>> HOMEpage
Het adagium Stille leermeesters (Muti magistri, nr. 118) behandelt
Erasmus na Het gesproken woord (Viva vox) , het spreekwoord dat ook Aulus Gellius
heeft gebruikt. Van de ruim 4000 spreekwoorden van de Grieken en Romeinen die Erasmus verzameld heeft en van een toelichting voorzien, heb ik het bovenstaande adagium uit het Latijn vertaald. Het geeft een indruk van de werkwijze van Erasmus; bovendien is het voorbeeld toepasselijk, omdat het gaat over boeken. Waar kan men beter van talloze oude en nieuwe "stille leermeesters" profiteren dan in de serene (studiezaal)sfeer van een wetenschappelijke bibliotheek? >> begin Erasmus' Adagia bekritiseerdDie ordeloze opeenhoping door Erasmus van duizendtallen spreekwoorden - ik zeg het zonder afgunst - heeft me nooit bevallen. Ik zou liever de Griekse zoals ze bij de Griekse spreekwoordenverzamelaars te vinden zijn, met een [Latijnse] vertaling in het ene boekdeel bijeengebracht willen zien, in het andere, tweede de louter Latijnse spreekwoorden. Deze kritiek op de ruim 4000 Griekse en Latijnse spreekwoorden die Erasmus vanaf 1500 in steeds dikker wordende uitgaven heeft verzameld en becommentarieerd, schrijft Bonaventura Vulcanius, die hoogleraar Grieks was aan de universiteit van Leiden, in een brief van 17 november 1585 aan zijn vriend, de Utrechtse raadsheer Theodorus Canter. Vulcanius' plan om alle spreekwoorden van Griekse verzamelaars bijeen te brengen en in een afzonderlijk deel de Latijnse met daarbij de Italiaanse, Spaanse, Franse, Duitse, Nederlandse en misschien ook de Engelse, is niet in een uitgave gerealiseerd! In de veilingcatalogus van zijn bibliotheek (Leiden 1615) treft men op blz. 44 wel een afdeling Proverbia diversarum linguarum aan met een twintigtal boektitels. Ze zeggen dat het voor eenieder gemakkelijk is spreekwoorden op te tekenen. Dat ontken ik helemaal niet, maar het is zwaar duizenden spreekwoorden te verzamelen. Wie mij niet gelooft, die moet het zelf eens proberen. Weldra zal hij rechtvaardiger over mijn inspanningen oordelen. De inhoud van dit epigram komt overeen met wat Erasmus in proza meedeelt in het kader van zijn uitleg van de spreekwoordelijke uitdrukking Herculische inspanningen; de daden van Hercules kan men nalezen in de mythologie. In deze soort uitgave - [bedoeld zijn de Adagia] - steekt veel meer werk dan iemand zich kan voorstellen, die het niet al zelf heeft geprobeerd. In zijn uitweidingen schrijft Erasmus ook: De geweldige inspanning, prestatie van de een roept de afgunst van de ander op. Dit laatste probeerde Vulcanius te ontkennen met zijn tussenzinnetje in het citaat aan het begin van dit stukje. >> begin Erasmus gecensureerdDe verzamelde werken van Erasmus in de Franeker academiebibliotheek (nu Tresoar/Provinciale Bibliotheek van Friesland, signatuur 739 Gdg fol) waren ooit eigendom van Lollius Adama, de eerste hoogleraar wijsbegeerte aan Frieslands universiteit. Uit een andere handschriftelijke aantekening, in het Latijn, blijkt dat de uitgave gecensureerd is. In een van de delen staat, vertaald: Ook dit deel heeft aartsvisser Angelus Jacobi gezuiverd; [door een andere hand toegevoegd:] of liever bekakt, met verlof gezegd, in opdracht van een pseudobisschop. De identiteit van Angelus Jacobi heb ik niet kunnen achterhalen. Bij gezuiverde, gecensureerde gedeelten heeft de censor in de marge dele geschreven; dat betekent: schrappen. Er zijn zelfs bladzijden waar alle regels een voor een zijn doorgestreept. Het betreft vooral de theologische werken van Erasmus, waarop de Inquisitie kritiek had. >> begin De rode draad: de zwarte kunstDe rode draad was eigenlijk een in het touwwerk van de Engelse marine ingeweven, rode wollen draad. Sinds Goethes Wahlverwandtschaften staat hij figuurlijk voor het hoofdmotief, de leidende gedachte, de voortgang van de handeling, de ontwikkeling; bijv. de rode draad van een boek, toneelstuk, voordracht. De rode draad in mijn bibliotheekleven is de zwarte kunst, d.w.z. de vroege boekdrukkunst, die gekenmerkt wordt door de diepzwarte drukinkt. Eind 1973 solliciteerde ik met succes naar de functie van wetenschappelijk ambtenaar ter Provinciale Bibliotheek van Friesland. Vereist werd het doctoraal examen in één der drie moderne talen of Nederlands of geschiedenis. Onder functie-informatie stond in de advertentie in Open van oktober dat jaar a) de inrichting en het beheer van bepaalde afdelingen van de systematische catalogus; b) het geven van mondelinge en schriftelijke inlichtingen, o.m. van bibliografische aard; c) het adviseren voor aankoop; d) het medewerken aan de beschrijving van handschriften en incunabelen. Met Duitse taal- en letterkunde als hoofdvak en de bijvakken Middeleeuws Latijn en codicologie, d.i. handschriftenkunde, paste ik aardig in het geschetste profiel. Incunabelen of wiegedrukken zeiden me toen nog weinig. Nu werd in 1973 De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden herdacht met een tentoonstelling onder die titel in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. De eerste gedateerde boeken die verschenen in de Nederlanden, gedrukt in Aalst en in Utrecht, dragen namelijk het jaartal 1473. De tentoonstelling, waarvan het echtpaar Wytze en Lotte Hellinga en Gerard van Thienen het Nederlandse uitvoerend comité vormden, verhuisde naar Utrecht, waar ik hem in februari 1974 bezocht heb, voordat ik in Leeuwarden begon. De dikke catalogus bleek een inleiding, ja zelfs een handboek te zijn voor de geïnteresseerde in de boekdrukkunst van de vijftiende eeuw. Mijn liefde voor het oude gedrukte boek is toen geboren. Bibliothecaris dr. S. Douma liet mij om te beginnen een catalogus van de incunabelen in de PB samenstellen. Een oblong schetsboek/cahier met aantekeningen (beknopte titels) van oud-medewerkster mej. drs. A. Michell werd mij door mej. F. Hendriks ter hand gesteld. Voordat ik aan de inventarisatie resp. beschrijving van de incunabelen begon, verdiepte ik mij in de literatuur, met name het Handbuch der Inkunabelkunde van Konrad Haebler en de incunabelcatalogus van het Brits Museum. De kopij was in 1976 klaar; pas met de aanbeveling van Gerard van Thienen (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag) kon de Catalogus van incunabelen te Leeuwarden in 1977 gedrukt worden. Daarna ben ik begonnen met het verzamelen van de titels van zogenaamde postincunabelen, gedrukt in de periode 1501 t/m 1540. Dat leverde allereerst de ontdekking van (meer) boeken uit de bibliotheek van Erasmus op. De inventaris van de Codex Saeckma, de uitgave van deze brievencollectie en diverse catalogi van (onderdelen van) collecties alsmede meest kleine kwartaaltentoonstellingen gingen vooraf aan de 1998 gereedgekomen (derde druk van de) short title catalogus Van Antwerpen tot Zürich van 383 postincunabelen, volgens plaatsen en drukkers, met provenancegegevens en registers. Het belang van de postincunabelperiode is dat de boekdrukkunst de kinderschoenen ontgroeit. De belangrijkste publicist van die tijd was bovendien Nederlands grootste humanist, Erasmus. Als schrijver van eigen werk, als vertaler van Griekse klassieken in het Latijn en als bezorger van uitgaven van teksten uit de klassieke oudheid heeft hij ten volle geprofiteerd van de uitvinding van de boekdrukkunst, immers wie schrijft die blijft. De boekdrukkunst is de bewaarster van alle kunsten; in het Latijn heet zij ars artium omnium conservatrix. Martin Engels (* Roermond 1948) >> begin |