|
>> HOMEpage
Peregrinatio in
terram Sanctam 1517
[Pelgrimsreis naar het Heilige Land]
Bron: De Vrije Fries 1844, 219-276 (Bedevaert nae dat H. Landt, door Hessel van Martena e.a.: uitg. J. van Leeuwen, online pdf)
Internetbewerking: M.H.H. Engels, juli 2018
De OCR-tekst gecorrigeerd, de aan blz. 267 en 268 ontbrekende tekst aangevuld en het eigendomsmerk F.A.F. verklaard.
In hetzelfde jaar (1515) waarin hij tot ridder werd geslagen, overkwam Hessel van Martena iets afschuwelijks. Zijn vrouw en vier dochters werden op de Zuiderzee overvallen door Geldersen en hun Friese bondgenoten. Ze werden misbruikt en beroofd. Jancko Douwama wist de vrouwen uit handen van de boeven te krijgen maar hield hen nog vast tot maart van het volgende jaar. Waarschijnlijk niet alleen om godsdienstige redenen (religionis ergo) maar ook uit dankbaarheid besloot Hessel een pelgrimsreis naar Jeruzalem te maken. Gezien de gevaren die de tocht inhield, besloot hij een testament te laten opmaken. Dat gebeurde op 21 maart 1517 (bezegeld 23 maart) in het Martenahuis; Friese testamenten tot [= vóór] 1550, Leeuwarden 1994, nr. 92, blz. 175-181. De reis begon op 7 mei 1517. Van Venetië tot Jeruzalem waren dat 2300 mijl; vgl. de tabel in Viaggio da Venetia al S. Sepolcro (Reis ... naar het H. Graf) door de Franciscaan Noè Bianchi.
219
ACCURATA DESCRIPTIO
PEREGRINATIONIS IN
TERRAM SANCTAM
PER ILLUSTRES ATQUE ANTIQUA NOBILITATE
SPLENDIDOS VIROS AC DOMINOS
D. HESSELUM A MARTENA,
D. TZALLINGIUM A BOTNYA,
NEC NON
D. JULIUM A BOTNYA,
FRISIOS,
RELIGIONIS ERGO FELICITER SUSCEPTAE,
ANNO SALUTIS HUMANAE,
M D X V I I.
Et erit sepulchrum ejus gloriosum.
ESAIAE, Cap. XI.
Omnes fines terrae adorabunt Te &ct.
TOBIAE, Cap. XIII.
F. A. F.
220
Nationes ex longinquo ad te (Jerusalem) venient, et
munera deferentes, adorabunt in te Dominum; et terram.
tuam in sanctificationem habebunt. Nomen enim magnum
invocabunt in te &ct.
TOBIAE, Cap. XIII.
221
Voorberigt.
In het Provinciaal Archief vond ik [J. v. Leeuwen], onder andere handschriften, een kwarto boekje, bevattende
een dagverhaal der pelgrimsreize, door HESSEL
VAN MARTENA, TJALLING en JUW VAN BOTNIA,
met andere Edelen, doch niet bij namen genoemd,
in het jaar 1517 ondernomen. Dit verhaal schijnt
oorspronkelijk door gemelde Heeren opgesteld, en
daarna meermalen afgeschreven te zijn;
ten minste zijn er vier afschriften van bekend, waarvan
er twee onder den Heer J. BANGA, Med. Doctor
en Lid van den Stedelijken Raad te Franeker,
Werkend Lid van ons Genootschap, zijn berustende, en,
behalve het door mij in het Archief gevondene, hetwelk afkomstig is van den Heer
en Mr. HERBELL, is er nog een aanwezig in de
Koninklijke Bibliotheek.
222
Daar nu eigenhandige aanteekeningen van vermaarde,
beroemde en beruchte mannen, altoos hunne
waarde hebben, ofschoon dit dagverhaal voor de
geschiedenis van ons gewest van niet veel belang
moge zijn, besloot echter de Commissie tot de
uitgave van den Vrijen Fries, hetzelve daarin te
plaatsen, en alzoo voor het behoud dier aanteekeningen
te zorgen, welke, om derzelver eigenaardigen vorm en
de naauwkeurige vermelding van
alles, wat de Friesche pelgrims gezien en ondervonden hebben,
bij velen met belangstelling zullen
worden gelezen.
Ik heb de twee oudste handschriften vergeleken,
en in den druk gevolgd dat exemplaar, hetwelk de Heer
BANGA ons daartoe goedgunstig
heeft afgestaan, omdat hetzelve het meest naauwkeurige was.
De verschillende lezingen zijn door
mij aangestipt, met bijvoeging van eenige kleine
ophelderingen. In de spelling heb ik mij eenige
veranderingen veroorloofd, tot bevordering der
gelijkmatigheid, want hierin was blijkbaar door
de afschrijvers geheel naar willekeur gehandeld,
daar dezelfde woorden op alle mogelijke wijzen
in spelling verschilden, en in velen een veel later
systeem was gevolgd. Evenwel heb ik gemeend
niet alles te moeten veranderen, vooral waar de
handschriften gelijk waren, omdat het dan mijn
werk zoude zijn geworden. Van daar de overgeblevene onregelmatigheid,
Aan het slot wordt LEO SIBRANDUS vermeld als
223
afschrijver, met het jaartal 1592. Deze kan misschien een zoon geweest zijn van SIBRANDUS LEO,
in 1557 Priester te Menaldum, de schrijver der
twee kronijken, over het leven en de daden van
de Abten van Lidlum en die van Mariëngaarde,
door MATTHEUS in zijne Analecta opgenomen,
welke schrijver, volgens opgave van SUFFRIDUS
PETRUS, in 1588 is overleden. Mijn zoeken naar
eenig berigt aangaande LEO SIBRANDUS is echter
vruchteloos geweest.
Op den titel van het door ons tot den druk
gebezigde handschrift staan de letters F. A. F., doch
op dien van het handschrift, in het Archief aanwezig, vindt
men G. A. S., waaraan ik geene beteekenis wist te geven, tenzij de laatsten den naam van SIMON ABBES GABBEMA aanduiden.
Commentaar M.E. 2018: Opmerkelijk is dat de eigenaars van de handschriften zich slechts cryptisch identificeren. Dat is inderdaad Simon Abbes Gabbema op het titelblad van het exemplaar (286 Hs) dat bewaard wordt in Tresoar; het papier van dat exemplaar draagt het watermerk 'Baseler Stab'. Het door van Leeuwen gebruikte exemplaar, in 1833 door de Koninklijke Bibliotheek verworven, coll. Herbell (4° nr. 7), in 1855 definitief geplaatst (KW 71 H 27, R 6 [Olim]), met de herkomstgeschiedenis
J.F.M. Herbell (1752-1819); Willem I, koning der Nederlanden, was ooit eigendom van F.A.F. Deze initialen staan voor Frederik van Vervou, ofwel Fredericus a Fervou (de spelling Fervou bijv. bij Winsemius in diens Chronique). Hij studeerde o.a. te Douai, waar hij zich in 1574 heeft laten portretteren; cursor op afbeelding geeft nadere informatie. De legeraanvoerder Vervou was ook hofmeester van Willem Lodewijk, lid van de Raad van State (1616) en afgevaardigde namens Friesland ter Staten-Generaal. Frederick van Vervou was een zoon van jonker Raas van Vervou (een Luiks edelman) en Ammel (Emerentia) van Grombach (wed. van jonker Jan van Egmond van Merestein), geboren te Franeker in 1557 (Martenahuis), overleden in 1621 en begraven te Franeker; hij huwde aldaar 12 Sept. 1585 met Jel van Oosthem (overl. te Franeker 28 Oct. 1589, begr. aldaar, dochter van Hessel van Oosthem); in 1609 woont hij te Franeker. Bekend door Enige gedeckweerdige geschiedenissen, (1568-1610) uitgegeven 1841.
De Accurata descriptio van Hessel van Martena trof Vervou aan in het 1498 door zijn puissant rijke overgrootvader Hessel gebouwde Martenahuis te Franeker; een gebrandschilderd raam uit 1609 bevat diens naam als stichter van dat huis. Als historicus zal de peregrinatio van de katholieke Hessel hem geïnteresseerd hebben, als fervent calvinist zal hij zijn naam slechts met initialen aan het handschrift toegevoegd hebben.
Een gevelsteen in Leeuwarden (Grote Kerkstraat 69) herinnert ook aan een reis naar het Heilige Land. Die steen dateert blijkens de tegenhanger van 1641. De oudste vermelding van de huisnaam Jeruzalem vindt men in het Leeuwarder aestimatieboek van 1591 op blz. 125, waar onder de bezittingen van Sybbel Ulbedr. en bakker Douwe Dercxz. twee huizen worden beschreven: Een huis op Cammingha horne twelc Douwe nu bewoont dar 't Wapen van Jerusalem uuthangt, Peter Hernesz. wagener ten Westen ende Arien Willemsz. ten Oosten naest gehuset, der vors. Sybbel Ulbe dr. van hare ouders angeerfft sinde; noch een huis op Camminga horne nu bij Mr. Gabbe Meinsma bewoont, hebbende Mr. Gerrit Tarquinius ten Westen en Peter Hernesz. wagener vs. ten oosten naest gehuset, bij de voors. Douwe ende Sybbel wechteluden tsamen staende echte aengecofft van vs. Gabbe Meinsma cum sociis vor 675 ggs. darin bij hen echteluden betaelt sin drie hondert ggs. soo dat noch resteren t'betalen 375 ggs. Voordien heette het huis anders, toen de vader van Sybbel, Ulbe Hennesz., het kocht: "waar de Tumelaer placht uyt te hangen". In 1580 werd het bewoond door de wed. van Uble Hinnes, in 1581 door Evert "in de Tuimelaer" en de wed. Ulbe Hinnes; in 1585 worden de erfgenamen van Uulbe Hermens als eigenaars vermeld. In 1636 was het huis eigendom van bakker Dirck Douwes, inderdaad de zoon van bovengenoemde Douwe Dercxz. Laatstgenoemde is op 20 januari 1580 in het Leeuwarder bakkersboek ingeschreven als afkomstig van Zwichum/Swichum. Einde commentaar M.E. 2018.
Met betrekking tot de drie genoemde Edelen
wil ik kortelijk het volgende vermelden:
HESSEL VAN MARTENA, zoon van Sytze van
Martena, Hoofdeling te Cornjum, en van Jel
van Harinxma, werd in de XVde eeuw geboren.
Hij was berucht Schieringer, en onder de Friesche
Edelen een der eersten, die vreemd krijgsvolk in
het Land haalde. Hij teekende den merkwaardigen
Overdragtsbrief van het Hoog Bewind, in April
1498, waarvan SCHOTANUS zegt, dat aldus de
Friesche wijdvermaarde vrijheid een einde nam,
nadat de inwendige partijschappen en moeiten,
langen tijd gewoed hebbende, den bedrogen en
224
verlaten Schiering in des vogelaars net hebben
gebragt, — uit hetwelk (voegt SCHELTEMA er bij)
hij niet konde verlost worden, maar moest in den
korf der slavernij, onder des vogelaars hand leven en na deszelfs pijpen fluiten.
Bij den Hertog van Saksen stond hij in hoog
aanzien, en werd een der eerste Raden van het
Hof van Justitie, bij deszelfs instelling.
Bij de belegering van Franeker, in 1500, het bevel voerende,
vertegenwoordigde hij, na de nederlaag der Vetkoopers, den Hertog, om van de zich
onderwerpenden de hulde te ontvangen, welke
met zeer vernederende omstandigheden gepaard
ging. Hij verdiende hierbij den vloek van allen,
zegt SCHOTANUS; evenwel kwam uit dit kwaad
weder goed te voorschijn, daar het den grond lag
tot de groote gunsten en voorregten, die aan Franeker daarna zijn verleend. Maar wie prijs stelt
op de algemeene achting zijner landgenooten, laat
zich niet zoo gereedelyk tot middel bezigen. Dan
HESSEL was niet afkeerig van vlag te veranderen,
daar hij even gemakkelijk dan de eene dan de
andere partij volgde, mits hij er goede rekening
bij vond, en dit gelukte hem nog al, daar hij
door den Stadhouder van den Keizer, FLORlS
VAN EGMOND, tot Ridder geslagen werd. Het
aandeel in de regtspleging van TJAERD MOKKEMA en JEMME HER JUWSMA strekt hem ook
weinig tot eere, en toen Frieslands ongelukkige
toestand in 1506 niet verbeterde, waartoe hij het zijne
225
had bijgedragen, zocht hij zijn toevlugt bij den
Koning van Spanje, werwaarts hij zich begeven had.
Hij overleed in helzelfde jaar 1517, op den terugtogt van zijne pelgrimsreize, op het eiland
Rhodus, gelijk uit het verhaal (blz. 246) en de
afzonderlijk vermelde aanteekening achter hetzelve
blijkt, en dus niet op de uitreize, zoo als wordt
voorondersteld door den Heer DE CRANE, in zijne
belangrijke Herinneringen van Martena-Huis te Franeker (zie Vrije Fries, I, 103), naar aanleiding
van het opschrift in een geschilderd vensterglas,
op eene bovenkamer van dat Martena-Huis.
TJALLING VAN BOTNIA was de zoon van Syds
van Botnia en van diens eerste vrouw Ansck
ouden Jeppesd. Jeppema, en daarom zich ook wel
TJALLING SYDSES JEPPEMA genoemd hebbende. Hij
is geweest Ridder en Raad in het Hof, Grietman
van Hennaarderadeel en Franekeradeel, Heerschap te Franeker, en behoorde onder de zestig
Edelen, die in 1515 Keizer KAREL huldigden.
De stins te Nieuwland bragt zijn tweede vrouw
Frouck Jarichsd. van Hottinga ten huwelijk, bij
wie hij verscheidene kinderen verwekte, onder
welke eene dochter, SWOB, de eerste vrouw van
den beroemden Doeke van Martena; zijnde hij
eerst gehuwd geweest met Reynsck, of Ansck Sydsd.
Scheltema of Idsinga. Volgens Jonkheer BAERDT
VAN SMINIA (zie Naamlijst der Grietmannen) is
hij nog in 1545 onder de Staten geweest, die
's Lands vrijheid zochten te beschermen, doch
anderen
226
vermelden zijn dood op 1533. In het Stamboek van den Frieschen, vroegeren en lateren Adel,
uitgegeven wordende door de Heeren Mrs. Jonkheer DE HAAN HETTENA en A. VAN HALMAEL Jr.,
zal dit nader worden opgehelderd.
JUW (JULIUS) VAN BOTNIA was een volle neef
van Tjalling, en zoon van Feycke en van Ael
Gatzesd. Juwsma van Rinsumageest. Hij had tot
vrouw Foockel Juwsd. van Hottinga, die eerst
verloofd geweest was aan Tjerk Juws van Juwinga, van Bolsward, bij wie hij kinderen verwekte.
Hij moet ook onder de 60 bovengemelde
Edelen hebben behoord, werd Ridder van het H.
Graf, Raad in het Hof, Dijkgraaf van Oostergoo en Westergoo,
en als Grietman van Ferwerderadeel door Jr. BAERDT VAN SMINIA vermeld.
Bij TE WATER, Verbond der Edelen, wordt gesproken van JUW VAN BOTNIA, die in 1516 door
de Gelderschen gevangen genomen werd; — van
JULIUS, den Dijkgraaf van Oostergoo en Westergoo, en van Juw, Ridder van het H. Graf;
doch deze drie personen zijn slechts een, de hier
gemelde JUW VAN BOTNIA.
Wij hebben den reisweg, welken de Bedevaartgangers genomen hebben, nagegaan, en dezelve
aldus bevonden: Zij zijn den 7 Mei 1517 van
Antwerpen vertrokken, hunnen togt nemende door
Braband, Henegouwen, Picardië, Champagne,
Bourgogne, Savoije, Piemont en Milaan naar
Venetië, alwaar zij den 6 Junij zijn aangekomen.
227
De voornaamste steden, door hen doorgetrokken
en bezocht, waren Brussel, Bergen, Valenciennes,
Kamerijk, Guise, Reims, Chalons, Joinville,
Chaumont, Langres, Dijon, Challon, Maçon, Lion,
St. Jean, Suse, Turin, Milaan en Venetië, alwaar
zij den 6 Junij aankwamen, en tot den 15 verbleven. Den 16 Junij gingen zij onder zeil, en
voeren den Golf van Venetië af, langs de kusten
van Istrië, Croatië, Dalmatië en Albanië, en de
eilanden, daar langs gelegen. Van Corfu, in de
Jonische zee, werd de togt voortgezet op Cephalonië,
door de Middellandsche zee, langs de kusten van Morea naar Kandia, op Cyprus, zonder
Rhodus aan te doen, en van daar op Japhet of
Joppe, alwaar zij ten anker gingen, en den 12
Julij aankwamen, zoodat zij deze reize hadden
volbragt in zes en zestig dagen.
In den jare 1837 werd door den Heer J. N.
VISINO, Roomsch Katholijk Geestelijke, Koninklijk
Veld-Kapellaan in Griekenland en Garnizoensprediker te Athenen,
eene pelgrimsreize uit Griekenland, over Egypte, naar Palestina volbragt. Het
verhaal dezer reize, in brieven aan eenen geestelijken te Passau geschreven, tevens bevattende
eene opgave van de geschiedenis en den tegenwoordigen toestand, van alle, voor den Christen
merkwaardige, plaatsen in het Heilige Land, is in
het Hoogduitsch uitgegeven, en daarna eene Nederduitsche vertaling van hetzelve in het vorige jaar
uitgekomen bij den boekhandelaar R. van Wijk, Az.,
te Zwartsluis. Bij vergelijking van dit belangrijk
228
boek met onze pelgrimsreize, vond ik zeer vele
plaatsen en opgaven, welke geheel overeen kwamen, en tot bevestiging der naauwkeurigheid en
waarheid dienden, waarmede de Friesche Edelen
hun dagboek hadden zamengesteld, terwijl het
opmerkelijk is, dat in een tijdverloop van meer
dan drie eeuwen nog alles hoofdzakelijk, wat
door HESSEL VAN MARTENA en zijne medgezellen
toen zoodanig bevonden is, tot op heden in denzelfden toestand is gebleven.
J. VAN LEEUWEN.
229
BEDEVAERT
NAE DAT H. LANDT,
DOOR
H. VAN MARTENA
EN ANDEREN.
In nomine Domini, Amen.
Int jaer ons Heeren 1517, den 7en dach van de
Maij maent, zyn wy, Heer HESSEL VAN MARTENA,
Ridder, Heer TZIALLINGH VAN BOTTNYA, Ridder,
ende H. JUW VAN BOTTNYA, &cet., met andere
pilgroms gereyst ut Antwerpen, nae dat Heylighe
Landt, om daer te versoecken die plaetsen, daer
Godt Almachtich syn bittere passie ende pynen, om
ons sondige menschen, heeft geleden. En de opten
selven dach voorsz. quamen wy tot Bruyssel. Ende
als wy quamen voor Vilvoorden, soo haegeldet soo
seer, alst in menigen tydt gedaen hadde: want
daer vielen haegel steenen soo groot als walnooten.
Item, opten achten dach Maij zyn wy van
Bruyssel gereyst, ende quamen des avonts tot
Berghen in Henegouwe, ende is thien mylen van
Bruyssel. Ende onderwegen waeren cleyne steden,
als Hael, Brayne(1) ende Semghen(2).
----------
1 HANDSCHRIFT ARCHIEF (Hs. A.), Bracyn, is Braine le Comte,
2 Semghen misschien Soignies of Enghien. De mijlen
hier genoemd zijn nagenoeg gelijk met een uur gaans.
230
Item, den negenden dach in Maio reysden wy
van Berghen, ende quamen des avonts toe Valenchyn, in Henegouwen,
ende is 7 mylen van Berghen. Ende tusschen Berghen ende Valenchyn lecht
een stadt, genoemt Sainct Gileyns, ende daer leyt
een Heylich in de stadt, GILEYN genoemt, daer die
stadt haer naem van heeft.
Den 10en dach Maij reysden wy van Valenchyn
12 mylen, ende quamen des avonts in een stadt,
geheten Guyse, ende is de eerste stadt in Franckryck.
Ende tusschen Valenchyn ende Guyse lecht
een stadt, geheeten de Camerys(3), ende hoort den
Bisschop van Cameryck toe; daer deden wy ons
maeltyt.
Opten 11en Maij reysden wy van Guyse thien
mylen, ende quamen des avonts in een dorp,
geheeten Lyens, daer doet ons lieve Vrouwe groote
myraeckelen(4).
Opten 12en dach in Maio reysden wy van Lyens
10 mylen, ende quaemen des avonts in een schoon
stadt, geheeten Ryems, daer een uttermaten schoone kercke is.
Den 13en in Maio reysden wy van Ryems thien
mylen, ende quamen tot Salons(5), in Champangien,
daer wy des middaegs teerden(6), ende voerden ons paerden. Ende reden des selven daeghs noch
seven mylen, ende quamen des avonts in een stadt,
geheeten Fyten(7), daer wy des nachts bleven.
----------
3 Hs. A., Le Castel en Cambrasy.
4 Hs. A., daer doet Godt alm. door onse lieve Vrouwe enz.
5 Salons is Chalons.
6 Teeren eigenl. eten.
7 Fyten, deze stad vindt men niet op de oude kaart.
231
Den veerthienden dach in Maio reysden wy van
Fyten acht mylen, ende quamen des avonts in een
stadt, geheeten Bara(8), ende hoort den Hertoghe
van Lothringhen toe.
Den 15en Maij reysden wy van Bara seven mylen,
ende quamen des avonts in een stadt, genoemet Jenwyle(9), in Franckryck.
Den 16en Maij reysden wy van Jenwyle acht
mylen, ende quamen des avonts in een stadt, geheeten Saemon Bassem(10)
ende is in Franckryck; daer
was een schoone memorie van het Heylich Graff.
Den 17en reysden wy van Saemon acht mylen,
ende quamen in een stadt, geheeien Langra(11), in
Franckryck. In dese stadt, in den Doem, voor
het hooge altaer, leggen die drie kinderen, ANANIAS, AZARIAS ende MYZAEL, die dat Canticum:
Benedicite Domino, omnia opera Domini etc. hebben gemaeckt, als die Propheet DANIEL schryft,
int 3. Cap.(12). In dese selve stadt lecht oock een
heylich Bisschop, geheeten VRBANUS.
----------
8 Hs. A., Bary, is denkelijk Bar le Duc.
9 Jenwyle is Joinville.
10 Saemon Bassem zal zijn Chamont en Bassigny.
11 Langres.
12 Dit ziet op de geschiedenis der drie mannen, HANANIA
of ANANIA, MISAËL, en AZARJA of AZARIAS,
welker namen in SADRACH, MEZACH en ABED-NEGO zijn
veranderd, en die door Nebukadnezar in den gloeijenden
oven werden geworpen. Een dezer drie, AZARIAS,
wordt gezegd midden in het vuur een Gebed te hebben
aangeheven voor het behoud der zondige natie, die regtvaardig
door God verstooten was. — Daarna hieven alle
drie de mannen gezamenlijk een Lofzang aan, ter eere van
het Opperwezen. Deze Lofzang wordt hier bedoeld, en
232
Den 18en Maij reysden wy van Langra darthien
mylen, ende quamen des avonts in Hooch Burgondien, in een schoon stadt, geheeten Dyaon(13).
Vast by die stadt staet dat slot, daer Ste BERNARDUS op is geboren, eade syn vader ende moeder
op plaeghen te wonen.
Den 19en Maij reysden wy van Dyaon acht mylen, ende quamen in een stadt, genoemt N.(14), daer
wy ons maeltyt deden, ende voerden ons peerden.
Ende opten selven dach reysden wy daer van daen
noch 5 mylen, ende quamen des avonts in een
stadt, geheeten Saloen(15).
Opten 2Oen Maij reysden wy van Saloen vyff
mylen, ende quamen in een stadt, genoemet Tornon(16), ende is die leste stadt in Hoogh Borgondien,
daer hebben wy geteert, ende ons peerden gevoedert. Ende opten selven dach reysden wy daer
van daen noch vyff mylen, ende quamen in een
dezelve is in de oude Grieksche overzetting van DANIELS
Profetiën, in het III. Hoofdst. van vers 24 tot 90 te vinden,
doch in onze overzettingen uitgelaten, uit hoofde het
zeker is, dat die Lofzang, evenmin als het Gebed van
AZARIAS, destijds heeft kunnen gezongen of gebeden zijn,
als geheel niet passende op die omstandigheid. Dezelve
bestaan grootendeels uit zamengevoegde stukken of gebeden,
die elders in de Heilige Schrift voorkomen, waarom men
ze onder de Apokryfe Geschriften heeft gesteld. Vg. de
Aant. van VAN DER PALM, op DANIEL III, 24, en den
Inhoud van het eerste Aanhangsel tot de Prof. van DANIEL,
welk Aanhangsel bevat het gemeld Gebed en den
Lofzang.
----------
13 Dijon.
14 Waarschijnlijk Beaume.
15 Challon.
16 Tournus.
233
stadt, geheeten Maechon(17), daer wy des nachts
rusten.
Opten 21 en Maij reysden wy van Maechon vier
mylen, ende quaemen in een cleyn stedeken, geheeten Bella filie(18).
Opten 22en Maij reysden wy van Bella filie
seven mylen, ende quamen in een groot stadt,
geheeten Lyons, daer wy des nachts bleven. Lyons
is een schoone coopstadt, ende een vande principaelste
hooftsteeden van Franckryck, ende worde
voor Godts geboorte gesticht. Ende boven op een
bergh leyt een schoon slot, ende hanget over die
stadt.
Den 23en Maij reysden wy van Lyons Vyff mylen,
ende quamen in een cleyn steedeken, geheeten
Monpelier(19), daer wy snachts rusten.
Opten 24en Maij reysden wy van Monpelier vier
mylen, ende quamen tot N., daer wy teerden, ende
voerden ons peerden. Ende op dien selven dach
reysden wy van daer noch vier mylen, ende quamen tot La pomp bon fozyn(20), die is de eerste stadt
vant Hartochdom van Savoyen, daer wy snachts
rusten.
Den 25en Maij reysden wy van La pomp bon
fozyn twee mylen, ende quamen aenden grooten
berghe, geheeten Mons Jubilet, daer reden wy
vier uyren over, eer wy daer over quamen, ende
quamen savonts tot Mamilliaen.
Opten 26en dach Maij reysden wy van
----------
17 Maçon.
18 Belleville.
19 Monthier? [M.E. 2018: Montpellier]
20 Pont beau Voisin.
234
Mamilliaen vier mylen, ende quamen tot Argenty, daer
wy teerden, ende voerden ons peerden. Ende
reysden daer nae opten selven dach noch vyff
mylen, ende quamen des avonts tot Assangient
auoreau(21). In deese stadt worde ons vertoont die
rechter handt des voorloopers Sinte JOHANNIS Baptiste, daer hy mede wees, ende seyde: Ecce Agnus
Dei, ecce qui tollit peccata mundi.
Den 27en Maij reysden wy van Assangient auoreau, door 't
geberchte, vyff mylen, welcke berghen seer hoogh ende wreedt zyn, ende zyn overall
met snee seer dicke bedeckt(21); ende wy quamen in
een stadt genoemt St. Andreas, daer wy weinich
rusten, ende voerden ons peerden. Ende van daer
soo reysden wy noch opten selven dach vier mylen,
ende quamen in een cleyn stedeken, geheeten
Ambrosius, ende lecht aent gebercht van Ste
Dionys, welcke bergh, alsmen daer secht, is die
grootste bergh in geheel Kerstenryck, want hy is
anderhalff myle int opgaen, ende gelycke veei int
affgaen, ende is twee mylen breedt.
Den 28en Maij hebben wy muylen gehuyrt, die
ons over het voorsz. geberchte brachten; ende
gaven voor een yegelyck muyle thien stuyvers. Ende
als wy over den bergh waeren, reden wy noch
een myle, ende quamen in een schoon stadt, geheeten Susa, daer wy des nachts bleven.
Opten 22en Maij reden wy van Susa vier mylen, ende quamen in een cleyn stadt, geheeten
----------
21 Assangient avoreau, dit staat in al de handschriften; zou het niet moeten zijn St. Jean de Maurienne?
22 Hs. A., belecht ende bedeckt.
235
N., daer wy teerden, ende voerden ons peerden.
Ende reden doen noch opten selven dagh vyff
mylen, ende quamen des avonts in een groot stadt,
genoemt Touryn(23), daer die Hartoch van Savoyen
in was, ende daer hy altyt syn hoff holt, daer
vercochten wy ons peerden, ende voeren te schepe
nae Venedien(21).
Den 31en Maij(25), dat was op Pincxter avont, doen
voeren wy van Touryn, ende quamen des avonts
in een stadt, geheeten N., daer hoorden wy Pincxter
morgen misse in een Gaudenten clooster(26); ende
reysden des selven daeghs, nae die misse ut(27) was,
den 31en, van daer. Ende wy en hadden daer
naer niet veel logys: want wy somtyts nachts op
dorpen, somtyts int schip, moesten blyven; ende
wy reysden door het landt van Piemont ende dat
hartochdom van Melanen.
Ende op den 6en dach in Junio, dat was des
Saterdaeghs voor Pincxter achtendagh(28), quamen
wy tot Venedien, ende laegen ter herberghe inden
----------
23 Turin.
24 Deze naam is in al de Handschriften op verschillende
wijzen geschreven; wij hebben de eerste spelling
overal behouden.
25 Hs. A., den XXX dach Maij, zoo als het ook wezen moet.
26 Gaudenten waren Monniken van de orde van St.
FRANCISCUS. Zie Oudh. en Gest. van Vriesland, II, 5.
Zij zijn later gedeeltelijk in Observanten overgegaan. De
eersten hadden niet zulk een strengen regel als de laatsten.
27 D. i., geëindigd was. Het Hs. A. heeft: nae die
misse, dat was den, enz.
28 Achtendach, octaaf van Pinkster; 6 Junij, Zaturdags na Pinkster.
236
witten Leeuw; ende die weert was genaemt meester
JACOB, ende was een Duytscher.
Opten 7en Junij, dat was Pinxter achten(29),
gingen alle die pilgroms in S. Rochus kercke, ende
daer lieten de Heeren bancken brengen int choor,
daer die pilgroms op saten; ende worde gesongen
een misse, costelyck in discant(30), ende daer speelden
oock trompetten, claretten(31) ende andere melodyen;
ende als die misse ut was, worde een yegelyck
pilgrom een barnende waskeerse in synder handt
gedaen, ende gingen ordentlyck in eene processie
ut St. Rochus kercke in een Observanten clooster(32),
dat daer dicht(33) by was, ende van daer wederomme
in S. Rochus kercke; ende als die processie gedaen
was, worde een yegelyck(34) pilgrom noch een barnende
waskeerse gegeven, ende doen worde ons
getoont dat lichaem vanden H. Maerschalck St. ROCHUS;
ende hy leyt schoon hooch verheven in een
altaer, aen die noort zyde vande kercke, int choor.
Den 10en Junij, op heylich Sacraments avont,
guam tot ons een Ridder vande Synierrye(35) van
Venedien, ende seyde ons, dat alle pilgroms des
morgens solden comen in Ste Marcus kercke.
----------
29 7 Junij, Zondags na Pinkster, Pinxter achten.
30 Discant, de eerste zangstem, Discantist, Soprano,
die de eerste stem zingt.
31 Dit zullen Clarinetten of Klaroenen, soort van
trompetten, geweest zijn; want Claret en Clairet is een
witte of brandewijn, wijn van lichte kleur, Ipocras, Luterdrank. Vg. de Teuthonista, enz.
32 Minnebroeders van de orde van St. FRANCISCUS.
33 Hs. A., vaste.
34 Hs. A., zommighe pelgroms.
35 Hs. A., Symilie; Seigneurie: Ridders van den Doge.
237
Opten 11en Junij, dat was op H. Sacraments
dach, quamen alle die pilgroms in Ste Marcus
kercke, ende daer worden bancken int choor gestelt,
daer die pilgroms op mochten sitten, ende
oock die Heeren van Venedien; ende die Heeren
waren meest alle gekleedt met rood karmosynen
fluweelen tabbaerts, ofte oock in costelyck rood
scharlaecken. Daer sanck die Patriarch die misse;
ende die misse worde costelyck gediscanteert, met
trompetten, schalmeyen ende andere melodyen(36).
Ende als die misse gedaen was, quamen alle de
processien, die in de geheele stadt waeren, byeen,
beyde geestelyck ende wereltlyck, in Ste Marcus
kercke, ende hielden een schoon processie. Eerst
gingh die processie door dat choor, voor by die
pilgroms, ende als zy alle door dat choor waeren
gegaen, soo volghden nae die Canonycken van
Ste Marcus Doem, ende daer naer die Patriarch, die
dat heylighe Sacrament droegh; doen naemen die
Heeren van Venedien yegelyck een pilgrom by syn
zyde, ende volghden soo dat H. Sacrament nae; een
yegelyck pilgrom hadde een witte barnende
waskeers in syn handt. Ende als wy weder quamen
in Ste Marcus kercke, ende de processie gedaen
waere(37), gaff ons die Patriarch die benedictie; daer
nae namen wy oorloff(38) aen die Heeren, ende gingen
met ons waskeersen een yegelyck in syn herberghe.
Opten xij dach Junij gingen wy in een monicken clooster,
genoemt Acencochiry; daer worde
----------
36 Hs. A., melodieuse instrumenten.
37 Deze vier woorden missen uit het Hs. A.
38 Oorlof nemen, verlof, vrijheid tot vertrek.
238
ons getoont dat heylighe lichaem van die heylighe
joffrouw(39) Sinte BARBARA, die rust in een capelle,
seer costelyck geciert, in een graff van marmor
steen. Daer worde ons oock getoont een groot
been van Ste CHRISTOFFEL, dat daer lecht in een
altaer, met meer andere heilichdommen. Van daer
gingen wy opten selven dach in een ander clooster,
daer worden ons getoont een tumbe, daer in
besloten was een heylich lichaem van een leeckebroeder,
die seer heylichlyck hadde geleeft, ende
hadde noch niet lange doodt geweest.
Den 14en Junij gingen wy in een jonfferen
clooster, daer worde ons getoont dat lichaem van
de heylighe maeget Ste LUCIA, dat daer noch heel
ende ongequest leyt, hooch ende schoon in een
altaer verheven, aen de zuydzyde van de kercke.
Daer zyn noch veel meer reliquien ende heylichdommen
tot Venedien, die wy niet sien noch visiteren
mochten, omdat ons die tyt te cort was.
VAN DAT TREZOOR OFTE SCHAT VAN VENEDIEN,
DAT IN Ste MARCVS KERCKE
ALDAER BESLOTEN IS(40).
Ten eersten twaliff borstlappen van ducaeten goudt,
bedeckt met paerlen, emoer(41) ende hyacinthen.
Item, acht croonen van ducaeten goudt, groot
ende hoogh een halve voet.
----------
39 Hs. A., jonfer.
40 Hs. A., Van dat Trezoir ofte Schat, dat tot Venedien in S. Marcus Kercke is.
41 Hs. A., Emora. Emeraude, Smaragd of Amethist;
zoo ook Emoraede en Emoradijs, hetwelk volgt.
239
Item, acht agaten, die vier soo groot ende gelyck als kelcken, die ander vier een weinich kleynder, ende zyn gelyck nappen.
Item, 3 eenhooren, die eene van 9 voeten, ende
d'ander twee van 6 voeten.
Item, een pot van carbunckel, groot een mengelen.
Item, een pot van gernaeten, groot ende wyt
anderhalff voet.
Item, een stuk van een emoraede, groot, breedt
ende lanck twee handen(42).
Item, een pot van een stuck van een torkoys,
dick ende hoogh drie vinger breedt.
Item, die hoedt ofte bonette, daermen den
Hartoghe van Venedien mede croont, is niet te warderen: want daer staet in een robyn, die taxeert
is op vyfthien duysent ducaeten, ende een dyamant, gewardeert op acht duysent ducaten; noch
voor ses duysent ducaeten aen peerlen, emoradys
ende saphieren.
Item, een cleyn gouden cruys, daer die titule
ons Heeren in gesneden is, van dyamanten ende
van emoradys, hyachinten ende peerlen, seer costelyck verciert; ende zy seggen, dat hun dat gegeven is van een Hartogh van Burgondien.
Item, acht costelycke steenen, genoemt Balles,
die vier soo groot als ballen, ende d'ander vier wat
minder.
Item, twee schoone wyeroock vaeten van ducaeten goudt, ende twee schoone kelcken van ducaeten goudt, ende veel meer andere cleynodien.
Item, een schoon gouden taeffel van fynen
----------
42 Hs. A., een handt.
240
ducaeten goudt, opdat hoogh altaer in S. Marcus
kercke, ende die taeffel voll(43) verciert met allerleye
costelycke gesteenten, dat het niet te warderen
en is.
Opten 15 dach Junij, dat was des Maendaegs
nae heylich Sacraments dach, op St. Viti et Modesti
dach, voeren wy ut Venedien, met een cleyn
barck, een groote Duytsche myle weegs in zee,
daer ons groot schip lagh, daer wy mede(44) solden
vaeren naer het Heylighe Landt; ende het was een
nieuw karawyel(45), dat noch noyt ter zee hadde
gevaeren.
Den 18en Junij gingen wy ter seyl, inden naeme
onses Heeren JESU CHRISTI, ende quamen
den 18en Junij in een haeven, geheet en Rufigina(46),
ende is een vuyl nest. Daer rust inde kercke dat
lichaem des H. joffers EUFEMIE. Ende leyt hondert
mylen van Venedien. Ende eer wy quamen tot
Rufigina, voeren wy een schoon stadt voorby,
geheeten Parens(47), gelegen in Histria, onder de
heerschappye der Venetiaenen, ende is een eertsbisdomme.
Ende van Parens mach men gaen te
lande in Hungaryen ende andere coninckrycken.
Dat landt, streckende aen de zeecant, is genoemt
Histria, ende streckt aen de stadt, genoemt Zara,
hondert mylen van Parens, ende is een
----------
43 Hs. A., well.
44 H. X., inne.
45 Karawyel of Karveel is een boeijer, een soort van
Portugeesch schip in dien tijd.
46 Rovigno.
47 Farenzo.
241
eertsbisdomme. Ende dat landt, daer wy by henen
voeren, ende lietent aen de luchter handt leggen, heet
Histria, ende streckt aen een stadt, genoemt Zara.
Binnen Zara, in een kercke, leyt die olde SIMEON,
die JESUM inden tempel in syn armen ontfingh.
Ende dese stadt is onder die van Venedien. Die
Coninck van Hungarien heeft daer oock een stadt,
geheeten Scardonia. Item, hier by, weinich achter
het geberchte, heeft die Keyser oock een stadt
liggen, genoemt N. Item, achter Histria heeft de
Keyser een landt leggen, geheeten Fryael(48). Item,
van die stadt Zara, langs by die zeecant, leggen
drie steeden, genoemt Bericka, Trahue ende Spalaty(49),
ende zyn drie bisdommen, ende behooren
onder die van Venedien. Item, voort aen is een
eylandt, Dell genoemt, ende is een goed stadt op
een bergh. Item, noch een eylandt, Lenza(50)
genoemt, ende is een schoon stadt ende een bisdom.
Item, noch een eylandt, genoemt Cursula, ende
is een bisdom; ende alle dees voorsz. steeden zyn
onder die van Venedien. Item, hier naer leyt een
ryck mogende stadt, genaemt Ragusa, leggende
aent geberchte, ende heeft een haeven; dese stadt
wordt geregeert van die gemeente, ende leyt in
Schlavonien, vyff hondert mylen van Venedien,
ende zyn Christenen; ende die Preekebroeders ende
Minnebroeders hebben daer elx een schoon clooster
binnen. Ende, hoewel deese stadt geen Heer en
kennet, nochtans geeft zy den Turck iaerlycx
xxijM ducaeten tot tribuyt, ende oock den Coninck
----------
48 Hs. A., Tyrolis.
49 Trau en Spalato.
50 Hs. A., Leyza.
242
van Hungaryen, om vreede daer mede te houden.
In deese voorsz. haeven waeren wy niet: want wy
goeden wint hadden. Aen Schlavonien streckt
Croatien ende Turckyen. Item, van daer langs,
voort by die zeecant, leyt een stadt, geheeten
Castellana(51), ende is onder den Turck. Item, voort
langhes aen die zeecant leyt een steedeken, genoemt
Kathera(52), ende is een bisdom, onder die van Venedien.
Item, van daer langhs die zeecant leggen
drie steeden, daer die principaele van genoemt is
Budua(53), ende is een bisdomme. Item, van daer
voortaen leyt een stadt, genoemt Antifory(54), ende is
een bisdom, ende is onder die van Venedien. Dat
geberchte heeft die Turck in, ende die zee hebben
die van Venedien in. Hier eyndet Schlavonien
ende begint Albanien.
HIER BEGINT ALBANIEN.
Item, voortaen leyt een stadt, genoemt Dulcymo(55),
ende hoort die van Venedien, ende is een bisdom.
Item, voort by die zee leggen twee steeden, geheeten
Schutery(56) ende Croya, ende zyn onder den Turck.
Item, noch voort een stadt, geheeten Vaelloena
terra firma(57). Item, voort een stadt, genoemt
Zazana(58), ende is dat eynde vander golfen van Venedien.
----------
51 Castelmoro.
52 Cattaro.
53 Badua.
54 Antivary.
55 Dolcigno.
56 Scutari.
57 Lavelona.
58 Saseno.
243
Item, voortaen leyt een stadt ende landt,
genoemt Symera(59), ende dat landt is niet onder den
Turck, noch onder den Kerstenen; ende het zyn
boose menschen(60) op die zee, ende nemen alle menschen,
die zy connen crygen. Item, voortaen compt
men tot Korffoen(61), een stadt, gelegen in Grecien,
acht hondert mylen van Venedien, ende is een
stercke stadt, well bewaert met twee slooten, ende
is onder die van Venedien. Ende Korffoen is een
principaele haeven, daer die pilgroms altyt gemeenlyck
pleeghen aen te vaeren; maer, want wy goeden wint hadden, soo voeren wy voorby, ende
hielden de hooghe zee. Korffona is een
bisdomme(62), 800 mylen van Ragusa voor genoemt. Item,
voortaen leyt een stadt, geheeten Laerta, ende
hoort den Turck. Item, voort leyt een stadt,
genoemt Mafra(63), onder den Turck. Item, voortaen
een eilandt ende stadt, genoemt Fafelonia(64), ende
hoort onder die van Venedien,
Item, den 21en Junij, dat was des Sondaeghs(65)
voor S. Jans geboorte, voeren wy ut die haeven
van Rufigina, ende quamen
den 27en Junij tot S. Eufigina (66), ende wordt gereekent
op negen hondert mylen; ende is een
----------
59 Chimera of Kimaria.
60 Hs. A., luyden.
61 Hs. A., Corfona is Corfu.
62 Hs. A., aertzbisdomme.
63 St. Maure.
64 Cephalonia.
65 Hs. A., des anderen daeghs.
66 Hs. A., Sancten, zoo als het ook zijn moet, en in
ons H. S. eene fout is.
244
principaeïe haeven vande zee, ende is een bisdomme,
ende is onder die van Venedien, maer geeft den
Turck groot tribuyt. Het is vyff of ses jaer geleden,
dat dese stadt groote schaede heeft geleden vande
eerdbevinge: want daer toornen, muyren ende
veele huysen onder die voet zyn neder gevallen.
Item, tegen dese stadt over leyt een slot, genoemt
Castelle Tornoze, ende hoort den Turck toe. Item,
voortaen leyt een stercke stadt, genoemt Arcadia,
ende hoort den Turck toe. Item, daeraen leyt die
stercke stadt Modon, die onder die van Venedien
plach te wesen, dan sy is nu onder den Turck,
ende heeftse binnen corte jaeren in gecregen. Item,
voortaen lecht een stadt, niet verre van Modon,
genoemd Koroen(67), ende is een groote stadt, ende
plach onder die van Venedien te zyn, dan zy is
nu onder den Turck. Item, voortaen leyt een
eylandt, genoemt Serygho, ende daer leggen drie
casteelen langhes den anderen, ende hooren die van
Venedien toe. Op dat selve eylandt woonde
HELENA, doen zy schaeckt worde van PARIS, PRIAMI
zoone, Coninck van Troyen, daer dat groote oorlogh
tusschen den Griecken ende den Coninck van
Troyen affquam, dat thien jaeren duerde, daer
HECTOR van Troyen ende ACHILLES van Griecken,
met veele Edelen, in worden verslaegen, ende
Troyen int leste worde gewonnen ende verdorven.
Item, langs Serygho vaertmen heenen, op die luchter
handt, nae Constantinopolen ende nae Troyen,
ende wy hielden die rechter handt recht ut.
Den 29en Junij zeylden wy van Sancten, ende
----------
67 Koron.
245
quamen des anderen daeghs, in Julio, dat was op
ons L. Vrouwe visitationis dach, tot Candia ofte
Creta, ende is een groote stadt ende eylandt, en de
dat heel eylandt is well 700 Italiaensche mylen
omgaens(68). Op dat eylandt wassen veel costelycke
ende goede wynen, als malvesey(69), muyscatel &c.;
men mach daer een vat van drie amen groot, voll
vande beste malvesy, coopen om vyff ducaeten.
Dese stadt is seer bedorven door groote eerdbevingen:
want de beste ende hooghste huysen, ende
oock een deel van de stadts muyren ende toornen,
syn nedergevallen; ende men mach daer niet hoogh
timmeren, om die eerdbevingen, die daer dickwils
geschieden. Daer is in Candia anders geen
holt, dan cypressen holt, ende men maeckt daer
schepen van cypressen holt. Van Sancten tot
Candien zyn vier hondert mylen, ende Candia is noch
drie hondert mylen aen deese zyde Rhodis. Candia
leyt onder de heerschappye van Venedien, maer zy
geven den Turck jaerlycx acht duysent ducaeten voor
tribuyt. Hier wordt getoont dat hooft van Ste
TITUS, die Sinte PAULUS Apostels discipul was, ende
van hem daer Bisschop ordonneert(70). Item, daer
is oock dat hooft van een heylige jonffrou,
geheeten Sinte BARBARA; niet van die S. BARBARA, die
toe Venedien rust.
Opten vijften dach Julij, dat was des Saterdaeghs(71)
----------
68 Hs. A., ommeganck.
69 Vinum Arvisium, Creticum, Chium, Muskaatwijn,
Wijn van Chios, genoemd naar een uithoek van dit eiland, waar deze druif wast.
70 Deze laatste zinsnede mist uit het Hs. A.
71 Hs. A., des Sondaeghs.
246
nae ons L. Vrouwe visitationis, voeren wy van
Candien nae Cypers(72). Ende tot onsen patroon waeren
brieven gecomen, dat de Meester van Rhodis
aenhielt die schepen, omdat de Meester tydinge hadde,
dat die Turck voor Rhodis wolde; soo was ons
patroon besorcht, datmen syn schip aenholden
soude; waeromme wy voorby voeren nae Cypers,
ende lieten Rhodis op die luchter handt leggen.
Onder weegh voeren wy over een golff, geheeten Sancte
Helena golff; ende men secht, dat het daer seer
sorchlyck plach te zyn over te vaeren, ende veel
schepen vergingen; maer die tyden, doe die heylighe
Keyserinne Sancta HELENA, des Keysers CONSTANTINI
moeder, quam van Jerusalem, ende hadde dat
heylighe cruys gevonden, ende als zy quam op deese
golff, doen was zy in grooten waeternood: want
men secht, dat daer een duyvel(73) plach te holden,
die dat waeter soo verbolgen maeckte; doen wierp
HELENA een naegel van die drie naegelen, daer onse
Heere mede aent cruys was genaegelt, in die golff;
ende nae die tyt ist soo sorghelyck niet geweest;
nochtans mooght ghy het gevoelen, als ghy daer
op comt, ofte als ghy(74) aff vaert, all ist inder
duystere nacht, ofte noch soo still weder. Int voort
vaeren quamen wy in dat eylandt ende coninckryck
van Cypers, ende wy voeren een vervallen stadt
ende haeven voorby, genoemt Baffa, ende voeren
voort by het landt, ende quamen
opten 9en dach Julij in een haeven, gelegen
voor een stadt, geheeten Limis. Ende als wy te
----------
72 Cyprus.
73 Hs. A., inne plach enz.
74 Hs. A., daer wederomme aff vaert.
247
Cypers quamen, was die Ambassaet vanden Turck
daer gecomen, ende eyschte den tribuyt, dat zy
den Soldaen(75) plegen te geven, dat is acht duysent
ducaeten. Item, Cypers is een eylandt, ende oock
een stadt, daerinne leggende, alsoo genoemt. Dit
eylandt is ses hondert mylen ommegancx, ende
leyt rondtomme in die zee; maer 't is van binnen
voll bosschen, wyngaerden ende vruchtbaere platte
landen; daer wassen wynen, die seer slerck zyn,
ende veel suycker, koorn ende alderhande vruchten.
Dit eylandt is voll ryckdommen ende wellusten;
maer daer is een boose quaede lucht. Van Candien
tot Cypers zyn het ses hondert Italiaensche mylen,
dat is van Candien tot Rhodis drie hondert mylen,
ende van Rhodis tot Cyprus drie hondert
mylen.
Den 10en Julij voeren wy van Cypers nae Japhet ofte Joppen, ende quamen
den 12en Julij, dat was op Ste Margrieten avont,
voor Japhet ofte Joppen, ende worpen ons ancker
inde zee voor die stadt, Cypers leyt van Japhet
twee hondert Italiaensche mylen. Terstont heeft
onse patroon booden gesonden tot Jerusalem, om
salve conduct ofte geleyde; ende onse boode heeft
ons terstont wederontbooden, dat alle onse saecken
goed souden worden. Onder dies, eer onse geleydt
quam, is by ons gecomen, in ons schip, die Capitein
van Rama, ende heeft ons aengesecht, dat
wy alle het landt mochten doorgaen, te voet ofte te
----------
75 Soldaan, Soudaan, Soudan, weleer Luitenant-Generaal
van den Calif; — later en nog thans Sultan, hetzelfde als Koning, Vorst of Opperhoofd.
Zie BILD., G.L., in voce.
248
peerde, hoe het ons gelieven solde, ende all
droegen wy golt op ons hoofden, men solde ons niet
beschadigen, noch een quaedt(76) woord geven.
Den 15en dach Julij, dat was op 12 Apostolorum
dach, quam de Vicarius vanden Gardiaen van
Jerusalem, met den Gardiaen van Bethlehem; ende
des selven daeghs, dat was 12 Apostolorum dach(77),
des avonts tot acht uyren, gingen wy ut ons schip
tot Joppen, op dat Heylighe Landt, ende worden
geleydt in een speloncke ofte gat, daer alle die
Kersten pilgroms van older gewoonte in moeten,
daer wy den nacht in bleven, verwachtende ons
geleydt ende ezels. Als ons geleydt was gecomen,
ende die ezels bereyd waren, daer wy mede van
Japhet tot Rama souden ryden, soo reden wy
den 16en dach Julij, toe een uyre naede middach,
van Japhet, ende quamen des zelven avonts
toe acht uyren tot Rama; ende zyn dien nacht
gebleven int hospitael der pilgroms, welcken
hospitael de olde PHILIPPUS, Hartoghe van Burgondien,
daer heeft gecocht tot een herberghe der
Kersten pilgroms.
Opten 17en dach Julij, des avonts, gingen wy
ut Rama, soo verre als een booghe mach schieten,
daer bleven wy des nachts in een huys.
Ende den achtienden dach Julij stonden wy des
morgens vroech inden daegeraedt op, ende reeden
op ezelen nae Jerusalem. Ende als wy by Jerusalem
quamen, soo traeden wy van ons ezels, ende
verwachten daer den Gardiaen van Jerusalem;
----------
76 Hs. A., een leedt woord.
77 Deze herhaling staat niet in het Hs. A.
249
ende als hy daer by ons quam, gaff hy ons die
benedictie, ende ginck met ons opten bergh Syon,
in syn clooster. Wy quamen in dat clooster in
Jerusalem opten dach voorsz., des avonts voorsz.
toe ses uyren; ende daer aeten wy des avonts,
ende rusten dien nacht daer.
Des morgens, den 19en Juiij, dat was op een
Sondach, hoorden wy daer opten bergh Syon alle
gaeder(78) misse, ende deden daer ons maeltyt. Ende
naer die maeltyt dede die eerwaerdige Gardiaen
van Jerusalem ons een deuoot sermoon, dien wy
met grooten innicheyt ende devotien hebben gehoort.
Ende wy zyn noch dien dach in het clooster gebleven.
Den 20en Julij, vroo(79) morgens, gingen wy ut
het clooster, om die heylige steeden te versoecken.
Ende int eerst, gaende duysent voeten van dat clooster,
quamen wy op die sleede, daer die Jooden met
gewelt nemen wouden dat lichaem van onse lieve
Vrouwe, als die Apostelen dat inden daele van
Josaphat ten grave brochten. Van daer nedergaende,
quamen wy totter steede, daer die Apostel
Ste PETRUS bitterlyck heeft geschreyt, als hy Godt(80)
driewerff hadde versaeckt. Daernae gingen wy neder
den wech, daer onse Heere JESUS ginck, doen hy
was gevangen, ende tot ANNAS huys worde geleydt.
Ende wy saegen daer een kercke van ons lieve
Vrouwe, beslooten binnen die stadt van Jerusalem,
ende is een part(81) vanden tempel. In dien
----------
78 Hs. A., alle te samen,
79 Hs. A., vrooch.
80 Hs. A., den Heere.
81 Hs. A., deel.
250
voorsz. kercke is ons lieve Vrouwe opgevoedet ende
gepresenteert, ende daer offerde zy oock haer
eenygen(82) beminden Zoone, op Purificationis dach,
dat is Lichtmisse. Van daer gingen wy voort neder
tot die brugghe, die daer scheydet den dal van
Josaphat ende den dal van Siloe; ende daer is
torrens, genoemt Cedron(83), dat is die revier van
Cedron, daer onse Heere JESUS overgingh. Daer
nae, opgaende een weynich, quamen wy in dat
dorp Gethsemane, daer CHRISTUS syn acht discipulen
liet, ende nam met hem PETRUM, JACOBUM
ende JOHANNEM, doen Hy ginck bidden. Voort
gaende van dese steede drie hondert treden, staet
een suyverlyck boom ombemuyrt. Van daer aen
die rechter handt keerende, is dat graff der
glorioser maeget MARIA; ende eerst quamen wy inde
poorte van het voorsz. graff(84); van daer gaende
inde kercke, ende 48 trappen neergaende, is dat
graff der glorioser maeget MARIA, van witte marmor
steenen gemaeckt, daer worde haer onbevleckte
lichaem vande Apostelen ingelecht; dan 't is nu
leedich: want sy op ten derden dach met lichaem
ende ziele worde opgevoerdt ten hemel; als wy
----------
82 Dit woord mist in het Hs. A., zoo als ook het
woord Purificationis, alwaar alleen staat: op Lichtmisse
dach.
83 Torrens, eene loopende beek. Hs. A., daer is Torrens Cedron, dat es het rivier van Cedron.
84 Hs. A., van daer aen die rechterhant keerende, ende
twaelff trappen nedergaende, quamen wij in die poorte
onser L. Vrouwe graff. Daer gaende in die kercke, ende
noch XLVIII trappen nedergaende, es dat graff der glorioser maeget MARIA, enz.
251
wederomme opgingen, int midden van de trappen,
aen die rechter handt, is JOACHIMS graff, onser liever Vrouwen vaeder. Ende aen die luchter handt(85)
quamen wy aen die voet des berghs van Oliveten.
Ende een weynich den bergh omgaende, gingen
wy neder seven trappen, ende quamen in dat hool,
daer CHRISTUS, seer bedruct wesende, synen hemelschen
Vaeder aenbadt, ende syn sweet is geworden
als bloed. Van daer nedergaende, soo verre als men met een steen werpen mach, quamen wy tot
die steede, daer CHRISTUS syn drie discipulen, als
Ste PIETER, St JACOB ende St JAN, geboodt te blyven, seggende: Blyft hier soo lange(86), tot dat ick
gae ende bidde. Van daer opgaende den bergh
van Oliveten, volnae opt hoogste, daer is die
steede, daer ons lieve Vrouwe plach te sitten, haer
rustende, als zy die heylighe steeden visiteerde(87).
Van daer hooger opgaende, alsmen tweemael met een
steen werpen mach, quamen wy totter steede, daer
CHRISTUS syn discipulen te vooren seyde van die
teyckenen des lesten strengen oordeels ende van
die destructie des stadts van Jerusalem. Dan een
weinich leger is oock die steede, daer CHRISTUS syn
discipulen leerde bidden, seggende: Pater noster;
ende daer omtrent, opten selven bergh, maeckten
die Apostelen het Credo(88), als sy, naer ons Heeren
----------
85 Hier heeft het Hs. A., ende aan die luchter hant es
Sinte ANNEN graff. Daer naer, als wy ginghen tot die
capelle aen die luchter hant, quamen wij aen die voet, enz.
86 Hs. A., ter tyt toe.
87 Visiteren, hetzelfde als bezoeken.
88 Hs. A., het Credo ofte het Gelooff.
252
Hemelvaert, van een souden scheyden(89). Daer nae
quamen wy int hoogste vanden bergh van Oliveten, ende daer is een schoon(90) ronde capelle oft
cleyne kercke getimmert, op die steede, daer
CHRISTUS ten hemel voer; ende int midden van dien
kercke is den steen, daer CHRISTUS op stonde, als
Hy opvoer, in welcken steen men noch bekendtlycken siet die voetstappen ons Heeren(91), dien Hy
daer inne liet, ende besonder(92) van die rechter
voet; ende dees steede is drie mylen van Jerusalem.
Als wy gingen ut die kercke, aen die luchter handt
is die steede, daer ons lieve Vrouwe stondt, doen
CHRISTUS, haer beminde Zoone, op voer ten hemel;
ende op dien steede plach een schoone groote
kercke te zyn, die nu geheelyck is verdestrueerd,
ende daer leggen niet dan alleen vier steenen.
Van daer, een weinich neergaende van den bergh,
aen die luchter handt, quamen wy tot die steede,
daer die heylighe engel openbaerde der glorioser
maeget MARIA, brengende haer een palme, ende
vercondichde haer den dach, op welcken zy soude sterven. Van daer, noch neergaende vanden
bergh van Oliveten, quamen wy tot die steede, daer die kinderen opten Palmdach onse Heere
te gemoete quamen, roepende: Hosanna filio
----------
89 In dit verhaal van de woorden, van daer op aerde
tot souden scheyden, heeft in het Hs. A. eene geheele omzetting van den zin plaats, doch hoofdzakelijk komt het
op hetzelfde neder.
90 Hs. A., suyverlyck.
91 Hs. A., Christi.
92 Hs. A., benaemelyck.
253
DAVID(93); ende van die selve steede siende die stadt
Jerusalem, heeft Hy geschreyt, seggende: Waert
saecke, dat ghy bekenden, zoo zolt ghy oock
schreyen, &c. Vandaer quamen wy wederomme op
die steede, daer CHRISTUS syn discipulen geboodt te
blyven, als Hy ging bidden, daer hier voren aff
geseyt is(34). Van daer gingen wy in dat hoff, daer
ons Salichmaker CHRISTUS worde gevangen(95); ende
dat hoff is noch voll olyffboomen ende vygeboomen.
In dat hoff worde ons oock die steede gewesen, met
een steen geteyckent, daer JUDAS oock stonde, als
hy CHRISTUM met een kusse verriedt. Daernaer,
opgaende naer de stadt Jerusalem, quamen wy op
die steede, daer Ste STEVEN worde gesteenigt.
Doen wy quamen in die stad, door Sinte STEVENS
poorte ingaende, lieten wy SALOMONS tempel staen
aen de luchter handt; ende als wy gingen nae die
eerste poorte des tempels, soo saegen wy aende luchter handt die probaticam piscinam(96), daer St. JOHANNIS int H. Evangelio van schryft, dat die engel
eens des jaers dat waeter plach te roeren, ende wat
siecke dat daer dan aldereerst nae die roeringe in
quam, die worde genesen van wat sieckte dat hy
hadde; deese piscina is seer diep, maer nu droogh,
sonder waeter; ende in deese piscina heeft dat hout
des heyligen cruyces langen tyt gelegen. Van daer
gingen wy twee hondert treden veer, aen die rechter
----------
93 Hs. A. heeft DAVID, en in eene Kantt. ERASMUS
id. CASTALIO Hosanna Davididae.
94 Hs. A., als Hij ginck om te bidden, daer te vooren
aff geschreven is.
95 Deze beide laatste woorden missen in het Hs. A.
96 Bethesda of badwater.
254
ter zyde, ende quamen tot Ste ANNA huys, daer
onse lieve Vrouwe worde geboren. Van daer
gingen wy twee duysent treden voort, ende quamen by PILATUS huys, daer CHRISTUS JESUS worde
gegeeselt, gecroont ende veel versmaedenissen leet.
Item, aen PILATUS huys, over die straet, staet een
steenen brugghe ofte booghe, ende daer stondt
CHRISTUS op, als PILATUS Hem toonde den Jooden,
ende seyde: Ecce homo. Op die selve bergh is oock
een witte breede steen, daer CRISTUS op stondt,
als Hy veroordeelt worde ter doodt. Ende in die
ander zyde van den selven booghe, int west, als men
gaet nae den bergh van Calvarien, zyn drie cleyne
veynsters. Item, HERODIS huys staet van PILATI
huys 40 treden, ter luchter handt omgaende, in
welcken CHRISTUS veel schimp ende spot heeft geleden. Van daer veertich treden gaende, quamen
wy tot die steede, daer ons lieve Vrouwe te gemoete
quam haeren lieven Zoone, als Hy syn cruys droegh,
ende daer viel zy neder, ende wert van haer
selven in onmacht(97). Ende op dese steede hadde
Ste HELENA een kercke gemaeckt, die genoemt was
Sancta Maria de pasma(98), welcke kercke nu geheelyck verdestrueerd(99) ende vervallen is. Van daer
een en vyftigh treden, quamen wy in een scheydwech, daer vier wegen byeen comen, ende daer
is die steede, in welcken die Jooden gedwongen, hebben SIMONEM Cyreneum, dat hy dat cruys achter
JESUM soude(100) draegen. Item, noch weinich
----------
97 De beide laatste woorden missen, in het Hs. A.
98 Elders staat: S. Maria da Spasmo.
99 Hs. A., verdorven.
100 Hs. A., soude helpen.
255
voortgaende, quamen wy tot die steede, daer CHRISTUS
Hem ommekeerde, als Hy syn cruys droegh, ende
sprack die Vrouwen toe, die daer stonden(101), Hem
beschreyende, seggende: Ghy dochteren van Jerusalem, wilt niet schreyen over my, maer over u
ende over uwe kinderen. Daer nae quamen wy
tot VERONICA huys, daer CHRISTUS, draegende zyn
cruys, heeft gedruckt syn aengesicht in VERONICE
doeck(102), dat noch huyden daeghs tot Romen is, in
St JANS de Lateraensche kercke(103). Daer nae quamen
wy in een gewelleft huys, daer wy Ste PIETERS
kercker saegen. Daer van daen weinigh voort
gaende, quamen wy by die tempel des Heylighen
Graffs. Ende als wy quamen voor den tempel, op
die straete des tempels, wert ons geweesen een
steen, op die steede, daer CHRISTUS, draegende zyn
cruys, van cranckheyt ende weemoedicheyt neder
viel ter aerden; in welcken steede wy, oock neder
vallende, baden ende deden reverentie.
Den 21en dach Julij, dat is op S. Maria Magdalena avont, des avonts, worden wy gelaeten in
dien tempel des Heylighen Graves, omme daer te
visiteren die heylighe steeden, die ons alle worden
gewesen van een Minnebroeder des berghs van
Sion, genoemt GABRIEL, ut Hungaryen geboren.
Int eerste quamen wy in een capelle, gewydet in
die eere van onse lieve Vrouwe, in welcken capelle
men vier dingen versoeckt(104): Int eerste, daer nu
----------
101 Hs. A., die daer nae volchden.
102 Hs. A., in een doeck.
103 Hs. A., dat noch heeden ten daege binnen Rome
geasserveert ende bewaert wordt.
104 Versoecken, hetzelfde als bezoeken.
256
het hooge altaer staet, is die steede, daer CHRISTUS
naer syn verrysenisse, Hem aldereerst syn lieve
moeder heeft veropenbaert; ten anderen is in die
selve capelle, aen die rechter handt, een stuck
van de columne, daer CHRISTUS aen was gebonden,
als Hy worde gegeesselt in PILATI huys; ten derden
is in deselve capelle, aen die luchter handt vant
hooge altaer, een oud(105) altaer, daer Sancta HELENA
die helffte van dat heylich cruys settede, twelck
daer bleef soo lange COSDROAS (106), Coninck van Perssien, quam, ende wan Jerusalem, ende nam die
helfte des cruyces voorsz. daer van, ende voerdet in syn landt; daer naer heeft HERACLIUS, Keyser
van Constantinopolen(107), hem verwonnen, ende
dat heylighe cruys wederomme gecregen(108); dit vindet
ghy alles beschreven in die Historie vande verhevinge
des Heylighen Cruyces(109); ten vierden, int midden
van der capelle leyt een ronde marmor steen; op die
steede liet HELENA(110) die drie cruycen leggen op een
doodt lichaeme, opdat zy soo mochte weeten, welcke
dat cruys ons Heeren was: want die twee moordenaers
----------
105 Hs. A., een ander.
106 COSROËS. Vg. HOOGSTRATEN, Algem. Woordenb.,
op het woord HERACLIUS, alwaar dit voorval kort is beschreven.
107 Hs. A., Romen.
108 Hs. A., geconquesteert ende vercregen.
109 Ter dezer plaatse staat in het Hs. A., op den kant:
Vide PETRVM DE NATALIB. de Elevation. S. Crucis.
110 HELENA, gemalin van den Keizer CONSTANTINUS
CHLORUS, moeder van CONSTANTIJN den Grooten, leefde
in de IVde eeuw. Zie HOOGSTRATEN, op het woord
MORERI, op de woorden: Exaltation, Invention de la
Sainte Croix.
257
cruycen ende ons Heeren cruys waeren gelyck, ende worden te samen gevonden; ende als
ons Heeren cruys op dat doode lichaem geleydt
worde, doen verrees dat lichaem. Van daer weinich voortgaende, aen die rechter handt, zyn vier
trappen, ende vierdehalff voeten van de trappen
leyt een marmor steen wit ende rondt, ende heeft
int midden een gat, op die steede daar MARIA MAGDALENA stonde, als CHRISTUS haer veropenbaerde,
naer syn verrysenisse, in de gedaente van een Hoffmeester. Van daer twaleff voeten leyt een ander
rondt steen, op de steede, daer CHRISTUS stond, als
Hy MARIAM MAGDALENAM riep by haer name, ende
seyde: En wilt my niet aentasten. Van daer hondert ende vier voeten, gingen wy drie trappen
neder, ende quamen in een cleyn duysterachtich
capelle, daer een altaer inne is, onder welcken is
die steede, daer CHRISTUS sat, doen syn cruys
worde bereyd, ende dit heet die kercker(111) CHRISTI,
ende daer barnen altyt twee lampen. Van daer
een weinich aen die luchter handt is een capelle
met een altaer, daer een lampe barnende boven
hanget, ende daer is die steede, in welcken die
ghene, die CHRISTUM cruysten, syn kleederen deylden, dat lot daeromme werpende. Van daer
gingen wy in een schoon capelle, onder een
steenrotze gehouuen, dartich trappen diep, ende is
geheeten Ste HELENA capelle; daer sat zy, doe men
dat H. cruys sochte, ende daer plach zy daernae
haer devotie te houden. Van daer gingen wy elleff
trappen nederwaert, ende quamen in een speloncke,
----------
111 Hs. A., gevanckenisse.
258
22 voeten lanck; daer staet, een altaer van marmor steenen, ende daer is die steede, daert heylich
cruys gevonden wordt, ende de naegelen, ende die
doornen croone, ende die speer, daer die zyde
ons Heeren mede worde geopent, welcke daer te
samen hadden gelegen drie hondert ende 7 jaeren
nae die Passie ons Heeren. In desen plaetse ende
staet nu niet dan dusdanigen figuere, daer
drie Lampen voor barnen. Daer nae, als wy wederomme ut dese cuyle klommen, quamen wy by
een altaer, daer een steen onder leyt, op welcken
CHRISTUS sat in PILATI huys, als Hy met die doornen croone worde gecroont, ende daer barnt een
lampe voor. Van daer clommen wy 18 trappen
op, ende quamen opten bergh van Calvarien, daer
ons Salichmaker CHRISTUS(112) om onse sonden worde gecruyst opten goeden Vrydach; ende daer is
----------
112 Hs. A., daer CHRISTUS om onse salicheyt worde
gecruyst.
259
een suyverlycke capelle, daer is dat gat utgehouwen
in een steen, daert cruys in gestaen heeft, ende
is rondt, ende derdehalff span diep, ende een cleyn
span wydt, boven wyder dan beneden. Van dat
gat, acht palmen(113) aen die luchter handt CHRISTI,
als Hy hinck int cruyce, is in een steenrotze die
schoere, die van een schoerde, als doen(114) CHRISTUS sterff int cruyce, welcken schoer is soo
wydt, datter een mensche mach in leggen, ende
is by ses treden lanck. Tusschen dese schoer ende
dat gat, daer dat cruyce in stonde, is die steede,
daer die bedroefde moeder CHRISTI met Ste JOHANNES stonde, doen Hy tot haer sprack van dat
cruyce, ende beval haer Sinte JOHAHNES. Van daer
omtrent twintich palmen, aen die rechter handt,
is een schoon(115) paviment ofte vloer van menigerleye
coleuren(116), op die steede, daer CHRISTUS aent cruyce worde genaegelt. Opt hooghste van den berghe van
Calvarien, by dat gat, daert heylich cruyce in
stonde, als CHRISTUS daer aen hinghe(117), barnen
vyff waskeersen ende elleff lampen. Ende recht boven dat gat hangt eene groote barnende lampe, grooter dan een van de andere(118), ende behalven deese
voorsz. zyn daer noch vyff ende veertich lampen in
de geheele kercke des geberghtes van Calvarien.
Daer nae, als wy neder ginghen van den berghe
van Calvarien, quamen wy tot die steede, met een
----------
113 Hs. A., voegt hierbij: offte hande-breeden.
114 Hs. A., als ons.
115 Hs. A., suyverlyck.
116 H. A,, verve. Verwe.
117 Hs. A., daer aen was hanghende.
118 Hs. A., grooter dan eenich van alle den anderen.
260
witten steen geteeckent, daer die bedroefde moeder
sat, als die Heere CHRISTUS, vant cruyce genomen, doodt in haer schoot wert gheleyt; ende oock
op die selve steede worde Hy gebalzemt van NICODEMUS ende JOSEPHO Arimatheo. Daernae quamen
wy in die capelle des Heylighen Graffs. Dat Heylighe
Graff staet recht tegens dat choor des tempels, ende
over dat Heylighe Graff is een capelle gemaeckt, die
geheel van binnen duyster is, maer daer hangen
veertich lampen in, die se van binnen verlichten,
van welcken vyftien over dat H. Graff hangen.
Die capelle, daer dat Heylighe Graff in staet, is van
binnen gedeelt in drie deelen: dat eerste deel van
den capelle is halff rondt, soo groot, dat daer wel
vyftien menschen mogen in staen; ende daer staet
een viercante steen op die plaetse, daer die engel
stonde, als hy die drie MARYEN aensprack, die opten Paesschendach des morgens quamen tot dat
graff, ende daer barnen vier lampen; daer ut
cruypt men door een seer cleyn leegh deure, geen
vier voeten hoog, ende dan comt men in de speloncke, daer dat Heylighe Graff in staet. Dat Heylich
Graff is acht voeten lanck, ende vier voeten wydt,
ende die speloncke ofte crofte, daert Heylighe Graff
in staet, is acht voeten wydt, ende acht voeten langh, alsoo dat dat Graff soo lange is als die croffte, maer die croffte is vier voeten wyder, dan dat
H. Graff, alsoo datter by vier menschen by malcander
aen die zuyder zyde langes, by dat Heylighe Graff
ende de zuyder zyde ofte muyre des crofftes, mogen
staen; ende als men ut dat oost comt, door die
cleyne deur voorsz., in de crofft, soo staet dat H.
Graff aen der rechter handt, dat is nae die noorder
261
muyr des crofftes(119). Dat H. Graff is van buyten
omme met wit marmor steen bedeckt, maer van
binnen ist een steen, gelyck alst was, doen CHRISTUS daerinne begraven was(120); ende hier hangen negen lampen, die barnen ende dat crofft verlichten:
want in dat crofft en zyn geen vensters, ende
daer en is anders geen licht, dan van die lampen.
Als wy deese heylighe steeden voorsz. in den tempel
hadden versocht, in der nacht, doen bereyden die
Priesters, die in den tempel waeren, haer, om misse
te doen, ende die ander pilgroms, nae dat zy hadden gebychtet, gingen daer ten heylighen sacrament,
dat was op St Marie Magdalene dach; ende als die
misse gedaen waere, gingen wy wederomme ut den
tempel, omtrent tien uyren voor den middach. Item,
int midden des choors in deese tempel leyt een wit
marmor steen, hebbende int midden een rondt gat,
welcken gat, alsmen daer seyt, is dat middelst
van de geheele werelt.
VAN DIE REYSE NAE BETHLEHEM.
Doen wy ut den tempel waeren gecomen, den
23 dach Julij, opten zelven dagh, reysden wy van
Jerusalem naer Bethlehem, welcke leyt opt zuyd,
vyff mylen van Jerusalem, omme daer oock die
heylighe steeden te versoecken, ende als wy quamen
derdehalff(121) myle van Jerusalem, stonde een boom
aen die luchter handt, onder welcken ons lieve
----------
119 Hs. A., off speluncks.
120 Hs. A., wardt.
121 Hs. A., drie.
262
Vrouwe plaegh te rusten, als zy ginck van Jerusalem tot Bethlehem, ofte van Bethlehem nae Jerusalem. Noch een halff myle voort reysende, quamen wy totter steede, twee mylen van Bethlehem,
daer die sterre wederomme openbaerde den heylighen
drie Coningen, als zy reysden ut Jerusalem nae
Bethlehem. Daer nae quamen wy tot die steede,
daer die engel tot den harders sprack, doe CHRISTUS geboren was in Bethlehem: Ick vercondighe u
groote blytschap, want ons is huyden geboren
die Salichmaecker der werelt. Op deese steede heeft
voormaels een kercke gestaen, die nu is vervallen;
van deese vervallene kercke moghen geen Heydenen
door eenige cloeckheyt ofte macht steenen nemen
ofte breecken, sonder consent des Gardiaens van
Bethlehem, ende alle, die dat hun vermeten te
doene, die worden terstont van Godt geplaecht,
alst menichmael is ondersocht(122). Daervan omtrent hondert voeten staet een capelle onder de
eerde, op die steede, daer metten voorsz. engel,
doen CHRISTUS was geboren, [de andere engelen
songen:] Geloovet(123) zy Godt in den alderhoogsten.
Daernae quamen wy tot ZACHARIAS huys, S. JANS
Baptisten vaeder; in welcken huys, als men eerst in
compt, men een weynich opgaet, ende daer nae
gingen wy neder, onder een welffsel, daer staet
een capelle, op die steede, daer MARIA ELISABETH
visiteerde, naerdat zy CHRISTUM hadde ontfangen,
ende daer maeckte zy oock het liedeken: Magnificat anima mea Dominum, dat is: Myn ziele
----------
122 Hs. A., ondervonden.
123 Hs. A., Gloria zy Godt.
263
maeckt groot den Heere. Item, boven int selve
huys is oock een olt vervallen kercke, op die steede,
daer ZACHARIAS eyschte schryfftaeffelen, ende schreef,
seggende: JOHANNES is zynen naeme. Op deese selve
steede worde hy oock vervullet met den Heylighen
Geest, ende maeckte dat Canticum: Benedictus
Dominus etc. Daervan nedergaende, is aen die
rechterhandt een groot gat in een steen, in welcken gat Ste JOHANNES Baptista worde verberget, als
HERODES die onnoosele kinderen liet dooden om
CHRISTUS wille, ende deese steen deede hem selver(124)
open, by miraeckel van Godt. Soo veer van ZACHARIAS huys, als men tweewerff met een booghe mach
schieten, staet een fonteine, daer MARIA ende ELISABETH eerst malcander te gemoete quamen. Twee
boogh schooten van den fonteine voorsz. quamen wy
tot een olde woeste kercke, daer veel ezelen ende
beesten in stonden; ende als wy in de kercke quamen, gingen wy aen die luchterhant well vyff treden
neder, ende quamen op die steede, daer S. JOHANNES
Baptista wert geboren; dese steede is seer duyster.
Vandaer twee mylen, aen die rechterhandt, staet
een toorne, welckers muyren syn vervallen, ende
is des Patriarchs JACOBI huys; daer werde BENJAMIN
geboren, ende daer sterff RACHEL, JACOBS wyff.
Vandaer twee booghs schoot is RACHELS graff,
onder eenen eyckelboom. Daer van daene quamen
wy tot Bethlehem, ende quamen(125) in een bovenmaete schoonen kercke, ende ick geloove niet, datter schooner in Christenryck(126) is, gewyt in de eere
----------
124 Hs. A., doen open.
125 Hs. A., gingen.
126 Hs. A., Kerstenryck.
264
van onse lieve Vrouwe, welcke kercke is twee
hondert ende 28 voeten lanck, ende seven en tachtich voeten wydt; ende daer staen in 44(127) pylaers, van marmor steenen wonderlycke schoon gemaeckt ende verciert; binnen in deese kercke staen
gemaelt seer constelycke ende suyverlycke historiën(128).
Alle die Heydenen ende Saraceenen eeren boven alle
dees kercke te Bethlehem. Om die schoonheyt ende
costelyckheyt deeser kercke, quam hier voormaels
een Soldaen(129) tot deese kercke in Bethlehem, ende
woude die steenen ende pylaers daer ut breecken,
ende brengen tot Babilonien, om hem daer een
palleys van te maecken. Als die werckluyden daeraen begonnen te houwen, ende die Soldaen daer
selver by stonde, soo quam daerut een heele dichte
marmor steen des muyrs cruypen een groot serpent,
ende beet in de eerste marmor steen, daer zy quam,
dat die steen scheurde, ende croop soo voort langs
aen die slechte muyr, ende gaff een yegelyck steen
ofte taeffel een beet, dat zy alle scheurden. Als
die Soudaen dit wonder sagh, soo riep hy syn gebodt weder, dat men niet meer soude breecken,
ende terstont soo verswandt dat serpent, dat men niet
en wiste, waer hy bleeff; waeromme die kercke
noch staet, ende wort seer van den Saraceenen geëert; ende men siet noch huydendaeghs die lyckteeckenen van den lichaeme des serpents op alle
steenen ofte taeffelen, daer zy gegaen heeft, ende
----------
127 Hs. A., XLII.
128 Hs. A., zeer constelyck yeel suyverlycke ende
schoone historiën.
129 Zie noot 75, blz. 247.
265
het schynt recht oftet(130) vant vier verbrandt waere.
Doen wy in deese kercke waeren gecomen, quamen alle pilgroms byeen, ende gingen een processie, om die heylighe steeden daer te versoecken,
die ons alle worden getoont van de Minnebroeders,
daer woonende. Int eerste gingen wy 19 steenen
trappen neder, ende quamen in een capelle, gewydet in de eere van S. JERONYMUS, op welcker
steede de selve JERONYMUS die bybel(131) heeft overgeset ut het Hebreeusch int Latyne. Daerby, in deselve capelle, aen de rechter handt, noch twee trappen nedergaende, is die steede, daer S. JERONYMUS
lange heeft begraven gelegen, eer hy tot Romen wert
gebracht; ende daer staen twee altaers, dat eene
op S. JERONYMUS graff, ende is aen die rechter
handt, als men eerst incompt, ende een altaer aen
die luchter handt. Daer vaste by is de steede, daer
S. EUSEBIUS begraven is, welcke EUSEBIUS was Ste
JERONYMUS discipul; dese voorsz. capelle is onder
een colde(132) steenrotze. Daer nae gingen wy die
voorsz. steenen trappen wederom op; ende als wy
gingen naert choor, soo quamen wy aen de rechter
handt by een altaer, van wit marmer steen gemaeckt, ende onder in dat altaer is een cleyn
veynsterken, ende dat is die steede, daer JESUS worde
besneden. Van daer gingen wy door die pant ofte
inganck des choors; ende in die luchter zyde vant
choor gingen [wy] onder dat choor dartich trappen
neder, ende quamen in een suyverlyck capelle, in
welcken staet een altaer van marmor steen, aen die
----------
130 Hs. A., als offet.
131 Hs. A., die bijbelsche schriftuyre heeft overgestelt.
132 Hs. A., olde.
266
luchter handt, daer onder is een steen(133) gegraven
in een wit marmor steen, ende int midden van die
steene(133) is een ronde hollheyt van swarte marmor
steen, ende daer is die steede, daer CHRISTUS, onse
Salichmaker(134), om onse salicheyt, worde geboren.
Vandaer noch drie trappen nedergaende, quamen
wy op die steede, daer CHRISTUS van syn L. moeder was in de crebbe geleyt; ende twee treden daer
achter is een schoon(135) altaer van marmor steen,
op die steede, daer die heylighe drie Coningen offerden goudt, wieroock ende myrhe; op deese steede
barnen twee lampen, ende op die steede, daer CHRISTUS worde geboren, vyff lampen, ende int midden
van deese capelle zyn twee lampen. Wt dese voorsz.
capelle clommen wy tot een anderweeghe wederomme op, ende quamen in een capelle, gewydt
in die eere van Ste CATHARINA; in deese capelle
worden geabsolveert, ende die Gardiaen van Jerusalem dispenseert, met denghenen, die gelooft
hebben te versoecken die heylighe jonckfrouwe Ste
CATHARINA, opten geberchte van Synay. Doen
wy alle deese voorsz. heylighe steeden, ende noch
veel meer, hier niet beschreven, hadden devotelycken versocht, bleven wy des nachts in den
voorgenoemden kercke, tot des morgens, ende nae
middernacht deden daer veel Priesters misse, die
sommighe op die steede, daer CHRISTUS worde geboren, die sommighe voor de krebbe(136).
Den 24en Julij, des morgens vroo, reysden wy ut
----------
133 Hs. A., sterre.
134 Hs. A., ontbreken deze twee woorden.
135 Hs. A., suyverlyck.
136 Hs. A., ons Heeren.
267
Bethlehem naet oosten, omme meer heylighe steeden
te versoecken. Ende wy quamen op die steede,
daer die engel JOSEPH openbaerde, ende wees hem
den wech, welcke hy reysen soude nae Egypten;
ende daer is een cleyne kercke, die nu bycans(137) is
vervallen. Daernae quamen wy tot een suyverlyck
clloster, dat ten heylighen cruyce genoemt is, ende
wordt van de Griecsche monicken bewoont. In die
kercke van dit clooster, by dat hoogaltaer, is
een gat, ende op die steede is in voortyden een
deel vant heylighe cruyce gesneden. Om dit altaer
hangen vyff lampen, ende als men eerst comt int
choor, zyn daer drie lampen, ende aen die rechter
zyde zyn vyff lampen, ende aen die luchter zyde
vier lampen; die vloer van deese kercke is seer
suyver ende costelyck(138) van witte, swarte ende
roode marmor steenen gemaeckt, ende die steenen
zyn cleyn, ende gemaeckt in de gelyckenisse van
roozen, sterren ende andere fygueren.
Als wy dit hadden gesien, reysden wy wederomme nae Jerusalem. Ende onderweghe saegen
wy dat huys des eerweerdigen(139) SIMEONS, die
CHRISTUM in syn armen nam, doen Hy in den tempel worde geoffert, seggende: Nunc dimittis Domine etc. Als wy binnen Jerusalem quamen, ginck
elck in syn herberghe.
Ende des anderen daeghs, dat was op St Jacobs
dach, gingen des morgens sommige van ons pilgroms in St Jacobs kercke, ende daer worde een
----------
137 Hs. A., by naest.
138 Hs. A., suyverlycken ende reyn.
139 Hs. A., rechtveerdigen.
268
heerlycke misse gesongen, op die steede, daer St
JACOB worde onthooft; ende men vindt daer geen
reliquyen van deese heylighe Apostel; maer zyn lichaem
is met miraeckel transfereert(140) in Hispanien,
ende rust nu binnen Compostelle, int rycke
van Gallicïen.
Opten selven dach voorsz., des avonts als wy ons
avontmael hadden gedaen, reysden wy in dat dal
Syloe, twelcke is aen den bergh van Oliveten;
ende onderwege quamen wy by een reviere(141), die
well 60 mylen vandaer zyn oorspronck heeft,
ende loopt voorby Bethlehem, ende door dat dal
van Hebron(142), ende loopt voorby die steede, daer
St PIETER, den Apostel, syn sonden beschreyde,
ommedat hy CHRISTUM hadde versaeckt, ende loopt
ten laetsten in SALOMONS tempel. Als wy beneden
in dat dal Syloe quamen, ende gingen weynich
wederomme op, doen quamen wy by den acker
Hackeldamach(143), welcke gecocht worde voor die 30 penningen, daer JUDAS CHRISTUM voor vercocht,
tot een steede, daer men die pilgroms soude begraven; drie van deese silveren penningen zyn soo goet
als een ducaet(144). Dese voorsz. acker heeft HELENA Sancta int viercant om bemuyren laeten; ende
boven is het dicht met een welffsell, ende in dat
----------
140 Hs. A., overgevoert.
141 Volgens MUNTINGHE Kedron.
142 In het Hs. A. ontbreken de woorden: ende loopt
voorbij Bethlehem ende door dat dal van Hebron.
143 Akeldama, akker des bloeds.
144 V. D. PALM zegt in zijne Aant. op MATTH. XXVI,
15, dat 30 zilverlingen zoo veel waarde hebben als veertig
onzer guldens.
269
welffte zyn seven ofte negen gaeten, daer men die
doode lichaemen der Kerstenen in werpet(145). Daernae quamen wy op den bergh, tot den steede, daer
die Jooden den Raet hielden, ende beslooten, dat
zy JESUM wilden dooden; ende JUDAS quam daer tot
hun(144) in den Raet, seggende: Wat wilt ghy my
geven, ende ick sal Hem u(145) overleveren. Vandaer gingen wy neder in dat dal, ende quamen by
een boom, met een muyr ombemuyrt; ende daer
heeft voor CHRISTI geboorte een groote boom gestaen;
ende als MANASSES, die boose Coninck, den Jooden
doode, ende alle die goede menschen(147) ende Propheten, die geen affgoden wilden aenbidden, ende
hem tegen stonden in syn boosheyt, soo is die heylighe Propheet EZAIAS geweecken ut Jerusalem, ende
doen hy quam by den boom, doen openbaerde(148) hem die boom, by miraeckel van Godt(149),
ende EZAIAS, die Propheet, croop in dien boom,
ende doen dede hem die boom wederom toe; als
MANASSES, die Coninck, dit verhoorde, geboodt hy,
dat men den boom met ESAIAS, daer hy in besloten was, int midden souden om twee saegen. Vandaer gingen wy aen die luchter handt, soo veer
als men met twee steenen mach werpen, ende quamen by dat badt Sylohe, tot welcken CHRISTUS,
als S. JOHANNES Evangelista schrivet, den blinden,
----------
145 Hs. A., werpt van binnens.
146 Hs. A., hunluyden, uluyden.
147 Hs. A., die vroome ende rechtveerdige menschen
ende die heylighe Propheten.
148 Hs. A., oopende.
149 Hs. A., by Godlycken myraeckelen.
270
die blindt geboren was, seynde(150), seggende tot
hem: Gaet, ende wasschet u in dat badt Sylohe;
ende als die blinde hem hadde gewasschen, doen
sagh hy. Vandaer quamen wy by een klaere fonteine, daer een revier ut loopt, comende in dat badt
Sylohe voorsz. Vandaer twee boogh schoots weegs,
in dat dal Sylohe, onder den bergh van Oliveten,
is die steede, daer JUDAS hem selven verhingh.
Weinich vandaer voortgaende, quamen wy daer
die Propheet ZACHARIAS ende S. JAGOB Apostel, de
Minder, zyn begraven.
Des anderen daeghs, dat was op St Anna dach,
reysden wy nae Bethanien, dat vier mylen van
Jerusalem leyt, achter den bergh van Oliveten;
ende eerst quamen wy tot SIMON Leprosi huys,
daer onse Heere dickmaels plach te eeten; ende in dit huys salffde MARIA MAGDALENA ons Heeren voeten, als Hy daer sat ten eeten, ende zy maeckte
syn voeten nat met haer traenen, ende droogde
dien met haer hayr. Vandaer quamen wy in een
vervallen kercke, ende daer stond noch dat graff
in wit marmer steen, daer LAZARUS vier daegen
doot heeft in gelegen, dien JESUS van der doot wederomme verweckte. Vandaer 2 boogh schoots is die
steede, daer onse Heere sat, doen MARTHA Hem tegemoete quam loopen, seggende: Heere, hadt Ghy
hier geweest, myn broeder hadde niet gestorven; ende deese steede staet een steenworp van MARTHA
huys. Ende by MARTHA huys is een suyverlyck born
ofte put, ut welcken CHRISTUS dickmael plach te
drincken. Twee steenworp van MARTHA huys staet
----------
150 Seynde d.i. zond.
271
MARIA MAGDALENA huys. Daernae gingen wy
wederomme van Bethanien, ende quamen op den
bergh van Oliveten, in dat dorp Bethphage, van
dewelcke CHRISTUS seynde twee discipulen, opten
Palmdagh, in Jerusalem, seggende: Gaet in dat
casteelcken, dat tegen(151) u is. Doen wy dit hadden gesien, reysden wy wederomme naer Jerusalem,
ende lieten aen ons rechter handt leggen, opten
bergh van Oliveten, die kercke ende die steede,
daer CHRISTUS opvoer ten hemel, van welcken hiervoor is geseyt.
VAN DE HEILIGHE STEEDEN, DIE DAER ZYN
OP DEN BERGH VAN SION.
Int eerste, by dat clooster, aen de luchter handt,
is die steede, daer CHRISTUS dickmaels plach te predycken; ende daer leyt een ronde steen, weinich
verheven, op welcke CHRISTUS sat, als Hy plach te
predycken; ende by ses treden vandaer leyt een
ander steen, op welcken ons lieve Vrouwe plach
te sitten, als zy haren beminden Zoone plach te
hooren predycken. Daer een weinich achter is een
deur, ende daerbinnen zyn die graven van DAVID
ende SALOMON, ende andere Coninghen van Israël;
ende deese steede is een deel onder die kercke des
berghs Syon, ende een deel ist buyten; ende de Heydenen laeten geen Christenen(152) in deese steede
gaen. Vandaer quamen wy op die steede, daer dat
Paeschlam worde gebraeden, dat CHRISTUS in syn
----------
151 Hs. A., voor.
152 Hs. A., Kerstenen.
272
avontmael hadde. Vandaer quamen wy op die
steede, daer Ste STEVEN ende GAMALIEL worden
begraeven, doen zy waeren van LUGIAEN???, Priester,
gevonden. Vandaer quamen wy op die steede,
daer die Apostelen vaneen scheyden, ende daer
is nu een hoop steenen. Vandaer gingen wy aen
die luchter handt, naet west, ende quamen by een
groote kercke, die van die Armenien(153) bewaert
wordt ende bewoont; ende hier plach CAYEPHAS
huys te staen, in welcken huys CHRISTUS veel spyts
ende schimp(154) leedt van die Jooden; ende deese
kercke is genoemt Sinte Salvatoris (155). Als men compt
in de poorte, soo is aen de luchter handt een hoff
ombemuurt, ende int midden van dat hoff staet een
cleyn boom; daer die Jooden hun voor warmden(156),
ende daer versaeckte Ste PIETER CHRISTUM, als hy
hem mede by dat vier wilde warmen. In deese
voorsz. kercke, op dat hoogaltaer, leyt die groote
steen, daer men van leest int Evangelie, dat die
drie MARYEN tot malcanderen seyden: Wie sal ons
die steen wentelen van die deure des graffs? Van
dat hoogaltaer vyff voeten, aen de rechter handt,
is een nau(157) duyster steede, daer JESUS worde
ingeset van de Jooden, doen Hy was geslaegen, bespott ende bespogen in CAYEPHAS huys, ter tyt dat
CAYEPHAS ende die andere Oversten der Jooden des
----------
153 Lees: die van die Armeniërs, of van die van Armeniën. De woorden: bewaert wordt, ontbreken in het Hs. A.
154 Hs. A., smaedts.
155 Hs. A., S. Salvators kercke.
156 Hs. A., verwarmden.
157 Hs. A., enghe.
273
morgens opstonden van hun bedden, eade brochten
Hem tot PILATUM; ende deese
steede heet nu die
kercker ons Heeren. Als wy ut die kercke gingen, saegen wy den grooten steen in een hoeck van
een der straeten, op welcken die bedroefde moeder
MARIA stonde, doen CHRISTUS, haer lieve ende beminde Zoone, in CAYEPHAS huys iammerlyck van de
Jooden worde gehandelt(158); daer stonde zy oock,
doen JESUS des morgens ut CAYEPHAS huys tot PILATUM
worde geleyt, opdat zy Hem dan mochte sien.
Daer vandaen gingen wy tot ANNAS huys, daer
CHRISTUS eerst worde geleyt, doen Hy gevangen
was, daer nu een kercke is, totten heylighen Engelen genoemt. Daer dit hoogaltaer staet in deese
kercke, is die steede, daer ons Heere stonde, doen
ANNAS Hem vraeghde van syne discipulen ende van
syn leere. Ende aen die luchter handt, in een
ander capelle, is de steede, daer CHRISTUS stonde,
doen Hy worde geslagen by syn kinneback, van
ANNAS knecht. Vandaer gingen wy tot dat convent der Minnebroederen opten bergh van Sion;
ende by dat convent, op die rechter handt, is die
steede, daer ons L. Vrouwe sterff; ende alle die
Apostelen waren daer op haer sterffdach vergadert;
deese stede is van die poorte des convents veertien
treden. Van deese steede 40 voeten is een muyr,
ende by die muyr is een steen, weinich van die
eerde verheven, ende dat is de steede, daer Sinte
JOHANNES Evangelist plach misse te doen voor
ons lieve Vrouwe. Daernae gingen wy inde kercke
der Minnebroederen, ende daer saegen wy deese
----------
158 Hs. A., getracteert.
274
heylighe steeden. Int eerste, daer dat hooge altaer
staet, dat is de steede, daer CHRISTUS zyn avontmael at met syn Apostelen, ende daer Hy dat
weerdich heylich sacrament eerst insette. Item, aen
die rechter handt, vier treden van dat hooge altaer, is een altaer, op die steede, daer CHRISTUS
syn discipulen die voeten wiesche, ons een exempel gevende, dat wy geerne arme menschen om
Godts wille sullen dienen. Daernae gingen wy
achter dat hoogaltaer, door een poorte, ut die
kercke int convent, ende quamen op een viercante
steede, met steenen gevloert, ende dat is die steede,
daer die heylighe Apostelen ende andere discipulen,
opten Pynxterdach, den Heylighen Geest ontfingen.
Op deese steede hadde de olde Hartogh PHILIPPUS
van Burgondien een schoon capelle laeten maecken,
ende men gingh daer met negen trappen op; maer
die Heydenen hebben deese capelle geheellycken
wederomme affgebroocken. Ende onder deese steede
is een capelle, in welcken die Coninghen ende
Propheten van Israël leggen begraven, daer geen
Kerstenen moeten in comen, als hiervoor is geschreven(159). Vandaer gingen wy int uterste eynd,
opt noord van die trans des cloosters, ende quamen
by een suyverlycke(160) capelle, daer een altaer inne
staet, ende dat is die steede, daer CHRISTUS, opten
Paeschendach, syn Apostelen openbaerde met besloten deuren; ende nae acht daeghen quam Hy
wederomme op die selve steede, met besloten deuren,
ende stont int midden van hun allen, seggende:
----------
159 Hs. A., verhaelt is.
160 Hs. A., schoon.
275
Vrede zy met u. Daernae zeyde Hy tot THOMAS:
Steeckt ut dyn vingeren, ende besiet myn handen,
ende steeckt dyn handt in myn syde, ende zyt niet
ongeloovigh, maer geloovigh. Ende dese heylige
steeden versochten wy alle daeghen: want zy int
clooster ende dichte by het voorsz. clooster gelegen
waeren.
Opten 27en Julij reysden wy van Jerusalem,
om wederom nae huys te reysen: want wy onsen Bedevaert, met die hulpe Godts, hadden volbracht;
ende wy quamen tot Rama, ende bleven daer dien nacht.
Ende des anderen daeghs, dat was den 28en
dagh Julij, reysden wy des morgens vroo acht
mylen, ende quamen by middach tot Joppe ofte
Japha. Ende opten selven voorsz. dach, des
avonts toe ses uyren, gingen wy wederom in ons
schip, achterlaetende dat Heylighe Landt, ende
seylden wederomme naer huys, met vreughden ende
blydtschap, danckende ende loovende Godt almachtig, dat wy onse bedevaert alle tesamen gesont
ende salichlyck hadden vollbracht ter eere Godes(161). Amen.
LEO SIBRANDUS exacte describ. Anno Salutis Humanae 1592(162).
----------
161 Hs. A., ter eere Godes des Alderhoochsten.
162 Hs. A., Anno a nato Servatore nostro, 1592. Slapperterp.
276
Heer HESSEL MARTENA, Ridder, is op dese reyse gestorven int wederkeren, opt eylandt Rhodos,
ende daer begraven, naelatende vier dochteren,
als namentlyck JEL, LUCIA, CUNIRA, ende FOKEL VAN MARTENA. Slapper-terp.
Aldus geeyndiget binnen Franeker, den 24en Julij Anno 1648(163).
----------
163 Deze laatste bijvoeging, van het overlijden van
H. VAN MARTENA, wordt niet gevonden in het Hs. A. Zie
het Voorberigt. In het door mij vergeleken HS., in de
Koninklijke Bibliotheek te 's Hage aanwezig, hetwelk geheel overeenkomt
met dat van den Heer BANGA, door ons
gebruikt, vindt men nog op de laatste bladzijde, boven gemelde laatste bijvoeging, de woorden: Ex aliorum relat...,
welke woorden echter weder zijn doorgehaald, en van later dagteekening schijnen.
Martenastins Franeker
venster gemaakt 1609:
Heer Hessel Martena Rid[de]r
Eerste Fondateur van dit huys
Is gestorve[n] int Eylant Rodes
Anno 1517
Fesit [i.p.v. Fecit!] 1609
>> begin
|
|