>> HOMEpage

Feyo van Holdinga

Bron: Brief van Feyo aan stiefmoeder Helena van Bunau, Tresoar familie-archief van Sminia toegang 327 inv.nr. 1876b
Internetuitgave: M.H.H. Engels, oktober 2022
Voor Holdinga-adept Hans Zijlstra e.a.

Een friendlick gruedt met wunschung alles
guedes te foorn.
Edle Erenduegtsaeme L. beminde mueder U.E.L.
gesundtheit wt mijn L. vaeders laetste brieven
te verstaen, is mij van herten lief geweest
ende ick wolde dat ick U.L. sulcks van mij oock
mochte te kennen te geven. Dan ick rechte foort moet
besuijren de groote kolde die ick toe winter op
die groote ende landuijrige reijss heb geleden;
dan nochtans sal mijn L. moeder mijnent halven
niet beswaert sijn, ick hoop met de genaden
Godt dat het geen noodt sall hebben, ende durch
de hulpe Godes bald beter sal worden etc. voor-
der L. beminde moeder kan ick U.L. niet verswij-
gen hoe dat ick den van Bunau alhijr woonachtich
oftmael heb vermaent ende angesprocken om de
waepen van U.L. Saligen vader; ende hij mij
altijt geandtwordt ende belooft dat alsy een mael
een frienden dach hebben dat hy het als dan wil
gedencken ende syn wterste neersticheit an wenden
dat hy het mach komen te weten, ende hy begeerde
wel te weten die andere viertlen die U.L. heeft
op dat hij mochte daer durch een weinich instructie
hebben, derhalven U.L. gebeten dee selve laeten
af te maelen ende mij went es de gelegenheit gibt
over te senden. Hijr mede wil ik U. L. met
J. Kunera Douma ende mijn Suesters den alme-
chtigen Godt befelen die u allen in langduijrige
goede lijves gesundtheit wil sparen ende hondert
duijsent goede nachtwunschen, ylen wt Erfordt den
18 Maij Anno 1586.
U.L. onderdanige soon
Phaeio ab Holdingh de Eijsingha.
C.I.A. [= Constanter in adversis]


[Adres:]
Den Edlen Erenduegtsaemen Juffrou
Juffrou Helena van Holdingha geboren
van Bunau mijn herts L. beminden
Moeder, gants Freundlich geschr.
Tot Lewarden
1586
[ontvanger:] Ontfangen den 29 iunius anno 86
[Latere hand:] O.P. 109.

• De lange reis, die Feyo in 1585 gemaakt heeft, diende zeer waarschijnlijk om het (derde) huwelijk van zijn vader met Helena van Bunau op Doumastate te Britsum bij te wonen: van Erfurt naar Friesland (en terug). • Viertlen = kwartieren • J. = Juffrouw, dame van adel
• Doumastate (bewerkt citaat uit de internetpagina van J. Leemburg):
De state wordt voor het eerst in 1511 genoemd als Jornsmastate in eigendom van Hessel van Martena, de bewoner van Groot Terhorne te Beetgum. In 1523 wordt de state bewoond door Jancko van Douma (afkomstig uit Langweer) en zijn vrouw Maria Douwedr. van Burmania. Of zij eigenaren zijn geweest is twijfelachtig. Na hen is nl. eigenaar hun zoon Edzardt van Burmania, getrouwd met Helena Rudolfsdr. van Bunau. Zij zal de state vrijwel zeker geërfd hebben van haar ouders, Rudolf van Bunau en Cunera van Martena, een dochter van Hessel van Martena.
Als Edzardt van Burmania op 31 januari 1577 sterft, hertrouwt Helena met Wilco van Holdinghe (Holdinga). Als ook Wilco overleden is, blijft Helena van Bunau eigenaresse van Jornsma State. Helena bewoont het huis met Cunera van Douma, weduwe van Sjuck van Burmania. Cunera is een dochter van Laes van Douma, zoon van eerdergenoemde Jancko en Maria van Burmania.
Als Helena van Bunau op 11 december 1613 overlijdt, erft Cunera van Douma Jornsma State samen met de aangrenzende boerderij Geringa state. Cunera sterft op 13 mei 1651, 54 jaar na het overlijden van haar partner; zij heeft haar drie kinderen overleefd. De state wordt eigendom van haar kleinzoon Gemme Laes van Burmania (hij is een zoon van Sjuck Sjucks van Burmania en Catharina van Entents van Mentheda).

De state in Britsum was het zomerverblijf, de stins in Leeuwarden werd in het winterseizoen bewoond, wat de adel zich kon veroorloven.
• Zusters van Feyo: Teth (overl. voor 1586), Sjouck, Catharina, Haringh (deze drie overl. voor 1588) en Doedt (1572-1646)

Feyo's bijdrage met familiewapen aan het album amicorum van Homme van Harinxma
ter vergelijking met het schrift in bovenstaande brief
Is die brief - met Duitse taalelementen - door de zieke Feyo alleen wat de ondertekening betreft eigenhandig geschreven?

Suffridus Petrus over zijn vriend, Feyo's vader, Wilco van Holdinga

De scriptoribus Frisiae decades XVI et semis, Coloniae Agrippinae, apud Henricum Falckenburgh, anno 1593, 273-287:
Wilco Holdingerus ab Eytsyngh, vir antiquae & primariae nobilitatis, eruditionis et integritatis singularis, paternum genus ex Holdingana; maternum ex Eytsingana familia ducit, patrem habuit amplissimum virum Dom. Boetium ab Holdinga, de quo supra dictum est. Matrem habuit egregiam matronam Dom. Hackiam ab Eytsingha, nobilissimi viri Feiconis ab Eytsinga filiam.
Hic iactis in patria liberalium artium, et utriusque linguae fundamentis, Lovanium à parentibus amplioris cultus ergo missus est: in qua universitate cum per aliquot annos versatus; omni literarum, ac virtutum genere insigniter excultus esset, in patriam ad parentes revocatus est, ut his quibus ipse unicus haeres erat, dum viverent solatio esset.
Itaque ille tum uxorem duxit praestantissimam virginam Harengam à Rhorda nobilissimi amplissimique viri Georgij à Rhorda filiam, ex qua liberos aliquot suscepit.
Interim vero quantum publicis privatisque negotijs otij supererat id omne studijs impendebat. Cum autem sacrae factiones quietem im patria turbare inciperent, Emdamque pater eius tranquillitatis erga concederet, ipse pietatis gratia parentem cum familia sua eodem consecutus est.
Quo tandem defuncto in patriam reversus est, ubi, ni faller, hactenus superest, et ut antea ita nunc etiam studijs literarum impendit, quicquid privatis publicisque negotijs superest. Maxime autem ijs studijs delectatur quae in venatione, aucupio et piscatione consistunt, et virum nobilem maxime decent: itaque tantum operae iam in his posuit, ut multa sint in scriptis eius, ubi im luce prodierint eruditi reperturi, quae apud alios consimilium rerum scriptores, hactenus non inveniuntur. Scripsit autem quae ad notitiam nostrae pervenerunt:
- Historiam rapacium avium libris decem; cuius lectione nos Emdae aliquando magnopere delectati sumus.
- Item de avibus domesticis et earum cognatis.
- De quadrupedibus, eiusdem forma.
- De equorum etiam Physiognomia, librum unum.
- Item alterum de equini corperis fabrica.
- Item librum unum de venatione et canibus.
- Item de avibus aquatilibus maxime Frisiae familiaribus.
- Item de Gallinulis palustribus.
In his et alijs perpoliendis vir optimus diligenter versatur et obnixe rogandus est, ut absolvat quae cepit, et ad honorem patriae, et ad communem Reip. usum benigne in lucem edat.
Liberos aliquot ex uxore sua sustulit, ut supra diximus, inter quos et filium Feionem: qui avi materni nomen referebat, et paternis vestigijs ita insistebat, ut patriae nostrae singulare columen eum fuisse futurum, si aetas suppetisset, nulli dubium esset.
Eum igitur dum pater suus utriusque linguae et Philosophiae cognitione imbutum legalis studij ergo Erphordiam adduxisset, optimus adolescens cum summo totius istius Academiae moerore vita defunctus est. Cui Neniam funebrem cicinit doctissimus prudentissimusque vir M. Antonius Mokerus ibidem utriusque linguae [= Latijn en Grieks] professor publicus. Quod ob elegantiam et istius universitatis iucundam recordationem in qua et nos etiam utramque linguam aliquando professi sumus, tum etiam ob familiaritatem et veterem amicitiam quae mihi cum defuncti adolescentis patre contigit, ad perpetuam rei memoriam hic subjiciam.
Wilcke van Holdinga van Eysinga, een man van oude en zeer voorname adel, van buitengewone geleerdheid en rechtschapenheid, van vaderlijke zijde een Holdinga, van moederlijke zijde uit de Eysingafamilie stammend, had als vader de zeer aanzienlijke heer Bote van Holdinga, over wie hierboven gesproken is. Als moeder had hij de voortreffelijke dame Hack van Eysinga, dochter van de zeer edele heer Feike van Eysinga. In dit vaderland begiftigd met de grondslagen van de vrije kunsten en beide talen (Grieks en Latijn) is hij door zijn ouders voor meer vorming naar leuven gestuurd, alwaar hij aan de universiteit enige jaren verbleef en nadat hij in goede eigenschappen verder gevormd was, is hij naar zijn ouders in het vaderland teruggeroepen, waarbij het hem tot troost was dat zolang zij leefden hij hun enige erfgenaam was. Toen nam hij tot zijn vrouw de voortreffelijke juffrouw Haring van Roorda, dochter van de zeer edele en aanzienlijke heer Georg/Jurjen van Roorda, bij wie hij enige kinderen kreeg. Intussen - zoveel tijd er naast zijn publieke en private taken overbleef - besteedde hij die helemaal aan studie. Toen echter de religieuze partijen de rust in het vaderland begonnen te verstoren, week zijn vader omwille van de rust uit naar Emden en volgde hijzelf met zijn gezin uit piëtijt jegens zijn ouders daarheen. Na die tijd in Emden is hij naar het vaderland teruggekeerd, waar hij als ik me niet vergis nu nog verkeert en zoals in het verleden ook nu de letterkundige studiën beoefent, voor zover privé- en publieke bezigheden het toelaten. Zeer veel vermaakt hij zich met de bestudering van zaken die de jacht betreffen, de vogel- en visvangst, die een edelman zeer sieren. Derhalve heeft hij reeds zoveel moeite daaraan besteed, dat er veel onder zijn geschriften is dat wanneer zij uitgegeven zouden worden, geleerden zouden opmerken als bij schrijvers van gelijksoortige zaken tot nu toe niet gevonden. Hij heeft namelijk het volgende geschreven, wat onder onze aandacht is gekomen:
- De geschiedenis van de roofvogels in tien boeken, die wij ooit te Emden met groot genoegen hebben gelezen
- Eveneens van de tamme vogels en hun soortgenoten
- Over de viervoeters, hun gedaante
- Ook over het karakter van paarden, een boek
- Eveneens een ander over de lichaamsbouw van de paardachtigen
- Eveneens over de in Friesland zeer bekende watervogels
- Eveneens over de moerashoenders.
In het bijschaven van deze en andere onderwerpen ging de beste man nauwkeurig te werk en daarom heeft men hem indringend verzocht, alles af te maken wat hij begonnen was, en tot eer van het vaderland en tot algemeen nut van het land welwillend uit te geven.
Bij zijn vrouw heeft hij zoals hierboven gezegd enige kinderen gekregen, onder welke ook zoon Feyo die de naam van grootmoeder terugbrengt en zozeer in de voetsporen van zijn vader treedt, dat hij zonder twijfel een bizondere erezuil voor ons vaderland zou geweest zijn, als hij de volwassenheid bereikt had.
Nadat zijn vader hem met de kennis van de beide [klassieke] talen vervuld had, heeft hij hem voor de studie van de wetten naar Erfurt gebracht, maar helaas heeft de veelbelovende jongeling tot leedwezen van die gehele universiteit het leven gelaten. Een treurzang voor hem heeft voor hem gedicht de zeer geleerde en ervaren heeft Anton Mocker, aldaar hoogleraar in de beide [klassieke] talen. Vanwege de elegantie en aangename herinnering aan die universiteit waarin ik ook ooit beide talen als professor onderwezen heb, als ook vanwege de innige en oude vriendschap die mij met de vader van de overleden jongeling verbond, voeg ik ter eeuwigdurende herdenking dit gedicht toe.
Antonius Mokerus (Mocker): Lijkdicht voor de zeer edele, geleerde en deugdzame jongeling Feyo van Holdinga van Eysinga, Fries student in de rechten, zoon van de zeer edele en in allerlei wetenschappen zeer vooraanstaande man heer Wilco van Holdinga, Feyo's eerwaardige bevorderaar, op 12 oktober 1586 van de christelijke tijdrekening uit dit tranendal weggeroepen, met uiterste gedienstigheid geschreven en in het openbaar voorgedragen.
...
Van vaderland een Fries, Feyo van Holdinga van Eysinga genaamd, is hij verzwakt en voortijdig gestorven. Vermaard door voorouders van een edel geslacht zowel van moeders als van vaders zijde, heeft de baardeloze jongeling nauwelijks in jeugdige bloei viermaal vijf jaar geleefd. De stad Leeuwarden heeft hem de eerste jaren opgevoed als een sterk geheel Fries karakter.
Des vaders edele woonstede op het platteland [Holdingastate te Anjum] heeft hem buiten de stad de eerste zaden van geleerdheid gegeven. Door vader is hij onderwezen, die hem daar als privaatdocent leidde en met zijn kennis vormde. Vervolgens heeft hij in de stad van het graafschap Kleef kennis genomen van edele kunsten en goede zeden.
Naar Leiden, de beroemde universiteit van de Noordelijke Nederlanden vol geleerde mannen, is hij daarna gestuurd. Tenslotte is hij door zijn vader gebracht naar de stad in Thuringen die wordt omstroomd door de rivier de Hiera [= Gera]. Te Erfurt, waar de oude universiteit is, heeft hij vlijtig de hoorcolleges van de doctores in de rechten gevolgd.
Vrije tijd en luxe, vijanden van Pallas, de wetenschap, heeft hij gemeden, rustig en vreedzaam heeft hij geleefd. Hij was een vindingrijk/knap rechtenstudent en hield van deugd evenals van kunst/kennis. Gesierd met schone manieren zonder bedrog, bescheiden, door een aangeboren eenvoud van leven deugdzaam heeft hij voor de kosten hierheen gestuurd vruchtbaar gestudeerd, omdat hij wist dat het onmogelijk was de ondersteuning van vader te verliezen. De duidelijke voetsporen van de geleerde vader stevig volgend was hij dagelijks begeerlijk veel te leren. Zoals vader de medische en mathematische kennis had, zo was het voor de boreling een zorgvuldige bemoeienis de wetten te kennen. Zoals vader met zijn eigen deugdzaamheid het stamgeslacht sierde, zo was ook de boreling voornemens dat te sieren, als Lachesis zijn levensdraad had verlengd, want dorstend brandde hij van liefde voor goede waarden, van welke hij door geen enkele gevallen van toeval afgeschrikt wilde worden zoals ook deze zijn lijfspreuk bewijst: In tegenspoed standvastig overwint geduld. Van het toeval vreesde hij geen kwaad, schade, bedreigingen. Derhalve was zijn plan ook naar Frankrijk te gaan en vervolgens van daar naar het verre Italië omwille van de taal en de studie van het recht. Maar zijn ontuitwijkbare levensloop, die de hand van God stuurt en toedeelt, heeft dat verhinderd.
Omdat het gehele lichaam van de zieke door pokken was verstikt, heeft de dood hem bij de hand gegrepen. Er waren medici aanwezig om voor herstel van de ziekte te zorgen, maar de geneeskunst kon de macht van het noodlot niet weerstaan. Deze voor personen in volwassenheid met levensgevaar verbonden pokken veroorzaken de zwarte pest. Jonge kinderen, vele jeugdigen ondergaan tegenwoordig op vele plaatsen deze ziekte. Vroeger zo zei hij, heeft een broer [Jurjen/Georg † 1578 of Gabbe/Gabriël † Bremen 1573] ook deze ziekte in de bloei van diens jeugd opgelopen. Onder de handen van de hoogsten stierf hij. een vredige dood. ...
Ik voeg het distichon toe dat op de grafsteen gebeiteld staat en het jaar van overlijden bevat aldus geformuleerd:
NobILIs hIC PhrysIVs PhaeIo reqVIesCIt ab HoLDIngh De EysIngha, CVIVs LenIter ossa CVbent. [Hier rusten zacht de beenderen van de adellijke Fries Feyo van Holdinga van Eysinga; 1+50+1 +1+100 +1+5 +1 +5+1+100+1 +50+500+1 +500 +1 +100+5+1+5 +50+1 +100+5 = sterfjaar 1586]

Wilcke van Holdinga was gehuwd
(1) met Teth Sjaerda, overleden 1561
(2) met Haring van Roorda, overleden (Bremen ?) 1574, dochter van Jurjen van Roorda, en Doedt van Cammingha.
Uit haar huwelijk 8 kinderen. Zie GJB 1975-103/124.
Uit dit huwelijk:
1 Feye van Holdinga, geboren 1566, overleden Erfurt 1586 , ongehuwd, 20 jaar.
Studie:
1: 04173 2: Leiden
3: Holdinga (Holdinger ab)
4: Feio 7: Leeuwarden 8: Frisius occid 9: 12/01/1584 10: Lit 11: 1566 12: AAL 15 13: Haringh Jurriensdr van Roorda 14: Wilco van Holdinga 19: 1586 te Erfurt 21: bezocht school te Kleef 22: Petrus, De scriptoribus 274-276

1: 09784 2: Erfurt
3: Holdinga van Eysinga (Holdingh de Aeysingha)
4: Feyo (Phaio) 8: Frisius 9: 00/00/1584 12: MUER II 45413 13: Haring van Roorda 14: Wilco van Holdinga 15: raadsheer Hof 19: gestorven te Erfurt aan de kinderziekte (pokken) op 20 jarige leeftijd 21: tekent 1584 AA van Homme van Harinxma 22: Vrije Fries 8 124
(3) 1585 op Doumastate te Britsum met Helena Roelofsdr van Bunau, geboren ± 1535, overleden 11 dec 1613, 78 jaar, begraven Britsum, grafschrift, dochter van Roelof van Bunau en Cuneer van Martena, ook Cnierke.
Voor haar testament zie DDD1-122 en EEE1-350 d.d.1613.
Helena was weduwe van Edzart/Idzert Epes van Douma, overleden 31 jan 1577, begraven Britsum, grafschrift, zoon van Epe Douwes van Douma en Tjets van Camstra.

Van de werken van Suffridus Petrus (Leeuwarden 1527 - Keulen 1597) is een derde deel in druk verschenen: vgl. de Catalogus operum Suffridi Petri Leovardiensis Frisii V.I.C. eorum quae sunt quae sunt editae in lucem 24 nummers uitgegeven en de Catalogus ... eorum quae nondum sunt edita in lucem niet uitgegeven 24 In bonis literis & Philosophia, 23 In Historiis, 17 In Iure en 3 In Theologia. Van die van Wilco van Holdinga (ca. 1535 - 1595) over dierkunde is er geen enkel gedrukt en helaas ook niet in handschrift bewaard gebleven. In de zestiende eeuw was voor de hoogleraar te Erfurt resp. Keulen een uitgever/drukker gemakkelijker bereikbaar dan voor de edelman in Friesland: werken van S.P. zijn gedrukt in Erfurt, Bazel, Antwerpen en Keulen. In Franeker was vanaf 1585 drukker Aegidius Radaeus ofwel Gillis van de Rade alleen werkzaam voor de universiteit, terwijl in Leeuwarden het drukken van boeken pas in de zeventiende eeuw met Abraham van den Rade goed op gang kwam. - Van Isbrant ter Stege, "boecprenter toe Leeuwerden in die Sacrament Strate", zijn twee ongedateerde uitgaven in klein octavo uit het einde van de zestiende eeuw bekend van de Statuten van West-Vrieslant: Oostergo, Westergo en Zevenwouden.
De opmerking van Suffridus Petrus dat Wilco constant aan het schaven was aan zijn werken, doet vermoeden dat deze zeer precies was en zijn werken nog niet rijp achtte voor publicatie. De aansporingen van Suffridus tot uitgave hadden dan ook geen effect. Vanuit Keulen had deze ook in 1588 op 16 juli geschreven aan Nobilissimo, doctissimo, prudentissimoque viro ac domino Vilconi Holdingero ab Eysing, domino et patrono suo unice colendo, Leovardiae: Tuus lucubrationes avidissime expectamus, quas ut matures etiam atque etiam rogo [= Wij wachten zeer begerig op jouw bij lamplicht geschreven werken: dat je die tot rijpheid brengt vraag ik je nog eens en nog eens].
Genealogysk Jierboekje 1975 p. 102-125
Citaat uit het eerste testament d.d. 28 februari 1588: Coemende voorts tot die dispositie van mijn tijdtlijcke guederen, soe is 't, dat ick testator maecke universaell erffgenaem van alle mijn guederen die ick sall geraecken achter te laeten Dued Holdingha mijn eenige dochter ende kyndt ... Belangende die guederen van mijn salige huysfrouw juffrouw Haringh Roorda, die mij van mijn overledene lieve ses kynderen angestorven zijn, laet ick mijn dochter vrij gelijck van alle andere haers salige moeders guederen te disponeren als haer eygen believen sall toe draegen. Daaruit blijkt dat toen alleen dochter Doed nog in leven was.
Het derde en laatste testament d.d. 30 oktober 1594 volgt hier in zijn geheel, met enkele zinnen resp. zinsdelen die extra aandacht verdienen vet weergegeven.

Testament van Wilcke van Holdingha, 1594

In den naeme Godes amen. In 't jaer ons Heeren duysent vijffhondertvierende-
tnegentich den xxxen dach octobris hebbe ick Wilcke van Holdingha, hoewel
swack van lichaem, doch met rijpe ende volcomene verstande ende voorbe-
dachten moede overleggende die onseeckerheit des menschelicken levens,
5 voor mij genomen te maecken ende maecke bij desen mijn testament, codicil
ofte uytterste laeste wille van mijne tijtelicke goederen dewelcke ick na mijn
doot geraecken sall achter te laten in voegen ende manieren hiernae volgende:
In den eersten bevele ick testator den almechtigengenadigen Godt mijn eedele
siele ende d'lichaem d'eertsche begravinge in de kercke op Rinsmoergeest bij
10 juffrou(we) Teth Zyaerda mijn veelgelievede zalige eerste huysfrouwe ende
mijn lieve kinderen, ofte soo sulcks door eenige voorvallende beletselen nyet
geschien en mochte, soo begeere ick tot Britzum (indien mogelick) geleyt te
worden omme mij van daer tot gelegener tijt op der Geest voors. te moegen
brenghen, ende soo geen van beyden coste geschyen, (gelijck alle mensche-
15 licke saecken onseker zijn), soo begeere ick tot Leeuwarden in de Jacobiner
kercke in der Holdinga begraefnisse bij mijn zalige overolders ende lieve
moeder ende dochter te leggen.
Comende voorts totte dispositie van mijn tijtlicke goederen, soo is 't, dat ick
testator maecke universael erffgenaem van alle mijne goederen die ick ge-
20 raecken sall achter te laten, uitgenomen d'geene waeraff hierna specialicken
in desen andersins gedisponeert ende bij legaten uitgedeelt wordt, Doed Hol-
dinga mijn eenige dochter ende kint ofte haer kinderen die Godt haer sall be-
lieven te verleenen in plaetse van haer, soo zij voor mij geraect te verster-
ven, wel verstaende nochtans, dat ick will, dat Kempo Donya die jonge sall
25 te vorndel hebben, ontfangen ende genieten die propriëteyt ofte eygendoem
van Eysingha state ofte eedelhoffstee mette landen die ick op Rinsmoergeest
heb leggende ten zuyden van 't diept lopende van daer nae Doccum, wesende
van het vruchtgebruyck derselver state ende landen hiernae andersins gedis-
poneert, sonder dat hem dieselve goederen in deductie neffens sijn quota van
30 d'andere goeden met zijn suster ofte broeders ende susters getoghen sullen
worden, mits dat hij ende zijn nacommelingen geholden sall ende sullen wesen
die naem van Botten, Feye ofte Wilcke Holdingha ende Hack Eysinga naeme te
laeten ende te holden in zijne ende heure graden ende familiën; ende soo mijn
dochter wederomme quam te hylcken ende een man te nemen daer sij een soon
35 bij creech, ende denselffden dede noemen Botte, Feye ofte Wilcke van Hol-
dingha, zal in Kempe plaetse staen, ende soo die eene quam te versterven,
ende sij een ander noemde als vooren, zal insgelijcx genyeten ende ontfangen
't gene van Kempo vooren is gestelt, wel verstaende, dat Kempo die naeste
sall zijn indien die anderen sterven, ende sall dese mijne dispositie alsoe
40 voortgaen op den oldtsten soone ofte den daer 't die vader een succedent sall
believen te wesen omme den namen van Holdingha te voeren, soolange dese
mijne dispositie plaets sall mogen grijpen ende stal holden. Ick will oock, dat
Doed Holdingha mijn dochter noch hare kinderen die huysinge staende op mijn
staten ofte eedelhoffstee tot Eysingha op Rinsmoergeest ende toe Auta ander-
45 sins Nye Holdingha genoemt toe Aengium in Dongerdeel gelegen tot eenige tij-
den sal ofte sullen affbreecken, verminderen ofte eenige materialen daeraff
vervoeren ofte aliëneeren, dan sall ende sullen geholden wesen d'selve huy-
singen met oock die hoeven, singelen ende grachten te onderholden ende ver-
beteren, bij poene den overtreders van dese mijne laeste wille hiernae in
50 desen opgeleyt; des sal de voors.mijn dochter, soeverre sij geraecken moch-
te afflijvich te worden naelatende een man, denselven uyt mijne andere on-
roerende goederen, die ick geraecken sall nae te laten, een eerlicke lijffgifte
moghen maecken tot haer gelieven, zijn leven langh geduyrende ende nyet
langer; ende ingevalle mijn dochter voors. geraeckte sonder kinderen deser
55 werelt te overlijden ofte oock haer kinderen sonder wettelicke neergaende
graed te versterven ende nyemant van haer kinderen ofte kintskinderen in
levene ende over geraecte te blijven, soo wil ick testator voors., dat alle
mijn onroerende goederen wederom sullen vallen, erven ende devolveren op
mijn testators eygen bloet, eenyder an sijn graed, als te weeten mijn zalige
60 vaders goederen in Dongerdeele oosterzijde der Pasens leggende met Broer-
sma leengoet tot Collum aen de soonen soowell van wijlen heer Pieter van Cam-
minga als van Taco van Cammingha mijn lieve neven, ende mijn salige moe-
ders goederen aen de sonen soewel van salige doctor Tyallingh als aen de
soonen van mr. Frans Eysingha oock mijn lieve neven, op conditie, dat desel-
65 ve mijne respective neven gehouden sullen wesen die voors. naemen van
Botte, Feye ende Wilcke in de successie van de goederen te houden, want ick
testator nyet en wil, dat dese goederen vercocht, verset ofte eenichsins tot
eenige tijden buyten de voors. mijne respective graden vervreemt ende ge-
aliëneert sullen mogen worden, dan will, dat d'selve in beyde mijn familiën
70 ende graden tot eeuwige tijden sullen verblijven in voegen ende manieren
vooren verhaelt, sonder detractie Trebellianicae ofte eenige andere lasten,
die ick in sulcken cas geheel verbiede.
Item legateere ende bespreecke ick testator juffrou Helena van Bunau mijn
tegenwoordige lieve huysfrou, solange sij leeft ende nyet langer, seshondert
75 Carolus guldens jaerlicx, des dat daerinne gerekent ende versmolten sullen
wesen alsulcke twehondert gelijcke guldens als ick haer t'andere tijden ex alia
donatione, insgelijcken nae mijn doot te ontfangen, haer leven lanck geduyren-
de gegeven ende toegeleyt hebbe, gevende ende legaterende haer noch eeuwe-
lick ende erfflick alle 't gene aen het huys, hoff ende singell sampt koye tot
80 Britzum bij mijn tijden verbetert ende te costen gedaen is ende mij compe-
teren mochte, met alle levendige have sampt rogge ende andere graenen,
mitsgaders die gereede penningen, die tot mijn versterven bevonden sullen
worden, uitgenoemen dat mijn dochter het oldt goldt sall ontfangen ende ge-
nyeten, met oock die volle renten ofte incompsten van alle mijne goederen van
85 het laeste halff jaer waerinne ick geraecke te versterven, schoen die noch
nyet verschenen ofte opgecomen mochten zijn, des dat die voors. juffrou
Helena mijn lieve huysfrou wederomme tot haer costen alleen over mij sall
staen ende holden een eerlicke uitfaert ende begraeffenisse, als dat nae die
conditie van mijn persoon behoert ende gebruyckelick is, gelijck sij oock al-
90 leen sall betalen ende voldoen alle onse mande penningschulden ofte uitschul-
den waeraff geen obligatiën gepasseert en zijn, ende en sall oock, van het-
geene opper Geest ofte elders staende ons echte aen mijn goederen mede ver-
betert ende te costen gedaen mach sijn, van gelijcken nyet moeghen ver-
reeckenen, eyschen ofte repeteren, dan sall 't selve mede voor ende door die
95 voors. legaten versmolten ende doot gerekent zijn, gelijc ick oock will, dat
sij mijn erffgenaem ofte erffgenaemen vrij ende schaedeloos sal holden van de
borchtochte van seecker vierhondert goltgulden, bij haer van doctor Joannes
Tyara opgenoemen; ende want ick testator wel vermercke, dat mijn dochter
Doed Holdinga nyet van meeninge is d'voors. mijne huysinge ende staten van
100 Eysingha selffs te bewonen, ende oock om andere reeden (des schoen nyet
sijnde) mij moverende, soo bespreecke ende legatere ick testator Frauw
Burmania, juffrou Rins Roorda mijns salige huysfrouwen susters dochter,
mijn huys, hoff, state ende landen van Eysingha op Rinsmaersgeest vrij son-
der schatting ende jaertax, des dat sij die selffs sall bewoenen, indien sij
105 anders kan ofte mach door faulte des oorlochs, ende soe daer geen huysinge
is om inne te wonen nae die qualiteyt van haren persoenen, ende ick haer
geern vorsien wilde van een goede woninge, soo ordineere ick testator, dat
sij die stien ende andere materialen, die daer ter plaetsen leggen, daertoe
neempt, met daerbeneffens tweduysent daelers van 30 stuivers 't stuck, die
110 mijn dochter haer daertoe sall leveren, ende bespreecke d'voors. Frauw
Burmania noch 't horslandt aldaer mede op Rinsmoersgeest gelegen, dat ick
Take Jyskez. milder gedachtenisse verhuyrt hebbe gehadt, sonder huysinge,
met noch Ylema saete daer nu eenen Wytze Hansz op woont als meyer, mede
gelegen aldaer, ende ses schuyten turff jaerlicx, alles met eer, feer ende
115 vischenijen, als naemptlicken Ylema ende Meckma tyniën ende swannejachten
uit onse buyeren van het Smitshuys aff streckende tot in die stadt Doccum,
ende dit alles haer leven lanck ende nyet langer, ende bespreecke d'voors.
Frau Burmania eeuwelick ende erffelick twe silvere beeckers, die eene ver-
gult ende d'ander onvergult, beyde met decksels ende twe grote silveren
120 schaelen, die wijlen hoochlofflicker memorie die coninginne vrou Maria
Maeyke Sternzee tot eenen fontgifte ofte metpenninck geschoncken heeft, ende
bij mij naderhandt van de voors. Maeyke Sternzee gecocht zijn, met oock een
dozijn silveren lepelen, sonder dat haer dieselve goederen in deductie neffens
haer quota van haer vaders ende moeders goederen neffens hare broeders en-
125 de susters getogen sullen worden, des soe sall sij Frauw Burmania geholden
sijn, soo ende wanneer sij geraect kinderen te krijgen, een zoon daeraff te
noemen nae Feye, Botte ofte Wilcke van Holdingha ende een dochter nae Hack
Eysingha.
Voorts legatere ende bespreecke ick testator Haringh Burmannia, mijn sali-
130 gen huysfrouwen susters anderde dochter ende nae dieselve mijne overledene
huysfrouwe genaemt, een golden ketten van vijffhondert Carolus guldens, die
zij van mijn dochter ofte haer erffgenamen sall ontfangen als sij die bruyt sall
sijn, ende sooverre mijn dochter sonder lijves erven geraecken mochte te
versterven ofte oock haer kinderen insgelijcks sonder echte kinderen quamen
135 te versterven, des Godt verhoeden moet, sall in dier gevalle ende alsdan dese
voors. Haringh Burmannia daerteboven noch hebben ende genyeten uit mijne
goederen, die ick geraecken zal nae te laten, die somme van drieduysent
Carolus guldens eens eeuwelick ende erffelick, ende soverre Frauw Burman-
nia voors. voor mijn dochter ofte mij geraecken mochte te versterven, soe
140 sall Haringh Burmania in haer plaetse staen ende genieten alle 't gene Frauw
Burmannia hierboven soe ad vitam soe eeuwelick ende erffelick toegeleit is,
des dat de voors. Haringh in dier gevalle oock aldaer tot Eysingha sall wonen,
ende wanneer sij kinderen geraecken mochte te vercrijghen, insgelijcx ge-
houden sal zijn een soon ende dochter te noemen in voegen als van Frauw
145 Burmannia haer suster hiervooren gedisponeert is.
Voorts bespreecke ick Upcko van Burmannia, mijn broeder ofte swager, met
dr. Tyallingh Eysinga mijn neve, alle mijn Griecxe ende Latijnsche boecken
geen exempt, des dat sij mit alle vlijt procureren ende doen sullen, dat mijn
monumenta literaria in druck coemen, in voegen sij, dat sij oerbaerlicxt ende
150 alderbest bevinden sullen, daertoe ick hun authorisere ende laste mits desen,
ten waer sake sulcx bij mijne testators leven selfs procureert ende affgedaen
wordde.

Item bespreeeke ick testator Tako van Cammingha mijn lieve neeff een peert
met sadel ende toom, de beste die daer sall wesen te becomen, tot mijnder
155 gedachtenis, item mijn neeff Goslick Herema, ofte bij versterven van hem
zijn soon Jan Heerma ende zijn dochter Buyck Herema, elck van hun een
portugalenser, item mijn neeff mr. Frans Eysingha, dr. Baerte Idzarda,
Foppe toe Grovestins ende doctor Tyalling Twyckel, met wien ick in den
raede 's Hoffs van Frieslandt geseten hebbe, als van gelijcken doctor Joannes
160 Tyara ende doctor Jacob Bouricius, beyde advocaten in den voors. Hove,
sampt doctor Joannes Wilhelmi Velsius, medicus ende astrologus, mijn goede
vrunden, bespreecke ick elcx ofte eenyder van hun een golden dubbelde ducaet;
noch bespreecke ick testator Botte Ydtsmoeye soonke vijffendetwintich golde
guldens jaerlicx, solange totdat hij vijffentwintich jaren oldt sall zijn, om
165 daermede wat te leeren, daer hij sijn cost met Godt ende met eeren mede
mach winnen.
Ick will oock, dat mijn dochter ende nacomelingen gehouden sullen wesen uyt
te deelen aen cledinge, lijfftochte ende andere noottrufticheit om Godts wille
vijffendeveertich golde guldens jaerlicx tot proffijt van de armen tot Aengium
170 ende Rinsmoersgeest, ende sall ofte sullen oock deselve mede geholden wee-
sen mijn arme vrunden te hulpe te coemen met soveele haer discretie draeghen
ende des armens noot, des aengegeven sijnde, vereyschen sall.
Bespreke oock noch Goffe Piersz vijffendetwintich carolus guldens 's jaers
totdat hij vijffendetwintich jaren oldt sal wesen, om daermede yets te leeren,
175 daer hij sijn cost met winnen mach.
Item wil ick testator, dat mijn voors. huysfrou ende dochter geholden sullen
sijn Gerben, bij mij wonende ende van Godt gewandelt sijnde, in cost ende
cledinge t'onderholden, soe ende gelijck hij van mij onderholden is, ende soe
sij hem begeeren ontslagen te wesen, geholden sijn hem een proven te coopen,
180 dat hij behoorlicken solangh als hij leeft zijn cost ende nootdruft mach hebben;
precaverende ick testator voorts bij desen, soverre ick eenige meer legaten
nae dato deses geraecken mochte te maecken ende bespreecken, dat deselve
mede voldaen ende betaelt sullen worden, gelijck oft die in dese mijn testa-
ment ende leste wille geïnsereert ende begrepen waren, all waer 't schoen,
185 dat deselve nyet meer als bij mijn testators eygen handt waren geschreven
ofte onderteyckent.
Welcke dese mijne dispositie ick testator verclare mijne leste ende uytterste
wille te sijn, den ick in alle sijne puncten bij mijn erffgenaem ofte erffgena-
men ende legatarisen will vast ende onverbreeckelicken naegegaen ende on-
190 derholden hebben als een solenneel testament, codicil, donatie causa mortis
ofte slechte dispositie inter liberos, soo 't eenichsints nae rechte ofte ander-
sins bestaen ende defendeert can worden, bij poene van den erffenissen ende
't gene eenyder in desen toegeleyt is ende aencomen mach versteken te wesen,
des den onderholder ende gehoersamen accresceren zall; revocerende, cas-
195 serende ende te nyete doende daeromme bij desen mijn voorgaende testament
in anno 1591 den 17en februarii gemaect ende bij d' personen daerinne ge-
noemt ende met mijn eigen handt bevesticht, mitsgaders alle mijne andere
voorgaende testamentaire dispositiën, hoedanich die oock mogen wesen, wil-
lende dat d'selve voor nul ende van onweerden geacht ende geholden sullen
200 worden, voor soovele die met desen discordeeren ende nyet overeen en comen;
ende opdat derhalven dese mijne jegenwoordige dispositie ende laeste wille
des te beter onderholden ende ten effect gestelt mach worden, heb ick testator
tot executeurs van dien gestelt ende ordineert, stelle ende ordinere alsnoch
den edelen erentfesten Upcko van Burmannia, mijn lieve swager ende broe-
205 der, Frans van Cammingha d'oltste, ende doctor Tyallingh Eysingha, mijn
lieve neven, t'samen ende elcx van hun besonder die ten tijde van mijn ver-
sterven in levene mogen sijn, mij voorseecker vertrouwende, dat nyemant
van hun, aengesien die goede kennisse, vruntschap ende verwantenisse, die
tuschen heur ende mij is ende geholden wordt, mij sulcx sall weygeren, ofte
210 in 't executeeren van mijn laeste wille ende begeerte versuymich ofte negligent
befonden sall worden; bevele daeromme alsnoch denselven mijne executeurs
behalven dien met alle vlijt ende neersticheyt te procureren ende middel te
soecken, (so het mogelick sall sijn), dat het gebeente ofte d'reliquiën van
salige Haringh Roorda ende mijns soonkens Gabriël Holdingha, beyde binnen

215 Bremen begraeven, sampt oock het gebeente van Feye Holdinga onsen anderen
soon, tot Erphordt begraven, van daer hier in Vrieslandt op Rinsmoersgeest
getransporteert
ende aldaer wederomme bij mij, want ick aldaer, soe het
moegelick is, als boven verhaelt begraven will wesen, in mijn legersteedt
gesepelieert ende ter eerde gebracht mach worden, ende dat nae hoer staet
220 ende conditie. Ende want ick testator wel weet, dat tot dien fine, gelijck oock
om mijn monumenta literaria, waeraff boven gedisponeert is, in 't licht te
brengen
, oncosten ende vacatiën gedaen moeten worden, ende vermits eenige
schulden, tendeele bij mijn salige ouders, ten deele bij mij selffs opgenomen,
ongetwijffelt nyet veel gelts bij mij achtergelaten can worden, soo wil ick,
225 om desen allen wel te procureren, die schulden daer brieven aff sijn, want
d'ander schulden mijn huysfrou als boven gedisponeert is tot haer last dragen
ende affdoen zall, ende oock die legaten te betalen, bij mijn voors. executeurs
vercoft sall worden mijn huys, 't welck ick staende heb binnen Embden, met
een dardepart van een saete landts gelegen toe Aengium in Dongerdeel, Ro-
230 dersma genaemt, ende noch ses pondematen landts ende drie eynsen gelegen
in den dorpe Hallum, het Tixelwerck genoempt, mette feenen gelegen bij
Buwenclooster; item drie silveren bierbeeckers ende die ses kroeskes mij
testator toebehorende, waermede ick verhope, dat alles in voegen voors. ge-
procureert, vernoecht ende voldaen sall mogen worden, so verre nyet, wil
235 ick, dat mijn executeurs voors. daerbeneffens sullen ontfangen ende opbeuren
mijn vordere jaerlicxe renthen ende opcomsten, hen ter tijt toe dat alle mijne
schulden ende lasten in voegen voors, metten oncosten ende vacatiën van dien,
ende tot dien fine bij hun te doen, betaelt ende affgelecht sullen wesen, sonder
dat mijn erffgenaem ofte erffgenamen, voor ende alleer sulcx geschiet is,
240 eenige possessie van mijn natelatene goederen sullen mogen aenveerden.
Ende want ick testator nu eenige jaren verleden aen doctor Sicke Dekema tot
zijn groote gerieff vercoft heb een pondemate landts van Wobbinga saete toe
Weydum, waeraff die cooppenningen noch nyet opgebrocht en sijn, soo wil ick
d'selve mede ingefordert hebben om gelijcke veel ander landt op Weydumer
nijlandt wederomme te copen ende aen Wobbinga te laten gebruycken.
In kennisse van desen allen heb ick testator, selffs vermits mijn bevende
handt alsnu nyet schrijven connende
, gebeden den edelen erentfesten Taco van
Burmannia om desen voor ende in plaetse van mij te willen teyckenen ende
onderschrijven, ende heb voorts op één tijt, ure ende plaetse t'samen bijeen
geroepen, versocht ende gebeden die erentfeste hoochgeleerde ende discrete
mannen naemptlicken mr. Jacob van Herbayum ende mr. Dominicus Oetsma,
advocaten in den Hove van Frieslandt, Hans Lens, coopman ende burger in
Leuwaerden, mr. Sydts Aegsema (!), doctoren Joannes Lenzius ende Thomas
Herbayus, mede advocaten 's Hoffs voors., sampt Jacobus Wijbrandus, pu-
blicus ende geadmitteert notarius, om desen mede te willen onderteickenen
ende subscriberen, mits ick testator hun van deselve onderteyckeninge scha-
deloos belove te holden, onder verbandt mijnder goederen; 'twelck daeromme
bij ons getuygen voornoemt ten versoecke van de voors. testator alsoe gedaen
is, naedat Taco van Burmania in plaetse van den testator voornoemt desen in
ons presentie eerst onderteyckent hadde. Actum Leuwaerden op date als
boven.
(Ende was onderteeckent:)
Taco van Burmania; J. Herbaium; D. Oedsma; H. Lens;
Syds Aesgama; J. Lenzius, Thomas Herbaius ende J. Wijbrandus
(elcx mit sijne streecken).
(Naer gedane collatie accordeert desen met sijn principale, verteeckent als
boven, in kennisse van mij, ter ordonnantie van den Hove.
S. Coenders. 1623.)

• tynjen = visdammen
• ten waer sake = tenzij het geval zou zijn dat: Wilco had dus steeds en nóg het plan zijn geschriften in druk uit te geven! Zelf is hij er echter niet aan toegekomen, en de erven van zijn bibliotheek en manuscripten, Upcke van Burmania (†1605, genealoog) en Tjalling van Eysinga (†1603, jurist, publiceerde In Institutionum Iustiniani lib. III breves commentarii, Franekerae 1593) hebben de wens van de erflater om de geschriften uit te geven niet vervuld. - Of die manuscripten nog ooit ergens opduiken?
• Tyalling Twyckel = Tjalling van Wyckel: raadsheer in het Hof van Friesland 1580-1596; Wilcko van Holdinga had op 6 december 1581 zijn ontslag als raadsheer ingediend nauwelijks een jaar na zijn beëdiging op 17 december 1580




Wilco's erfgename Doed (Latijn: Dodonea) van Holdinga (1572-1646) aetatis suae 28
Anonieme meester, Rijksmuseum Amsterdam

Wilco van Holdinga en zijn drie testamenten
Bunau grafsteen Martinikerk Franeker.
Die Familie von Bünau
Anton Moker

>> begin