>> HOMEpage

Vredeman de Vries gevel, Nieuwestad 103 Leeuwarden

Voor Henk Oly, die Leeuwarder huisnamen verzamelt
M.H.H. Engels, 16 september 2007

Op 25 januari 1612 verkochten de echtelieden Jurrien Innesz. en Trijntien Willemsdr., burgers van Harlingen, hun huysinge, achterplaetze ende hovingen cum annexis op de smalle zijde van de Nieuwestad voor vier duysent ende ses gouden gl. min een reael aan de Leeuwarder burgers notaris Dominicus Aggaei (Douwe Aggesz.) en zijn vrouw Anna Jan Swaens dochter. Het huis werd toen gehuurd door Jan Stoffels. - Vgl. Elias Voet jr., Merken van Friese goud- en zilversmeden. 's-Gravenhage 1974, blz. 16, nr. 11: Jan Stoffels te Bolsward. Is dit dezelfde?
Het perceel strekte zich uit tot de Bagijnestraat met een vrije ut- ende inganck na deselve strate. In het Groot Consentboek van 1612 wordt de transactie op fol. 160 recto t/m 161 verso beschreven. Aan de hand van de daarbij genoemde naaste buren en eerdere en latere verkopingen is de eigendoms- resp. bewoningsgeschiedenis van het pand grotendeels gevolgd. Geconcludeerd kon worden dat het ging om het tegenwoordige huisnummer 103 aan de Nieuwestad noordzijde, ook wel zonzijde genoemd.
Jurgien Innes en zijn vrouw hadden het pand in 1582 (15 november, GC 72 recto) gekocht van Tyets/Tieth Gerleffsdr., weduwe van goudsmid Wycher Janssen, wonende te Harlingen. De weduwe had het in 1577 (19 maart, Decreetboek Hof van Friesland III 5, 187) teruggekocht van Jan Jetgesz., die het tevoren gekocht had van haar man Wycher Jansz. en haarzelf. Jan Jetgesz. verkocht het huis voor zich en zijn kinderen bij zijn eerste vrouw wijlen Albertgen Jansdr.
Goudsmid Wyger Jans was lid van de gezworen gemeente, voor het eerst in 1550, voor het laatst in 1570. Wieger Jans is in de zeventiger jaren van de zestiende eeuw overleden; vgl. Merken van Friese goud- en zilversmeden, blz. 146, nr. 333. Een precisering is mogelijk: op 13 maart 1573 was Wieger Jans gedaagde voor het Leeuwarder gerecht (Historisch Centrum Leeuwarden: O 4, 333; voor deze bron dank aan W. Dolk) en zijn vrouw zoals gezegd weduwe op 19 maart 1577.
Voor het vervolg van dit verhaal is nog dit van belang. De Jurjen-Innespijp tegenover het pand werd bij besluit van het stadsbestuur d.d. 23 mei 1611 met de Weerdspijp tot één lange pijp gemaakt; Eekhoff, Geschiedk. beschr. van Leeuwarden II, 38.

In 1612 werd in de verkoopakte bepaald dat de naestlegers gelimiteert sijn niet langer, breder, hoger nochte dieper t'mogen bouwen als in den acte ten acteboecke van de achtergronden deser stede den 3en September XVc ses ende tzestich daervan is getekent. Stadsaktenboeken van voor 1588 zijn helaas niet bewaard gebleven. Behalve het bouwjaar 1566 zouden dan ook de opdrachtgevers met zekerheid bekend zijn. Waren dat de goudsmid Wycher Jansz. en zijn vrouw Tieth Gerleffsdr., en zijn hun hoofden vereeuwigd in de gevel? Of Tieth uit het geslacht Baerdt stamde, blijkt niet uit het Maandblad van het Genealogisch-Heraldisch Genootschap "De Nederlandsche Leeuw", 1930: A.L. Heerma van Voss en D.D. Osinga, Genealogie van het geslacht Baerdt of Baarda.
De gevel is geïnspireerd door renaissance-ornamenten in de voorbeeldboeken van de in 1526 te Leeuwarden geboren Hans Vredeman de Vries, wiens eerste geschrift in 1555 te Antwerpen was verschenen. Terecht bestempelt men het huis als het mooiste van Leeuwarden.

Lange pijpIn de Vaderlandse gezichten onder welke titel gravures getekend door J. Bulthuis en J. Gardenier Visscher rond 1790 zijn uitgegeven, komt De lange piep te Leeuwarden voor. Daarop ziet men helemaal rechts het huis met de fraaie gevel afgebeeld. De luifel was toen nog aanwezig. Ook zijn de vleesbanken zichtbaar die dat gedeelte van de Nieuwestad indertijd, sedert het begin van de zeventiende eeuw, de naam Vleesmarkt gaven.
In 1650 (vgl. GC 233 verso) werd het huis van Anna Jan Swaens dochter, weduwe van Douwe Agges, bewoond door Sicco van Grovestins, raadsheer in het Hof van Friesland. Anna, de dochter van Jan Swaen, liet op 16 juni 1651 een testament maken. Daarin bepaalde zij dat haar zoon Symen Douwes in sijn erffdeel sall ontfangen de huysinge ende hovinge, staende aen de Bagijnepijp, ende daer nu bij mij ende hem bewoont ... Ende sal de grote huysinge cum annexis, nu bij de heere Raedsheer Graustins bewoont, vercoft mogen worden sonder decreet in reguard van de minderjarigen.
Het inventarisatieboek y39 geeft vanaf blz. 1 de op 24 april 1654 gemaakte beschrijving van de nalatenschap van Anna Jans Swaen, weduwe van notaris en geweldige [= gevangenisdirecteur] Douwe Agges. Onder de vaste goederen (blz. 12) worden genoemd sekere huisinge cum annexis, staende op de Noordzijde van de Nieuwestadt, tegenwoordich bij Jacob Boerboom wijncoper bewoont en noch sekere huysinge, staende in de Westerkerckstraet [= Bagijnestraat], bij de [burger]faendrich Simon Douwes cum uxore bewoont ende waeruyt Anna Jan Swaens is versturven. De meermaals genoemde Jan Swaen was kruidenier. De inventaris van zijn vrouw Antie Broer(Minne)sdr. dateert van 7 september 1624 (y27, blz. 17vv.); daarin heet het dat zij verleden nacht voor thien weken deser werelt overleden was.
niet uitgevoerdrestauratieplanAnna Swaens kleinzoon, de latere (1656) advocaat Petrus Echten, was voor 1/4 haar erfgenaam. Simon Douwes Langhwart, gezworen gemeensman, de zoon van Douwe Agges, kocht in 1659 (4 oktober, GC 71 recto) van deze Petrus Echten diens kwart in de eigendom van het huis. De helft had Simon Douwes rechtstreeks van zijn moeder geërfd. In 1659 waren de wijnkoper Pytter de Neeff en zijn vrouw huurders van het pand; in 1676 nog steeds (vgl. GC 28 verso).
In 1703 (31 maart, GC 44 recto) verkochten Simon en Elisabeth Langwart aan Johannes Wilties Pars en diens vrouw Anneke Rommerts Gayckema onse heerl., rojale ende wel gebouwde huisinghe, gelegen op de smalle sijde van de Nieuwe Stad ... bij de wed. van de apothecarius Meppen bewoont ende gebruikt, sijnde voorsien van een groot voorhuys, een benedencamertie ende een opcamertie daerboven, twee groote kelderkamers, twee groote opcamers, met een provisiecamertie tusschen beiden, groote solderingen daerboven, twee groote agterkeuckens met nogh een loots daer digt aen volgende, ende een groote kelder voor desen tot een wijnkelder gebruyckt, waerbij nogh is een groot nieuw gebout zael met sijn solderingen daerboven althans tot een graensolder wordende gebruickt ... en een vrije uytgangh door de steegh na de Baginestraet toe voor drie duisent drie hondert twee ggls.. - Voor Anna/Anneke Gaeijkema/Gayckema zie: M. Stoter, De zilveren eeuw. Leeuwarden/Franeker 2000, blz. 92.
De steeg is er nog steeds, zij het afgesloten door een hek. Het achterhuis is iets verspringend tegen het voorhuis aangebouwd zoals de daklijn laat zien. Het dateert van het einde van de 17de eeuw.
Anna Gaickema, weduwe van de coopman en distelatuer Pars, verkocht in 1710 (12 mei, GC 45 verso) het geheel voor vijf duysent goltgls. aan de mr. vleeshouwer Nicolaus Tresling en zijn vrouw Aeltie Teyes. In het begin van de negentiende eeuw waren mr. timmerman Johannes Schaap en echtgenote Trijntie Vink eigenaars van het door hen ook bewoonde complex. Op 5 september 1804 (GC 153 verso) verkochten zij voor negen duizend Car.gls. aan Cornelis Smedes, voornaam coopman in ijzerwaren, en Anna d'Maljé, echtelieden te Groningen. Volgens de prekadastrale atlas was orgelbouwer Jan Adolf Hillebrand in 1832 eigenaar/gebruiker. Uit de twintigste eeuw is Nieuwestad 103 bekend als muziekhandel Ganzevoort.
Niet kort voor 1600 (G.P. Karstkarel, Leeuwarden 700 jaar bouwen, Zutphen [1985], blz. 108), noch ca. 1585 (Vos/Leeman, Het nieuwe ornament, Den Haag 1986, blz. 137), ook niet in het laatste kwart van de zestiende eeuw (Monumenten in Nederland: Fryslân Friesland, Zeist [2000], blz. 207), maar in 1566 is zoals hierboven gemeld Nieuwestad 103 gebouwd. In de Leeuwarder Huis aan huis krant van 15 november 1989 schrijft Lieuwe Valk [= P. Karstkarel] in aflevering 134 van 700 jaar bouwen in Leeuwarden uitvoeriger over het Noordelijke of Vlaamse maniërisme van Nieuwestad 103 (rolwerkgevel). Vermoedelijk in de negentiende eeuw is het metselwerk gestucadoord en wit gesausd. De pleister is bij de restauratie in het midden van de zestiger jaren van de twintigste eeuw verwijderd. De bekroning van de gevel, een door vazen geflankeerde "huisje", toont in de nis wijnranken en een grote ton. Dat en de kelders duiden op de oorspronkelijke bestemming van het pand: een wijntapperij of een wijnhandel.
Er blijven enkele vragen. Was Jan Jetges/Jetzes de eerste gebruiker en had hij beroepsmatig iets met wijn? Was zijn eerste vrouw Albertgen Jansdr. een zus van bouwheer Wycher Jansz.?

>> begin



Verbouwing Ganzevoort 1919

achtergevel achterhuis beganegrond en uitbreiding verdieping kadaster
van links naar rechts: achtergevel achterhuis, plattegrond van voorhuis en achterhuis, magazijnaanbouw Ganzevoort (kadaster: donkerste gedeelte)

daklijn
de daklijn geeft aan waar het achterhuis begint (rechts op de foto)
vanuit de lucht
vanuit de lucht


1843: 3 = Nieuwestad 103 396 = bij de Bagijnepijp Vleeschmarkt< prekadastraal 1832: boven steeg, beneden Nieuwestad 103

Vanuit de lucht > 1843: de gracht (blauw) is thans de Bagijnesteeg, 3 = Nieuwestad 103, 396 = "bij de Bagijnepijp"; de steeg tussen 394 en 396 is niet afgebeeld

portret Hans Vredeman de Vriesuit Dorica en Ionicalinks: Hans Vredeman de Vries door Hendrick Hondius, 1610

rechts: Hans Vredeman de Vries, Den eersten boek gemaekt op de twee Colomnen Dorica en Ionica, Antwerpen 1565, blad F.
Literatuur: Hans Vredeman de Vries und die Renaissance im Norden. Herausgegeben von H. Borggrefe, P. Huvenne und B. van Beneden. München [2002].

Testament van de weduwe Douwe Agges, Tresoar, archief Hof van Friesland (toegang 14) inv.nr. 16777 (voorheen EEE/1) 1651 fol. 550 recto t/m 551 recto

Testament Anna Jans Swaen

Op huyden den 17en Martii 1656 compareerde in de griffie s'Hoffs van Frieslandt de schrijver Simon Douwes burger faendrich binnen deser stede Leuwarden; exhibeerde sekeren origin. testamente ende versochte deselve alhier ten fideicommissaire registratieboeck geregistreert te mogen worden, luyt soo volcht. [in de marge links:] Den 22 7bris 1656 de faendrich Simon Douwes 't principale testament gerestitueert.
In den name Godes Amen. Nademael de mensche nae Gods dreigement eens is geset te sterven, sonder tijt oft stonde vandien te weten, sulcx bedenckende ende ter herten nemende, soo heb ick Anna Jan Swaens laest wedue van Douwe Agges in levene Gewaldige der burgerije binnen Leuwarden, voor mij genomen deser werelt niet te willen overlijden, sonder van mijne tijdelijcke goederen te hebben gedisponeerd, sulcx doende door dese mijn testament ende laeste wille, in voegen ende manieren als volcht.
Eerstel. mijn edele ziele, scheydende van den lichame in Godes handen bevelende, ende mijn lichaem een eerlijcke bestellinge ter aerden, soo nae christel. gebruyck toestaet ende behoort. Daermede comende tot dispositie ende schickinge van mijne tijdelijcke goederen, soo ist dat ick legatere aent Weeshuys binnen deser stede hondert car. gls., de gulden over all twintich st. gerekent. Item aen Idtie Franses mijn susters dochter vijftich caroli; aen Idtie Nannings tot Dordrecht vijff ende twintich car. gls., ende aen Lysbettie Bartolomeus, wedue van Dirck Jurriens vijff ende twintich gelijcke guldens.
Instituerende ende stellende voorts tot mijn universale erffgenamen Symen Douwes mijn soon, off bij sijn versterven voor mij, sijn kint oft kinderen in sijn plaetse voor d'ene helfte; ende Pieter ende Douwe Echten, kinderen van Grietie Douwes mijn overledene dochter, sampt Jacobus Gerryts de Jongh, een kint van Antie Echten, tesamen voor d'andere helfte, met dien bescheyde ende conditie dat de voornoemde Jacobus Gerrits de Jongh uyt de vs. helfte sall genieten in gelde drie duysent car. gls., boven de seven hondert gls. bij hem rede genoten; daerinne ick denselven erffgenaem instituere sonder wijders willende dat deselve Jacobus daermede tevreden sall sijn, ende niet meerder op de nagelatene goederen ende erffenisse sall hebben te praetenderen, bij poene soo hij daertegens directe ofte indirecte eets mochte attenteren, ofte met voors. institutie niet mochte tevreden sijn, dat hij van deselve erffenisse sall wesen ende blijven versteken, ende dat hij in sulcker gevalle niet meer sall genieten als sijn uytterste legitima mach bedragen, daerin ick Testatrix hem alsdan tot erffgenaem instituere, willende dat hem dier gevalle mede aengerekent sullen worden de seven hondert gls. bij hem, als vooren gesecht, rede genoten. Ende indien de voornoemde Jacobus de Jongh comt te versterven sonder kint ofte kinderen nae te laten, soo will ick dat van de vs. drie duysend seven hondert car. gls. wederom sullen keeren twee duysend car. gls. op Pieter ende Douwe Echten, oft bij versterven van d'eene, op d'andere allene, doch indien de versturvene [550v] van hen kint oft kinderen naelaet, soo sullen deselve in des versturvenes plaatse staen, soowell int regard van hen eygen aenparten erffenisse, als aengaende dese substitutie.
Wijders will ick dat mijn soon Symen Douwes in sijn erffdeel sall ontfangen de huysinge ende hovinge, staende aen de Bagijnepijp, ende daer nu bij mij ende hem bewoont, voor de summa van drie duysent car. gls.
Ende sal de grote huysinge cum annexis, nu bij de heere Raedsheer Graustins bewoont, vercoft mogen worden sonder decreet in reguard van de minderjarigen.
Vorders is mijn wille, adt Symen Douwes alleen sall genieten alle mijne linnen, soo tot mijn lichaem als tot huysholdinge behoorende, waertegens oft tot vergelijckinge van welcke Pieter ende Douwe Echten sullen genieten, te weten Pieter Echten twee hele met een halve provincie golden rijder, ende Douwe Echten een gouden ducaton met een rosenobel ende een halve golden provincie rijder, sullende de vordere golden ende silveren juwelen, sampt huysraden bij Symen Douwes voor d'ene helfte, ende bij Pieter ende Douwe Echten voor de ander helfte gedeelt moeten worden, sonder die bij auctie te vercopen, doch evenverre Symen Douwes oft sijn huysvrou mochten begeren enige parecelen van de goldene oft silvere juwelen, sampt huysraden, die Pieter ende Douwe Echten te dele vallen, deselve sullen sij mogen genieten tot tauxatie van personen sich daerop verstaende.
Vorders disponere ick, dat bij aldien Pieter Echten mochte geraecken te triumpheren aengaende de meerder profijtten vant leen, waerop hij studeert, als bij de Boumr. Anthonis van Hees, sijn gewesene curator, is in rekeninge gebracht, Douwe Echten tot een praelegaet in sulcken gevalle sall genieten vijff hondert car. gls. uyt de goederen hen tesamen van mij aengeerfd, ende in deselve saecke succumberende, sall oock cesseren dit praelegaet.
Indien ick bij monde enige van mijn kledinge oft andere goederen geraecke hiernae te bespreken, will ick dat mijn erffgenamen sullen achtervolgen, even oft sulcx in desen meer ware verhaelt, versoeckende ende begerende voorts dat Eppe Heres backer curator sall sijn over Douwe Echten tot de ontscheydinge van goederen, daertoe ick denselven voor soo vele in mij is, ende nae rechte can bestaen, bij desen authorisere ende vollemacht geve.
Ende indien desen niet soude mogen bestaen als een solemneel testament, soo will ick nochtans dat 't selve sall bestaen als testament nuncupatyff, codicil, donatio causa mortis, oft enich ander dispositie allerminst solemniteyten behoevende, soo ende in voegen 't selve nae usantie deses Landts best sall conen bestaen; ende soo hem emant geraeckte te opponeren, deselve sall versteken sijn van 't gene denselven bij desen is toegelecht, salff hem sijn legitime prortie, ende sall sodanigen aenpart comen ende erven op d'andere die desen geraecken te gehoorsamen, die ick in sulcker gevalle daerinne substituere.
In orconde der waerheyt heb ick Testatrix desen met mijn handt ende name ondertekent, naedat het inholden deses door mijn aengeven bij geschrifte gestelt, ende mij van de onderges. notaris duydel. was voorgelesen, ende heb voorts bij malcanderen doen comen ende gebeden d'eersame mannen, als namentl. Elias Vos oud schepen der [551r] stede Leuwarden, Gerardus Petri deurwaerder van den comptoire der domainen van Friesland ende burger hopman, Pieter Dircx ijsercoper, Thomas Egberts mr. snijder, Hemme Taeckes vleishouwer, Gualtherus Ipkema ende Tacitus Ipkema Not. Publ., alle binnen vs. stede, om desen als getuygen te bevestigen, hetwelcke alsoo ter bede voors. is gedaen, naedat de Testatrix Anna Jan Swaens desen eerst in ons praesentie hadde vertekent, ende verclaert, dat desen haer testament ende laeste wille was, ende naedat ons gebleke de Testatrix gesont van lichame ende well bij verstande te wesen, alles in een context en sonder enige tusschen comende acte, en voordat d'een van d'ander was gescheyden.
Actum ten huyse van mij notaris voors., den sestienden Junii sestien hondert een ende vijftich.
Onder stonden Anne Jans Swaens, Elias Vos, Gerard Pytters, Pieter Dircks, Thomas Egberts, Hemme Teckes vleyshouwer, Gualterus Ipkema, Tacitus Ipkema Not. Publ., enige met togen.
[andere hand:] Nae gedane collatie tegens den principale testamente, verteekent als boven, is desen daermede bevonden te accorderen. In kennisse van mij, desen 17 Martii 1656.
J. Scheerhagen
3.17.1656

>> begin

terzijde

Bagijnestraat, Piet Hanja ca. 1950

Bagijnestraat Leeuwarden (voorgrond rechts: Westerkerk; achtergrond: Oldehove) ca. 1935 geschilderd door Pyt Hanja (1902-1982)

Achter de witte hand

De Grote Kerk gezien vanuit het Noorden, vanaf Achter de witte hand

opening Kunstcentrum 1949

Pieter Hanja was na 1945 boekhouder/verkoper en pianoleraar bij muziekhandel Ganzevoort, maar is vooral bekend als kunstschilder. Leerling van Johan Elsinga (1893-1969) en de Amsterdamse joffers; (volgens Hanja's dochter Klafia) ook van Joh. Hendr. Jurres en Theo Bennes.
Had van oktober 1928 tot mei 1935 een kunsthandel aan het Hofplein (nr. 33, tegenwoordig voorzien van de oude naam Het vergulde henxsel), hoek Beijerstraat; op de zijgevel was in 1973/74 volgens een foto in (de beeldbank van het) Historisch Centrum Leeuwarden nog te lezen (verticaal vlakbij de hoek) KUNSTZAAL (horizontaal daaronder ter hoogte van de eerste verdieping) ARTI. Piet Hanja gaf "schilder- en teekenonderricht"; voor "privé- en clublessen" kon men zich aanmelden bij "Kunsthandel Arti, Beijerstraat 1". Verbleef gedurende de oorlog in zijn zomerhuis te Eernewoude.
Organiseerde de eerste tentoonstelling (1949) in het Kunstcentrum "Prinsetún" (Prinsentuin, op de eerste verdieping van het theehuis); op de foto hierboven, van links naar rechts: P. Hanja, burgemeester A.A.M. van der Meulen, griffier mr. N.H. Muller, de directeur van het Fries Museum dr. A. Wassenbergh en A. Holkema.

Pyt Hanja

LC 30 april 1935

locatie Kunstzaal Arti

>> begin