>> HOMEpage
R. Ligtenberg - Grafzerken der XVIe eeuw in Friesland |
156 Wie van de Renaissance in Friesland hoort, wandelt in den geest van de kanselarij te Leeuwarden naar het Raad- huis te Franeker; vandaar naar dat te Bolsward; doet nog even de kraak te Oosterend en de Waterpoort te Sneek aan - en is weer thuis. Evenals wie eens gauw zijn aardrijkskundig geheugen omtrent de Alpen wil opfrisschen, den Mont Blanc als uitgangspunt neemt, vandaar op den Pilatus en de Jungfrau stapt, den tunnel door den Mont- Cénis met den Brennerpas vergelijkt - "onderlangs en bovenover" - en tevreden is. Maar langs welken weg is de Renaissance in Friesland gekomen? en in welken vorm? Hoe heeft zij zich daar ontwikkeld? en onder welke invloeden? Nergens, tenzij in Italië en misschien in Noord-Frankrijk, is de Renaissance uitgegaan van de architektuur, maar van de kleinere kunsten. We zullen haar eerste optreden in Friesland óók niet aan raadhuisgevels of stadspoorten moeten zoeken. En een kerkmeubel als de kraak te Oos- terend, van 1554, is als vroegste renaissancewerk moeielijk denkbaar; zóó imponeerend sprak zij nergens haar eerste woord. In onze streken kwam ze zelfs heel bescheiden binnen. Prentjes en kleine sieraden waren haar eerste vehikels. Spoedig grootere gebruiksvoorwerpen, meubelen, gedenk- teekenen. Dàn komt ze in de bouwkunst - eerst in het ornament, daarna in de constructie - te voorschijn. Zóó zal het, grosso modo, ook in Friesland zijn gegaan. |
Iets over Friesche zerken en zerkhouwers. Mededeling van Dr. A.L. Heerma van Voss in de alg. ledenvergadering v/h Fr. Genootschap. Lwd. Crt. 29-4-1940. Iets over steenhouwersmerken in Friesland, door S.J. v.d. Molen. Lwd. Nieuwsblad 10 en 19-6-1933. Franeker stadhuis 1591: GL ... Gerrit Lieuwes, stadsmetselaar HB ... FG ... of EG? DG ... of DC? GL ... PL ... RL ... Rippert L(ieuwes of Lous?) CI ... Claes Jelles, antiekhouwer M.A. Prins-Schimmel, Het stadhuis van Franeker, 1981, p. 26-28 Beschr. grafst. Hallum, door J. Wenningh, overgen. in LC 7-5-1885 | ||
157 Maar de oudste getuigen, zoover wij konden nazoeken, gaan niet verder dan in de dertiger jaren der XVIe eeuw terug. Het zijn eenige hardsteenen grafzerken. Ondanks het lange standhouden der Gothiek - alles in Friesland houdt stand wat er eenmaal stand heeft -, en ondanks het vele, wat, force majeure, door de troebelen op staat- kundig en godsdienstig gebied, 1) reeds in de eerste jaren zelf van de Renaissance moet verdwenen zijn, is het tóch goed mogelijk, dat wij ons vergissen; dat b.v. een ver- scholen kist of kast een ouder dokument oplevert. Doch in ieder geval zal er in Friesland moeielijk iets uit de dertiger jaren ontdekt worden, dat, als deze steenen, zóó vrank en vrij - echt Friesch - de taal der Renaissance spreekt. Bovendien, die steenen dragen een datum, en doen door de signatuur van hun beeldhouwer en de namen der overledenen, terstond nog iets méér dan zich zelf kennen. Eindelijk, en vooral, aan de vroegste sluit zich een geheele serie, tot in de XVIIe eeuw toe, veelal even- eens met duidelijke signatuur van den beeldhouwer en met vasten datum. Zoodat deze zerken een prachtig mate- riaal leveren, om het begin en de ontwikkeling der Renais- sance in Friesland, ten minste voor één bepaald vak der Beeldhouwkunst, te bestudeeren. Literatuur over dit onderwerp is er zoo goed als geen. In het Stadsarchief te Franeker berust een handschrift van 1678, 2) waarin de ligging der graven en de opschriften der steenen, zooals ze destijds in de Martinikerk te vinden waren, vermeld staan - een kataloog door den toenmali- gen koster opgemaakt. In het laatst der vorige eeuw maakte notaris Cannegieter een afschrift; doch na de helft van pag. 5 begon hij een ----- 1) In 1536 kwam Friesland onder Karel V tot eenige politieke rust; maar in 1535 waren de Wederdoopers in Bolsward reeds aan 't beeldstormen begonnen. 2) Franeker Archief, no. 1388. Het zijn 16 bladzijden folio, waarvan er twaalf en een half zijn beschreven. | Afb. 1. Zerk te Jelsum voor Juw Rinsma † 1543 en IJdt Tielens † 1544, door B. G. 1547 (blz. 194). | ||
158 beschrijving op eigen hand, waarbij de genealogie en heraldiek hem blijkbaar het meest interesseerden. 1) In een handschrift der Koninklijke Bibliotheek 2) in het midden der XVIIIe eeuw vervaardigd, staan enkele slechte teeke- ningen van eenige friesche zerken, zonder verdere beschrij- ving. Na dien tijd is ons niets bekend tot 1875, toen de Friesche Oudheden van Eekhoff verschenen, waarin die ijverige zoeker en waardeeringsvolle kenner der Friesche geschiedenis, kunst en folklore, eenige bladzijden ook over deze grafzerken schreef. 3) In 1890 werden ze vluchtig ----- 1) Dit H.S. (onder hetzelfde nummer als het vorige in het Franeker Archief) geeft 89 nummers van zerken, met vermelding- van opschrift en wapens, waaraan genealogische noten zijn toe- gevoegd; daarna volgen 35 nummers van wapenborden, lijkge- dichten, enz. Voor de kunstgeschiedenis heeft het slechts deze geringe waarde, dat het ons zegt, wat oorspronkelijk op som- mige steenen stond, die thans de namen en sterfdata van over- ledenen uit de XVIII en XIX eeuw dragen; daar kon men nl. eerst latijnsche disticha lezen. 2) Drie deelen in folio, gebonden. De volledige titel luidt: Versameling van Tombes, Sepultures, Monumenten etc, in diverse Hollandse kerken geteekend en voorts bijeenvergadert en nagelaten door de WelEdel Gestrengen Heer Mr. Willem Van de Lely, in zijn WelEdelens leven veertig [jaar] Raad en Burgemeester der stad Delft. Te Amsterdam bij Hendrik de Leth in de Visser. Dit laatste zou aan een gedrukt en uit- gegeven werk doen denken. Het H.S. geeft slechte teekeningen en de juistheid der opschriften is ook niet zonder beneficie van inventaris te aanvaarden. Het is vooral van belang door dat het leert, hoeveel er verdwenen is. Van Friesche "tombes, sepul- tures en monumenten" heeft het de volgende teekeningen: "de Terminus of Colom ter Eere van Caspar Robles": de Sepulture van Sternsee-Ropta [te Harlingen en Metslawier] en van George van Espelbach te Harlingen; van Laas Eelema, Schelte Liauckama, Tetz v. Adelen en diens zoon, Tjaling v. Camstra en Tz. van Aebinga te Sexbierum; de tombe van Sicco van Goslinga en Johanna v. Schwarzenberg te Donium. 3) Friesche oudheden, bl. 44--46. Uitgave van het Friesch Genootschap. | Afb. 2. Zerk te Hallum voor Haring van Sythiema † 1557, door B. G. 1552 (blz. 194). | ||
159 gememoreerd door Galland. 1) Twee jaar later wees Mr. Boeles er nóg eens op in het belangrijk opstel, dat ons met den meester der Oosterendsche kraak bekend maakte. 2) Als we nu eenige krantenberichten, naar aanleiding van nieuwe vondsten of opzetting van steenen tegen den wand 3) en eenige regels in tijdschriften erbij voegen - b.v. in het Bulletin v. d. Oudheidk. Bond: dat de leden n.l. de zerken in Franeker bekeken en bewonderd hebben - dan is, bij ons weten, alles genoemd. Een eigenlijke studie is er niet aan gewijd. Het meest - maar dit is ook zéér veel - heeft het Friesch Genootschap ervoor gedaan, door een groot getal dier zerken door bekwame handen te doen afteekenen. Een verzameling gelijk de provinciale atlas in het Friesch Museum bevat, is eenig in Nederland. Het Genootschap liet negen der teekeningen in de Friesche Oudheden in steendruk reproduceeren, om daardoor de aandacht van meerderen in Friesland en Nederland op deze kunstwerken te vestigen. 4) Naar wij vernamen, worden de teekeningen met datzelfde doel ook méér dan eens ten toon gesteld. Dat nu des ondanks, en niettegenstaande de groote be- langrijkheid dezer monumenten voor de geschiedenis niet alleen van de kunst, maar ook van het kostuum in Fries- land, en van de oude Friesche geslachten - niet grondiger en uitvoeriger behandeld werden, heeft wellicht zijn reden gedeeltelijk hierin, dat vele zerken niet meer zichtbaar of toegankelijk zijn, onder vaste vloeren liggen, en men dus ----- 1) Geschichte der Holl. Bauk. und Bildnerei im Zeitalter der Renaiss. enz. IV Buch VII Kap. 2) Bullet. Ned. Oudh. Bond IV, bl. 109, W. 3) De noodkreet van Gustaaf v. Kalcker is middelerwijl zaak- kundig beantwoord door Prof. v. d. Kloès (De Bouwwereld, H Febr. 1914). 4) Hier of daar zal men wellicht nóg wel een afbeelding vin- den; gelijk b.v. den steen te Mantgum voor Seerp van Galama (in den Frieschen Volksalmanak voor 1890) als illustratie bij diens woelig Vetkoopersleven. | Afb. 3. Zerk te Schettens voor Seerp Ockinga † 1551 en Jel Heerema † 1562, door B. G. 1554 (blz. 195/6). | ||
160 evenzooveel malen zijn studie geen andere basis kan geven dan een teekening. Dat heeft zijn bezwaren: het komt vaak op kleine details aan. En nu willen wij op de qua- liteiten van F. Martin, Cannegieter en Heerke Wenning niets afdingen, - dat de signatuur der beeldhouwers op enkele steenen wèl, en op de teekeningen ervan niet te vinden is, bewijst, dat men bij het gezag dezer laatste niet behoeft te zweren. Wij zouden daarom tot deze studie niet zijn overgegaan, als wij in afzienbare toekomst de mogelijkheid hadden zien dagen, dat de verborgen schatten nog eens in het licht zouden worden teruggebracht. Nu dit echter niet zoo is, en het onderwerp toch zooveel belangrijkheid en aan- trekkelijkheid heeft, hebben wij, waar de steenen moeten zwijgen, de papieren laten getuigen. Aan Mr. P. Boeles te Leeuwarden, die ons welwillend alle gevraagde teekeningen ten gebruike toezond, onze oprechte dank. Ook aan Dr. G. Wumkes te Sneek, die, in zijn weinigen vrijen tijd, nog verschillende archieven nazocht om van de hier behandelde beeldhouwers iets meer te vinden. Wat wij aan personalia van Pieter en Jillis Claesz meedeelen danken wij aan hem. Deze voorloopige arbeid - méér pretentie kunnen deze opstellen niet hebben - lijkt ons 't best te beginnen met een geordenden inventaris van het verzameld materiaal. Boeiend is de lectuur daarvan niet; maar men krijgt een overzicht van wat er is. Bovendien kan een belangstel- lende erdoor opgewekt worden om de hier bijeengezette gegevens, ten koste van eenig zoeken, te vermeerderen. Vóór de lijst der zerken 1) die op naam van een beeld- houwer moeten of mogen staan, gaat telkens vooraf wat ----- 1) Wij laten in die lijst de volledige opschriften enz. en zelfs de afmetingen weg; ter zake, thans te behandelen, doen die bij- zonderheden niets af. Een volledige beschrijving van iedere zerk afzonderlijk ligt nog verder buiten ons huidig bestek. Wij ho- pen een en ander bij een latere publicatie te geven. | Afb. 4. Zerk te Nijland voor Sydts van Botnia † 1548 en Bauck van Kamstra † 1547, door Vincent Lucas 1550 (blz. 197/8). | ||
161 wij omtrent diens persoon weten of kunnen gissen. Zeker- heid en mogelijkheid zullen wij steeds duidelijk onder- scheiden. B. G. De eerste ons bekende beeldhouwer is B. G. De man weigert hardnekkig iets meer van zijn naam te openbaren, en de archieven zeggen tot heden nóg minder. Nagler vermeldt eenige monogrammisten, maar van die twaalf (nn. 1850-1862) verschilt de signatuur met die van onzen B. G. en hun zekere of vermoedelijke leeftijd verbiedt ook iedere identificeering. Wij vinden n.l. zijn initialen op een tiental zerken, het eerst in 1537, het laatst in 1565. Van dit laatste jaar dateert de zerk te Bornwerd, bij Dokkum; en is onze meening juist, dat de woorden "aetatis suae 50" betrekking hebben op B. G. die den steen heeft gebeiteld, dan is zijn geboortejaar 1515. 1) Uit het feit, dat zijn zerken alle in Franeker of in den naasten omtrek worden ge- vonden, kan men onderstellen, dat hij in die stad of dicht daarbij zijn werkplaats had; een onderstelling, die in aan- nemelijkheid winnen kan door het onderzoek naar de woonplaats der familiën, die bij B. G. grafzerken voor hun overledenen bestelden. 2) In ieder geval meenen wij, dat, bij gebrek aan meer en betere gegevens, archivalische nasporingen de genoemde tijd en plaats als voorloopig uitgangspunt kunnen nemen. Of B. G. in zijn werkplaats leerlingen heeft gehad? Waar- schijnlijk. In dien tijd leefde nog het Gildewezen. Van Pieter en Jillis Claes zullen wij omstreeks 1600 vernemen, dat zij de meesterproef moesten doorstaan, om in het metselaarsgild te Leeuwarden als "meester harthouwer" erkend te worden. Bovendien, bij de groote productie van B. G. - want onderstaande lijst is verre van com- ----- 1) Zie in de lijst van B. G.'s werken no. XV. 2) De oudste zerken komen daarbij vooral in aanmerking; is eenmaal een naam gevestigd dan volgen de bestellingen ook van verder af. | aantt. bij 161 Benedictus Gerbrants 1547 weesvoogd Lwd. 1551 borg voor Frans Aylva te Bornwerd 1567 in request en schuldbekentenis 1567-'69, '72 gezw. gemeensman 1569 kerkv. St. Vitus 1570 schepen 1571 raadsman 1572 in def. sententieboek O 4; x Anna 1565 ontv. tin, koper en beddetijk 1571 vrijgespr. wegens niet-bet. v. schoenen 1578 weduwe, verk. huis Gr. Kerkstr. | ||
162 pleet - moet men medehelpers aannemen. Tegen de 50er jaren is medewerking van Vincent Lucas niet te loochenen (zie onder bl. 197). Zeker is B. G.'s eigen werk niet van dat zijner onderstelde leerlingen te onderscheiden, en geldt van zijn atelier, wat Hedicke schrijft van Floris' werk- plaats in Antwerpen, een tiental jaren later: "Es ist er- staunlich, dass er seine Gehilfen zu solcher Gesammtqua- lität der Dutzendarbeit emporheben konnte". 1) Ziehier nu de lijst zijner werken, altijd - dat zij ééns voor goed gezegd - voor zoover wij die geven kunnen. I. Franeker (Martinikerk). Zerk voor [Gerrolt van Hee- rema † 1536?] en Luts van Zyaerda † 1.3. 1532. Geen signatuur en geen jaarcijfer. De naam Gerrolt v. Heerema is op den steen zelf niet leesbaar; wij hebben dien ingevuld uit het Fra- neker HS.; bl. 29, no. 24. Geteld van af den Noord- hoek van het koor is deze zerk de eerste in de rij van twee en dertig, die daar is opgesteld. Op den boven- sten zijkant het merk [nr. I]. Teekening in het Friesch Museum 104_11. Waarom wij dezen en den volgenden steen in deze lijst en op deze plaats zetten, zal straks worden ver- klaard. II. Franeker (Martinikerk). Zerk voor Tyalyng van Bot- nya, † 4.11.1533. Deze zerk 230x125 is de laatste in de serie van het koor, staat dus in den Zuidhoek. Boven, op den zijkant het teeken [ merk nr. II]. Teekening in het Friesch Museum 104_12. III. Franeker (Martinikerk). Zerk voor Hilck, Gorolt van Herema's dochter, † 16.4. 1542. Op de banderol, die ge- dragen wordt door de middelste der drie figuren bij de wapenschilden, staat IB G 1539. ----- 1) Cornelis Floris und die Florisdekoration (Berlin 1913) S 120. | aantt. bij 162 Zie Grafschr. Gal.k. Lwd. G66 [merk nr. VII] (primitief "B.G.") zerk voor Hette Dekema † 1522 en Reinsk Camstra † 1549 Lettertype als bij zerk GH HF te Minnertsga koor Wommels. Nog een zerk in BG-stijl, volkomen afgesleten; opnieuw gebruikt voor Ds. Nicolaus Nicoaides † 26-4-1762 HvV Fran. No. 7 Rauwerd. Zerk, 253x143, voor Ada Jonghama, † 23-6-1534. Op pilaren: Ao 1536 HvV Fran. No. 8 Wommels. Zerk voor Foekel Laes Jonghamadr., † 11-10-1535, huisvr. van Docko Walta. In onderrand gemerkt: B [merk nr. VIII] G. Op ornament: 15.37 In vovenrand: Ao ETATIS.SVAE.17 (of 47?) Foto. Franeker. Zerk voor Julius van Bornya, † 13-5-1538, c.ux. Koor. In bovenrand gemerkt: IB 1539 G; lofwerk | ||
163 Of die I een slecht gehouwen F(ecit) is (zie onder bij Bolsward VIII en IX), of een werkelijke J of I? In dit laatste geval, hebhen wij dan met een I(ohan) B(aptist) te doen, die anders kortweg B(aptist) teekent? Of is B. G. aan die misvormde letter geheel onschuldig en moeten wij er een later toevoegsel, een verminking, in zien? Op geen anderen steen hebben wij ze ge- vonden. De steen 169x114 is de 12e in de rij van het koor. Boven, op den zijkant het teeken [ merk nr. III]. Teekening in het Friesch Museum 104_14a en b. IV. Bozum. Van dezen steen ligt een onvoltooide pot- loodschets in het Friesch Museum 360_4. De namen der over- ledenen zijn niet ingevuld. Volgens die teekening, staat boven aan den steen het jaartal 1541; tusschen de figuren bij de wapenschilden de signatuur B. [merk nr. IV] G. Op ornament: P A Het origineel is niet te zien. Daar echter de vol- gende steen aan dezen totaal gelijk is, en Bulk een herhaling in het bekende werk van B. G. anders niet voorkomt, ware een onderzoek ter plaatse dubbel ge- wenscht. V. Hallum. Zerk voor Pieter van Aylva † 1539 en Rixt van Abbinga † 1543. Jaarcijfer en signatuur als boven bij IV is aangegeven. Op ornament: P A Origineel onder de planken. Teekening in het Friesch Museum 214_8. VI. Franeker (Martinikerk). Zerk voor Juw van Dekama † 27.10. 1523 en Catharina Hottingha † 15.5. 1539. Bovenaan ge- merkt: B 1542 G. In het koor no. 21. Op den bovenzijkant [merk nr. VI]. VII. Bozum. Zerk voor Pier en Werp [van] Walta, respectievelijk † 2.10. 1540 en 24.1. 1541. Bovenaan gemerkt: B 1543 G. | aantt. bij 163 wapens: I r. h. Fr. adel.; l. 2 klaverbl. II dubbele adelaar (boven wassenaar?) Psal. 84 QVIS.PRCOR.EST.CVI.NÕ PRAECIDAANT.STAMINA.VERCAE QVEM.NÕ.CORRIPIAT MORTIS.AVARA.MANVS [bij IV:] Foto 1807 Walta; bovenaan [merk nr. VII gespiegeld]; † 1544, 26.3. [bij V:] Zelfde gedicht maar oningevulde wapens! Geen psal. 84 op middenstuk [bij VI:] HvV Fran. No. 9 Witmarsum. Zerk, 271x170, voor Pieter van Aggama, † 24-7-1538, Bauck Syrsma en Inte Eminga; in bovenrand gemerkt: B 1541 G; Foto 1998 [bij VII:] Gen. Jierb. 2 (58), 86 Bozum. Zerk voor Bawck Wnya, † 12-4-1525, vrouw van --, en Jowck Walta, † 24-11-1539, vrouw van Frans Kammingha; 273x160; op bovenzijkant: ...; in bovenrand gemerkt: B 1542 G; Foto 1809 | ||
164 Origineel onder den vloer. Afbeelding in Friesche Oudheden naar teekening in Friesch Museum 360_2. VIII. Bolsward (Martinikerk). Zerk voor Tjerck van Walta † 1522 en Ydt Sjaerda † 1543. Gemerkt, onderaan B 1545 G. Foto 179 Boven de opschriftplaat staat, op den smallen band, die het zerkveld in tweeën deelt, onduidelijk F(ecit) [1] 5....3 (?) - Teekening in 't Friesch Museum; randschrift, jaarcijfer en signatuur weggelaten. IX. Sexbierum. Zerk voor Jel Hettinga † 1543 en Bovenaan gemerkt B.G. Origineel ter plaatse niet gevonden. 1) Teekening in het Friesch Museum 354_10. De tweede naam, vermoedelijk van de(n)gene die de zerk besteld heeft, is niet inge- vuld; maar de bestelling blijkt na 1543 te hebben plaats gehad en te zijn uitgevoerd; wijl de stijl van B. G. eerst na 1547 verandert (zie onder bl. 193, vv.) mogen wij aannemen, dat de steen 250x150 vóór dat jaar gebeiteld werd. X. Sexbierum. Zerk voor Katherin Eelsinghe † Kerstdag 1542 en Kathrina Eelsma † 24.2. 1565. Geen signatuur. Boven: 1544. Op e banderolle: ALTYT.NERSTICH.STRYT; S van STRYT gespiegeld. Indien dit de steen is met het jaarcijfer 1544 (zie noot bij het vorig nummer), dan ligt het origineel nog goed geconserveerd en zichtbaar in de voorkerk. De teekening in het Friesch Museum 354_9 draagt echter dit jaarcijfer niet. Stylistisch behoort deze zerk 226x127 te worden geplaatst vóór of in 1547. ----- 1) Bijzondere omstandigheden verhinderden ons te Sexbierum dien tijd aan het onderzoek der zerken te besteden dien wij wenschten. Zoodoende is het niet mogelijk de onder IX en X genoemde steenen met die der teekeningen te identificeeren. Het jaartal 1544 kan ook op no. IX hebben gestaan, en dan zou de signatuur ons ontsnapt zijn, wat wij toch niet waarschijnlijk achten. In ieder geval hebben wij twee zerken genoteerd in den trant van B. G.; één sterk afgesleten, de andere goed geconser- veerd. Het treinverkeer der laatste maanden heeft een nieuw onderzoek te zeer bemoeielijkt, om dit vóór den druk dezer blad- zijden nog in te stellen. | aantt. bij 164 Dokkum. Zerk voor Syttie van Ailwa, † 4-9-1548, en Luts Minnoltsma, † 23-9-1544; boven gemerkt: B 1546 G | ||
165 XI. Bolsward. Zerk voor ..... † 15 . . en Catharina van Cammingha † 1543. Onderaan gemerkt B 1547 G. Deze steen komt veel overeen met no. VIII en schijnt . naar dat model te zijn besteld. De verschillen betref- , fen details van geen beteekenis. Overigens ook op deze zerk een F(ecit) als op de eerstgenoemde. Foto 174. XII. Jelsum. Zerk voor Juw Rynsma † 16.12. 1543 en Yd Tiellens † 14.3. 1544. Gemerkt bovenaan B 1547 G. Origineel niet te vinden. Teekening in 't Fr. Mus. 201_4a XIII. Hallum. Zerk voor Haring van Sythiema † 22.3. 1557 en Jey Sickinga † 1551. (Andere namen zijn later erop gebeiteld). Geteekend bovenaan B 1552 G. Origineel onzichtbaar. Teekening in het Friesch Museum 214_9a. Volgens die teekening schijnen sterfjaar en -datum der vrouw ook later ingevuld; doch het jaar- cijfer 1552 strookt volkomen met het sterfjaar 1551. XIV. Schettens. Zerk voor Seerp Ockinga er staat: Ockyngha, maar moet zijn Osinga (wapen!) † 1.11. 1551 en Jel Heerema † 4.11. 1569. Bovenaan de signatuur B 1554 G. Teekening in het Friesch Museum 404_2; waar echter de signatuur ontbreekt. XV. Bornwerd. Zerk voor Frans van Aylva † 25.1. 1563 en Rixt van Unia † (1606). Bovenaan geteekend B 1565 G. Onderaan, eveneens buiten de omlijsting, staat: aetatis suae 50. Origineel te Bornwerd bij Dokkum, onder een groot luik, - in stukken. Afbeelding in Friesche Oudheden naar teekening in Friesch Museum 223_2a. Het lijkt ons zeker, dat "aetatis suae jo" betrekking heeft op B. G. Het geboortejaar van Frans v. Aylva [tr. voor 't eerst 1541] is ons niet bekend; maar al ware dit 1513, dan blijft dit nog vóór onze meening pleiten, dat de leeftijd der overledenen, als zij opgegeven wordt, in het grafschrift zelf Wordt ver- meld, in de omlijsting dus, en in dezelfde letters als namen en sterfdata. - Rixt van Unia was in 1565 nog niet overleden, blijkens het niet ingevuld sterfjaar; op haar hebben die woorden dus zeker geen betrek- | aantt. bij 165 Wommels. Zerk voor Johan(na) Walta, † 7-6-1544, huisvr. van Docko Walta; bovn gemerkt: B 1547 G Leeuwarden, Galil.k. (G74). Zerk voor Ritske Boelema, † 1547; bovenaan gemerkt: B.1548.G Minnertsga. Zerk voor Frowck Beyama, †28.7.1547, vrouw van Frans van Hermana; bovenaan gemerkt: B 1552 G; 130x230; Foto 138 Deinum. Zerk voor Siuck Feytsma, † 3.11.1549; in bovenrand gemerkt: B 1551 G (G89) Blessum. Zerk voor Atke Rijnghe (Rinia), † 1.10.1542, huisvr. van Hessel Harmana; in bovenrand gemerkt: B 1551 G; foto Fr. Gen. Wieuwerd. Zerk voor Douwe van Walta, † 24.10.1549 en (Hylck van Dekema), † 15.9; boven gemerkt: B 1551 G [niet Br] nog één, ongesign.? Holwerd. Zerk, overgebeiteld voor de huisvr. van Freerck Jacobs, † 1710, 19 mei; 204x104?; oorspr. Tjessens; boven gemerkt: B 15(5)(0?) G Holwerd. Zerk, 165x95?, voor Jelto, † ..., dr. van Worp Tjessens?; boven gemerkt: G Huizum. Zerk voor Hessel van Abbingha, † 15.4.1550, en zijn huisvrouw Jel van Metselwier, † 27.11.1546; boven gemerkt: (B) 1554 G Leeuw. f2, p. 119: 23 mrt. 1551 Benedictus Gerbandtsz heeft zich borg gesteld voor Frans Aylva te Bornwerd Leeuwarden, Jacob.kerk. Zerk voor Tyets Heringa † 12.12.1556, hsvr. van Ritske Dykstra; onder in het beeldhouwwerk gemerkt: B 1558 G; foto Waaxens W.D. Zerk voor Popke Bonge, † 15.1.1540, en zijn dochter Auck Bonge, † 29.11.1558, huisvr. van Sicco Tziessens, enz.; gemerkt: B 1559 G Warga. Zerk (3,57x2,42 m.) voor Douwo van Jelsama en His van Camstra; gemerkt: B 1555 G (L.Crt. 5.3.1983, p. 10) Dronrijp. Zerk voor Watse van Ockinga, † 31.12.1575, en Wick van Camminga, † 21.7.1598; in benedenrand gemerkt: B 1572 G | ||
166 king. Intusschen zouden wij gaarne ook haar geboorte- datum kennen. Wie kan ons hier den weg wijzen? Bij deze lijst is op te merken, dat de twee eerstgenoemde steenen stylistisch aan B. G. (of diens atelier) toebehooren, zóó duidelijk, dat wij die in de lijst zijner werken moeten opnemen, zoolang ons uit dien tijd geen andere beeld- houwer bekend is, die zulk werk leveren kon. En wij zetten ze vóór den steen van 1539 (no. III) omdat, ofschoon het jaar, waarin de zerk geleverd werd, doorgaans ver- schilt van de sterfjaren die erop vermeld staan, de afstand tusschen 1533 en 1539 toch weer groot genoeg schijnt, om de vervaardiging van 1 en II vóór dit laatste jaar te onder- stellen. Wij dateeren ze dus voorloopig † 1535. - Verder is de lijst ver van volledig. Op verschillende plaatsen in Friesland zagen wij steenen, geheel in den trant van B. G.'s zerken bekapt, maar die zonder signatuur of jaarcijfer en bovendien zóó afgesleten of geschonden waren, dat wij ze als materiaal niet konden gebruiken. Vooral tusschen de jaren 1547 en 1568 moeten, ook om stylistische redenen, zooals later zal blijken, meer steenen door B. G. gebeiteld zijn, dan de eenige ons bekende van 1552 en 1554. (Zie bl. 194 en 195). Een enkel woord over de merken op de steenen. Wij vonden op de eerste zes: no. I: .....; no. II: .....; no. III: ..... = no. I; no. IV en V: .....; no. VI: ..... = no. I en no. III. De beide eerste steenen dragen geen signaturen van B.G. De andere wel. Nochtans verschillen de merken op IV en V met die van III en VI, welke beide met no. I overeen- komen. No. II wijkt van de vijf overige af. Aan een vast B.G.-merk is dus niet te denken. Ook kan men niet zeggen dat, gelijk b. v. later in het zilverwerk, ieder jaar een eigen letter had, zóó, in het steenhouwersvak, ieder jaar zijn eigen merkteeken; want III en VI zijn in verschillende | aantt. bij 166 Leeuwarden, Galil.k. (G91) priesterzerk, bovenaan gemerkt: B. 15.. .G Hilaard. Zerk voor Laes van Heringa † 1571, boven gemerkt: B 15.. G | ||
167 jaren gemaakt. Misschien had in B. G.'s werkplaats de meester zelf en ieder der leerlingen een eigen merk, zoodat, als wij b.v. ..... als het teeken van B. G. zouden aan- nemen, de overige steenen wel door hem ontworpen en geretoucheerd, maar door leerlingen uitgevoerd zouden zijn. 't Ware de moeite waard dat verder te onderzoeken; doch, voorzoover de steenen nog zichtbaar zijn, liggen ze grootendeels met den gemerkten rand in den grond; zoodat wij verder ook geen merken meer opgeven. Vincent Lucas. Deze beeldhouwer, een jonger tijdgenoot van B. G. is niet zoo overbescheiden en noemt ons ten minste zijn naam. De steenen, met dien naam voluit of met de initialen gemerkt, dateeren van 1550-1565. Kramm vermeldt eenige Lucassen (IV 1016, v.v.) maar geen Vincent; Nagler eenige V. L.'s (n.n. 1262-1273) maar geen enkele hunner kan onze Vincent Lucas zijn. Ook Wurzbach brengt geen licht; en de archieven zwijgen tot heden evenzeer over Vincent Lucas als over B. G. Misschien is er toch iets te zeggen. Het Franeker H. S. van 1678 noemt op bl. 9 een grafsteen met den naam erop: Vincent Lucas; achter dien naam een soort vraagteeken, (duidelijk is het niet, noch of het soms van latere hand is) en daarachter het jaartal 1567. Is dit de grafsteen en het sterfjaar van onzen beeldhouwer? Opmerking verdient, dat in het register nergens een datum wordt genoemd, tenzij hier; en het lijkt ons door andere hand geschreven dan de naam. Een tweede gegeven, dat bij verdere nasporingen wel- licht een weg kan wijzen, biedt de preekstoel te Sneek. Blijkens inschrift is die vervaardigd in 1626 door zekeren Bartel Wincents. 1) Een zoon van Vincent? ----- 1) Op de preekstoel staat: Bartel Winsents hefte - 't ge- mackt Anno 1626. | aantt. bij 167 * ca. 1460 Gerbren beeldesnijder aanbreng 1511, won. Minnema-espel; tekent 18.11.1527 obligatie huis 18.3.1534 in test. Pieter Johansz. Auckama x Dieuwer, weduwe 1537, 1538 (recesboek Lwd. p. 1) * ca. 1490 Lucas Gerbrantz., beeldsnijder/hardhouwer, ca. 1518 in kerkrekening Bozum Lucas, beldensnider van Groeninghen, 1537 burger van Emden recesboek Lwd. 1538 (handt. 3-10) weesvoogd Lwd., † vóór 1558 x Trijn, wed. 1578 1098: 1586 Tryn Vincentsdr. weduwe Jan Tysz. * ca. 1525 Anna Lucasdr. x Adr. v. Cronenburch Thonis Lucasz. 1541 Vincent Lucasz. † vóór 1578 Judith Vincentsdr. x Thonis Jansz. broer van Judith † vóór 1578 Vincent Lucasz. 8 febr. 1556 burger van Franeker, genoemd aldaar 1557-'65 x 1? Jel, genoemd Franeker 1560 x 2? 1563/5 Fokel Luytiensdr., dr. van Luytien Tijmens en Meynts Claesdr. Zie: D.J. van der Meer, Vincent Lucasz., in Geneal. Jierb. 1957, p. 39-41 | ||
168 Zeker is wel, zooals later zal blijken, dat deze beeld- houwer omstreeks '50 met B. G. in enge connectie is ge- weest; en wij vermoeden op dien grond en om de topo- grafie zijner zerken, dat ook hij in of bij Franeker heeft gewerkt. Wij kennen van hem eveneens een twaalftal steenen. I. Franeker. Zerk voor Atke Heerema † 2.6. 1533 koor?; Lutz Hoxwier † - vr. v. Hector van Hoxwier . Bovenaan gemerkt V. L. Geen jaarcijfer. Het orgineel staat in het koor, de vijfde in de rij. Luts Hoxwier's sterfjaar is niet leesbaar; waarschijnlijk zal het vóór 1533 zijn, het sterfjaar van Atke Heerema. En omdat wij vóór 1547 geen werk van Lucas ont- moeten - in jaren niet - zetten wij dezen steen vooraan in de lijst, voorloopig aannemend, dat hij vóór 1547 is gebeiteld. II. Deinum. Zerk voor Rioerdt Feitsma † 18.10. 1556 en Tyemck Eminga tot Syrd † 22.10. 1529. Gedateerd 1547. Geen signatuur. Waarom deze zerk aan Vincent Lucas moet worden toegeschreven, zal blijken bij de studie van B. G. (bl. 198). Orgineel tegen den wand der kerk. Teekening in 't Fr. Museum. III. Nijland. Zerk voor Sydts van Botnia † 4.1. 1548 en Bauck van Camstra † 8.3. 1547. Gemerkt, bovenaan, V. 1550 L. IV. Blija. Zerk 303x161 voor Janke van Unema † 13.11. 1540 en Tet van Wyboltsma † 2.10. 1532. Bovenaan: 15 Vincent Lucas 52. Orgineel ning in Fr. Mus. 211_2. Foto V. Ameland (Ballum). Zerk 380x230 voor Witzo van Cammingha † 1552. Bovenaan: Vincent Lucas; geen jaarcijfer. Het orgineel hebben wij niet bezocht; maar het is zichtbaar en in goeden staat. Teekening in het Fr. Mus. 584_8 Wij plaatsen deze zerk voorloopig tusschen 1552 en 1555. Voorl. lijst: 1556. | aantt. bij 168 Tyrsting (Denemarken) Alabaster reliëf (laatste oordeel) 87x58 cm.; onderaan: VL / 1551; DVFries 76 (1996) 75-85 Uttum (O.Fr.) Zerk, 311x165 cm., voor Aeildt Vrese, † 2.8.1542; dodendans (1548); bovenaan gesigneerd: VL Hinte (O.Fr.) Zerk, 257x144 cm., voor Evlke Ripperda, † .3.1547; dodendans; bovenaan gesigneerd: VL Berlikum. Zerk, ... voor Tjerck van Heerma, † 6.6.1655, en Lucia van Walta, † 10.10.1619; boven gemerkt: 15 V [merk nr. IX] L 47; v.d. Meer Burgwerd. Zerk, ?x171, voor ??, † 13.12.1535, c.ux.; grotendeels bedekt; bovenaan gemerkt: V 1550 L; op de Ockinga-grafkelder, zie Voorl. lijst | ||
169 VI. Oenkerk. Zerk voor Aede Eysinga † ? 14.9. 1551 en Tzied Juckama † 14.9. 1545. Bovenaan signatuur Wij schrijven dezen steen aan V. L. toe om de over- eenkomst met de beide voorgaande en dien te Hallutn voor Ruurd Scheltes v. Aebinga (no. XII). Met het oog op de sterfjaren, kan deze zerk eveneens nog v,óór 1555 zijn gehouwen. Origineel zeer afgesleten; teekening in 't Friesch Mus. Foto 1673 VII. Franeker. Zerk voor Gerardus Agricola † 1598. Bovenaan gemerkt: 1555 Vincent Deze steen staat in het koor op de negende plaats; teekening in 't Friesch Mus. Op bovenzijkant: [merk nr. XIII]. Op geen andere grafsteen is de afstand tusschen sterfjaar en jaar van vervaardiging zoo groot. 1599 gekocht voor XL gld. Na de dood van GA als nieuwe steen aangekocht; zie boek van Hallema over Klaarkampster weeshuis p. 31 en 40. Wij hebben van Agricola niet kunnen vinden, dat hij reeds in '55 abt of prior van Klaarkamp was; en alleen in die qualiteit, dunkt ons, kon hij zelf bestellen. 1) VIII: Franeker. Zerk voor Jarich van Dekama † 23.4. 1553 en Catharina van Camstra † 3.4. 1584 (!). Bovenaan 15 Vincent Lucas 54 [merk nr. X]. De 16e steen in de rij van het koor. Teekening Fr. Mus. 104_19 IX. Franeker. Zerk voor Menno van Cammingha † 25.1. 1571 en [Luts van Heerema]. Nauwelijks nog leesbaar, staat bovenaan [15] Vincent Lucas 56 of 50. De 24e in het koor. Teekening in 't Fr. Mus. X. Leiden (Pieterskerk). Zerk 340x225 voor de heeren van Adri- chem c. s.; Floris † 1529; Jan † 1572; Johanna † 1551; Floris' vrouw, Maria v. Poelgeest † 1527; Jans vrouw, Magdalena van Hottinga † 1555. Bovenaan gemerkt 15 Vincent Lucas 56. ----- 1) Wij vestigen de aandacht der beoefenaars van Friesche geschiedenis op no 229 der Cistercienser-chronik, 1 Jan. 1914; (Bregenz. J. N. Teutsch) waarin Klaarkamp en Bloemkamp uit- voerig worden behandeld op grond van het tot heden bekende materiaal. | aantt. bij 169 Dronrijp. Zerk voor Lollo van Ockinga, † 20.9.1520, en Aelcke van Hermana, † 4.10.1556; in de bovenrand gemerkt: 15 VINCENT ... Ao 52 R.E.O. Ekkart, Een 16de-eeuwse Friese grafzerk in Leiden. Antiek XXIX/3 okt. 1994, 20-27 | ||
170 De zerk staat tegen den achterwand van het acade- miegebouw. Teekening op 1/9 der grootte in het Leidsche Stadsarchief. 1) Dat Jans vrouw een Hottinga was, verklaart de bestelling van den steen bij een in Fries- land gevestigden beeldhouwer. XI. Wirdum. Zerk voor Witze Riencks van Camstra † 1555. Bovenaan: 15 Vincent Lucas 58. Origineel niet te vinden. Afbeelding in Fr. Oudh. volgens teekening in 't Fr. Mus. 207_53 XII. Hallum. Zerk van Ruurd Scheltes van Aebinga † 1559 "ende syn wyf Ydt v. Dekema" Bovenaan het jaarcijfer 1555. Op den rechter piedestal leest men: Lucas; op den linker heeft wel Vincent moeten staan. Voorl. lijst 1565. Origineel niet te zien. Teekening in 't Fr. Mus. 214_14a XIII. Franeker. Zerk voor Hero van Ockinga † 1587 en Anna van Dekama † 29.6. 1563. Bovenaan gemerkt V. L. (de V. niet duidelijk meer). Geen jaarcijfer. Het is de zesde steen in de rij van het koor. Wij meenen hem deze plaats in de chronologische lijst te mogen geven; daar de zerken veelal na den dood van de(n) eerstoverledene der echtgenooten besteld werden, zal deze steen niet lang na 1563 gebeiteld zijn en dus chronologisch niet ver van den vorigen af- staan. Teekening in 't Fr. Mus. Ook deze lijst is niet volledig; zoo ligt er te Franeker aan de zuidzijde van het koor bij de absis nog een steen, waarop wij nog flauw 15 Vincent .... aan den bovenrand konden bespeuren, doch die zóó afgesleten was, dat hij ons van V. Lucas' ornament toch niets zeggen kan. Wel- licht ontdekt iemand op zijn tochten door de provincie betere exemplaren, die ons ontgaan zijn; 2) tusschen Wir- ----- 1) Vriendelijk ten gebruike afgestaan door den heer P. M. J. Van Oerle, hoofdopzichter der onderwijsgebouwen te Leiden. 2) Het Fr. Mus. bezit een teekening der zerk voor Frauck Jarichsdr. van Hottinga † 1426, gemerkt Vincent ______; het origineel moet in de Franeker kerk te vinden zijn, doch wij zagen het niet. | aantt. bij 170 ? Witmarsum. Op plaats van signatuur beschadigde dubbele portretzerk, voor Epo van Aelwa † 1557 en Aucke van Sickama † 1575; foto 1974 Franeker. Zerk voor Goffo van Roerda, † 23.4.(1559?); bovenrand: V? L? Franeker. Zerk voor Lutz Stanye († 3.6.1559), vrouw van Jarick van Botnya; bovenaan gemerkt: 15 Vincent Luc.. ..; met charitas; HvV Fran. No. 25 Sneek. Zerk voor Frans van Roorda, † 20.10.1553, en His van Skjaerdema, † 25.5.1555(of 9?); bovenaan gememrkt: 15 Vincent Lucas 60; Belonje 3e ed. p. 77 afb. 26; foto Fr. Mus. 133_8 Sneek. Kinderzerkje voor Imck Douwesdr. van Roerda, † 15.12.1558; bovenaan gemerkt: 15 Vincent Lucas 60 Franeker. Zerk (154x129) voor Frouck Jarichsdr. (van Hottinga), † 1493910, tweede vrouwvantjalling van Botnia; boven gemerkt: Vincent 1561 Lucas; HvV Fran. No. 16; tek. Fr. Mus. 104_9; Foto 702 Bolsward. Zerk voor Tiaerdt van Jongema, † 1557?, c.ux.; portretten, charitas; boven gemerkt: 15 Vincent Lucas 6.; Foto 173 Minnertsga. Zerk voor Hessel van Hermana, † 8.2.1561; dubbele portretzerk; bij de kerkbrand zwaar beschadigd; boven gemerkt: .. ...NCENT LVCAS 6. Aldaar nog een VL, in vele kleine stukken, met jaartal 155.; Foto | ||
171 dum, 1558, en Hallum, 1565, liggen zeven jaren! De steenen te Blija, Hallum en Ballum (Ameland) vertegenwoordigen een eigenaardig soort; de figuur van een Friesch edelman staat er in volle rusting, ten voeten uit, in vrij-hoog relief op uitgebeiteld. Men denkt daarbij aan de zerken te Fra- neker voor Raast en Jan Vervou († 1568 en 1580), te Mant- gum voor Seerp Galama († 1584); doch deze zerken ver- toonen een geheel ander ornament rondom de figuren dan de eerste drie. 1) Andere steenen, als die voor Haye Hol- dinga † 1557 - (eertijds?) in de groote kerk te Leeuwarden 2) - komen stylistisch, met dien te Nijland en te Deinum overeen. Voorloopig achten wij het veilig niet méér te doen dan dit te zeggen. Pieter Dircks. Met dezen naam of met de initialen P. D. zijn ons een vijftal zerken bekend, dateerende tusschen 1561 en 1599. Deze beeldhouwer heeft dus B. G. en Vincent Lucas nog gekend; een nauwer betrekking durven wij nog niet be- vestigen. Personalia ontbreken. De Dirksen, Dircksen, Dirkszen enz. bij Kramm en Wurzbach raken onzen Pieter zeker niet onmiddellijk. Wij kunnen daar nog een Peter Dyrcksz bijvoegen, dien S. Muller in het Buurspraakboek ----- 1) Het jaar 1567 als Lucas' sterfjaar ondersteld, zouden die twee steenen ook lang voor het overlijden van Raast Vervouw en Seerp Galama moeten uitgevoerd zijn. Op zich zelf is dit geen bezwaar om ze aan V. L. toe te schrijven, zooals blijkt uit de zerk van Agricola die in 1555 door V. L. geleverd is, terwijl Agricola pas in 1598 overleed. Bovendien staat op den steen te Mantgum een signatuur, die wij op de litographische reproductie der teekening niet kunnen ontcijferen (origineel is niet te genaken), doch die allerwaarschijnlijkst niet in een V. L. is op te lossen. 2) Origineel niet kunnen vinden. Teekening in 't Fr. Mus. Wel vonden wij een steen voor een Hero van Ockinga (zie bo- ven no XII) zeer afgesleten, doch bepaald Friesch werk. De bovenrand, die de initialen of den naam en het jaarcijfer kon dragen, ligt juist onder het houten beschot, dat het koor van het schip afsluit. | aantt. bij 171 P.D., zn. van Dirck Lieuwes; vgl. def. sent. 12.7.1603, O 10; steenh., gezw. landmeter en burger (1599) x 1. Magdalena Willems x 2. Anna Albertsdr.; wed. 1603 (787/1603), 1612 (1571/1612) Pieter Dirks, hardhouwer. bel. huis Gr. Kerkstr. 1594 gekocht door zijn oomzegger Dirk Lieuwes, hardhouwer (1846/1594), ook al 1591 (1545/1591), 1578 (1975/1578) gezworen landmeter monument voor Anna van O-N († 1588), vr. van Willem Lodewijk, in Gr. Kerk Lwd., gehouywen door Dirck Lieuwes | ||
172 van Utrecht ontdekte 1) waarin hij Ao. 1466 staat vermeld. Maar het nieuwe Künstlerlexicon van Thieme-Becker noemt onzen beeldhouwer, en weet, op gezag van duitsche arche- ologen, van hem te vertellen, dat in den Dom te Bremen eertijds een grafsteen lag, waaruit bleek, dat P. D. wellicht van hollandsche (?) afkomst was! 2) - Zijn atelier blijkt wel in Friesland geweest te zijn, misschien weer in of bij Fra- neker. Wij noteerden: I. Deinum. Zerk voor Hessel van Feitsma 11.4. † 1557 en Luts van Mellema † 25.10. 1580. Bovenaan gemerkt P 1561 D. Origineel tegen den muur der kerk. Teekening in het Friesch Museum 327_7. Grafschr. Men.deel G86, p. 56/7 ill. t/o p. 64. II. Boxum. Zerk voor Worp van Juckama † 9.2. 1560 en Anna v. Mockema † 5.12. 1585. Bovenaan: P 1561 D. Origineel onzichtbaar. Teekening in het Fr. Mus. 326_8 III. Hallum. Zerk voor Gabbe van Scheltema † 1558 en Tets Origineel onzichtbaar. Afbeelding in Fr. Oudh. vol- gens teekening in 't Fr. Mus. 214_12a Nog één aldaar? Wytzo Oetsma (Juckema) † 1565 niet gsigneerd IV. Leiden (Pieterskerk). Zerk voor Claes Alewyn † __ en Anna v. d. Hooghe † 1558. Bovenaan [15 Pieter] Dircks 63. 15 Pieter en het sterfjaar van Claes Alewyn is niet meer te lezen. De stijl laat geen twijfel aan een friesch atelier over; doch zijn aanwezigheid in Leiden kunnen wij niet verklaren; is een van beide echtge- nooten van friesche herkomst of met friesche familiën verbonden? Een slechte teekening van dezen steen, zonder ver- melding der signatuur, in R. J. F. C. Kneppelhout: ----- 1) Bull. Ned. Oudhk. Bond I, blz. 214. 2) E. W. Moes, die voor de vermelding van Pieter en Jellis Claes in dit standdaardwerk zorgde (zie onder), kon die duitsche archeologen "des Besseren belehrt" en een stukje grond voor Nederland in de kunstenaarswereld veroverd hebben. | aantt. bij 172 Jorwerd. Zerk voor Hocko Fons 1558 (Voorl. lijst, Kunstreisb.) Leeuwarden. Memoriesteen kanselarij 1571 (45 gld) Wanswerd. Zerk voor Sipt Ghoslingha, † 7.6.1561, en Paesck (Bauck?) Zyaerda, † 7.6.1561(!); schikgodinnen, all.wapen; boven gemerkt: P D; onder: 1562; Friesch Dagblad 1.7.'82, 19 Harlingen. Zerk voor Aefke Sibrandtsdr., † 6.9.1562, huisvr. van Anne Claesz.; boven gemerkt: P D Mon. Ferw.deel p. 154, ill. p. 187 | ||
173 De gedenkteekenen in de Pieterskerk te Leijden. 1), no. 7. V. Ternaard. Zerk voor Ernst van Aylva † 1627 en IJdt van Heerema † 1596. Onderaan gemerkt Pieter Dirkx 1599. Teekening in het Friesch Museum. Van deze lijst geldt hetzelfde als van de beide vorige, de afstand van 1563 tot 1599 is te groot. Wel laten meer- dere niet gemerkte steenen het auteurschap van P. D. ver- moeden, doch zonder meer gegevens durven wij ze niet in de lijst opnemen. Dat intusschen ook te Bremen een door P. D. gemerkte steen lag, doet den wensch opkomen dat men in Oost-Friesland eens rondzie. De Claeszen. Onder dezen gemeenschappelijken naam zetten wij vier beeldhouwers, waarvan eventueele nadere betrekkingen door latere archiefvondsten moeten vastgesteld worden. Wij kennen als beeldhouwers van zerken in Friesland: Claesz Jansz, Claes Jelles, Pieter Claesz en Jillis Claesz. Van de beide laatsten vond Dr. Wumkes belangrijke bij- zonderheden in het Leeuwarder Archief, die wij aanstonds zullen meedeelen. Wij vestigen vooraf de aandacht op een aantal Claeszen, die allemaal aan skulptuur doen en mogelijk met de Friesche Claeszen in eenig, nog te ont- dekken, familieverband staan. Een Cornelis Claesz (Claes- sone) sneed in 1457 de Koorstoelen der Hyppolituskerk te Delft.2) Claes Claesz komt in de oorkonden als beeld- houwer te Gouda voor in 1491 en 14953); Gerrit Claes ----- 1) Leiden, 1864. Van meer waarde dan Van der Lely's ver- zameling, wat den tekst betreft; doch altijd onbetrouwbaar in de teekeningen. 2) E. Marchal: La Sculpture et l'Orfèvresie belges, pag. 217, bij Thieme-Becker l.c. - (Marchal's gezag noopt tot eenige reserve). 3) Obreen's Archief III. 2. (Ibid.) | aantt. bij 173 Bremen (raadhuis of Dom?). Zerk voor Sixtus à Donia; gemerkt: P D 1594 (zie Vr. Fries 1853, p. 379); Thieme-Becker IX (1913) 325 | ||
174 wordt in 1535 als beeldhouwer te Haarlem vermeld;1) Harmen Claes werkt in 1597 onder Luder van Bentheim aan het Leidsche Raadhuis. 2) Eindelijk is een Aris Claesz in 1633 meester Steenhouwer te Amsterdam, 3) en een Harmen Claes in 1654 stadsbouwmeester te Groningen. *) Van Pieter en Jelle Claes, waarschijnlijk broeders, weten wij iets meer. Het puiboek van het Leeuwarder Archief vertelt, dat aan "Pieter Claes antycksnijder, geboortig van Franeker, ende Tial Eedesdchr, geboortigh binnen deser Steede [Leeuwarden] syn gegundt de proclamaties hunner echte 1609". Die proclamaties zijn, blijkens het Trouw- boek, geschied: 30 Juli, 6 Augustus en 13 Augustus; de datum van het huwelijk zal dus tusschen 13 en 20 Au- gustus 1609 liggen. Volgens het Burgerboek is Pieter in ----- 1) V. d. Willigen: Artistes de Harlem p. 46. (Ibid; aldaar ook in 1520 en 1535 een Jan Claesz.) 2) Bull. Ned. Oudh. Bond, 1908, bl. 18. Thieme-Becker 1. c. noemt verkeerdelijk het Delftsche raadhuis. 3) Zie Weissman in het tiende jaarboek (MCMXII) der Vereeni- ging Amstelodamum: Een Amsterdamsch kunstwerk te Lübeck. Deze Aris Claes brengt ons in kennis met Pieter Adriaensz van Delft en zijn drie broeders Claes, Harmen en Dirck, die, volgens Weissman, allen leerlingen van De Keijzer zijn geweest. Pieter neemt, blijkens het leerlingenregister van het Amsterdamsen Bar- baragild, in 1610 als leerling aan "Pyter Aryans van Syxbyrum in Vrieslandt" en in 1612 "Arent Aryens van Sixbierum in Vries- landt". Deze Arent, zegt Weissman, was blijkbaar een broeder van den vorigen leerling, en "vermoedelijk evenals hij aan den meester verwant". Is dit vermoeden juist dan zijn die vier broe- ders Adriaens (Adryans heet Pieter in het register) ook van Friesche origine. Hun werkzaamheid bepaalde zich niet tot Am- sterdam. Pieter en Claes werkten in 1613 aan de Boterwaag in Nijmegen; Claes in 1612 met De Keijzer aan de bekroning der Lebuinuskerk te Deventer: Aris, een zoon van Claes, teekent met zijn oom Pieter een contrakt :in 1633, over het vervaardigen van een grafmonument in Lubeck. 4) Galland S. 316, bij Th. B. l.c. | Afb. 5. Zerk te Deinum voor Ruurd Feitsma † 1556. Gemerkt met het jaarcijfer 1547. (blz. 198.) | ||
175 het volgend jaar "burger geworden in Leeuwarden", waar hij - zooals uit het Gildeboek blijkt - den 12en Novem- ber nog de meesterproef aflegde en den 16en d. a. v. "voor meester harthouwer" is aangenomen. Jelle werd in 1614 burger van Leeuwarden (Burgerboek). Datzelfde jaar, 9 Juli, verscheen "voor politiemrs sampt olderman en de Ceurmeisters van het metzelers en hart- houwersgilde in persoon Jelle Claeszn van Franequer, Mr. steenhouwer; ende voor meester steenhouwer by het gilde aangenomen, naedat hy den 8en July den behoori. proeff hadde gedaan met expresse belofte omme voorsz. proeff geduyrende de tegenwoordige oldemans enz. uyt d' hant te sullen doen". (Gildeboek). Jelle blijkt dus reeds in Franeker als Meester erkend te zijn geweest, en voor het Leeuwarder gilde een nieuwe meesterproef te hebben afgelegd. De proef is bij hem evenmin als bij Pieter nader omschreven; zij moest "uyt d' hant" gedaan worden; hoe dit precies dient begrepen te worden is ons niet duidelijk. Met betrekking tot deze Franeker Claessenfamilie ver- melden wij nog, dat wij in het HS. van het Franeker archief, bl. 59, onder no. 94 opgeteekend vonden de graf- zerk van Claes Claessen: "Ao. 1545 de 4 September sterf- den eersamen man Claes Claessen, hier begraven". Thans volgen de ons bekende grafsteenen die met hun naam of initialen zijn gemerkt: Claes Jansz. Beers. Zerk voor Hessel Ipma † 24.10. 1557 en Syts Hessels † 27.6. 1561. Signatuur bovenaan: Claes Jansz. Een jaarcijfer hebben wij niet ontdekt. Origineel gedeeltelijk onder dorpel en deur van het torenportaal. Teek. en 't Fr. Mus. 359_4 Claas Jelles. I. Franeker. Zerk voor Rienck van Camminga † 8.3. 1598. Met caritas. Foto 700. | aantt. bij 175 Claes Jellesz., hardhouwer te Franeker, † 4.1.16.., begr. Martinikerk, tr. 1. Siuock P...dr, † 28.2.15.., begr. Martinikerk; tr. 2. (ondertr. Lwd. 14-10) 1598 Maycke Dominicusdr.. Jelle Claesz., geb. Franeker ca. 1585, 1614 burger van Lwd., 1617 stassteenhouwer, 1624 burger-hopman, 1629 gew.-provoost, † vóór sept. 1635, tr. Jancke Schotanus Pieter Claesz., geb. Franeker, antieksnijder en hardhouwer te Lwd., 1610 burger, † 1630/'31, tr. 1. (otr. Lwd. 29-7) 1609 Tialcke Eededr.; tr. 2. Lwd. 27.2.1614 Machtel Ariensdr., die 20.7.1632 hertr. Franeker. Zerk voor Johannes Gerritz. Fogelsang, † 15.7.1573, c.ux.; bovenrand: C.Y; bovenzijkant: ...; HvV Fran. No. 26 († afb.); Foto 700 | ||
176 Gemerkt bovenaan: Claes 16 02 Jelles. Later herbruikt voor de familie Brouwer-Jakles. De steen staat op de twintigste plaats in de rij van het koor. Teekening in het Friesch Museum 104_30. II. Deinum. Zerk voor Ofko van Feytsma † 1613 en Homme van Kamstra † 9.2. 1579 en Siouck van Lijaukema † 16.4.1599. Bovenaan 16 Claes † Ielles 05. Origineel tegen den wand. Teekening in Fr. Mus. 327_8 III. Hennaard. Zerk voor Ruurd van Roorda † 26.12. 1576 en zijn vrouw Doutze 16 Claes Jelles 05. Teekening in het Friesch Museum. Als wij de vervaardiging van den steen te Beers door Claes Jansz. in de zestiger jaren zetten, dan ligt er tusschen dezen beeldhouwer en Claes Jelles de leeftijd eener generatie. Met Cl. Jelles komen wij in de XVII eeuw. Pieter Claes. I. Schettens. Zerk voor Janke van Osinga † 8.6. 1583 en Tiempck van Humalda † 26.5 1575. Onderaan gemerkt P * C. kroontje tussen initialen Geen jaarcijfer gevonden. Daar Pieter eerst in 1610 als meester wordt aan- genomen te Leeuwarden, zal, tenzij ook hij vóór dien tijd in Franeker reeds meester was, de steen niet vóór 1610 gemerkt en vervaardigd zijn. Afbeelding in Fr. Oudh. naar teekening in het Fr. Mus., waarop echter de signatuur ontbreekt. II. Witmarsum. Zerk 233x133voor Aelff van Aggama † 27.1. 1572 en Syt van Aggema "syn suster" † 4.2. 1587. Bovenaan ge- teekend P * C. Geen jaarcijfer. Teekening in het Fr. Mus. 407_8. Foto 1984. - Nopens de dateering zie de aanmerking bij het vorig nummer. III. Weidum wellicht vergissing vgl. aant. op tek. 360_5 en 369_11a. Zerk voor den hopman Titus van Hanngk † 1605 en Bets van Osinga † 16--. Bovenaan: P 1612 C. Origineel niet te zien. Teekening in het Fr. Mus. Blijkens een andere teekening aldaar moet er te | aantt. bij 176 Franeker. Zerk, overgebeiteld? voor Prof.Dr. Nicolaus Arnoldi, † 15.10.1680, enz.; bovenrand: C..ES .....S Minnertsga. Zerk voor Atte van Farnya, † 9.10.1569, en Ansck van Roorda, † 2.12.1588; bovenrand: 16 CLAES * JELLES 02; zie Fr. Volksalm. 1892, p. 182 Franeker. Zerk, gebruikt voor Maria Verkindert, † 15.3.(1606?), huisvr. v. Paulus Ghemmenig; bovenrand: 16 C I 05 Franeker. Zerk, overgebeiteld voor Ds. J.J. Scheltema, † 18.8.1694, enz.; bovenrand: C I Schettens? Paneel met gesneden wapens Osinga en Aggama, 1619; Versl. 1942 Fr. Gen. Oldeboorn. Zerk voor Idtke Regnaerda † -.8.1605, hsvr. van Jelle van Andringha † 30.9.1612; bovenaan gemerkt: (P?) C | ||
177 Bozum een gelijke steen liggen (vgl. B. G. no. IV) alleen het randschrift verschilt: terwijl volgens de zerk in Weidum Titus in 1605 sterft en Bets hem overleeft, is, volgens den steen te Bozum, Bets het eerst gestorven en bleef Titus als weduwnaar achter. Daar een onderzoek in loco zoowel te Bozum als te Weidum tot de pia vota behoort, staat alleen dit zeker, dat Pieter Claes in 1612 een zerk geleverd heeft, met het beeld van genoemden hopman; want dit staat op beide teekeningen. Op gezag van een dier twee is Pieter Claes en zijn steen te Bozum door E. W. Maes aan Thieme-Becker opgegeven (zie Jelle Claes no. II). IV. Weidum. Zerk voor den hopman Viclus [Vtglus = Viglius?] van Hannya en Aelke van Scheltema. Geen signatuur en geen jaarcijfer. Wij kunnen echter tijd en maker op goede gronden onderstellen. Daar de sterfjaren niet zijn ingevuld is de steen besteld en geleverd tijdens het leven van beide echtgenooten, en wel - dat is duidelijk - volgens model van den vorigen steen; want alleen de opschriftplaten geven een klein verschil te zien. Die bestelling zal dus aan denzelfden beeldhouwer gedaan zijn, en door hem in 1612 of kort daarna zijn uitge- voerd. Om deze reden nemen wij dezen steen onder de werken, van Pieter Claes op, en op deze plaats in de chronologische orde. - Teekening in het Friesch Museum. V. Schettens. Zerk voor Sybrand van Osinga † 7.11. 1623 en Atke van Aggema † 16.5. 1619. Bovenaan het jaarcijfer 1621; onder de beelden en boven de cartouche staat in schrijf- letters: Pieter Claes Antick. Origineel, zooals alle hier genoemde steenen uit Schettens, in het middenpad tusschen de banken. Afb. in Fr. Oudh. naar teekening in Fr. Mus. 114e jaarversl. Fr. Gen., t.o. p. 8. Jelle Claes. Zijn steenh.merk [nr. XI] in stadhuis Franeker. I. Franeker. Zerk voor? - Herbruikt voor | aantt. bij 177 Kollum. Zerk voor Hessel van Meck(a)ma(ns), † 17.9.1612; bovenaan gemerkt: 16 PIETER CLAES 15; Monumenten N. Oostergo p. 54, ill. p. 91 Beetsterzwaag. Zerk voor Hepko Fockens, † 29.3.1614; bovenaan gemerkt: P <> C <> Schettens. Zerk voor Anna van Osinga, † 20.5.1613; gemerkt: P C A Schettens. Zerk voor Tialck Dowedr. Poppema, † 31.3.1619, huisvr. van Siourdt Tiercks Hoitinga; gemerkt: P C A Beetgum. Afwerking epitaph Johan O. baron thoe Schwartzenbergh, † 1584; na den dood van Dirck Lieuwes; Gen. Jierb. '57, p. 28 HvV Fran. No. 20 | ||
178 Prof. Joh. van der Waeijen † 9.12.1716. Bovenaan staat Ielle 16(17?) Clases. De twee laatste cijfers niet meer leesbaar. De spel- ling van den naam kan niet verwonderen. In het Leeuwarder Archief vond Ds. Wumkes zijn naam een- maal als Jelles Claessens (18 Nov. 1623) en viermaal als Jelle Claessens (10 Nov. 1627; 11 Nov. 1629; 27 Nov. 1630; 26 Juli 1631). Zie no. II. De steen is de elfde in het koor. II. Sexbierum. Zerk voor Tjaling van Camstra † 1614 en J. van Abbinga † 16 . . Bovenaan: 16 Jillis Claessen 20. Het origineel konden wij ter plaatse niet vinden. Teekening in het Fr. Mus. Deze zerk is - met die van Pieter Claes te Bozum de twee eenige - door toedoen van G. W. Maes bij Thieme Becker genoemd. niet aldaar gevonden Anonymen van wie ons maar één steen bekend is. D 1571 B Deze signatuur staat boven aan de zerk van twee zoons van "Dirck Gouertzoe[n] apteker" te Franeker. (Origineel is no. 3 in het koor; teekening Fr. Mus). H. G. Deze letters staan, de H. links, de G. rechts, op de pilas- ters eener zerkversiering te Metslawier. De steen werd gebeiteld voor Worp v. Ropta † 28.11. 1551 en Wjuck van A- binga † 3.7. 1554. Op de banderol onder schilden leest men rechts anno, links 157.'. Origineel tamelijk afgesleten, Teekening in het Fr. Mus. Foto 890 D. S. 1) Deze initialen vonden wij op een steen te Bolsward, Martinikerk, op den steen voor Hieronymus Walteri † 1594. (Origineel achter in de noorderzijbeuk; teekening in 't Fr. Mus.). Bij Nagler kunnen wij geen nadere kennis omtrent ----- 1) Wij hebben ook aan D (eo) S (acrum) gedacht. De plaats der letters laat die verklaring toe. | aantt. bij 178 Franeker. Zerk voor Jacob van Ghemmenich, † 1.3.1608; bovenaan gemerkt: (16 I)<>C 07 Franeker. Zerk voor Dr. Theodoricus Mantgum, † 29.1.1607, en Tiaecke Eeuwens; bovenaan gemerkt: 16 (I?) C (08?); HvV Fran. No. 19 Bolsward. Zerkje voor (zoon van Johan) van Heerma, † 1607; bovenaan gemerkt: I . C Foto 238 Lutkewierum. Zerk voor Sible Idtsz Reen † 1610; in bovenrand: 16 I C 14 Franeker. Zerk, opnieuw gebruikt voor Judith van der Ley, † 23.1.1719, weduwe Ulricus Huber; bovenaan gemerkt: 16 Ielle Claesses 15 Franeker. Zerk voor (Juw van Botnia, † 28.4.1614) en Fokel van Walta, † 16.10.16..; bovenaan gemerkt: 16 Ielle Claes 17; koor Leeuwarden, Galil.k. Zerk voor Joris Gerrits Camp (G97); bovenaan gemerkt: 16.I.C.20 Franeker. Zerk voor Winandus Velbruggen, † 17.2.1612; onderaan gemerkt: I C HvV Fran. No. 24 Zie ook Minnertsga GH HF 183x315 Hobbe Hermanna Huizum. Zerk voor Hessel Jelgerz. Feytzma † 6.5.1505 en ..... † 4.6.1527; 335x202x22; gemerkt: H G H t los papiertje uitvoerige beschrijving Paleis 1805 Gr. Cons. ee 60, fol. 127v-131v f 42.944.25 GrC 14.3.1806 | ||
179 deze monogrammisten opdoen. Alleen aan D. S. zou bij no. 1374 wellicht mogen gedacht worden. Dezelfde signatuur wordt daar toegekend aan een onbekend beeldhouwer uit de tweede helft der XVIe eeuw; de initialen staan op een portretmedaillon in speksteen, met het omschrift: Otto Graf su Solms und Herr zu Minzenberg. De beide andere monogrammisten verschillen met andere D. B.'s en H. G.'s in wijze van signatuur of in leeftijd. - Ook Wurzbach brengt geen licht. 16 [merk nr. XII] 21. Aldus is bovenaan gemerkt de grafsteen te Oenkerk voor Aede Eysinga † 2 Juni 1619 en ..... (de latere namen zijn in de tweede helft der XVIIe eeuw bijgebeiteld). uit park Heemstra-state Het monogram kunnen wij niet ontcijferen noch in een lexicon vinden. De steen heeft veel overeenkomst met een zerk te Deinum, ongedateerd en zonder sig- natuur, voor Jelger [van Feitsma] † 1620 en Auck van Herema † 1613. Teekening in het Friesch Mus. Monogram LRS? Lou Ripperts steenhouwer? Eindelijk, om de eeuw vol te maken, - de oudste door B. G. geteekende zerk dateert van 1539 - sluiten wij met een steen van 1639. Jacob Douwes. 1633 burger Franeker? Het eenige werk dat wij van hem kennen ligt te Schettens: zerk voor Schelte van Aysma † 23.8. 1637 en Tiempck van Osinga † (11.1.1612). Naam en jaarcijfer staan bovenaan. IACOB DOUWES 1639 Teekening in het Fr. Mus. Het zal menig lezer verrassen, dat nog zooveel materiaal voor een belangrijk hoofdstuk der kunstgeschiedenis in Friesland wordt bewaard. En volledig zijn onze lijsten | aantt. bij 179 Jacob Douwes (zn. van Douwe Isbrandts, molenaar te Franeker) x Aeltie Heinsdr., in acten ald. 1628-'37 J.D. koopt (consent 27.6.1634) huis en loods op de Coornmerckt Zz van Jelle Claesz. c.ux. Oosterwierum. Zerk voor Jacob Pybes Dooma, † 24.12.1627, en Syouck Dircksdr. Fogelsang, † 28.10.1652, enz.; bovenrand: 16 IACOB DOUWES 29 Franeker. Zerk voor Bernardus Schotanus, 5.10.1652; bovenrand: 16 I? D? 27 Franeker. Zerk voor ..... Doma, opnieuwe gebruikt voor Sjoukjen A. Salverda, † 25.9.1778; bovenrand: 16 I D 35 Zweins | ||
180 niet. Ook in de groepeering ontbreekt nog wat: veel zerken die hier niet genoemd worden zijn ons bekend, die zonder twijfel bij een der beeldhouwers thuis hooren; doch zonder méér gegevens dan ons, tot nu toe, alleen de stijlkritiek biedt, is het te gevaarlijk een zerk te verbinden met een naam, die er niet op staat. De groote stylistische gelijkheid tusschen de zerk te Schettens, in 1554 door B. G. getee- kend, en de zerk te Nijland in 1550 geteekend door V. L. (zie bl. 197) maant tot voorzichtigheid. Intusschen mogen wij uit hetgeen voorafging, zoo niet als zekerheid, dan toch als groote waarschijnlijkheid aan- nemen, dat er in de twee laatste derden der XVIe eeuw, in of rondom Franeker een bedrijvig centrum heeft ge- bloeid van een bepaald vak van beeldhouwersarbeid; een centrum, dat pas in de eerste jaren der XVIIe eeuw schijnt uiteengegaan 1) waartoe aanlokkelijker arbeid voor de beeldhouwers, 2) waarschijnlijk ook minder bestellingen aanleiding of oorzaak zullen geweest zijn 3). Een tweede waarschijnlijkheid is, dat tusschen de op- elkandervolgende beeldhouwers een nauwer betrekking heeft bestaan dan die van oudere en jongere tijdgenooten zonder meer; voor B. G. en Vincent Lucas zijn de betrek- kingen, zooals blijken zal, wel zeker (bl. 197). Maar over den aard ervan, of zij eerst als leerling en meester, en daarna als loyale compagnons of als naijverige concur- renten gearbeid hebben - daarover zijn wij te weinig onderricht. ----- 1) Wij zagen de Ariaensen uit Sexbierum naar Amsterdam gaan, waar andere Adriaansen, mogelijk óók uit die streek, reeds meester waren; Pieter en Jelle Claes gingen naar Leeuwarden. 2) In de XVIIe eeuw kunnen renaissance beeldhouwers overal van renaissance-architekten opdrachten krijgen. En in wat wij de sepulchrale skulptuur kunnen noemen, worden minder zerken en meer epitafen en tomben besteld dan vroeger; epitafen vooral. 3) Feitelijk althans hebben wij, in Friesland, na de Claeszen, geen zerkskulptuur gezien, die, als vóór dien tijd, zoo kenmer- kend zich onderscheidt van die in andere Nederlandsche gewesten. | Afb. 6. Pieterskerk Leiden: zerk voor Claes Alewijn en echtgenote | ||
181 Eindelijk, en dit hopen wij in de volgende bladzijden duidelijk te maken, kan men in hetgeen thans vóór ons ligt, stylistisch drie tijdperken onderscheiden. Het eerste van 1535-1550; hierin is B. G alléén aan het woord. Het tweede van 1550-1565; B. G. verandert van "richting"; Vincent Lucas treedt op den voorgrond. Het derde van 1565 tot in het begin der XVIIe eeuw, waarin Pieter Dirks en de Glaeszen hun steenen beitelen. In het eerste tijdperk spreekt de Renaissance Italiaansch; meer bepaald: het florentynsch dialect; in het tweede en derde is de taal Vlaamsen, doch met verschillend accent: in het tweede n,!. is het méér - niet uitsluitend - de taal van Colijn en Floris; in het derde meer - niet uitsluitend - die van Vredeman. De grenzen der drie perioden zijn natuurijk in ronde cijfers gegeven. 1535-1550. B. G. Als voorbeeld van B. G.'s werk vóór 1550, en daarmee van het karakter der Renaissance op de grafzerken in Friesland gedurende de eerste periode, nemen wij, ter be- schrijving, den steen der heeren van Walta te Bozum, wijl die in de Friesche Oudheden afgebeeld en daardoor onder het bereik is van meerderen. Binnen een rechthoekige omlijsting met opschrift in Gothische letters, aan eiken hoek onderbroken door een vierpas, die gevuld is met wapenschilden, zien wij het veld van den steen door een horizontalen smallen band in twee vakken verdeeld, het kleinere onder het grootere. Dit laatste wordt ingenomen door breed en sierlijk uit- gewerkte heraldische motieven: twee alliantiewapens, rechts, dat van den man, in grond- vorm een taartse met uitgebogen punt en sterk uitgeschulpte randen; links, dat der vrouw, ruitvormig; gehouden door twee staande en gekleede figuren, rechts | 182 een mannelijke, links een vrouwelijke; tusschen beiden een naakte zittende putto; gedekt door een open vizierhelm met helmteeken en helmkleeden, die, in akantusranken opgelost, met de C of S spiraal als grondvorm, symmetrisch naar elkander toe of van elkander afgewend, het geheele vlak overdekken. Dit geheel wordt ingesloten door twee balusterzuilen, die half uit de omlijsting te voorschijn komen en op hun ka- piteelen een verhoogden en gebroken rondboog dragen: een platten uitgegroefden band (z. g. sleuf band) met recht- hoekige blokjes versierd. Onder het gebroken middenge- deelte zien wij een gevleugelden cherubijnenkop op een vogellijf, waaruit zich symmetrisch rankornament ontwik- kelt. De sleufband wordt over- en ondersneden door een tweeden, aan den eersten gelijk, maar in omgekeerden stand. In de zwikken bewegen zich naaktfiguurtjes tusschen de ranken. Het onderste vak wordt gevuld door een in grondvorm rechthoekige, doch aan den omtrek telkens uit- en omge- schulpte plaat, die, geflankeerd door twee balusterzuiltjes, half uit de omlijsting tredend, een latijnsch opschrift draagt in romeinsche kapitalen. Tot 1547 verschillen de steenen van B. G. van dit exem- plaar te Bozum slechts in détails; zoo zien wij geen boog op de zerk van Hulck van Heerema; geen verdeeling van het veld op die van Jan Rinsma, noch figuren die de schilden houden; op andere ontbreekt de derde figuur tusschen die beide in; de zerk van Luts v. Zjaerda wordt, door een derde balusterzuil in het midden, ook in de lengte in tweeen gedeeld; op de beide steenen te Bolsward is, naast de omlijsting, een smallere versierde rand gelegd; en op geen zerk is de vorm der balusterzuilen en de op- schriftplaten gelijk aan dien op een andere. Maar in hoofd- zaak zijn al die steenen gelijk en voor B. G.'s eerste pe- riode kenmerkend: de omlijsting met opschrift en de vier- passen in de hoeken; de balusters naast de lijst en daar- | ||
183 tusschen, als schijnbaar niet te ontberen "pièce de milieu", de alliantiewapens met helm en helmteeken in breed-uit geteekende, als akanthus behandelde, lambrequins. Op 't eerste gezicht doen die lambrequins nog al gothisch. Doch nader bekeken, heeft de gothiek op al die zerken maar een zeer kleine plaats. De omlijsting met haar go- tische letters en vierpassen behoort nog aan haar; de vroegere gothiek zou in de vierpassen echter geen schilden gezet hebben maar de symbolen der evangelisten. In het veld herinnert de lijn en het samenstel der bogen nog eenigszins aan gothische traceeringen en zou ook de ras- echte Renaissance den akanthus misschien tot nóg meer rank- dan bladwerk hebben gevormd, maar zij beheerscht het motief toch reeds door de symmetrische behandeling van het geheel en der afzonderlijke partijen 1); zij speelt er verder vrij doorheen met haar putti en naaktfiguren, haar aan koorden met kwasten opgehangen, medaillons en schilden, haar, tot maskers uitgewerkte blad- randen (II), fantastische apen (II) en steltpootige vogels (XII); haar schild- houders (passing); en sterk spreekt zij zich uit in de vor- men der mannelijke schilden,2) der balusters en der op- schriftplaatsen. Heel de bewerking dezer steenen is zuivere vlakversie- ringskunst. Geen architektuur met perspektieven; geen ----- 1) Men zou kunnen zeggen dat de helmkleeden van B. G. aan déze zijde staan van den overgang tusschen laat-gothiek en re- naissance, waarvan Hedicke schrijft: Die Spätgotik findet das Uebergangselement vom gotischen Ast- und Rankenwerk zur Abeske in der rhythmischen Bewegung: die barocke Bewegungs- tendenz wird in die reguiarisierte Bahn der Renaissance geleitel". Hedicke noemt gotischen "Barock" ongeveer die vormen der late gothiek, welke niet geometrisch te construeeren zijn. 2) De onsymmetrische taertse, die in het XV eeuwsche gothi- sche ornament het symmetrisch schild verdrongen had, verschilt nog veel van de mannelijke schilden bij B. G., die renaissance vormen vertoonen. | 184 figuren, die, op hoofdgestellen of in nissen, als vrijstaande beelden moeten "doen", zooals wij op latere zerken, van B. G. en die na hem komen, zuilen aantreffen. Overal blijft het vlak bewaard, en nergens zal het zeer lage relief, ook der balusters en figuren, het karakter van een ver- sierd vlak komen storen. Dadelijk denkt men aan de prentjes van dien tijd -- modellen voor ingelegde lijsten of tafelbladen, voor uitgestoken paneeltjes van luxe meu- belen, of ook louter artistiek tijdverdrijf van een kunstenaar, die zijn "Lust zu fabulieren" eens vieren wou, alleen tot eigen, genoegen en verzet. Zóó sterk is die prent-indruk, dat men, bij de van zelf rijzende vraag waar B. G. dat orna- ment vandaan heeft, niet naar uitgevoerde ontwerpen in hout of steen gaat zoeken, maar terstond naar de gra- vuren zelf. Gelukkig wijst B. G. in dien chaos eenigszins den weg: naar de Noord-Italiaansche ornamenisten van omstreeks 1500. Want wie de stoeten der toenmalige menigvuldige Triomfi, der allegorische vooral, voorbij ziet trekken, of ook maar vluchtig de bizarre planetenikonographie dier dagen be- kijkt, bemerkt onder de drukke menigten terloops al een neef of nicht dier vlugge, hupsche figuren, die op de zerken van B. G. de wapenschilden heffen. Maar hun bloedeigen broers en zusters zal hij vinden, die in Delaborde 1) de gravuren opslaat uit het Quadriregio, dat in 1508 te Flo- rence verscheen, of naar de engelen ziet, die op het titel- blad van het Libro de fructi della Lingua, eveneens te Florence in 1494 gedrukt, de mandorla dragen. Men zie ook in de Florentiner Zierstücke der XVe eeuw 2) het ver- ----- 1) H. Delaborde: La Gravure en Italië avant Marc-Antoine, 1452-1505 (Librairie de l'Art, Paris. London. s. d.) De bedoelde gravuren uit het Quadriregio del Decorso della Vita hurnana vindt men afgebeeld p. 210, ss.; die uit het Libro de fructi della Lingua p. 214. 2) Florentiner Zierstücke im Kupferstich aus dem XV Jahrh Graphische Gesellschaft X Veröffentlichung (Berlin 1909). | ||
185 liefde paar, dat elkander ballen toewerpt (Abb. 2), het dansende paar in een krans van musiceerende putti (Abb. 7), Judith (Abb. 14), de twee knielende krijgers, die in een schild het beeld der Hoop vertoonen en dat beeld zelf (Abb. 16), Jason en Medea, die boven een wapenschild een vaas ophouden (Abb. 18) en men zal de Noord-Italiaansche, meer bepaald: de florentijnsche afkomst onzer Friesche schildhouders niet meer kunnen betwijfelen - De kostuums mogen iets in detail verschillen, zij behooren kennelijk tot dezelfde, niet al te rijke, garderobe; bestaan uit dezelfde stukken, maar worden in andere combinatie gedragen. - Ook het heffen der schilden blijkt slechts een gelukkige variatie op een herhaaldelijk gegeven motief: de knielende krijgers, Jason en Medea, de engelen met de mandorla gaven het voorbeeld.l) - Alleen bemerkt rnen bij B. G. meer losheid en zwier; wèl eischt reeds het schildheffen een vrijer stand, een breeder armgebaar; doch men zie eens de houding der florentijnsche gelieven bij het balspel - wat staan die onnatuurlijk stijf. Er zijn bij de Italianen an- dere, lossere figuren zeker! Maar hoe waaien op de friesche zerken de mantels en gordeleinden, hoe fladderen de haren, hoe krullen de rokken springend op, hoe getuigt heel de stand van voeten en beenen van een plotseling gestuiten loop - 't is of van rechts en van links die jongens en meisjes elkander tegemoet zijn gesneld, weddend wie het eerst zijn schild ter plaatse zou opbeuren. Die hupschheid, dát frissche, spontane hebben B. G.'s modellen niet, al- thans niet zóó en in die mate. Die Italiaansche jonge man- nen en vrouwen schijnen nooit te vergeten, dat zij in een plechtigen optocht het oog van duizenden moeten voorbij- trekken of bestemd zijn om op een deftig meubel terecht te komen en te worden vastgezet. Men kan niet zeggen, dat zij altijd poseeren, doch zij laten zich nooit eens gaan. ----- 1) Vergelijk nog Romulus en Remus bij Delaborde, p. 54 en de gravure tegenover p. 66. | 186 En dát doen die frissche Friezen en Friezinnen op de steenen van B. G. 1) Hoeveel hiervan veilig aan dezen beeldhouwer mag wor- den toegekend - en dit geldt niet alleen van de schild- houders alleen, maar voor al het overig ornament - zal eerst kunnen blijken, wanneer is uitgemaakt, dat hij geen andere modellen heeft gekend dan genoemde of der- gelijke figuren, en dat er tusschen hem en die voorbeelden geen derden hebben gestaan. Het onderzoek wordt uiterst moeielijk door het ontbreken van alle personalia omtrent B. G. - welke modellen heeft hij gezien en waar is hij geweest? - en door het verloren zijn van zooveel prentjes en modelboeken, bronzen en plaketten, die in de werk- plaatsen van dien tijd gemeen goed waren. Een verblijf in Italië is, zonder meer, niet te onderstellen. De prentjes circuleerden als droeg de wind ze aan. De oudste ons bewaarde modelboeken verschenen tegen het eind der twintiger jaren, doch blijkens hun titels en voor- reden, bestonden er oudere uitgaven en voorbeelden. 2) Daarnaast de looden en bronzen plaketten 3) en kleinere ----- 1) Dat hier meer bedoeld dan bereikt is, erkennen wij gaarne. Maar de bedoeling is toch heel duidelijk, al staat het modelé der figuren bij dat der Italianen achter. 2) Vgl. Lichtwark S. 119. vv. - De breede verspreiding gist men reeds uit de titels. Balthasar Sylvius, een Vlaming, teekende zijn Maureskenboek (1550): "pictoribus, aurifabris, polymitariis, bar- baricariis, variisque id genus artificibus etiam acu operantibus utilissimus". (Lichtwark S. 115-116) Jean de Goumont (1546) zette op het titelblad: Le Livre des Moresques, tres utile et né- cessaire à tous orfèvres, tailleurs, graveurs, painctres, tapissiers, brodeurs, lingières, et femmes qui besongent à 1'aiguille" (bij Guilmard, p. 14). De verspreiding vóór die data is bekend. Toch verdient opmerking, dat men, volgens Max Deri [Das Rollwerk in der Deutschen Ornamentik der XVI und XVII Jahrh. [Halle 1905]. Vorwort S. 3) in Duitschland niet vóór de eerste decenniën der XVI eeuw "nach vervielfältigten Vorlagen" begon te arbeiden. 3) Over deze belangrijke dokumenten, hun verspreiding en gebruik met name in Italië en Frankrijk, reeds in de XVe eeuw, | ||
187 bronzen voorwerpen van Italiaansche herkomst, als inkt- kokers, zoutvaatjes en dgl. 1) De verspreiding en het gebruik dezer hulpmiddelen en modellen in de XVIe eeuwsche ateliers hier te lande is, zoover wij weten, nog niet nagevorscht; anders zouden wij ons eenige voorstelling kunnen maken hoe B. G.'s werkplaats er ongeveer had kunnen uitzien. Voorloopig staat dit echter vast - hoe B. G. er overigens toe gekomen zij - dat zijn werk uit de eerste periode, en daarmee een belangrijk stuk der eerste renaissance in Friesland, beslist een Italiaansch karakter heeft. Want het zijn de schildhouders niet alleen. Wat op B. G.'s steenen ook dadelijk aan Italië herinnert, zijn de op- schriftplaten. Zijn het geen lengte- of dwarsdoorsneden van sarkofagen en cassonen uit het laatst der XVe en het begin der XVIe eeuw? Ook hier is wat meer zwier, wat meer krul en uitschulping, doch de silhouet is onmiskenbaar.2) ----- zie E. Molinier: Les Bronzes de la Renaissance. Les Plaquet- tes. (Paris 1886) Introduction IX-XXVIII. Korter in den tekst van Vol. IV der Collection Spitzer (1892) pp. 124-125. Het nieuwste op dit gebied brengt het Archiv für Medaillen und Plakettenkunde, waarvan Heft I in October 1914 verscheen (Halle, Riechman & Co.); zie aldaar over de verspreiding der pla- ketten in Duitsche ateliers, 1550-1600, S. 11. 1) Zie afbeeldingen ervan in Collection Spitzer. Vol. IV; tekst p. 113, fig. 12; en Planche XXII, no. 44. Verder in W. Bode: Die italienischen Bronzestatuetten der Renaissance (Berlin o. J.) Bd. II, S. 13 fig. 15 en Taf. CXXII; CXXXI; CLXXVIII. 2) Afbeeldingen o. a. in Monographieën des Kunstgewerbes, herausgeg. von Jean Louis Sponsel. Bd. VI Die italienischen Hausmöbel der Renaissance von Wilh. Bode (Leipzig o. J.). Metman en Brière: Le Musée des Arts Décoratifs. Le Bois I; pi. XIX en XX. Vooral Lehnert: Illustrierte Geschichte des, Kunstgewerbes I (Berlin o. J.) tegenover S. 448: Abb. 347, 357 354, 355, 395; belangrijk ook voor B. G.'s figuren en ornament. Met de vogelkopachtige bovenhoeken op den steen van Pieter v. Aylva, vgl. fig. 370; met de onderhoeken op den steen van Sydts v. Bothnia, vgl. de voeten van het reliquiarium te Sienna S. 495. | 188 Hiermee komen we wellicht een weinig dichter bij 't spoor van B. G.'s Lehr- und Wanderjahre. Heeft hij dier. vorm óók van prentjes of plaketten? Voor zoover wij konden nagaan komen ze vóór 1535 daarop niet voor. 1) Heeft hij de sarkofagen en meubelen zelf gezien? De sarkofagen slechts in Italië of in Frankrijk; in dit laatste land is ons, vóór 1535, alléén die te Le Mans bekend (ca. 1475); die op het monument van Louis de Brézé, in Rorfaan, is tusschen 1535 en 1544 vervaardigd en dus al tijdgenoot van B. G.'s werk; doch er is in Frankrijk veel vernietigd. Buiten die twee landen behoeven wij in dezen tijd niet te zoeken. - Italiaansche renaissance-meubelen waren des- tijds in Nederland niet ingevoerd. In Vlaanderen zullen toen, sinds de dagen van Amolfini, nog wel Italiaansche familiën en Italiaansche meubelen zijn geweest; doch wijl B. G. pas omstreeks 1550 met het Vlaamsch ornament bekend schijnt geraakt, kunnen wij niet goed onderstellen, dat hij vóór dien tijd Vlaanderen heeft bezocht. En Sing- leton spreekt dan ook wel van Spaanschen import, maar niet van Italiaanschen. 2) Ook op Vlaamsche schilderijen, zelfs van romanisten als Orley en Mabuse, vindt men meubelen, als wij bedoelen, niet. Duitschland zal in dezen tijd - (vóór 1535) - en in dit opzicht - (het bezit van Italiaansche cassonen, cassapance's en dgl.) - evenmin als Nederland in aanmerking komen; op de prentjes der "Klein meister" ziet men ze niet, en dat zegt veel; wel vazen, lepels, bokalen, gespen. 3) Zoodat een verblijf van ----- 1) Lichtwark, S. 8, kent ook geen opzettelijke meubelontwer- pen uit de vroege XVIe eeuw in Italië; hij zegt wel "dass sich Künstler mit gewerblichem Entwürfen vielfach abgegeben". Dit heeft echter betrekking, gelooven wij, op dolkscheden, bekers en dgl. Vgl. verder S. 113. 2) Esther Singleton: Dutch end Flemish Furniture (London 1907). Ch. III en IV. - Overigens heeft dit boek meer dikte dan diepte. 3) Vgl. H. W. Singer: Die Kleinmeister (Künstlermonogra- phieen XCII) S. 8. - Zie ook Lichtwark S. 113. | ||
189 B. G. in Italië toch minstens aannemelijk kan zijn. Meer wordt niet beweerd; er zijn prentjes en plaketten geweest die wij niet meer kennen 1) inktkokers en zoutvaatjes stonden op een voet die dezelfde vormen had als de groote meubelen. En bij het druk verkeer tusschen Italië en Frankrijk in die tijden, en het groot import van Itali- aansche modellen in dat land, kan een reis langs de Loire en de Seine reeds voldoende zijn geweest. Behalve de schildhouders en de opschriftplaten zien wij op B. G 's steenen geen motieven die wij, in de eerste decenniën der XVIe eeuw, ook niet elders buiten Italië kennen, 't zij. in ontwerp 't zij in uitvoering. Nergens echter vinden wij ze zóó, noch tot zulke compositiën vereenigd. Kan men voor de behandeling van een motief afzonderlijk, hier en daar buiten de Italiaansche kunst, een pendant aanwijzen - een ornament of figuurtje, dat trek voor trek ook bij B. G. te vinden is, zagen wij niet. Zoo kan men op een Westfaalsche wapenkist in het Hamburger Museum für Kunst und Gewerbe 2) wapenschilden zien, met helmen, heltnteekens en helmkleeden, tusschen balusterzuilen ge- plaatst en onder, in het midden gebroken, bogen, die als twee naar elkander toegewende voluten zijn behandeld; maar de compositie is sterk ineengedrongen en ook de détails vertoonen een anderen stijl dan die van B. G. In het werk der Duitsche "Kleinmeister" zal men de naakt- figuren van Sebald Benam kunnen noemen 3) wier Itali- aansche afkomst overigens óók duidelijk is; maar die forsche grofgespierde vechtersbazen zijn de slanke jonge mannen niet, met ronde lichaamsvormen en luchtige hou- ----- 1) Wij zeggen dit niet met betrekking tot ons eigen beschik- baar vergelijkingsmateriaal, doch in absoluten zin. - Overigens meenen wij, dat. wie een paar weken in de Berlijnsche verza- melingen van prenten en plaketten kon werken, meer contact- punten met B. G.'s ornament zou vinden. 2) Hamb. Mus. für Kunst und Gewerbe. Führer durch die Sammlungen, von Justus Brinckmann (Hamburg 1894) II S. 638. 3) Die Kleinmeister Abb. 3, 4, 5, 21. | 190 dingen, die we bij B. G. onder de schilden zien staan (III, VIII, IX) of op de bogen klimmen (V); nog minder de kleine knapen, - voor putti te slank en te groot - die op dunne ranken (II, VII, VIII) of tusschen tweevolu- ten (I) hun evenwichtstoeren vertoonen. Maar hun naaste familie zal men weer vinden in Italië; de naaktfiguren b.v. op een niello en op de florentijnsche plakket, die daarvoor tot model diende 1); de jonge knapen op de titelbladen der Brieven van Hieronymus, die in 1497 te Ferrora gedrukt werden, of van den Decamerone, die in 1492 te Ferrara verscheen. 2) En van hun leven en tieren in de ranken, als dat der schelmsche putti, heeft B. G. het voorbeeld eerder gezien in de groteske paneeltjes van Nicoletto da Modena (einde XV) en Agostino Veneziano (1490-1540), 3) dan bij den "Tanz um eine Jungfrau" van Israhel van Meckenem. 4) Dat zelfs van Dürer's invloed op B. G. niets te bespeuren valt, dunkt ons een sterk bewijs voor zijn onafhankelijkheid van Duitschland en de beide Nederlanden. Tegenover deze laatste stond hij absoluut vrij. Noch Lucas van Leyden, noch Jan Swart, noch Anthonisser. hebben hem iets geleend; 6) en wat ten onzent voor 1535 ----- 1) Bij Molinier: Les Plaquettes I, nn. 130 en 131; vgl. 133. Opmerkelijk is ook dit werk florentijnsch, evenals de vroeger genoemde prentjes. Zonder aan deze omstandigheid voorloopig meer waarde te hechten dan bij het onoverzienbaar vergelijkings- materiaal geoorloofd is, willen wij het toch onthouden. Een eventueel verblijf van B. G. in Italië zou daardoor wellicht nader gelocaliseerd kunnen worden. 2) Zie bij Delaborde : La Gravure etc. tegenover p. 244 en p. 226, 3) Bij Guilmard: Les Maitres Ornemanistes (Paris 1881) PI. 92 en 93. - Bij uitgebreider onderzoek dan ons mogelijk is, zou men waarschijnlijk ook hier wel florentijnsche voorbeelden vinden. 4) Afbeelding bij Alw. Schultz: Deutsches Leben im XIV und XV Jahrh. II, fig. 404. 5) Voor zoover wij hun werk in het Amsterdamsch Prenten- kabinet konden nagaan. Voor Lucas van Leiden zie ook Beets: Lucas de Leyde (Bruxelles 1913); voor Swart eveneens Beets in Oud-Holland XXXII (1914) bl. 1-28. | ||
191 in hout of steen is uitgevoerd, de koorhekken van Naarden (1531) en Haarlem (1535), misschien ook het fries uit Enk- huizen (thans in het Nederl. Museum) heeft hij niet gekend, althans daaraan geen invloed op zijn werk gegund. 1) De behandeling van den akanthus doet op het. eerste gezicht aan die bij Vellert of den monnogrammist G. I. denken; maar een nauwkeurig vergelijkend onderzoek 2) leerde dat al de kleine en fijne détails, die voor het werk dier beiden karakteristiek zijn, bij B. G. ontbreken. Ook het werk van Blondeel, Van der Schelden en Beaugrant gelijkt in zijn geheel evenmin op dat van B. G. als het overigens zoo sterk Italianiseerende steekwerk op het koorhek te Enkhuizen. In Italië zullen wij derhalve zonder vermetelheid alle modellen en motieven voor B. G.'s eerste periode moeten zoeken, 't zij hijzelf ze dáár of in Noord-Frankrijk gezien, en misschien naar zijn atelier heeft meegebracht, hetzij ze hem in Friesland op papier of in metaal zijn toegekomen. Doch, wij herhalen, hoeveel oorspronkelijkheid ten over- staan dier modellen aan B. G. mag worden toegekend is, zonder nauwkeuriger kennis dier modellen, niet uit te maken. Bij het verwijzen naar Italiaansche prentjes en plaketten bedoelden wij dan ook geenszins, dat B. G. pre- cies die voorbeelden zou hebben gehad; doch wij wezen erop als op getuigen der Italiaansche kunst van dien tijd, als op soortgelijken met B. G.'s modellen./Ook diende nader onderzocht of hij onmiddellijk uit de bronnen, dan wel uit afgeleide kanalen putte; of tusschen hem en de Itali- aansche vormen geen, thans onbekende, duitsche en vooral ----- 1) De Dordtsche koorbanken zijn tusschen 1538 en 1542 vervaar- digd; de schouw te Kampen is van 1543; het vroegste (en beste) deel der koorhekpaneelen in Enkhuizen draagt het jaarcijfer 1542. 2) Aan de hand der uitvoerige studie van deze Vlamingen door Dr. Beets in Onze Kunst, Deel X en vv. Belangstellenden worden daarheen verwezen; het eerste opstel behandelt Vellert - met wien Beets den monogrammist G. I. identificeert - als ornemenist. | 192 fransche bemiddelaars staan; aan Vlamingen of Noord- Nederlanders kunnen wij hier - zooals wij zeiden - moeielijk denken. Wij vermoeden intusschen zulk een medium niet. 1) En als wij op B. G.'s zerken die telkens andere houdingen zien zoowel der schildhouders als der naaktfiguren, die telkens andere bewegingen zijner rijdende, dansende, slingerende of klauterende putti, die telkens andere vormen van balusters en opschriftplaten - in één woord die tallooze variatiën van dezelfde motieven bij dezelfde engte van beweging 2) dan kunnen wij moeilijk ----- 1) Eenige bevestiging onzer meening over B. G.'s onafhanke- lijkheid tegenover anderen dan Italianen vonden wij in Lichtwark: "Direkte Kopien italienischer Vorlagen bei Deutschen Stechern sind vor 1550, mit Ausnahme der Hopfer, überaus selten . . . . Die Benutzung von Einzelmotiven nachzuweisen gelingt nicht selten, aber die wenigen Fälle . . . beweisen nur, wie frei man mit den fremden Anregungen schaltete". (S. 8) - Van Frankrijk heet het: "Auch hier fehlt im XV Jahrhundert der Ornament- stich . . . . Der Ornamentstich findet sich von der ersten Stunde an in Handen der Dekorateure Schule von Fontainebleau - und Architekten - Andronet Ducerceau. Von ganz vereinzelten Bei- spielen abgesehn, ist vor dem vierten Jahrzehnt überhaupt kein Material vorhanden. Die ersten exacten Daten liefert Prévost mit seinen Termen nach Caravaggio, 1535, und den zwölf Blatt Architekturen aus demselben Jahre. Doch mogen einige Blätter aus der Schule von Fontainebleau noch im dritten Jahrzehnt entstanden sein" (S. 90). - Hier is echter geen rekening gehou- den met de houtsneden; intusschen zie voor Duitschland het getuigenis van Max Deri, boven aangehaald: voor Frankrijk blijkt uit Guilmard (pp. 4-23) dat B. G. vóór 1535 alleen een alphabet van Geoffroy Tory heeft kunnen kennen, dat in 1526 te Bourges verscheen. 2) Grafzerken werden dikwijls besteld volgens model van een reeds bestaande. Of dat ook ten opzichte van B. G. geschied is kan slechts uit archieven blijken (zie Bolsward VIII en XI). Wil men zeggen, dat B. G. maar één snaar op zijn lier had - dan kunnen wij - de stoutheid dier beeldspraak ten overstaan van "harthouwers"-arbeid daargelaten - antwoorden, dat wie op ééne snaar zóóveel variaties kan spelen, een meester in zijn vak moet zijn. | ||
193 aan slaafsche navolging, zelfs aan geen behendig eclectisme denken. En zou, door een later onderzoek, de verdienste van B. G. als scheppend kunstenaar verminderen, als tech- nicus, die in den harden steen kon nabeitelen, wat teeken- stift of graveernaald zooveel gemakkelijker op papier of in metaal konden voordoen, - vooral echter als de man, die in zijn kunstvormen, het eerst van allen, zoo klaar en kloek de taal der Renaissance in Friesland hooren deed, verdient hij blijvenden lof. Enkele zerken verdienen thans bijzondere aandacht. Vooreerst die te Sexbierum (IX). Het geheel iaat zich zonder moeite bij de vorige nummers aansluiten; maar toch is eenige verandering duidelijk merkbaar. Was er al eenige goede wil noodig om in de bladeren der vroe- gere steenen den akanthusvorm te zien, hier is dat karak- ter vrij wel verdwenen; wij zien drie- of vijfvingerige bladen; soms rijzen ze uit een kelk op; elders hebben zij Iets vederachtigs; wij zien in de zwikken pijnappelvormige vruchten hangen, en twee putti, die op de vorige zerken zich altijd in de ranken bewogen, rijden nu op een vogel, die steun vindt op een los stuk pilaster, dat in de breuk der bogen is aangebracht, en waaraan weer een pijnappel- achtig ornament hangt; zulke ornamentstukken, aan de architectuur ontleend, zagen wij vroeger niet; alleen te Bolsward, 1544, (VIII) vinden wij op dezelfde plaats zoo- veel als een voorproef ervan. - Op den anderen steen te Sexbierum (X) en dien te Jelsum 1547 (XII) is het veder- achtige der bladeren veel duidelijker; de vooruitstekende koppen, aan de pilasters op den eersten, lijken een vrije interpretatie der koppen in medaillons, die de Italianen en de eerste Fransche Renaissance-meesters zoo gaarne in,; zwikken en pilastervullingen plaatsten; de pijnappels en bladkelken zijn hier beter gemodelleerd. Op den tweeden- blijven de tenanten weg bij de schilden en treffen wij twee steltpootige vogels aan. Ook missen wij de opschrift-' plaat, terwijl de smalle band, die op de andere zerken | 194 boven die plaat is aangebracht en het veld in tweeërt deelt, reeds in Sexbierum (X) is weggelaten. In de zwik- ken zagen wij dáár nog de putti; in Jelsum moesten ook dezen weg en een eigenaardig ornament - een slakken- huisje tusschen bladeren/- komt in de plaats. De zerk te Jelsum van 1547 is wel de laatste der ons bekende zerken uit B. G's eerste periode. Hij schijnt wat anders te zoeken dan wat tot nu toe zijn atelier verliet. De steen te Bolsward (XI) van hetzelfde jaar, die nog geheel in de traditie is der vorige steenen, laat zich ver- klaren door een bestelling volgens model (Bolsward 1544; no. VIII). En mocht ook een der zerken te Sexbierum na 1547 zijn besteld, - véél later toch niet - het doet aan het feit niet af, dat B. G. op zoek is naar iets anders. De zerk te Hallum van 1552 is hier een kostbaar docu- ment (no. XIII). De compositie van het geheel ligt even ver van de werken der eerste als van die der tweede pe- riode. B. G. zoekt nog. Maar de details toonen al in welke richting hij tast en wat hij eenmaal zal grijpen. Geen breede omlijsting met randschrift, doch een smalle ornamentband om heel het veld, dat in zijn lengte door een dergelijke strook is verdeeld. Het plan was blijkbaar iedere helft met twee boven elkaar geplaatste vakken te vullen: alliantiewapens met helm en toebehooren; daar- onder het grafschrift. B.G. zelf heeft slechts de twee bovenvakken bewerkt; het overige is duidelijk van een andere hand. Doch zie nu het ornament. Aan Italië denkt daarbij niemand meer. De vruchtkorven, het "hangende doekje", het knorpel (oorschelp)ornament in het vak rechts, het rolwerk in het vak links, de maskers in beide, einde- lijk de versiering van den rand - een snoer van bladerer. en vruchten waartusschen maskers zijn ingevlochten - dat zijn allemaal vormen die wij in de vroegere fransche en vlaamsche renaissance vinden. Wij blijven op het oogenblik buiten de quaestie of en in hoever de laatste een dochter der eerste mag heeten. Bij de vraag hoe B. G. van Italië naar Vlaanderen kwam | ||
195 kan dat wellicht nader worden onderzocht. Vóór alle verklaring dient het feit van B. G.'s overgang vastgesteld. Omstreeks 1547 zien wij dé eerste pogingen om uit Italië te komen. Waarheen is nog niet bepaald. In 1552 is B. G. op weg naar Vlaanderen. In 1554 is hij er aangekomen. Met dit jaarcijfer n.l. én getèekend door B. G. ligt te Schettens een zerk voor Seerp Ockinga († 1551) en Jel Heerema († 1562). Die steen is zóó verschillend van al wat B. G. tot nu toe vertoonde, dat men aan een werk van zijn hand niet zou gelooven, als de signatuur niet allen twijfel onmogelijk maakte. Binnen een omlijsting als die op de vorige zerken zien wij het veld ook nu nog in tweeën gedeeld, maar niet door een platten band, doch door een soort vloer, rustend op de piedestals van twee zuilen, die een zeer samenge- steld hoofdgestel dragen. In het benedenvak, tusschen de piedestals, wier voorvlak een vrouwelijke herme vertoont, is een vierkant bord, met opschrift in Romeinsche kapitalen, gevat in een lijst van rolwerk - een rolwerk-cartouche - waarboven twee, op één knie achterover leunende, putti; ter weerszijden een gehelmd masker met C-spiralen. In het bovenste vak herkennen we de alliantiewapens met helm en helmkleeden, alweer als bladwefk behan- deld - maar de akantus is geheel verbasterd, en er is meer blad dan rank; tusschen de schildhoudende figuren staat een schaalvormige vaas met bloemen. De zuilen staan op basis en plint, dragen kapiteel en dekplaat en hebben een schacht, die, onderaan geornamenteerd, verder canneluren vertoont. Het hoofdgestel - effen architraaf, versierd fries en kroonlijst met triglyphen - is boven de dekplaten der kapiteelen verkropt en in het midden gebroken. Door twee consoles aan de binnenhoeken ondersteund, draagt het een, wederom in het midden gebroken, rondboog, op welks opgaande segmenten een naakte genius in akanthusranken leunt. Links en rechts een gedrapeerde herme, achte | 196 wier hoofd het in knoopen opgebonden "hangende doekje" met losse einden. De bekroning dezer ingewikkelde compositie is zelf wederom zeer samengesteld. Op een hoofdgestel, - ge- dragen op de ionische voluten van twee caryatidenkoppen, door een "hangend doekje" met een, in hun midden aan- gebracht, gekroond masker verbonden - staan, tusschen de verkroppingen boven de voluten, twee pilastertjes. Zij flankeeren een trapeziumvormige nis, wier ingebogen op- gaande zijden door C-spiralen zijn gesierd, en die afgedekt is door een rondboogfronton met schelpornament. In de nis een kortgekleed figuurtje, dat in iedere hand een kron- kelende slang knelt. Een vergelijking met de steenen uit B. G.'s eerste periode toont, dat de omlijsting, de tweedeeling van het veld, de opschriftplaat in het onderste vak, de schilden met toebe- hooren in het bovenste, zijn gebleven. Nieuw is de archi- tectuur: de zuilen - geen kandelaber-balusters meer - willen geen ornament meer zijn; zij schuilen niet half achter de omlijsting weg om een soort binnenrand te vor- men, maar staan vrij op een vooruitspringend basement onder een overspringend hoofdgestel: er is diepte en per- spectief in de teekening gekomen. Dat blijkt ook uit den stand der voeten van de schildhouders. Nieuw is verder de bloemvaas, nieuw zijn de hermen, de hangende doekjes, de maskers (wél te onderscheiden van de halve-maan maskers, uit bladranden gevormd, op den steen van Tjaling van Botnia te Franeker); nieuw zijn de caryatiden en nieuw is de rolwerk-cartouche om de opschriftplaat. En al dat nieuws wijst naar Vlaanderen. Er zijn ongetwijfeld tusschen de zerken van Sexbierum en Jelsum van 1547 en die te Schettens van 1554 nog andere dan de ons alleen bekende steen te Hallum van 1552 door B. G. gebeiteld, die den overgang van zijn eerste, italieniseerende, periode naar zijn tweede, zoo kras vlaam- | ||
197 sche, geleidelijk konden doen volgen. Waarschijnlijk zou- den zij de gewichtige vraag: langs welken weg, door welke invloeden B. G. tot die verandering is gekomen, nader tot haar oplossing brengen. Een gewichtige vraag inderdaad, als men bedenkt, dat met die zwenking van B. G. de rich- ting voor de volgende beeldhouwers van zerken en daar- door voor een groot deel der Renaissancekunst in Friesland schijnt bepaald. Want na 1550 is Vlaanderen troef in ons Noorden, bij Lucas, bij Dirks, bij de Claeszen; eerst do- mineert de Colijn-Florisstijl, dan die van Vredeman de Vries. Zelfs B. G. had nog tijd zijn hulde aan den laat- sten te brengen, op de zerk van 1565, te Bornwerd. Het is dus, niet om B. G. alleen, maar om een groot deel Friesche kunst, van belang na te speuren langs wel- ken weg de Vlaamsche Renaissance in Friesland door- drong. Opnieuw knelt hier de totale onbekendheid met B. G.'s levensloop. Is hij omstreeks 50 in Vlaanderen geweest? Heeft hij elders Vlaamsch werk bestudeerd? Zijn hem in Friesland Vlaamsche modelboeken in handen gekomen? Ziehier al vast een gissing, die, al brengt ze ons voor 't oogenblik niet verder, bij later onderzoek van nut kan zijn. Gedateerd van 1550 en geteekend door Vincent Lucas is een zerk te Nijland voor Sydts van Bothnia. Deze zerk nu heeft zooveel overeenkomst met die van B G. te Schettens uit 1554, dat wij niet durven beslissen, wie de beeldhouwer is b. v. van den steen voor Haye Holdinga te Leeuwarden, van het jaar 1557. 1) Van den anderen kant neemt Vincent Lucas van B. G. diens heele kenmerkende "pièce de milieu" over, niet alleen de schilden en figuren en lambrequins, maar ook hun compositie en stijl. Een nauwe betrekking tusschen beiden is dus met grond te onderstellen. Heeft B. G. nu van Vincent Lucas de Vlaamsche vormen ge- leerd of is Vincent de kennis ervan óók aan B G. schuldig? Dit laatste lijkt ons niet waarschijnlijk. Want te Dei- ----- 1) Plaats en jaar volgens teekening in het Friesch Museum; een signatuur staat er niet op. Zie noot 2) van bl. 171. | 198 num staat een zerk voor Ruurd Feitsma waarop wij geen signatuur konden vinden, maar het jaarcijfer 1547 duide- lijk is. Denken wij nu even terug aan de zerken te Sex- bierum en te Jelsutn, en aan de tweede zerk te Bolsward, beide door B. G, geteekend en beide van hetzelfde jaar 1547, dan mogen wij zonder doorslaand tegenbewijs, den steen te Deinum die stijlistiseh zóó veel van de twee vorige verschilt, toch niet aan B. G., maar moeten dien voorloopig aan Vincent Luctfs toeschrijven.l) Wij dienen dus, op grond dezer gegevens, aan te ne- men, dat B. G., die in 1547 nog italianiseerde, de Vlaamsche Renaissance niet in Friesland heeft gebracht. Te Deinum werd ze toen reeds te prijk gezet, en wel, naar wij voors- hands mogen besluiten, door Vincent Lucas. Daar wij echter van dezen beeldhouwer evenveel weten als van B. G., wordt de groote vraag, langs welken weg de Vlaamsche vormen naar Friesland kwamen, wel ver- schoven maar niet opgelost. En zou de zerk te Deinum van 1547 tóch aan B. G. moeten toegekend worden - een reuzenstap in Vlaamsche richting als wij Bolsward en Jelsum van hetzelfde jaar in het oog houden, maar strikt genomen niet onmogelijk - en zou bovendien de steen te Franeker voor Luts Hox- wier en Afke Herema niet vóór 1547 door Vincent Lucas gemaakt zijn (zie de lijst V. L. no. I), dan behoort de prioriteit, ook der Vlaamsche renaissancevormen, aan B. G. De hoofdvraag echter: hoe komt dat Vlaamsen in Fries- land, blijft. Wij hopen den lezers in een volgend opstel het resultaat van ons onderzoek naar dat "missing link" tusschen Fries- land en Vlaanderen mee te deelen. RAPHAEL LIGTENBERG O.F.M. ----- 1) De oudste bekende steen van P. Dirks is van 1561. De Claeszen komen nóg later. Ook aan Claes Jansz. valt, te oordeelen naar den eenigen ons bekenden steen, niet te denken. |
199
"links"
24-5-1592 steenh.proef
Dirck Lieuwes, hardhouwer, 30-9-1592 landmeter van Frl. x Siouck Sibrensdr. (inv. 1-8-1616, Y 21, 137-173)
werkte mee aan stadh. Franeker ??
zn. van Lieuwe Dircks
1578-90 opgeleid tot steenhouwer en landmeter door zijn (half)broer Pieter Dircks
(1588) werkzaam aan monument Anna van Oranje Nassau, vrouw van Willem Lodewijk Lwd., Gr. kerk (def. sent. 12-7-1603, O 10)
1591 ..... schoon...
grootvader: Dirck Lieuwes
(overl.aang. 25-10-1588 Dirck Lywesz. stalmester van Sin Genade, olde husmester?, V 1, 25)
vgl. aest. 13-4-1584 goederen † Gees Harckema, x Dirck Lieuwes, eerder weduwe van Abel Boymers
"rechts"
Dirk Lieuwes
(Terkaple. Zerk voor Kempe van Oenema † 24-5-1570 gemerkt: DIRCK - Anno 1570; kan Pieter Dirks zijn)
Holwerd. Zerk 283x153 voor Sake van Ringie † 2-10-1560 e.v.a. gemerkt: D 1605 L
Beetgum. Epitaph Johan O. b. th. Schwartzenberg † 1584; afgewerkt door Jelle Claes
Harlingen. Zerk voor Atke van Burmania, † ?, huisvr. van -; in bovenrand: .. P ..; in benedenrand: D 15.83 L
Leeuwarden. Oldeh. kerkhof. Zerk voor Claes Geertsz Kan, † 29-12-1575 c. ux.; onder gemerkt: 15 D - (L?) 90
Berlikum. Grote zerk voor Wytze van Grovestein! † 18-6-1600 en Hylck Oentzema, † 21-4-1598. In cartouche: 1598; in onderrand D L; Grafschr. Menaldumadeel G 22, p. 23: 1598, D L
Leeuwarden. Jac.kerk. Zerk voor Ritske van Eysinga, † 1573, herbegraven 1592, x Mary van Tjaerda † 1601; in onderrand gemerkt: D.1593.L; foto
Jelsum. Zerk voor Albert Pieters van Dekema † 1609 c. ux.; boven gemerkt: D L (tekening 201_6 Fr. Mus.)
200
"links"
Beernt Jansz harthouwer c. ux., 27-10-1607 proef, geabandonneerde goederen, 29-10-1610, inv. Lwd. Y 18, 335-341 (gespec.) harthouwersgereedschap, voorraad hardsteen
201
"links"
Cryn Christoffels, zn. van Christoffel Crijns (en Geertie Claes); zij hertr. 1604 Hans Putzer
* Delfzijl, Mr. hardhouwer
burger van Lwd. 1611, proef 11-4-1611
x Lwd. 10-4-1614 Tryn Harmensdr., * Lwd.
Trijn Harmensdr. weduwe Crijn Stoffels verkocht opstal van de steenhouwerswinkel, gereedschap en patronen aan Cornelis Gerrytsz, Mr. steenhouwer binnen Lwd. (schuldbek. van 200 Car.gld. 7 mei 1636, gereg. 6 sept. 1638, hyp.bk. gg 31 fol. 187)
Krijn Christoffels levert gehouwen Bentheimer steen voor het nieuwe Statenhuis; Bet.ordonn. 11 dec. 1611, 187:2:-; Gf 50_9
Crijn en Hans Christoffels, beiden steenhouwer, wegens geleverde materialen; Bet.ord. 30 nov. 1612; 431 L; Gf 50_9
Quirin Christoffels, hardthouwer; Bet.ord. 9-2-1614; 36 L; Gf 52_1
Akkrum. 16 H <> P 10 Q * C (bovenaan) Zerk v. Wyts van Galema † 13-12-1607 x Lenardt van Huyghis † 3-9-1622
Dokkum. 16 HP 10 Q * C (bovenrand) Zerk v. Jacob Gabes [of Gales?] † 28-4-1605 en Jansk Jans † 19-12-1610
Rinsumageest. 16 H P ?? Q † C Zerk voor Jan van Taedema † 4-10-1600 en Bauck van Buingha † 2-1-1608
Marsum (G 195) 16 H P 10 Q C (bovenrand) Zerk voor Dr. Tajlling van Eysinga † 31-8-1603 en Wompck van Heringha † 2-9-1596
"rechts"
Quirijn Christoffels
vgl. Leovardia 19 (maart 2006) 16
Dokkum. Zerk voor Jacob Gabes, † 1605; gemerkt: Q * C; foto 692
St. Jac.par. (G 37) Zerk voor Claes Stevens, † 1611; gemerkt: Q * C
St. Annapar. (G 15) Zerk voor Dirckie Jelledr., † 1616; gemerkt: Q.C. 1617
Lwd., Gal.kerk (G 46) Zerk voor Jacob H. Schoutens, † 1619; gemerkt: Q.(C?)
St. Jac.par. (G 39) Zerk voor Maertie Baertouts, † 1649; gemerkt: Q * C
Oldeboorn. Zerk voor Tyberius van Oenema † 22-5-1640; bovenrand: Q C
Koudum. Zerk voor Hessel van Epema † 30-12-1600; boven: Q * C
Leeuwarden, Jac.kerk Zerk voor Sioerd van Frielsma † 31-12-1602 (herbegraven!); in bovenrand: Q C; in rolwerk: 1622
202
"rechts"
Coenraet Harmens harthouwer
r 2, 303-307 inv. geabandonneerde goederen 20-6-1614; ook voorraad en gereedschap
203
"rechts"
Pyeter Ritskesz harthouwer † c. mei 1592
x 2. Barber Jansdr.
ex I: Frouck Pieters * c. 1575; 07, 97 sententie (niet geformuleerd) 24 nov. 1592; 12. benoeming voogd
204
"links"
Hans Putzer
metselaar, * Münster
x 14-9-1604 Geertie Claesdr., van Stellingwerf, weduwe Christoffel Crijns
"rechts"
Hans Putzer
div. stenen H.P. met QC en KS (zijn stiefzoon: Quirijn Christoffels [ofwel Krijn Stoffels])
205
"links"
Belangrijke inventaris van zijn sterfhuis, 1617, 16-11
Procl. Harlingen I 5, fol. 192; Inv. Harlingen R 4
Bouwmr. stadhuis Dokkum, 1607-1609 - contract 3-9-1607 met Mr. Jacob Lous burger en metselaar te Harl.
x Tryntie Cornelisdr. (1. Feycke Joostes, hertr. 2. Claes Riencx)
zoon van Lou Ripperts, Mr. stadsmetselaar en hardsteenhouwer te Harlingen
Makkum. Zerk voor Tiete Reins Lieuwkema † 3-11-1629; 65 gg 20 st. bet. aan Louw Rippers; vgl. S. ten Hoeve, Lieuwkamastate Makkum 2004, 10/11; zerk verloren gegaan
"rechts"
Jacob Lous Forsenburg
Terkaple. Zerk voor Douwe van Roorda † 23-3-1601 en (gedeeltelijk bedekt); in bovenrand: IACOB <> LOWS 1610
Kimswerd. Zerk voor Epo van Heemstra † 24-12-1611 en zijn vrouw Ebel van Heemstra(!) † 9-11-1607; in bovenrand: IACOB 1614 LOVS; foto 87; daar nog een Heemstra-zerk, boven gemerkt I L
Minnertsga. Zerk voor Tjallingh van Sixma † 1-7-159Idtske van Hottinga † 4-3-1619, enz.; in bovenrand: 16 JACOB LOWS 07; foto 137
Harlingen. Zerk voor Sytske Pieter van Buytensdr., † 28-5-1594, enz.; in bovenrand: I : L; in versiering: 1597; foto 14
Harlingen. Zerk (met niet ingevuld randschrift); in bovenrand: I 1612 L
Wier (G 270) Zerk voor Ansck Philippusdr., vrouw van Ulbe Foppes, † 2-10-1598; in bovenrand: I L
M 32 p. 1 Tiaerd Louws Forssenburgh 9-1-1691 stadssteenhouwer i.p.v. † Frans Tieerds (??)
209
"links"
Paulus Andries, steenh., burger van Lwd. 1603, x Siucke Piebes
leven 1604; zie inv. wed. Dirck Lieuwes 1616, obl. P (onwis)
"rechts"
Paulus Andries
Leeuwarden, Gal.k. (G144) Zerk, opnieuw gebr. voor Rixt van Beyma † 1-6-1670; gemerkt: P 1601 A
Wommels. Zerk voor Andrys Pytters Stellingwerf, † 2-12-1666; gemerkt: PAVLVS 1603 ANDRIJS
Leeuwarden, Jac.k. Zerk voor Thewis Pieters † 1603 en zijn huisvr.Anna Tjaerds † 1602; boven gemerkt: P 1604 A; foto
Finkum. Zerk voor Jan van Holdinga † 1581; in bovenrand: 16 PA 05
211
"links"
Akkrum. Zerk voor Tjaerd van Andringa † 1591; in bovenrand: 1617 HP
"rechts"
Gaast. Zerk voor Ds. Petrus A. Tebbingh † 26-9-1634; onder gemerkt: L <> B
Longerhouw. Zerk voor Gabbe Scheltes † 13-5-1631; in bovenrand: C(?) ... GO ... G (?)
Leeuwarden, Jac.k. Zerk voor Johan Benthem, am.mr.gen.l; in bovenrand: 16 HP 07
Dokkum. Zerk, overgebeiteld voor Popke Gabbes † 17-1-1646; gemerkt: 16 HP 07
Friens. Zerk voor Douwe van Sytzama, † 3-7-1607; boven gemerkt: 16 HP 08; zie Jaarb. Fr. Adel III
Minnertsga. Zerk voor Hobbo Hermana † St. Lucasdag [..] 1521 en Wick Hermana † 29-1-1518 (?); op banderolle C.H H.F
Oosterwierum. Zerk voor Into Kingma † 22-8-1595; bovenrand: I.T.; en een voor Tyamcke Ruierdtsdr. Atzma † 21-11-1595, weduwe Gerrolt Intez Kingma; gemerkt: I T
>> begin