>> HOMEpage

Botto van Holdinga wilde Friese geschiedenis vastleggen

Bron: Artikel door Lykele Jansma in Leeuwarder Courant 17 februari 1990 p. 43
Internetuitgave, LC-OCR gecorrigeerd: M.H.H. Engels, maart 2025



♥ Vlucht voor de Spanjaard

Uit angst voor de hertog Alva was Botto van Holdinga in 1567 vanuit Friesland naar Emden gevlucht. Als ondertekenaar van het Smeekschrift der Edelen en vurig protestant vreesde de omstreeks 1500 geboren Anjumer edelman voor zijn leven. Tien jaar lang zou hij in ballingschap in Oost-Friesland wonen. Hoewel het niet met zekerheid valt te zeggen, is hij daar waarschijnlijk in het jaar 1578 gestorven. Toen hij het plan had opgevat om te vluchten, had hij zich voorgenomen, nu hij geen functies meer had te vervullen, om een grote geschiedenis van de Friezen te schrijven. Een werk van wel tien delen moest het worden.

Nu de grimmige tijden van de Spaanse bezetting waren aangebroken, was het volgens deze Friese patriot van groot belang dat iemand nu eindelijk voor het nageslacht eens opschreef hoe in oude, betere tijden de zaken er voor stonden. Al veel mannen met klinkende namen, onder anderen de vermaarde Rudolf Agricola, waren van plan geweest een geschiedenis te schrijven, maar nog nooit was iemand er in geslaagd er tijd voor te vinden. In zijn bagage had Van Holdinga reeds enkele folianten gepakt, in het Latijn gedrukte standaardwerken van Italiaanse en Duitse geschiedschrijvers. Ook authentieke kronieken, met name die van Worp van Thabor nam hij mee in zijn koffers.

♥ Grote plannen

Van de tien boeken waarin hij een allesomvattende geschiedenis van de Friezen zou optekenen, zijn er twee in manuscript bewaard gebleven. Op grond van notities in dit werk is vrijwel zeker aan te nemen dat het er nooit meer zijn geweest. De plannen waren echter groot genoeg. In het eerste deel zou hij, hoe kan het ook anders, de afkomst van de Friezen behandelen. Het tweede moest de val van het Romeinse Rijk beschrijven, het derde de periode van de Hunnen en Vandalen tot de komst van Karel de Grote als erfgenaam van de Romeinse caesars. Volgende boeken zouden de latere keizers tot en met de tijd na het jaar 1000 behandelen.

Het achtste was gereserveerd voor een verhandeling over de vroegste cultuurgeschiedenis van de Friezen. Zegswijzen in hun taal zou Van Holdinga in dit boek optekenen, talloze Friese spreekwoorden aangevuld met vertalingen van Erasmus' Adagia. Evenals Geldenhauer, de historieschrijver der Zeeuwen en Bataven, en Duitse humanisten zag deze edelman in ballingschap overeenkomsten tussen het Hebreeuws, het Latijn, het Fries en andere Germaanse talen in het algemeen. Om een oude naam te verklaren gebruikt hij in zijn manuscript niet zelden Latijn, Grieks en oud-Fries doorelkaar.

De Friese wetten zouden een apart boek vergen. Het laatste deel van zijn werk met als titel 'De origine, antiquitate et situ totius Phrysiae libri decem' moest het einde der tijden behandelen met een beschrijving van de situatie tijdens het Laatste Oordeel wanneer het volk tot inkeer zou komen. Met veel tijdgenoten was Van Holdinga van mening dat de actuele situatie van onderdrukking en vervolging het einde der tijden inluidde. In zijn Italiaanse boeken kon hij lezen hoe humanistische geschiedschrijvers daar speculaties over komende 'Apocalyps' ook niet schuwden.

♥ Imitatie

Van Holdinga's ideeën over een soort van wereldkroniek waren niet zo uitzonderlijk. Johannes Annius de Viterbe, Foresta en Hartmann Schedel, te veel geschiedschrijvers om op te noemen, waren hem voorgegaan. De door hem gekopieerde Trojaanse stamboom van de Europese volkeren geldt volgens hem ook voor de Friezen. Geldenhauers verklaringen van topomiemen worden zonder bedenken overgenomen, fantastische, vaak ook voor die tijd onzinnige etymologieën, zijn niet van de lucht. Slechts in enkele gevallen weet hij uitleg aan namen te geven die ons aanspreken: Holwerd (heylige wyert), Workum (Wolderyckum).

In de geest van de zestiende eeuw probeert de amateur-historicus door de Romein Plinius genoemde plaatsen zoveel mogelijk in Friesland terug te vinden. Voortbordurend op dit gegeven meent hij de naam van Harlingen te moeten verklaren uit 'hare' en 'longi', de 'langharige Harlingers'! Stavoren voert hij terug op de mythische Staurii uit de klassieke oudheid. In zijn eigen ogen moet deze vondst ook wel fantastisch aandoen. Daarom geeft hij er een verklaring bij: 'In de oudheid werd tot aan Latium (Rome) Fries gesproken'. (Phryshiaca Lingua olim patuit Latium). Een zwaarwegend argument!

♥ Het Weidumer mirakel

Dat de maker van dit groots opgezette plan vooral te veel Duits hooi op zijn vork heeft genomen is jammer. De Duitse mode van dat moment schrijft voor dat de Germaanse volkeren op eenzelfde ouderdom kunnen bogen als de Latijnse, met alle kunstmatige argumenten van dien. Naar het zich laat aanzien had Van Holdinga ons veel kunnen vertellen omtrent allerlei verhalen die nog in zijn tijd de ronde deden. Met het oog op het Willibrordjaar (1990), nu allerlei halve waarheden over deze zendeling in kranten en tijdschriften de ronde doen, als voorbeeld het volgende citaat waarin staat wat men in Weidum (dat volgens Van Holdinga naar de woorden wijden en domus 'heilig huis' betekent) in Westergo wist te vertellen over deze Apostel der Friezen: 'Toen in een ver verleden voorname lieden uit Weidum naar de apostel en bisschop Willibrord reisden en hem vroegen om naar gewoonte hun heiligdom in te wijden, was hij op dat moment genoodzaakt te zeggen dat hij daar geen tijd voor had. Daar ze steeds maar met klem bleven aandringen, beloofde hij tenslotte dat hij bij leven of dood zou verschijnen om hun kerk te wijden. Niet lang daarna liet deze heilige vader het leven en ruilde dat voor de heilbrengende dood. Toen konden de mensen in Weidum met eigen ogen zien hoe de begrafenisstoet door de zeeengte tussen Westergo en Oostergo trok. Op die dag zagen de Weidumers ook hoe bij heldere hemel nergens anders dan hier op het kerkhof heilige regen viel (aldus geloofde men). Er wordt ook wel verteld dat dit kerkhof nadien nooit met ook maar één druppel bloed werd bezoedeld. Nog meer curieuze verhalen staan in dit manuscript, zoals een nog onbekende versie van het verhaal van een denkbeeldige strijd tussen koning Redbad en Karel de Grote.

♥ De Friese wetten

Van Holdinga's naam wordt meestal in verband gebracht met het bekende verhaal over de Friese landrechtdrukkerij. De door de Friese Staten benoemde zeventiende-eeuwse geschiedschrijver Gabbema ontdekte in dit manuscript een opvallende passage over de 'âlde druk' en maakte er enthousiast melding van. Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Focke Sjoerds namen deze mededeling met graagte over. Ottema nam in de negentiende eeuw de draad weer op en publiceerde een omvangrijk verhaal omtrent de drukker van de Friese wetten. Historici als Wumkes, Kruitwagen en nog anderen zouden het verhaal omtrent de drukker-pastoor Hiddo van Camminga nog in de twintigste eeuw levend houden.

Van Holdinga kon niet weten hoeveel misverstanden er omtrent zijn historisch ondernemen zouden ontstaan. Zijn informatie was duidelijk genoeg. Hoewel hij naar zijn zeggen niet een geleerd man was, schreef hij als 'edelman' behoorlijk goed Latijn en wel zo goed dat zijn tekst geen misverstanden hoefde op te leveren. Als hij uitvoerig stilstaat bij het feit hoe volgens de opstellers Karel de Grote de Friese wetten liet optekenen, maakt hij een opsomming van wat hij in zijn tijd over de geschreven rechten weet. Deze duidelijk tot de adelspartij behorende protestant meent dat de adel van oudsher - hij bedoelt sinds de tijd van de Romeinen - altijd zijn prerogatieven heeft gehad. Niet alleen in de de vorm van het recht van de zwanejacht, maar ook in de rechtspraak, zowel in het hoge als lage gerecht. Allerlei codexen, die hij dan ook als adellijk erfgoed ziet, met in oud-Fries en Latijn geschreven teksten van het grote Friesland (Frisia Magna) heeft hij onder ogen gehad.

Uit de bronnen blijkt, meent Van Holdinga, dat dit land vroeger een groot geheel is geweest, maar later uiteenviel. Letterlijk: 'Dat blijkt uit het werk van Hiddo van Camminga, een edelman die eerst in Dokkum woonde en later pastoor te Anjum was. Hij had na onderzoek een boek samengesteld waaruit wij de deling (lees: beschrijving van de Zeven Zeelanden) van Friesland hebben overgenomen. Hoewel hij zijn naam of signatuur er niet in vermeldde, moeten er veel exemplaren (afschriften) onder de Friezen rondgaan. Persoonlijk heb ik nog een boek met eenzelfde inhoud van de hand van de edelman Syds Unia, geschreven in 1475. Hieruit blijkt, en ook uit de gedrukte editie, dat het niet lang geleden is dat men zich deze onderverdeling van Friesland nog heugde. Zo wordt het waarheidsgehalte van de vermelding ervan bevestigd en onderstreept. Duidelijk valt op te merken dat de Friese keuren en wetten herinneren aan een relatie met de oude Germaanse wetten die in 1557 gedrukt zijn bij Henricus Petrus. Van Holdinga bedoelt hier de in 1557 verschenen Bazeler editie van Herold 'Orgininum ac Germanicarum antiquitatum libri' met daarin opgenomen de Lex Frisionum.

In de Latijnse tekst, waarin Van Holdinga de editie van Hiddo van Camminga beschrijft, staat letterlijk dat deze 'suis prolis excusum in lucem (de verzameling wetsteksten) edidit'. Zowel in klassiek als middeleeuws Latijn betekenen deze woorden: 'hij liet zijn geesteskinderen het licht zien'. Daarbij wordt in een ander verband nog eens extra vermeld dat er reeds een gedrukte versie van de Friese wetten bestond met de woorden 'et impressa'. Van Holdinga legt daar duidelijk de nadruk op. Hij noemt echter geen enkele drukker bij naam. Dat kan ook bijna niet anders. Toen Hiddo van Camminga omstreeks 1470 te Anjum pastoor was, werd de boekdrukkunst in de Nederlanden nog maar sporadisch beoefend. De mededeling van Van Holdinga lijkt niet onbetrouwbaar als hij de druk van de oude Friese wetten uit de aanvang van de zestiende eeuw laat stammen.

♥ Dokkumer historiografie?

Wat Van Holdinga te bieden heeft, is niet minder dan dat van zijn tijdgenoten. De optiek van de zestiende-eeuwse geschiedschrijvers wordt mede bepaald door de boekdrukpers. De vele autoriteiten die de klassieke oudheid verheerlijken, zijn natuurlijk de auteurs uit Italië en Duitsland, landen waar Friese studenten een universiteit bezoeken. De humanistische geschiedschrijving vertolkt ook de mode van de tijd, het zoeken naar een achtenswaardig (lees Romeins) verleden. Dat in Friesland vertolkers van deze richting bij uitstek uit de omgeving van Dokkum komen, is opvallend: bekende Friezen als Cornelius Kempius, Reiner Bogerman en Van Holdinga. Heeft Hiddo van Camminga nog een andere rol in de Friese historie gespeeld? Reiner Bogerman meldt met nadruk dat hij als kind onderwijs van deze pastoor heeft gehad.

In de manuscripten en het gedrukte werk van de in en om Dokkum geboren auteurs kan men allerlei overeenkomsten vinden. Een verhaal over de stenen broden, de Willibrordsvloed, de aandacht voor de Dokkumer terp, de humanistische belangstelling voor de Friese taal en wetten, het Karelsprivilege, de toponymie, bijna allemaal nieuwe aspecten van de Friese historiografie. Hoewel het bij hen dikwijls aan feiten schort, is het streven naar oprechte geschiedschrijving het kenmerk van deze humanisten, die duidelijk evenals in Duitsland geen beroepshistorici zijn, maar gedreven cultuurridders die met illustratief materiaal de geschiedschrijving willen verrijken.

Van Holdinga zet zich duidelijk af tegen de middelmatige geleerden (Suffridus Petrus of Andreas Cornelius?), die niet in staat zijn een 'goede' historie van de Friezen te schrijven. Hoe doen ze hun best om de mythische ontstaangeschiedenissen omtrent Bruno, Saxo en Friso in stand te houden. De laatste tachtig jaar (1480-1560) zijn volgens de auteur nauwelijks serieuze werken verschenen. Zelf vervalt hij in dezelfde fout als de door hem bekritiseerde auteurs. Als stamvader Friso al heeft bestaan, moet hij zeker een vroom man zijn geweest, zo betoogt hij op een andere plaats. Slaafs volgt hij de fantastische verhalen van Gerard Geldenhauer, de wel zeer apocrieve Johannes Gubernator en de duistere Trithemius.

♥ Verrijking en verarming

Wie belangstelling heeft om het manuscript van Van Holdinga nog eens in te kijken, kan dat doen in de Provinciale Bibliotheek van Friesland [Tresoar *]. Duidelijk geeft dit werk aan dat er in de zestiende eeuw in de Friese geschiedschrijving een cesuur is ontstaan, niet in het minst veroorzaakt door de humanistische geschiedschrijvers zelf. Wat zij afdoen als niet terzake dienend, wekt juist onze belangstelling. De teloorgegane manuscripten, kronieken of specimina in de volkstaal zouden verhelderende feiten aan het licht kunnen brengen. Van Holdinga wijst wel op het bestaan ervan, maar veel van dit cultuurgoed heeft de tand des tijds niet doorstaan. Ook de erudiete Bogerman verwijst in zijn handschriften naar niet meer bestaand werk en wekt bijna de suggestie van ideaal levend historisch besef onder de Friezen. Van Holdinga probeert daarvoor niet onder te doen. Wat uit zijn manuscript bovenal blijkt, is dat het in Friesland gevestigde humanisme het schrijven van geschiedenis heeft gestimuleerd, maar tevens leidde tot veronachtzaming van de bestaande overlevering.



Tresoar verzameling Gabbema 9056 Hs B. De origine, antiquitate et situ totius Phrysie libri decem ..... authore "anomalo Christi voluntario exule." 1567. 1 bnd. fol.
Bevat slechts Lib. I, II. BOËTHIUS AB HOLDINGA wordt vermoed de schrijver te zijn. Vgl. De Vrije Fries VIII, 384; zie ook de inliggende aanteekening van Mr. M. de Haan Hettema. Hierbij eenige losse bladen, waarop o.a. "Miscellanea ex Plinio aliquot loca selecta".

⇓ Foto's door Hans Zijlstra, HVNF = Historische Vereniging Noordoost-Friesland ⇓





In het voormalige Rijkarchief in Friesland, dat is opgegaan in Tresoar, bevindt zich in het Schwartzenbergarchief (toegang 326) onder inventarisnummer 3944 summier beschreven: Botte van Holdinga-kroniek, 16e eeuw.

Over Botte van Holdinga meldt Christian Jöcher in zijn befaamd Allgemeines Gelehrten-Lexicon (1750) deel II kolom 1673: ab HOLDINGA (Boëtius), ein friesischer Edelmann, war in der Theologie, Philosophie und Historie wohl erfahren, besass auch eine schöne Bibliotec, und studirte bey seinem PrivatLeben sehr fleissig, starb um 1582, und hinterliess ein schön Werck de Frisia; wie auch catalogum verborum frisicorum, quae cum graecis conveniunt. Jöcher baseert zich hier op Pierre François Sweerts, Athenae Belgicae, Antverpiae 1628, p. 160; Sweerts noemt als bron voor de titels van Holdinga's geschriften Suffridus Petrus, De scriptoribus Frisiae, Coloniae Agrippinae 1593, p. 232.
Laatstgenoemde 'catalogus van Friese woorden die met de Griekse overeenkomen' is met de World Catalogue niet te localiseren.

>> begin