilderen en aan zijn
gevel het volgende opschrift doen aanbrengen:
"Gelijk den wijn, fijn,
Drieft sorge uit der herten:
Soo geneest Medicijn, pijn,
En ontlast van smerten".
♦ De Sandfirde (anno 1484: de Sandfurde;
Friesch: Sanfirde, Hollandsch: Zandvoorde)
wordt in het laatste kwart der 16de
eeuw vermeld als zich bevindende nabij
Papinga-fenne.
(1) Bedoelde gevelsteen is thans het eigendom van Notaris N. Ottema te Leeuwarden.
(2) Met den klemtoon op Bónte.
(3) Deze laatste uitspanning, oorspronkelijk
de Bontekoe geheeten, dankt dien naam aan een
geschilderde afbeelding eener zwart-bonte
koe, welke oorspronkelijk aan den gevel aangebracht
gebracht was, maar zich sedert een brand in de
herberg boven de tapkast in de gelagkamer bevindt.
(4) De steen is thans met meerdere ingemetseld in een muur in de Pijlsteeg.
(5) D.i.: geeft aanleiding tot het ontstaan
van een vers.
(6) niders = benijders.
(7) Zie de Vrije Fries XXX 104-108. (8) Friesch: gerak, d.i. (noodige levens-)behoefte.
>> begin ||| 67. LC 25 sept. 1937.
♦ De Bollemanssteeg. Aldaar vond men tot in deze eeuw in den gevel van perceel no. 27a
een steentje, dateerend uit 1646 met het opschrift:
"Godt is die steen
En anders gheen,
Daer ick op bouwe
En vast vertrouwe
1709".
terwijl no.24 aldaar, in den achtergevel, het
volgende te lezen gaf:
ANNO 1758
HOE HOOG DE GELDZUCHT STYG
EN DRAAF
OP ZILVRE EN GOUDE SCHYVEN
LAAT YDLE GLORI DRYVEN
HIER BOOGT DE MUNTE OP
BETRE GAAF
DOOR KRISTUS NAAKTE LEDEN
TE VOEDEN EN TE KLEDEN
DAT TUGEN ALLE DE ARMEN DIE
MEN BINNEN DEES VERTREKKEN ZIE
---
DIACONIE HUYS
VERBOUWD
1886.
♦ De Drie Klavers was omstreeks het begin der
18de eeuw de naam van een huis aan de breedzijde der Nieuwestad, waarschijnlijk het vierde,
oostelijk van de Gouden Wagen, en waarin
later het Lemster veerhuis gevestigd was.
♦ Eekma's pakhuis. Onder dezen schertsnaam
stond in de eerste helft der vorige eeuw het
voormalige Tuchthuis bekend, aldus genoemd
naar Mr. Idzerd Eekma, aanvankelijk
vice-president van het College van Regenten
over de gevangenis, daarna jarenlang Officier
bij de Rechtbank te Leeuwarden en vervolgens
- tot 1852 - Procureur-Generaal bij het Provinciaal Gerechtshof in Friesland.
♦ De Groeneweg. In de nabijheid hiervan las
men omstreeks het derde kwart der 17de eeuw,
voor een slaapstee, onder de voorstelling van
den door een engel geleiden jongeling Tobias:
"Den Engel Rafaël leide den jongen Tobyas
Langs bergen en daalen zeer ras,
Hier houd men nachtslaapers op dit pas".
♦ Het Groot Klooster was omstreeks 1800 de
naam eener herberg in de Bagijnestraat, staande
"naast de Bagijnekerk" aldaar, de herinnering
daarmede levendig houdende aan het voormalige klooster der Grauwe Bagijnen aan
die straat gelegen.
♦ Het Hoog was, voor de verbouwing van het
Sint-Anthonygasthuis in 1877, de naam eener
hooggelegen plek, binnen het gasthuis besloten, waarop zich van oudsher een put bevond.
♦ Het Hoogpad is de naam van een streek huizen, loopende van den Oostersingel in oostelijke
richting tot den noordelijken uitgang van de
Weerklanksteeg, alsmede zuidelijk van en evenwijdig met het Laagpad, in tegenstelling
waarvan het, wegens de opvallend hooge
ligging genoemd is.
♦ Het Hoogpadsend is de naam van de streek
huizen, in het verlengde van het oostelijk eind
van het Hoogpad gelegen, tusschen de
noordelijke uitgangen van Weerklanksteeg en
Langesteeg, alsmede zuidwaarts van en evenwijdig
wijdig met de Seringebuurt.
♦ It huus van Jan Nekje werd eertijds wel
schertsend het voormalige Tuchthuis geheeten,
daarbij zinspelende op zeker gerechtspersoon, die in den volksmond "Jan Nekje"
- vanwege zijn scheven nek - genoemd werd.
♦ It Joadeland is in den volksmond de naam
voor het land, gelegen aan weerskanten van het
Jelsumer Binnenpad, gerekend van het noordelijk einde van it Joadepadsje (thans Jelsumerstraat) tot aan de Oude meer.
♦ De Nationale Tuin. Met deze benaming werd
"in den Franschen tijd " - in de dagen van vrijheid, gelijkheid en broederschap - van
hoogerhand de Prinsentuin aangeduid.
♦ De Nieuwesteeg. Aldaar las men omstreeks
het derde kwart der 17de eeuw op den stok van
het uithangbord van een mesmaker:
"Hier maakt men messen goedt van snee
Die hem snijt doet hem wee".
♦ Het Olde Galileën. Omstreeks het derde
kwart der 17de eeuw bevatte het uithangbord
eener herberg aldaar het volgende opschrift:
"Die gaet op sijn plaisier
Volle maten tapt men hier,
De nijt en spijt doet seer
De Tijt verslijt het weer".
♦ Het Poortje. Deze naam kwam nog omstreeks
het midden der vorige eeuw aan den zuidkant
van het Fliet voor, onmiddellijk oostwaarts van
het negende huis aldaar, gerekend van den hoek
van den Grachtswal; de beide zich toen daar
bevindende woningen werden gezegd, te staan "in het Poortje".
♦
Roma of Rome wordt in het begin der
vorige eeuw vermeld als eene "van ouds bekende" tapperij aan den stadswal, tusschen
Amelandsstraat en Tuinsterpoort. Deze naam
voor eene tapperij kwam ook elders veel
voor (1), evenals aan eene dergelijke inrichting
van de Romein uithing. Met de laatste benaming werd eertijds veelal een wijntapper
aangeduid, naar alle waarschijnlijkheid aldus
genoemd naar eene, in de 15de en 16de eeuw
veel gedronken wijnsoort romenije - een
zoete wijn van Griekschen oorsprong -
welke toentertijd in Noord-Europa zeer geliefd was (2).
♦ Het Ruiterskwartier. Daar las men omstreeks
het derde kwart der 17de eeuw op een tuin het
volgende opschrift:
"Aensiet dees Tuyn tot u plaisier
Met bloemen schoon en paadden klaer,
Swichemius is de hovenier
Een backer is de eigenaer"
terwijl de stok van het uithangbord van een
"stal-man" aldaar te zien gaf:
"Van Godt wacht ik het al
't Sij vreugd of ongeval
1674".
♦ Het Schaap was omstreeks het derde kwart
der 17de eeuw de naam van het huis van een
"toebackverkooper" in de Peperstraat. Op
diens uithangbord las men - onder de voorstelling van een schaap - het volgende rijm:
"Schaapien goed
Staat hier tentoon
Geeft u tot overvloed,
Goe Toeback, en Pijpen schoon,
Orangie appels, en Lamoenen excelent,
In de Peperstraat is 't Schaap bekent".
♦ Het Schoenmakersperk. In de nabijheid daarvan gaf omstreeks het derde kwart der 17de
eeuw een bord boven de luifel van een "tobackverkooper" te lezen:
"Hier verkoopt men oprecht virgines Toback
suijver om een stuijver".
♦ Het Schoolmeesterssteegje wordt omstreeks het
einde van het derde kwart der 18de eeuw vermeld als een steeg nabij de Doeke Martenspijp,
waar in eene localiteit door een schoolmeester particuliere school gehouden werd,
terwijl diens vrouw eene kleine kinderschool
hield.
♦ De Seringebuurt is de naam eener streek
huizen, gelegen als onmiddellijke voortzetting
oostwaarts van het Laagpad, noordelijk van en
evenwijdig met het Hoogpadsend. Zij vormt
eene herinnering aan de eertijds in de omgeving
der Weerklank voorkomende tuinen en kweekerijen van boomen en gewassen.
♦ Sint-Nicolaas was in de 17de eeuw de naam
van een huis te Leeuwarden, waarvan de juiste
plaats ons onbekend is. Het droeg dien naam
naar de voorstelling van den kinderheilige (en
patroon der zeevarenden), terwijl op de luifel
van het huis te lezen stond:
"Dit huys is goet en bequaem
Sint-Nicolaes is syn naem".
♦ Smallenborch was omstreeks het derde kwart
der 17de eeuw de naam van een huis in de
Sint Jacobsstraat, op welks luifel, met weinig
variatie van het voorgaande opschrift, de volgende regels voorkwamen:
"Dit huys is goet en bequaem
Smallenborch is syn naem".
Misschien ontleent de Leeuwarder familie van
Breest Smallenburg hieraan haar naam.
♦ De Stokerij. In een muur aan de Gedempte
Keizersgracht no.44 vindt men een gevelsteen
ingemetseld met de voorstelling van een retort
en vat, en daaronder: ANNO 1647, blijkbaar afkomstig van eene voormalige jeneverstokerij.
♦ Het Streekje is de eenvoudige benaming voor
een streek van enkele woningen aan den
oostkant van Olde-Galileën gelegen, ongeveer in
het oostelijk verlengde van het Panwerk.
♦ Het Struivingspoortje ontleent zijn naam aan
Dominicus Jans Struiving, schilder naar
"antique modes behangsels en
schoorsteenkleeden", die zijn "huizinge en affaire" sedert 1777
naast het poortje had.
♦ De Toren van Babilonië (anno 1583: de
Thoern van Babiloenijen) wordt
omstreeks het derde kwart der zestiende eeuw
vermeld als naam van een huis, staande in de
Sint-Jacobsstraat en stellig aldus genoemd naar
het gevelteeken, dat een voorstelling van den
Toren van Babel te zien gaf.
♦ Het Tulpebuurtje is de benaming van een achttal woningen in den Boterhoek, staande in de
gloppe onmiddellijk westwaarts van de Kalvergloppe; zij zijn gelegen om een bleekveld, in den
vorm van een zoogen. klooster. De naam herinnert waarschijnlijk aan een voormalig eigenaar
naar dier woningen, met name Tulp.
♦ Het Veldhoen was nog omstreeks het midden
der vorige eeuw de naam van een huis aan de
Korenmarkt, het derde van den westelijken hoek
af, en stellig aldus genoemd naar het gevelteeken met de voorstelling van een kip.
♦ De Vergulden Bijbel wordt o.a. in 1630 vermeld als naam van een huis in de Klokstraat, dat
toentertijd bewoond werd door den boekdrukker Rippertus Sixti.
♦ De Vergulden Drukkerij was van het derde
kwartaal der 17de eeuw tot het eerste der 18de
eeuw de naam van een huis "voor aen in de
Groote Hoogh-straet bij de Brol", waar achtereenvolgens Schelte Jochems en Karst Tjallings
als "boekdrucker en verkooper" gevestigd waren.
♦ De Vergulden Fries was omstreeks het derde
kwart der 17de eeuw de naam van een huis in
de Kleine Hoogstraat, waar een uithangbord aan
den eenen kant te lezen gaf:
"T vernoegen van sijn eigen staet
Een keyzers kroon te boven gaet".
Terwijl de andere kant vermeldde:
"T is beter benijt als beklaegt
Als maer God behaegt".
♦ De Vergulden Zeine (d.i. een misspelling voor
het Friesche seine = zeis) was in het begin
der 18de eeuw de naam van een huis aan de
breedzijde der Nieuwestad, hetzelfde waar reeds
in 1512 de herberg de Witte Zwaan gevestigd was.
♦ Het Veerhuis, aan het oostelijk eind van den
Vierhuisterdijk, nabij de Dokkumer Ee, no. 25,
draagt in een zijmuur een memoriesteen uit 1753
met het volgende opschrift:
"Den grondsteen van dit Huis lag Isabella's
hand,
'T Herbouwde Vierhuis wagt van God den
milden zegen
In 't kweeken van het vee en 't bloeijen
van het land,
Hierin is 's landman's steun en 's landheer's
heil gelegen.
Den 26e Maij 1758
Herbouwd 1890".
♦ De Vischmarkt op de Vischmarktpijp. In de
nabijheid hiervan trof men voor de luifel van
het huis eens schoenmakers het volgende opschrift aan:
"Hier verkoopt men Schoenen, voor rond
en achter plat,
Passense David niet, zoo passense Goliat".
♦ Het Wapen van Parijs wordt omstreeks 1790
vermeld als de naam van een herberg, waarvan
de juiste plaats ons onbekend is.
♦ Het Wapen van Zwol was in het laatst der
17de eeuw de naam van een herberg in de
Oosterstraat, waar de luifel te lezen gaf:
"Och dat de werelt eens omwende
En elck sijn eigen selven kende
En liet een ander sijn gebreken staen
Het sou veel beter in de werelt gaen".
♦ De Weerklanksteeg, aan den noordkant van
het Vliet, is eene latere benaming voor de
Doorgaande steeg, voerende naar de
Weerklank.
♦ De Werdenafliet (anno 1472: Wernaflieet;
anno 1473: Awernafleet; anno 1479:
Werdnafliet) wordt omstreeks 1473 vermeld als een water (?), in hetwelk nog weiland
gelegen was; de juiste plaats daarvan is ons
onbekend.
♦ Wiggemast, welks juiste plaats ons onbekend is, werd aanvankelijk bewoond door den
edelman Eelke Wiggema, en daarna door
diens zoon Gerlof, sedert 1398 benoemd tot
schout der stad.
♦ De Wirdumerpoort. In de nabijheid hiervan
gaf een uithangbord in het laatste kwart der
17de eeuw te lezen:
"Hier verkoopt men en kan maaken
Groote Leusen (3), Oogen en Haaken,
Men verkoopt ook Demter (2) koeken,
Dubble en enckle, komt wiltze soeken,
En op dat gy het alles weet
Verkoopt men hier ook lekkere Meed". (3)
♦ De Witte Arend wordt omstreeks 1825 vermeld als een logement op het Groot Schavernek,
stellig aldus genoemd naar de voorstelling van
een witgeschilderden adelaar als
gevelteeken.
♦ Het Woudboersland is een latere benaming
voor de Heentsjemafenne op het Leeuwarder
Nieuwland, waarschijnlijk aldus genoemd naar
zekeren gebruiker of bezitter daarvan, die uit de
Friesche Woudstreek afkomstig was.
♦ It Wybren-Wybrensgat. Met deze benaming
werd wel in den volksmond 't voormalige Tuchthuis aangeduid, of
eigenlijk een gat onder
het bolwerk in den zuid-oosthoek van dat huis,
zoo genoemd naar een beruchten moordenaar,
Wybren Wybrens van Oosterbeintum, die aldaar eens was opgesloten.
Deze Wybren had n.l. in den ochtend van 19
November 1781 den dorpsrechter Heerke Heerkes
te Janum in diens woning eerst met een hooivork toegetakeld en hem
vervolgens met een
touw geworgd, waarom het Hof van Friesland
den moordenaar - "anderen ten exempel"- veroordeelde
"omme bij den scherpregter buiten de stad ter plaatse des Gercchts, op een schavot geleidet, aldaar aan den staak
geworgd en
alzoo van het leeven ter dood te worden gebragt, ordonneerende voorts
dat des Gevangens lichaam aldaar, op een rad ten
spectacule zal worden gesteld".
♦ Het Zwanebosch (anno 1541 het Swane
bosch) wordt in het tweede kwart der 16de
eeuw vermeld als een "onbetimmerde" d.i.
onbebouwde, met boomen beplante plek gronds
nabij Oldegalileën, vermoedelijk naar de aanwezigheid van een zeker aantal zwanen.
♦ Het Zwart Kruis was nog in het eind der vorige
eeuw de naam van het huis aan de smalzijde van
de Nieuwestad, no.71, op den westhoek van de
Nieuwe Steeg. Het Zwart Kruis is een latere benaming voor
de herberg het Tontje (anno 1640: "het
tontie oft swerte Cruijs").
---
Naschrift. - De hear K Sierksma to
Ljouwert wiist op in meidieling út 1580 to
Wirdum: "Tiart in den Swarten Arndts
stede", en is fen bitinken dat de tinkstien fen
it Arendsklooster, "IN DE SVARTE AERENDT",
hjirfen syn kom-óf hat. Unmuchlik is dit fensels net, mar ek op it gebiet fen 'e tinkstiennen
moat min bitinke, dat er mear hountsjes binne
dy 't Blom hjitte!
- De heer H.J. Murray Bakker te Zeist wijst ons
op een memoriesteen, eertijds aanwezig
in den noordermuur , - aan den kant van de
Peperstraat -, van het huis "de Keizerskroon",
het laatst door F.L. Uffelie, en daarvoor door
W. Eekhoff bewoond. Op dien steen, ongeveer
op borsthoogte geplaatst, was eene inscriptie met
jaartal (begin 17e eeuw?) gebeiteld, waarvan
genoemde heer zich den juisten inhoud niet meer
weet te herinneren. Wie onzer lezers weet daar
meer van af en kan ons misschien mededeelen,
waar de steen, na de afbraak van het huis, ten
behoeve van de verbreeding der Peperstraat, beland is.
(1) Ook Harlingen kende eene herberg
"Roma". (2) Deze wijnsoort werd ook in Spanje verbouwd, en vandaar
naar Noord-Europa uitgevoerd, waarom men de romenije ook wel als een
Spaansche wijn vermeld vindt. (3) Lussen? (4) Deventer. (5) Meede of mee: zekere honigdrank.
>> begin
|
|