Bron: Catalogus van eene fraaije en uitgebreidde verzameling warme-kas planten, oranjerie-gewassen en planten voor den kouden grond. aanwezig in den hortus-botanicus van het voormalig rijk's athenaeum, te Franeker. Welke zullen verkocht worden op dingsdag den 24 October 1843, en zoo noodig volgende dagen, in een der localen van het athenaeum te Franeker. - Gedrukt te Leeuwarden, bij D. Meindersma, 1843.
Internetuitgave: M.H.H. Engels, april 2022; update (maand/dag/jaar):
>> Kijkdag - Afbeeldingen van gebouwen
>> Catalogus I. Warme planten, II. Oranjerie-gewassenIII. Planten voor den kouden grond ter vergelijking >> Inventaris Kruidhof Buitenpost
Inleiding
Hugo Kingmans, De Academia van Vrieslant - Franeker - Echo van de hogeschool, Leeuwarden, Monument van de maand 8e jrg. nr. 3, september 1993, blz. 27:
DE HORTUS VAN DE FRANEKER ACADEMIE
Het duurt tot 1589 eer er in de persoon van Alardus Auletius een hoogleraar in de geneeskunde aan de Franeker Academie wordt verbonden. Auletius heeft een begin gemaakt met de aanleg van een hortus, een tuin met voornamelijk planten, die van belang warenvoor de medische wetenschap. De eerste bloei heeft slechts kort geduurd. Na de dood van Auletius (1606) blijft er een verwilderde tuin achter. Gedeputeerde Staten van Friesland gaan niet in op een verzoek om een geldelijke ondersteuning voor de hortus. En in 1623 besluit de Senaat dan ook maar de tuin te verhuren. Dan brengt hij tenminste iets op.
Professor Menelaus Winsemius weet in 1631 gedaan te krijgen, dat de huur wordt opgezegd en de tuin weer voor de wetenschap beschikbaar is. Een opvolger, Johannes Antonides van der Linden, zet het werk voort. In zijn jaren wordt er aan de rand van de hortus een woning gebouwd voor de hoogleraar in de kruidkunde en wordt er een hovenier of hortulanus aangesteld, die al spoedig uit de stadskas wordt betaald.
[Joh.Schovingius 1632 - 1652 Herman van Munster 1652 - 1678
Hans Willem Holts 1678 - 1721 Johannes Hanses Holts 1721 - 1752 David Meese 1752 - 1770
Bernhardus Christoffel Meese 1770 - 1775
Willem Semler 1775 - 1782
Arent Vlaskamp 1782 - 1811
J.C. Hoffmann 1812 - 1827
Jan Binnendijk 1827 - 1833
William Kent 1833 - 1843]
Van deze hortulani heeft David Meese de meeste naam gemaakt. Hij wordt in 1752 benoemd en verlegt het accent van de tuin, die nu meer een botanisch karakter krijgt. In een periode van vijf jaar breidt bij de hortus uit tot een totaal van 3000 verschillende planten. Meese heeft ook gepubliceerd. In 1760 komt zijn Flora Frisica uit, de eerste beschrijvende lijst van in Friesland voorkomende planten. In zijn ambtsperiode wordt ook een nieuwe orangerie gebouwd met een hoge koepel voor warme kasplanten, want profesor Willem Ouwens heeft geklaagd door de veelheit der planten die seer teder moeten bewaert worden, niet in staat te zijn, die in de winter te kunnen bewaren. De hortus is dan een pronkstuk geworden. En om de tuin in een zo goede staat te behouden krijgt Meese een officiële erkenning en een forse opslag (want ja, het kon anders wel eens zijn, dat Meese naar Groningen zou vertrekken...).
In 1810 kan de Senaat nog rapporteren, dat de hortus botanicus goed voorzien is van de voornaamste Europese planten, maar een jaar later vindt de tuin zijn einde. In 1812 worden er nog planten naar de Groninger Hortus verzonden. De rest wordt [in 1813] publiek verkocht. Als in 1815 het Rijks Athenaeum zijn korte bestaan begint, komt de hortus nog wel weer tot leven, maar het wordt een armetierig bestaan, waaraan goede hortulani weinig eer kunnen behalen. Het einde komt in 1843. Op 24 oktober wordt volgens de gedrukte catalogus een veiling gehouden van 261 warme planten, 879 oranjerie gewassen, 39 planten voor den kouden grond, 310 vaste planten of te zamen 1480 nummers, dubbelen niet meegeteld.
P. Karstkarel en R. Terpstra, Van Jeruzalem tot het Friese Athene: het kruisherenklooster en de academiegebouwen te Franeker. In: Universiteit te Franeker 1585-1811, Bijdragen tot de geschiedenis van de Friese hogeschool - Leeuwarden 1985, blz. 906-222. Citaat 219-220:
In dezelfde tijd [vijftiger jaren van de 18e eeuw] was voor de hortulanus David Meese een woning, onmiddellijk ten
westen grenzend aan de toegangsplaats tot de hortus, gekocht. Er worden twee grote
regenwaterbakken naar ontwerp van bouwmeester Pierson in de hortus geplaatst en er
zijn allerlei kleine timmer- en verfwerken voor de plantentuin te vinden in de financiële
administratie.
Professor Willem Ouwens, stellig aangezet door zijn zeer actieve hortulanus Meese,
had gesteld: "door de veelheid der planten die seer teder moeten bewaert worden, niet
in staat te zijn, die in den winter te kunnen bewaren". De collega van Meese, Johann
Hermann Knoop die hovenier van de stadhouderlijke familie in Leeuwarden geweest
was, kon in 1763 schrijven: "De Hortus Botanicus, welke laatste in 't jaar 1759 onder
den Heer Ouwens, tegenwoordig Professor Medicinae & Botanices aldaar, door de
Heeren Staten merkelijk verbeterd, en met een fraay Huis, tot bewaring der Exotische
Gewassen, vercierd is, dat den Luister van de Academie niet weinig vermeerderd heeft,
en dezelve nog beroemder maakt".
Waarschijnlijk zijn de werkzaamheden aan een nieuwe orangerie met een 15 meter
hoge koepel voor tropische gewassen al in 1757 begonnen. Er werden omvangrijke betalingen gedaan die vooral timmerwerk betreffen. De hortus zelf kon met een derde
uitgebreid worden. Het terrein dat ten noorden van het verste deel lag kon aangekocht
worden, een terrein dat zelfs een doorgang van een meter of 7 breed naar de Voorstraat
kreeg.
Op de plaats waar het tuingebied overging in de doorgang werd de nieuwe orangerie met koepel gebouwd. Het hele complex werd 19 meter breed, de volle breedte
van het terrein, en 7 meter diep. De koepel werd aan de oostzijde gebouwd op een vierkante grondslag van 7 bij 7 meter, die al vrij snel, zeker al voor de helft van de
totale hoogte van 15 meter, overging in een achtzijdige, op de hoeken door pilasters
gelede lantaarn met zeer grote ramen. Deze werd gedekt door een achtzijdige koepel,
die weer bekroond werd door een monumentale vaas. De orangerie bood een brede
doorgang voor bezoekers (al zaten ze in rijtuigen) die vanaf de Voorstraat de hortus
bezochten. De noordelijke gevel was verder gesloten.
Over het grootste deel van de
circa 25 meter lange nieuwe oprijlaan werd aan de westzijde een lang en smal turfhok
getimmerd. De laan kreeg geschoren heggen tot flanken. Ook de ingangspartij ontving aan de Voorstraat met muren en een decoratief ijzeren hek een monumentaal
karakter. In de overspannende boog is in krulletters "Hortus Medicus" verwerkt en in
het midden kwam in een gekroond medaillon het wapen van Friesland. De penanten
van, het hek kregen grote vazen. Het hek was het werk van de Haagse meester S. Schuler.
Na 1760 zijn er geen ingrijpende bouwactiviteiten meer geweest ...
De voormalige Hortus van De Academia van Vrieslant te Franeker; hoofdstuk 3.5 uit Kassen in Nederland
Karstkarel en Terpstra ... hebben waarschijnlijk de
tekening 'Plattegrond van de Accademie te Franiker'
van 1812 (Franeker, voormalige Academie, overzicht van de oranjerie uit 1650, foto T.H. de Haan 1968, no. 119.293 Collectie RCE) aangehouden waar bij de betreffende bouw
'Orangerie' staat aangegeven. Maar het lijkt erop dat
wij hier te maken te hebben met de bouw van een
houten muurkas met zes ramen. Het gaat om een
plantenruimte met een 15 meter hoge koepel met drie
ramen voor tropische gewassen. Zowel de koepel als de
tropische planten verwijzen naar een kas en niet naar
een oranjerie. De nieuwe ruimte met de afmetingen ca.
7 x 19 meter, waarvan de bouw waarschijnlijk reeds in
1757 begon, was op het zuiden-zuidwesten gesitueerd.
De noordoostelijke gevel was gesloten. De hoge koepel
(grondvlak ca. 7 x 7 m) moet te maken hebben met
de bloei van een agave. Ongeveer halverwege ging de
koepel over in een achtzijdige lantaarn. De afdekking
bestond uit een achtzijdige koepel met een bekroning
van een monumentale vaas. De bouw van een turfhok
aan de nieuwe oprijlaan duidt er op dat de nieuwe
ruimte werd verwarmd. Op een situatietekening uit
1906, vergelijkbaar met die van 1812, is de 'tweede'
oranjerie niet meer aanwezig. David Meese (1723-
1770) werd in 1752 benoemd tot hovenier in de kruidtuin.53 Hij was verantwoordelijk voor de verzorging van
de planten in de kas en oranjerie.
De (Amerikaanse) agave kan in bloei een behoorlijk
hoogte krijgen. Indien hij in een kas is geplaatst, kan
dat de beheerders de nodige zorgen op leveren. In verschillende horti, zoals Amsterdam, werd om die reden
een speciale hoge kas gemaakt om de plant tot zijn
recht te laten komen.
[Volgens] Franeker, Academie, overzichtsplattegrond uit 1812, Port. no V Tek. nr. 11.596, Tresoar Leeuwarden, lag midden in het complex de hortus met
aan de zuidoostzijde de oude oranjerie [1650] en aan de noordoostzijde een tweede, achttiende-eeuwse oranjerie. De oude oranjerie is de oudste nog bestaande oranjerie in Nederland.
Johann Knoop schreef in 1763: 'De Hortus Botanicus,
welke laatste in 't jaar 1759 onder de Heer Ouwens,
tegenwoordig Professor Medicinae & Botanices aldaar,
door de Heeren Staten merkelijk verbeterd, en met
een fraay Huis, tot bewaring der Exotische Gewassen, vercierd is, dat den Luister van de Academie niet
weinig vermeerderd heeft, en dezelve nog beroemder
maakt.'
De toegang tot de hortus was in eerste instantie via
de Schilbank. Toen de hortus naar de noordoostzijde met ongeveer een derde werd uitgebreid in
het midden van de achttiende eeuw, kwam aan de
Voorstraat een tweede toegang. Boven het nieuwe
inrijhek stond 'Hortus Medicus'. Na 1760 zijn er
voor zover bekend geen kassen of andere belangrijke plantenruimten toegevoegd.
Geen nieuwe orangerie/oranjerie maar houten muurkas? Het lijkt er niet op: men vergelijke het artikel uit de Leeuwarder Courant van 28 juni 1844 waarin de afbraakmaterialen genoemd worden - waaronder 'eene aanzienlijke partij Metselsteen' - en de tekening van de nieuwe toegang door Gardenier Visscher, beide hieronder weergegeven, maar niet bekend bij de auteurs van 'Kassen in Nederland'. Laatstgenoemden spreken van zes ramen in de laagbouw: blijkens bovenstaande plattegrond waren het er vijf en een deurpartij. Ook aan de noordzijde was er een dubbele deur. Vanuit de tuin aan de zuidkant zowel als vanaf de Voorstraat via het toegangspad aan de noordkant kon men dus in de nieuwe orangerie komen.
Op het titelblad van de veilingcatalogus: Alles te zien op Maandag den 23 October 1843,
van 's morgens 9 tot 's namiddags 4 uur.
De Verkooping zal aanvangen des voormiddags
ten TIEN uur,
en men zal ongeveer 100 nummers per uur verkoopen.
Leeuwarder Courant 23 april 1844:
De veiling is van najaar 1843 verplaatst naar de lente van 1844.
Leeuwarder Courant 28 juni 1844:
Heeft bloemist de Groot het met "de laatstgeveilden" over de veiling van de hortusplanten?
De academie in de tweede helft van de 18de eeuw; vogelvluchtperspectief vanuit het zuiden.
1. Kloostergebouw, XVb. 2. Kloosterkerk, waarschijnlijk begin XVI. 3. Kloosterhof met galerij, XVb. 4. Hortus XVIIa, uitgebreid midden XVII en midden XVIII. 5. Woning pedel, begin XVII. 6. Orangerie met professorenhuis, midden XVII. 7. Ingang tot de Hortus, midden XVII. 8. Ingangspartij met curatorenkamer en secretarie, eind XVI en begin XVII. 9. Kerkers, vermoedelijk XVIIIa. 10. Chemisch laboratorium met tekenkamer, midden XVIII. 11. Huis van de hortulanus, aangekocht midden XVIII. 12. Nieuwe orangerie met koepel, midden XVIII. 13. Nieuwe ingang tot de Hortus, midden XVIII.
De oude ingang aan de Schilbank (Academiestraat): het bouwjaar blijkt uit ANNO links en 1651 rechts; boven de doorgang staat Hortus Medicus.
Detail van de omstreeks 1665 door Haacma en Gravius gecorrigeerde Blaeu-plattegrond van Franeker; het Zuiden is boven. Ten oosten (links) van de vier perken de nieuwe woning van de hoogleraar medicijnen, aan de andere zijden ca. 2,5 meter hoge kassen en rechts wellicht een smalle vijver voor de watervoorziening; voorheen haalde men waarschijnlijk water uit de put op de binnenplaats van de academie. Zie ook De hortus in vogelvlucht, waar beide versies van de plattegrond (in zwartwit) zijn afgebeeld.
De nieuwe ingang aan de Voorstraat tot de in de 18e eeuw uitgelegde hortus. Tekening van J. Gardenier Visscher, omstreeks 1790.
In de boog van het hek HORTUS MEDICUS en daarachter de nieuwe orangerie met links de overkoepelde 15 meter hoge toren voor grote gewassen. Zowel bij de toren als bij de orangerie ziet men een flinke kachelpijp.
De toegang was gesitueerd op wat nu Voorstraat nr. 71 is. Aan het eind van het pad, eerst geflankeerd door hoge hagen vervolgens door kuipplanten, zag men de ingang van de orangerie met baldakijn.
Detail van het nog bestaande hek, in het stadspark aan de Harlingerweg, echter zonder de tekst HORTUS MEDICUS en met het wapen van Franeker (bel) i.p.v. dat van Friesland (twee gaande leeuwen)
LC 22 april 2022
Franekers willen hun hortus terug
FRANEKER - De Vrienden van de stad Franeker willen de oude hortus van de universiteit van weleer opnieuw inrichten als academische tuin, met medicinale planten uit de leerstof van geneeskundestudenten.
Elizabeth Vogelzang
Misschien gaat het in geen honderd jaar lukken, maar de Vrienden van de stad Franeker gaan het in elk geval proberen: de vereniging wil onderzoeken of de hortus in de oorspronkelijke staat kan worden teruggebracht. De tuin is nu een strak grasveld met wat bomen. Van de weelderige en welriekende hortus botanicus van weleer is geen sprietje over. Alleen de gevel van de wintertuin – de Oranjerie – is nog een stille getuige van het academische onderwijs in de plant- en kruidkunde.
Anne Nippel, bestuurslid van de Vrienden, ziet het al voor zich. Perken vol wuivend vingershoedskruid, schattige leverbloempjes en kleurige meizoentjes. "De plek van de Franeker hortus is een van de weinige tastbare herinneringen aan de universiteit. Het zou toch geweldig zijn dat bezoekers de wetenschappelijke sfeer van weleer daar in het openbaar kunnen ervaren."
De Vrienden nodigden deze week Gerda van Uffelen uit voor een lezing over de hortus. Ze is bioloog en al meer dan 25 jaar verbonden aan de oudste botanische tuin in Nederland, die van Leiden (1590). In datzelfde jaar werd ook in Franeker een universiteitstuin aangelegd. Toen in 1811 een einde kwam aan de Friese Academie, verhuisden 293 planten naar Groningen, de rest werd verkocht. Toen de stad in 1815 een Rijks Athenaeum kreeg, kwam een deel van de planten terug. Bij de opheffing van het Athenaeum in 1843 werden alle planten alsnog verkocht.
Op de plantenlijst van de hortus van Groningen staat beschreven welke bloemen en kruiden ooit vanuit Franeker zijn verhuisd. Nippel verwacht dat dit een goede bron kan zijn voor de herbeplanting van de Franeker botanische tuin.
Of de schop ooit in de grond gaat? Nippel durft het niet te zeggen. "Maar iemand moet het startschot geven." De tuin is eigendom van de omringende woningen. "We gaan met hen kijken wat mogelijk is."
CONDITIEN.
I. Het gekogte moet gereed en vóór de aflevering worden betaald.
II. De Planten moeten door de Kopers op eigen kosten terstond na de verkoping worden vervoerd.
III. De Kopers zullen geen aanspraak hebben op schadevergoeding, wanneer in de benaming der Planten of in eenige andere opzigten abusen begaan zijn.
Handschriftelijke aantekening:
Hieronder eene zeer oude en hooge Yukka, Cactussen en andere Plantgewassen, en een Phoenix dactylifera misschien 60 jaren oud, hoog circa 24 a 25 voeten, uitmuntend gaaf en schoon.
B.C.J. Hekker, Mr. W.R.H. Koops, H. Maring, De nalatenschap van het Franeker Athenaeum: hoogleraren, instrumenten, bibliotheek en de hortus botanicus, in: Academisch onderwijs in Franeker en Groningen 1585-1843, IJver en wedijver - Universiteitsmuseum Groningen 1985, 72-81, 74-78: De hortus botanicus.
De roerige ontwikkeling die het Franeker Athenaeum in de negentiende eeuw heeft moeten ondergaan, vond zijn weerklank in het beheer van de academische plantentuin. De uit de zestiende eeuw stammende hortus had twee eeuwen lang een bloeiend bestaan geleid, tot de Franse keizer daar een eind aan maakte door de hogeschool in 1811 te sluiten.
Toen Adriaan Gilles Camper na een korte afwezigheid op 5 oktober 1812 in Franeker terugkwam, stond hem een onaangename verrassing te wachten. Hij trof daar Jacob Pieter Leichtenberg, hortulanus van de Groninger hortus. Deze toonde hem een machtiging van de Groninger rector magnificus, Herman Muntinghe, om planten in de Franeker hortus uit te zoeken en te vervoeren naar Groningen. Tevens werd Camper verzocht Leichtenberg daarbij behulpzaam te zijn.
Adriaan Gilles, een zoon van Petrus Camper, was als eerste inspecteur in dienst van de Groninger universiteit. Hij was belast met de inspectie van het onderwijs in de departementen Friesland en Monden aan de IJssel.
Camper was een bezield verdediger van de Franeker academie, ook nadat deze in oktober 1811 werd gesloten. Opgegroeid op Klein Lankum, het landgoed waar zijn vader was gaan wonen na zijn hoogleraarschap aan de Groninger universiteit, had hij zijn eerste academische lessen op vijftien jarige leeftijd aan de Franeker hogeschool gekregen. De schrijver van zijn levensschets, Van Breda, schildert hem af als erfgenaam van een groot deel van zijn vaders veelzijdige talenten. Van 1803 tot 1805 was hij curator van de Franeker hogeschool geweest. In 1812 kreeg hij het rectoraat van de Groninger universiteit aangeboden. Camper weigerde, omdat hij Klein Lankum met het beroemde Museum Camperianum niet wilde verlaten. In plaats daarvan aanvaardde hij het ambt van eerste inspecteur. Camper schreef aan Muntinghe dat hij bezwaar maakte tegen het vervoer van de planten en hij voerde daar een formele reden voor aan: de rector zou niet bevoegd zijn goederen van de hogeschool over te nemen. Alleen de grootmeester van Parijs kon hierover beslissen. Camper probeerde zo de ontmanteling van de Franeker academie te vertragen. De Groninger universiteit was niet alleen geïnteresseerd in de hortus, maar wilde het liefst de totale inboedel van de Franeker hogeschool hebben van boeken tot en met collegebanken. Leiden probeerde eveneens zaken in bezit te krijgen en was daar reeds gedeeltelijk in geslaagd. Dat laatste tot verontwaardiging van Groningen, omdat Leiden al goederen van de hogeschool van Harderwijk toegewezen had gekregen.
Het plan om de gewassen naar de Groninger hortus over te brengen was van Petrus Driessen, hoogleraar in de botanie. Hij zou dit later rechtvaardigen met het argument dat de planten anders zouden zijn doodgegaan. Muntinghe ging accoord met dit plan, maar moest Camper formeel gelijk geven. Een formele opstelling in deze kwestie zou wel het einde van de plannen betekenen. Camper zwichte tenslotte, maar maakte een dramatisch gebaar: hij trok geheel en al de handen van de Franeker hortus af en legde de volledige verantwoordelijkheid - ook de financiële - bij Groningen. Daar moest men voortaan zorgdragen voor "... het aanschaffen van de benodigde turf, het repareren van de kassen en coupel, en de bezoldiging der oppassers." Hoe zwaar Camper geraakt was, blijkt uit de slotzin van zijn brief aan Muntinghe: "De strijdige gevoelens over deze zaak ter principaale hebben mij eenen diepen indruk van leed veroorzaakt, echter vlije ik mij te hebben ' gehandeld naar mijnen plicht ..." (10 oktober 1812).
Per trekschuit kwamen de Franeker gewassen naar Groningen. Het was een bonte verzameling van onder andere jeneverbessen, meidoorns, citroenbomen, dwergpalmen, olijfbomen, laurieren, mirten, vijgebomen, oleanders, vele vetplanten en cactussen en een geranium. Niet alle planten werden door Leichtenberg naar Groningen overgebracht. Behalve dat Driessen niet alle planten wilde hebben, konden ze ook niet allemaal worden vervoerd. Sommige hadden een hoogte bereikt van zes tot tien meter, zoals een dadelpalm, enkele pisangs, cactussen, yucca's en enige aloë's en sida's. Er bestaan twee lijsten van vervoerde planten: één opgesteld door Leichtenberg, waarop 190 exemplaren en 51 bakken met gewassen staan vermeld en één die later door Camper werd verstuurd, waarin hij 142 exemplaren noemt.
Groningen was niet vlot met het overmaken van de benodigde gelden voor het onderhoud van de resterende planten. Herhaaldelijk moest Camper klagen. De planten zouden doodgaan wanneer het geld uitbleef en hij voegde eraan toe: "Daar mij de zaken uit handen zijn genomen alsof ik deselve niet genoegsaam zoude hebben behartigd, zoo kan Uedele van mij niet vergen dat alleenig te surveilleren hetgene niet is kunnen vervoerd worden" (26 oktober 1812). De planten die in Franeker achterbleven, zijn op 30 oktober 1813 in het openbaar verkocht.
In 1815 zou Franeker de poorten weer openen. Niet als hogeschool, maar als Rijksatheneum. Camper was een van degenen die hier hard voor had gestreden en hij werd benoemd tot president-curator. Tevreden was hij echter niet. Dat Franeker slechts een Athenaeum werd, beschouwde hij als een slechte zaak. Het bestuur van het Athenaeum wilde de hortus weer opbouwen en eiste al haar planten terug met de potten en bakken die naar Groningen waren vervoerd. Ook wilde het graag dubbele exemplaren uit de tuin van Groningen, zodat men kon komen tot een gedeeltelijke herstelling van het onderwijs van een wetenschap waarin de curatoren van Groningen immers altijd een groot belang hadden gesteld. Petrus Driessen was echter niet van plan alles terug te geven. Hij meende te kunnen bewijzen dat het destijds de bedoeling van de grootmeester was geweest de planten definitief aan Groningen te schenken. Dat hij toen had beweerd dat het vervoer tijdelijk en voor het behoud van de planten was bedoeld, was alleen gedaan uit gevoel van deelneming in het ongelukkig lot van de Franeker academie. Driessen voerde meer redenen aan om de planten niet terug te geven. In de winter van 1812-1813 waren veel planten doodgegaan - ook enige uit e Franeker - door het gemis aan de nodige toelagen om de kas warm te stoken. Er zou nog veel minder over zijn geweest wanneer er niet zoveel vanuit de faculteitskas ("dat is onzene eigen beurs") was besteed. Dit argument lijkt meer een verwijt aan de curatoren van Groningen aan wie dit alles was gericht, dan bruikbaar in de strijd tegen Franeker. Veel potten en bakken waren volgens Driessen oud en onbruikbaar geweest. In 1814 en 1815 waren er daarom vele gerepareerd of vervangen. Het herstel had meer gekost dan de potten en bakken waard waren geweest. Bovendien, vroeg Driessen zich af, waarom zou Franeker ook de meer zeldzame planten terug moeten krijgen. De aard van het onderwijs was helemaal niet zo dat deze vereist waren. Zeldzame gewassen waren meer geschikt "tot het verkrijgen van eenen hogere trap van de botanische kunde voor de meer gevorderden." Meer voor de hand lag het om gewassen te sturen die geschikt waren om beginnelingen in de grondbeginselen van de plantkunde te onderwijzen (7 maart 1817). Geruime tijd bleef Driessen het te vroeg in het jaar vinden om lijsten te kunnen opstellen van planten die gemist konden worden. Camper bleef echter aandringen. De planten destijds "... onder onregtvaardig bestuur vervoerd" moesten terug om ze "aan de vorige eigenaars te herstellen" (12 1 juni 1817). Vijf en een halve maand nadat Camper zijn verzoek om teruggave had gedaan, arriveerde een aantal planten in Franeker. Camper bedankte Groningen voor deze "edelmoedigheid" en zei er des te meer waarde aan te hechten daar hieruit de "gunstige gezindheid" van de Groningers jegens het Athenaeum bleek.
Nadat de hogeschool de status van Athenaeum had gekregen, probeerde men de hortus weer tot bloei te brengen. Vooral de curatoren van de Groninger universiteit, S.J. Brugmans en Van Boelens van Lijnden, hebben zich hiervoor heel wat moeite getroost. De toekomst zag er echter niet rooskleurig uit. Het budget bleef laag, doordat men in onzekerheid verkeerde over het al of niet voortbestaan van het Athenaeum.
Toen het Athenaeum uiteindelijk in 1843 werd opgeheven, moest een onderkomen voor de planten worden gevonden. Op 24 oktober 1843 werd een veiling georganiseerd, waarop totaal niet minder dan 1480 planten geveild zouden worden. Hierbij waren 261 warme planten, 879 orangerie-gewassen, 39 planten van de koude grond en 310 vaste planten. Het werd geen succes en het Athenaeum besloot de Groninger hortus in te schakelen. Hortulanus J.C. Hoffman, die zelf voor zijn aanstelling in Groningen in de Franeker hortus had gewerkt, reisde daarop naar Franeker om zijn keuze uit de collectie mee terug te nemen naar Groningen. Aangekomen in Franeker kreeg Hoffman te horen dat de hortus eigenlijk alleen de medicinale planten kwijt wilde. Maar Hoffman nam daar geen genoegen mee. Een hortus botanicus moest immers een representatieve verzameling van allerlei soorten planten bevatten. Hoffman wist de beheerder van de Franeker hortus tenslotte te overtuigen en in het voorjaar van 1844 werd een selectie planten ingescheept met de Groninger hortus als bestemming. Het jaar daarop kwam de hortulanus van Franeker, William Kent, in dienst van de Groninger hortus en bleef daar werkzaam tot zijn pensioen in 1879.
Leeuwarder Courant 27 oktober 1843:
Van Franeker vernemen wij, dat de aangekondigde verkooping van de Bloemen, Planten en Gewassen van den Hortus Medicus geen voortgang heeft gehad wegens gebrek aan kooplust. Naar aanleiding hiervan hopen wij dat het voorstel om dezen Plantentuin herwaarts over te brengen en met den Stadt- of Prinsentuin te verbinden, door de Regering opnieuw in overweging genomen mag worden daar zulk eene even aangename als nuttige inrigting deze stad en die plek bijzonder versieren zou en het voorzeker algemeen genoegen zou geven dat dit gedeelte van de vernietigde Friesche Hoogeschool, door een Stadhouder uit het Huis van Nassau mede opgerigt, zulk eene waardige plaats bekwam op eene plek waaraan zoo vele roemrijke herinneringen aan derzelver stichters, de Vorsten uit het Huis van Nassau en Oranje, verbonden zijn.
LC 26 juli 1775
Franeker den 24 July. Alzo in de Academie-tuin alhier tegenwoordig in bloey staat het Americaansch gewas, door Linnaeus genoemd YUCCA DRACONIS [= drakenbloedboom], heeft de hortulanus W. Semler gemeend van de liefhebbers der kruidkunde geen ondienst te zullen doen, met de bekendmaking hiervan. Het gemelde gewas, dat zeldzaam bloeyt, is, van den grond af tot aan het einde der bloemtros
gerekend, twintig voeten hoog.
Archief universiteit/athenaeum Franeker, Tresoar toegang 181 inv.nr. 118
Copia Missive aan Heeren Curatoren
Edele Mogende Heeren!
Haare Hoogwelgeboorene Mevrouwe de Douairiere
Lijcklama a Nijeholt heeft aan ons bij missive van
den 11 dezer kennis gegeeven, dat, uit overweeging
der relatie, welke wijlen de Heer Grietman en Curator [Augustinus Lycklama à Nijeholt 1777 - †30-11-1789] tot de Academie had, geresolveerd was, ter gedachtenisse van zijne HooghEd. Gestrenge, aan de Academie
te offereeren de reeds zeer groote Aloë, die op het
buitengoed te Oldeboorn gevonden wordt, met verzoek
so deze offerte aan de Academie kon behagen, de Aloë
alsdan ten spoedigsten te doen afhaalen; aengezien zulks
tot derzelver conservatie hoe eerder hoe beter zoude
zijn.
Wij hebben hierop benevens den Hr. Prof. Ypeij
geconsulteerd den prof. botanices en hortulanus, en
bericht ontvangen dat er goede gelegenheid was om
gem. Aloë te plaatzen.
Evenwel hebben wij dit geschenk, ons zo gratieuselijk
aangebooden niet dan conditioneel durven aanvaarden
uit hoofde der kosten welke noodwendig op het afhaalen en transport zullen loopen, en welke ons aerarium onmoogelijk hoeden kan: maar vervoegen
ons tot Uwe Edele Mogende, De zelve eerbiedig verzoekende, zodaanige schikkingen te maaken, en het daar heenen wel te willen dirigeeren, dat de kosten van dit present aan 's Lands tuin ook door den Lande werden goed gedaan; en dat Uwe Ed. Mogende verders hieromtrent aan den hortulanus
en opziener van 's Lands werken alhier zodanige
ordres gelieven te geeven, als dezelve zullen goedvinden
te behooren.
Waarmede wij de eer hebben ons met diep respect
te tekenen
Edele Mogende Heeren!
Uwer Edele Mogg. zeer gehoorhaame Dienaaren
De Rector Magn. en Senatus Gen. van 's Lands Universiteit
... den 14 november 1789
Ter ord.tie derselver
Ter zijde
Ten zuiden van de Voorstraat was er ook een oranjerie in de tuin van het huis ten westen van de Martenastins dat professor Voorda in 1671 kocht van de erven van secretaris Scheltema. Van buurman Isaac Telting, eigenaar/bewoner van de Martenastins, moesten de ramen van de oranjerie die uitkeken op zijn tuin dichtgemetseld worden.
De oranjerie was gebouwd door Suffridus Westerhuis (1668-1751) toen die eigenaar was van de Martenastins en het huis ten westen daarvan, nu bekend als het Bangahuis. Hij had de tuinen samengevoegd en er een botanische lusthof van gemaakt. In de orangerie verzamelde hij uitheemse gewassen die via de Oost- en Westindische Compagniën naar Nederland kwamen. Aangetrouwde neef Willem van Ranouw heeft hem daarbij jarenlang geholpen. Ranouw promoveerde in 1715 te Utrecht tot doctor in de medicijnen. Diens weduwe erfde de Martenastins, die zij na het overlijden van Titia Westerhuis-Bogarda zou betrekken.
Nedergerecht Franeker toegang 13-13 inv.nr. 239, fol. 115v-116r:
De Heer Bavius Voorda J. U. Dr. et
Professor Juris Civilis aan 's Lands
Academie te Franeker B. B. C. en inwijsinge
over de koop van een Huijsinge (hovinge en Orangerij) cum annexis staande en geleegen
binnen Franeker aan de Voorstraat
bij wijlen de Old secretaris Jacobus
Scheltema en wijlen Sjouke Harkema
bewoond geweest met al wat daar
om en aan aard, muijr, band, spijker
en nagelvast is als meede met de
losse goederen tot de huijsinge be-
hoorende ende verkooper eijgen zijn,
op den 12 maij 1762 vrij aan te vaarden
vrij van grondpagt dog voorts met
soodanige actien, lasten, servituten
en geregtigheeden als van ouds, dog
zullen de beneeden vensters in de
Orangerij teegenswoordig uijtsigt
hebbende in de thuijn van de Heer I.
Telting op kosten van de verkooper
werden digt gemetselt of soogenaamde
koekuijten daar voor werden gemaakt ter keuze
van de Cooper en wanneer er koekuijten zullen werden gemaakt, zal de
verkooper de glasvensters soodanig moeten laaten maaken dat nae
binnen kunnen afdraijen, blijvende
dan wijders het onderhoud der koekuijten ten laste van de Heer Cooper,
genietende deese huijsinge het vrij
gebruijk der steeg ten oosten alsmede
begeregtigt met het gebruijk der put
op de plaats van de Heer J. Telting,
die daarvan alleen het onderhoud
ten laste koomt, hebbende de Heer J.
Telting nom. uxoris ten oosten en zuijden,
de Geregtsboode Claas Molenaar
nom. libb. ten westen en de gemeene
straat ten noorden tot naastlegers.
Aldus in koop bekoomen van Cornelis
Scheltema secretaris der stede Franker
voor een somma van drie duijsent
en twee hondert Car. gls. van XX strs.
het stuk, te voldoen en betaalen in
twee termijnen op 1o maij dagen en
der jaeren 1762 en 1763 telkens de
geregte helfte in baaren gelde en
klinkende munte sonder Landschaps
thoonder deeses obligatien en in vrij
Cost en schaadeloos geld, breder ver-
mogens de Coopbrief hieraf zijnde.
prima proclamatio den 13 Novemb. 1761
2da den 20 dito.
3tia den 27 dito
Betaald ƒ 57 = 2 = 14.
Adjudicatio in forma
Van professor Ouwens is behalve een detail van de lijkstatie van Maria Louisa geen portret bekend.
Aan hem herinneren verder: Catalogus librorum in omni facultate et lingua praestantissimorum inter quos eminent opera
atque insignia, elegantissime compacta ac nitidissime conservata, quas collegit et reliquit
Wilhelmus Ouwens. Quorum publica auctio fiet die 6 Dec. et seqq. 1779 Hagae Comitum, in aedibus Joannis
Gaillard, bibliopolae in platea vulgo de Veenestraat, per Joannem Gaillard et Christ. Plaat, bibliopolas. Ubi
catalogi distribuuntur, pro quibus ex lege solvendi sunt oboli duo pauperibus dandi. S.l.n.a. 8; [4], 268 p.
Exemplaar met handschriftelijke aantekeningen van prof. Ouwens thans in de bibliotheek van het Leeuwarder Collegium Medicum, Tresoar 336 Gnk; druk groot quarto met foliopapier doorschoten.
Hss. aantt. met vloeiblad
Vivat de provesser Ouwens: een wijnglas voor prof. Ouwens van een promovendus
Museum Martena Franeker
onjuiste spelling door graveur
AANHANGSEL
Het anatomisch theater van het Athenaeum