|
>> HOMEpage
Tien
brieven van Suffridus HANJA/Han(n)ia
aan Johannes SAECKMA, 1591-1600
Transcriptie M.H.H. Engels, november 2004
Einde van regel (niet van alinea) weergegeven door onderstreept teken |
1 • [1591 06 10] *
2 • [1591] 05 19 *
3 • 1591 10 05 *
4 • 1592 06 30 *
5 • 1593 09 19
6 • 1594 06 30 *
7 • 1594 12 24 *
8 • [1595 <03 01] *
9 • 1596 07 29 *
10 • 1600 04 08
|
1 • [1591 06 10]
Salve plurimum cognate charissime,
Dedi ad te Sneca
literas quibus a te petii ut apud Jepponem instares.
Idem nunc iterum peto et rogo, ut instanter illum
urgeas non enim diutius illis possum carere, braccae
enim meae quibus quotidie utor, adeo sunt lacerae, ut
me pudeat quotiescumque mihi prodeundum sit.
Significes etiam velim quando reversurum putes
Dominicum Hoytes. Nova quamvis hic plurima sint et
spargantur, scribere non possum rumores namque ad
vos etiam perveniunt sive certi sive incerti sint
soli notum cui omnia cognita, a quo in his dubiis
pendentes inter spem et metum expectemus
precibusque efflagitemus exitum iucundum et optatum,
ecclesiaeque ac reip. quae praebet ecclesiae
hospitium salutarem. Ausonium Aysma in patriam
rediise, sed nondum illi locutus sum. L. Hobbo Baerdt
graphiarius, ut appellant, Curiae, Sabini nostri
patruus obiit heri ut aiunt circa 4am matutinam
subitanea morte extinctus, certe intra triduum sanus
ac mortuus, ecce firmitatem et robur humanum. Non
addo plura nisi quod, ut Deo commendatus longum et
optime valeas animo et corpore praecor, et salute
impartias illos quos a me velle salutari scis rogo.
Vale. Leowerdiae.
Tuus ex animo consobrinus Severinus Hanja.
[Adres:] Pio ac erudito adolescenti Ioanni Suffridi
filio Sakema I.C. Baccalaureo consobrino charissimo
An de Butterbrug ten huise van Douwe Hoytes
tot Fraeneker
de bode is betaelt
>> begin
2 • [1591] 05 19
Si vales, mi cognate, bene est, valeo ego Deo sit
gratia. Quotidie ad vos excurro propter negotium
meum cum Harmanno Folkeri, sed quoniam quotidie aut
pluit aut certe pluviam minitetur, hactenus non
corpore sed tantum animo iter meum confeci. Et
quoniam necdum id facere possum te rogo ut hoc in
meam gratiam facias si ausis. Accede Sjouke Riuerds
- qui est curator constitutus, ut scis, vendendis
bonis uxoris Harmanni defunctae - ac ex illo
perconctare num iam sint vendita bona, et anne etiam
aliquo sit spes quidquam consequendi. Potui ipsus
hic ex consule ipsius fratre id exquirere cum hic
esset, sed nescio quo malo fato mihi tum non venerit
in mentem. Matertera nostra etiam te rogat ut adeas
Neel Bleeckster et inquiras num tela ipsius iam sit
candida et simul etiam de mercede, ut sic dicam,
fullonaria inquiras, ac si sit candida per nautam
Doccumanum Theodorum mittas et quantitatem mercedis
significes se missuram pecuniam. Jepponi etiam dicas
velim ne me negligat, mearumque vestium
obliviscatur. Si fuerit cras aut postridie serenior
dies ad vos excurram, nisi occupatio quaedam interturbavit.
M. Suffridus Fockenius heri circa decimam
ante meridiem obiit. Polmannus dicit se iturum cum
primum Schock cum navi praesidiaria Bremam sit
iturus, et putare se dicebat facile adhuc 14 dies
elapsuros, sed tamen si sit otium scribe tu
quamprimum literas ac mittas huc. Praestat enim
praevenire quam praeveniri. Vale ac salutem ex me
amicis, in primis Schotano eiusque familiae ac tuo
hospiti ante omnes a Offenhusianae familiae, cum qua
te familiaritatem colere propter illam quam scis non
dubito. Leowardiae 14 ut opinor Kal. Iunias.
Tuus ex animo Severinus Hanja.
[Adres:] Aen den eersaemen vromen ende geleerden
jongeling Joannes Suffridi student, nu ter tijdt
gelogeert tot Douwe Hoites aen de Botterbrug tot
Fraeneker
de bode is betaelt
>> begin
3 • 1591 10 05
Quod ad literas tuas respondeam nihil certi
habeo. De rebus enim avunculi ac valetudine illorum
qui ibi sunt scribere non possum utpote a quibus
absum. Cum ibi essem proxime omnes erant non prorsus
firma valetudine. Sed mater tua quae prorsus et
omnino aegrotaverat iam propemodum recuperaverat
sanitatem, ut iam nunc prorsus convaluisse credam
alteram materteram quaedam illo morbo laborare
autumant, quo gravidae solent, quod Deus faxit,
illique ac avunculo foelix ac faustum sit. De
literis domini Lidii avunculo significabo, sed ego
satius ducerem vos huc mittere, hinc enim Bremam
facile mitti possunt. Sed quoniam nihil scribis de
studioso quem dixeras et scripseras Heidelbergam
cogitare, urgebo avunculum ut paret suas literas ac
simul nostras ad vos mittemus, credo ne illum nondum
abiisse nec per quemquam magis tuto possunt mitti.
Verum si velis interdum scribere literas cognato,
paratas mitte huc, antequam enim tibi significetur
posse curari et mitti, occasio iam abierit. Si certo
scirem parentes ad vos venturos in Nundinis etiam
ipsus venirem cogito Snecam et ad parentes sub
tempore nundinarum vestrarum et etiam nostrarum, sed
tamen propter spem eo venturos per vos ad illos
proficiscar. Cum proxime nauta huc redierit mitte mihi
Biblia Gallica. Vale ac omnes quos scis saluta, in
primis dominum D. Schotanum ac Offenhusenii familiam.
Docceto 3o Non. Octobr. 1591.
Tuus ex animo S. Hanja.
[Adres:] Docto ac probo adolescenti Ioanni Suffridi
Sakema I. Baccalaureo cognato suo
Franekeram
1591 5/9
>> begin
>> HOMEpage 4 • 1592 06 30
GEBRANDSCHILDERDE RAMEN MET DE WAPENS VAN HANJA EN SAECKMA
VOOR HENRICUS SCHOTANUS
Naar de uitgave 1989
Zeer gegroet,
Gisteravond is mij de brief van jou bezorgd, waarin je vraagt of ik een plaats
voor een echtgenote in het glas wil vrijlaten of toch aan mijn zuster toebedelen. Mij
maakt het niets uit; doet zoals het jullie goeddunkt: een echtgenote is onzeker, een zuster
werkelijkheid; ik hoop op een echtgenote, een zuster heb ik; mijn echtgenote zal ik liefhebben,
mijn zuster acht ik hoog. Maar hieruit lijkt mij ongemak te ontstaan, als de plaats aan mijn
zuster wordt toebedeeld, omdat alleen wij twee uit een aantal van vijf daar geplaatst worden,
wat ik weet niet hoe kan worden opgevat; door sommigen misschien goed; maar ik vrees dat
het door velen verkeerd zal worden opgevat. Moge dus een onzekere plaats voor een
echtgenote vrijblijven en o mocht toch eerstdaags een verloofde zeker zijn. Ik prijs mij
evenwel gelukkig, dat de heer Doctor Schotanus zich verwaardigd heeft mij in het getal van die
vrienden op te nemen, aan wie hij een plaats toestaat in zijn heiligdom om zo te zeggen , en ik
zou hem per brief dankgezegd hebben, als ik niet van plan was dat ten overstaan van hem te
doen, wat ik ook hoop dat binnenkort zal gebeuren. Wanneer nu echter mijn komst naar jullie
langer wordt uitgesteld dan ik wil, vraag ik je mij op te geven, hoeveel de glazen zullen kosten,
opdat ik je kan sturen wat uitgegeven moet worden. Ik geloof dat mijn wapen je bekend is en
ik denk dat het niet nodig is het je aan te duiden, maar als je wilt, hier komt het. Het is een
rechter hand, met de handpalm in aanzicht, goud op rood afgebeeld; de andere helft bestaat
uit twee lelies, hemelsblauw op wit, - o mocht me de hemel toch meer aansporen het ware
vaderland in de verblindende schoonheid (van een vrouw) te zoeken - en bovenop de helm is
een gelijksoortige lelie geplaatst. De kleuren van de zogenaamde dekkleden, welke en wat
voor soort het zijn, of ze anders dan de bovengenoemde zijn, weet ik niet. Hiermee vaarwel en
groet allen, je weet wie, namens mij allerhartelijkst. Dokkum, 30 juni 1592. De jouwe, van
harte, S. Hannia.
Je moeder en je oom en tante maken het goed en zondag, toen ik daar was, zeiden ze dat
ze naar Sneek wilden gaan; ik begrijp dat ze toch nog niet gegaan zijn.
[Adres:] Aan de rechtschapen en deugdzame J(oh)an Sjoerds Saeckma, kandidaat in de
rechten en de gewijde letteren, mijn zeer dierbare neef, te Franeker.
Toelichting
Het Latijnse origineel van deze brief bevindt zich in het Rijksarchief in Friesland te
Leeuwarden, collectie Van Breughel Douglas, nr. 20 fol. 4. De afzender is Suffridus Han(n)ia
(ook wel: Severinus Hanja), secretaris van Dokkum, die aan de universiteit van Franeker
rechten gestudeerd heeft bij professor Henricus Schotanus. De geadresseerde is zijn jongere
neef Johannes Suffridi Saeckma, die daar nog rechtenstudent is. Saeckma's moeder Fedke
van Rinia, weduwe sedert 1581, verblijft bij Saeckma's oom Elardus Reinalda te Langweer.
Reinalda, oud-gedeputeerde en oud-hoogleraar, sedert 1591 grietman van Dantumadeel, is
getrouwd met Saek van Rinia, de weduwe van Gale Hannia, de vader van de briefschrijver.
Reinalda woonde afwisselend in Langweer en in Sneek. In Sneek was hij door zijn (tweede)
vrouw eigenaar geworden van het Hanniahuis. Volgens de brief was Sjoerd Hanja in 1592 een
van vijf kinderen en had hij maar een zuster. P. Reenalda noemt in Het oud Friese geslacht
Reynalda, 's-Gravenhage 1959: Severinus en Viglius, zonen van Gale(nus) Hannia en Sara (=
Saek) van Rinnia, en Jannetgen, Eylardus, Reynick, kinderen van Eylardus Augustini
Reynalda (= Elardus Reinalda) en Saek van Rinia (blz. 17); de zoons Eylardus en Reynick
zijn blijkbaar jong gestorven; na 1581 is nog Edo geboren (blz. 20). Sjoerd Hania's zuster
Jannetgen (ook wel Jantien) was dus een halfzuster. In 1592 leefden behalve Sjoerds volle
broer Viglius (Wigle) zijn halfbroers Reynick en Edo, de jongste. Het schenken van met
wapens beschilderde ramen was destijds een veelverbreide gewoonte; vgl. A. Hallema,
Franeker door de eeuwen heen, Leeuwarden 1953, blz. 121, noot. De glazenier
Sybrand Tjaardszoon bij voorbeeld maakte ramen met wapens voor het nieuwe stadhuis
(1591) van Franeker: voor elk wapen rekende hij zeven stuivers (Hallema, blz. 122). Een
glas-in-loodraam ter herdenking van Hessel van Martena is nog
te zien in het Martenahuis (Hallema, afb. blz. 91; vgl. ook afb. op blz. 34 in H. Algra,
Franeker, stad met historie, Franeker 1983; het is in 1609 geplaatst door jhr. Hessel van
Ostheim (Hallema, blz. 107, noot 3). In het Fries Museum te Leeuwarden zijn meerdere
gebrandschilderde ramen bewaard gebleven, waaronder een met het wapen van
Saeckma's zwager Evert Boner. De belangrijkste literatuur met betrekking tot
gebrandschilderd glas in Friesland is Geschilderde glazen in Friese kerken, in het bijzonder
in de 18de eeuw door S. ten Hoeve in Stichting Alde Fryske Tsjerken, publikatieband I,
Leeuwarden 1970-1975, blz. 121-144. De meest voorkomende aanleiding voor het schenken
van glas-in-loodramen was wel de bouw van een nieuw huis. Tekenend is de oude Friese
uitdrukking "As immen in nij hus bout, dan jowe de freonen de ruten": Als iemand een
nieuw huis bouwt, dan schenken de vrienden de (glas)ramen; vgl. Encyclopedie van Friesland
blz. 321. Waarschijnlijk heeft professor Henricus Schotanus dus in de zomer van 1592 in
Franeker een nieuw huis laten bouwen. Zijn vrienden, waaronder de studenten Johannes
Saeckma en Suffridus Hanja, schonken glas-in-loodramen met hun familiewapens.
Het
wapen van briefschrijver Sjoerd Hanja komt niet helemaal overeen met het wapen van de
Hania's van Weidum in de kerk van Buitenpost zoals dat wordt afgebeeld als nummer 1 op blz.
2 van De Hania en Hanja's; genealogisch overzicht van de verschillende geslachten Hania,
Hanja, Hanje, Hainje en Hainja, samengesteld door W.Tsj. Vleer in opdracht van het
Hania-fonds, Akkrum 1953. Het Stamboek van den Frieschen adel beeldt het wapen in
deel II af onder nummer 76: links binnenzijde van linker hand in roze met blauwe
manchet op rode ondergrond, rechts twee groene lelies op zilveren ondergrond, op de helm
nog een groene lelie. De juiste vorm van de hand, de binnenzijde van de rechterhand, geeft
Grafschriften deel III,1, Leeuwarden, blz. 95 nr. 13. Met de verzuchting "O mocht me de
hemel toch meer aansporen het ware vaderland in de verblindende schoonheid (van een vrouw)
te zoeken" maakt Hanja in het Latijn een woordspeling. De hemel (coelum) is een toespeling
op de hemelsblauwe (coelestis) kleur van de lelies in zijn wapen. De verblindende schoonheid
(candor) zinspeelt op de witte kleur (album)
van het wapen: het Latijnse "candor" betekent letterlijk "verblindend witte kleur". Hanja
trouwde pas in 1600 (proclamatie voor gerecht te Leeuwarden 20 februari) en wel met
Margaretha van Aernsma, dochter van dr. Christoffel en Margaretha van Loo; vgl.
Grafschriften Leeuwarden blz. 17.
Transcriptie van de originele Latijnse brief:
S.P. Redditae mihi sunt heri vesperi a te literae quibus petis num velim uxori locum relinqui in
vitro an vero sorori tribui. Ego id susque deque fero; facite ut visum: uxor incerta, soror certa,
uxorem spero, sororem habeo, uxorem amabo, sororem diligo. Sed hoc incommodi oriri
videtur, si sorori tribuatur, quod nos duo ex quinque numero tantum ibi ponamur, quod
nescio quomodo accipi possit; a quibusdam forte in bonam, a multis tamen in malam partem
acceptum iri metuo. Relinquatur ergo locus uxori incertus ac utinam certa propediem
foret sponsa. Gratulor autem mihi quod D.D. Schotanus me in numerum amicorum illorum
recipere sit dignatus, quibus locum in suis ut ita dicam penetralibus concedit, ac per literas
agerem gratias, nisi esset animus coram illud agere, quod etiam spero brevi fore. Quod si
autem meus ad vos adventus diutius differatur quam velim, rogo significes quanti sint vitra
futura, ut quod expendendum sit tibi mittere possim. Insignia mea tibi nota esse puto nec
necesse ut indicerem arbitror, sed si velis accipe. Est dextera manus aperta, vola apparente,
aurea in rubro depicta; ab altera parte sunt duo lilia coelestis coloris in albo - quod utinam me
satis admoneret coelum veram patriam in candore quaerere - et ex summitate galeae simile
lilium superimpositur. Colores autem in illis ut vocant volantibus, qui et quales sint, si a
supradictis alii sint, ignoro. His vale ac quos scis meo nomine saluta nisi grave. Docceto prid.
Kal. Iul. 1592.
Tuus ex animo S. Hannia
[Naschrift:] Mater ac avunculus et matertera valent ac die Dominico, cum ibi essem,
dicebant se cogitare Snecam, nondum tamen ivisse intellligo.
[Adres:] Pio ac probo Ioanni Suffridi Sakema, Iuris Sacrarumque Lit. candidato, cognato
charissimo
Franequeram
>> begin
5 • 1593 09 19
Ex postremis tuis literis intellexi non gratum tibi
procrastinari, ut ita dicam, peregrinationem illam
tuam studiorum causa subeundam idque propter adventum
Gothofredi. Ac certe ut verum fatear nec ego id
putassem aut expectassem differri iter tuum propter
adventum unius professoris. Sed quoniam ita placuit
illis quos tibi ex animo optime velle certo scis
rogo aequo animo feras ac si quam aegritudinem in
animo conceperis, deponas ne tibi aut in studiis aut
in aliis obsit. Nec te cruciet reditus sodalium
fortassis praepropera, sed cogita aetate magis
matura, absolutis studiis maiore cum fructu obiri
peregrinationem - non quod haec in te desiderem ita
loquor, sed ita te velim instituere cogitationes
ut eo facilius feras quod ipsus scribis esse
faciendum et ferendum - propter celebritatem
professorum adiri academias. Ac utere eo quod
necessitas voluntaria urget in tuum commodum ad
familiaritatem Gothofredi, nempe induxisse in animum
exteras academias invisere iam velle, sed propter
adventum ipsius a te iter hoc in aliud tempus
differri, sed melius ipse tibi consilium
suppeditabis quam a me in his curis tibi raptim
subpeditari possit. Mittit matertera mea tua mater
tibi thalerum ut appellant imperialem cum dimidio
quae me voluit meis literis includere quoniam ipsa
nunc non scribit, ac voluit me tibi significare se
nunc non mittere maiorem summam, ac ut significes
ubi rursus pecunia indigueris. Librum Tzalingi
Eisinga accepi de quo tibi gratias ago, ac ego me ad
proximum reditum bona tua licere uti confido. His
vale ac salutem a nobis quibus scis. 19 Sep. 1593.
Tuus ex animo Severinus Hannia.
[Adres:] Cognato charissimo Iohanni Sakema
>> begin
6 • 1594 06 30
Te bene agere gaudeo, nos Deo gratia hic bene valeamus.
Redditae mihi sunt literae tuae 23o Maii
Heidelberga missae, in quibus significas has iam
alteras esse ad me datas, verum priores adhuc
expecto, fuere autem hae mihi iucundissimae, quod
intellexerim me mutuo amari, nec distantiam locorum
de eo quicquam diminuisse. Quod autem scribis te in
prioribus tuis literis mihi rationem studiorum
tuorum significasse, quod mihi valde gratum si
intellexissem. Verum quod addis ut ego de eo meum
iudicium rescriberem, non item; quomodo enim tu male
instituere tua studia, aut ego bene dirigere illa
possim, qui ipsus rationem in studiis bene
progrediendi reperire non potui. Verum de scopulis
quibus ego implicitus pene studiorum naufragium
feci, certe portum optatum attingere non potui, te
monere possem, si eo te impelli metuerem. Hoc autem
te rogo mi cognate ne negligas linguarum
cognitionem, ac aliquid temporis studiis gravioribus
subtractum illis tribue, ac in confabulationibus
potius Gallica aut Germanica quam materna aut Latina
utare, in iisque fidenti, imo pene impudenti animo
te esse oportet, ac rusticum illum pudorem excutere.
Ignosces mi cognate quod de his te moneam cum per
te videas quid sit necesse, verum amor meus in te
cogit me haec scribere. Vale mi cognate ac me ut
facis ama, nec de meo quicquam dubites in te animo.
Doccomi pridie Kal. Iulias 1594.
Tuus ex animo cognatus et amicus S. Hannia.
[Naschrift:] Novarum hic rerum nihil est nisi Groningam a nostris
obsideri acriter. Frater adhuc in eodem est
praesidio. Hem, quod neglexeram cognato Georgio ac
si qui alii sint plurimam ex me salutem.
[Adres:] Pio ac docto iuveni Iohanni Sakema SS LL
can[didat]o cognato suo cha[riss]imo
Heidelbergam
>> begin
7 • 1594 12 24
Si vales mi cognate gaudeo; nos hic Deo gratiae bene /
valemus. Ad literas tuas proxime ad me datas / iam
respondi. Verum cum sim incertus ad meae tibi iam /
sint redditae aut omnino etiam perventurae litterae,
hanc / negligere occasionem non volui nec debui. Mitto
cum / proximis literis. Quod si utrumque fuerit
redditum / utere quo velis alterum Vulcano addicens. /
De thesibus non displicet materia varia et per / totum
ius dispersa, de dedicatione thesium / maxime
perpendebat in hanc sententiam avunculus / ut patruo
cum tribus avunculis simul inscriberes / nec illum
movebat quod tu metuis, ne tibi obesse / possit
aliquando eo quod patruus diversarum fuerit / partium,
tum quod iam hunc redierit, tum etiam / quod theses
non essent perventurae in multorum / nostratium manus,
nisi te volente, denique / quod tantum a te reverentia
naturaliter debita praestatur / in re nec patriam
concernente, nec illi noxia.
Schotano dedicare omnino
displicebat. Nec itidem / valde placebat dedicare
delegatis Ordinibus. / Sed si tibi hoc placeret illis
offerre ut / maecenatibus studiorum generaliter, non
dissuadeo / modo ne inscribas illis tanquam tuorum
studior[um] / patronis ac maecenatibus, quod omnino
displicebat[t] / ut et mihi - quoniam etiam meum,
licet nullum, expetis / consilium - tum propter
existimationis opinionem / apud exteros, tum ne aliqui
interpretentur hoc / quod patriae debetur, si cuiquam
quod debeatur, certis / tribui personis, ac ita quod
putares tibi profuturum / multo magis obesset. Quod
scribis te post / promotionem cogitare Genevam certius
discendae / linguae gratia, me authore non facies. Si
tutum / eo excurrere ad visendam civitatem quasi
matrem / purioris religionis non dissuaderem, sed ibi //
subsistere ac tam diu morari donec linguam
Gallicam aliquantum excolueris non putarem
consultum, non tantum quod ibi utpote in
confinibus imo in ipsa Sabaudia intelligam apud
vulgus non esse satis purum idioma Gallicum,
atque ideo ibi non tam cito addisci, nec tam
pure quam par est. Sed magis me movet quod cum
matri tuae meae materterae, ut etiam avunculo et
aliis amicis videatur consultum te
maturum tuum reditum in patriam, nec ultra
Nundinas autumales ad summum differre, ac
Geneva redeunti per papistica et infesta loca
iter sit faciendum, facile aliquod impedimentum
possit obiici quod tuum reditum moraretur.
Satius itaque iudicarem te - vel non visa
Geneva vel continuo inde reversum - eligere
aliquam Germaniae civitatem ubi plurimi sint
Galli atque ibi subsistere donec sit animus redire,
atque interim eligere itidem unum aut
alterum congerronem Gallum cum quibus te
exerceas in lingua Gallica illi tamen studens,
vel etiam cum puellis fabulando, a quibus
optime dicunt istam disci linguam. Praeterea mi
cognate cum hic, cui has perferendas dedimus,
matri tuae obtulerit se ibi velle aliquam
summam pecuniae tibi numerare, hic a te
recepturus sibi enim deberi aliquam summam.
Quod quamvis non dubitem quin etiam ex maternis
litteris intellexeris tamen cum etiam a me
patierit ut eius facerem mentionem non potui
omittere. Putabat igitur consultum ut ab ipso
sumeres centum Carolinos quos putabat cum illis
centum quos iam antea avuncul[us] Sabino miserat
cum illi iam usui non erunt - utpote Romae proh
dolor mortuo ut fertur - tibi sufficere aut si
ita videretur nec sufficere putares, adderes
viginti aut triginta, modo caute ageres, nec
illi nisi accepta pecunia te obligares, aut si
non numeraret pecuniam spe futurae numerationis
non esses contentus, quam primum scriberes aut
ad Nundinas proximas Francofurtenses tibi mitti
possit pecunia ubi velles locorum. Vale mi
cognate. Raptim 9o Kal. Ian. 1595.
Tuus ex animo cognatus Severinus Hannia
[Naschrift:] Prius testimonium tamen misi una cum literis
scriptis
[Zonder adres]
>> begin
8 • [1595 <03 01]
Mon cousyn,
Ils me sont rendus deux lettres de
vous escrits a Heidelberg, les uns en Franchois
le 10 de Sept., les autres en Latyn le 8
d'Octobr. l'an 1594 et neantmoins que les
Fransoises furent les premiers escrits, si sont
ils les derniers rendus. Et pource que je per
elles aie entendu que vous en la langue
Franchoise aves sy bien aprins de grande joie que
j'ai eu, je suis excite d'en esprouver
pareillement si je pourrois aussi en la meme
langage escrire, mais j'ai cognu que l'usance
me defaut et que je me pourois escrire sans
grand labeur et long temps et deliberation. Et
pource que ces choses me defaillent il faut que
je deseste et vous a Dieu commande.
Petiit a me matertera ut etiam significarem ut
quoniam ad Kal. Martias cogitas proficisci
incommodum fortassis esse posset tibi mittere
pecuniam huc qua nunc utimur occasione
deficiente, si posses ibi a quoquam accipere
sumeres pecuniam et rescriberes, ad Nundinas
statim remissura [.....] certior a te facta. Et
si ab hoc [.....] acceperis pecuniam
obligationem non tantum [.....] ne verum etiam
sub signatione confirmes. V[ale] iterum mi
cognate. Actum quod ante [.....]
Tuus ex animo Severinus H[annia]
[Adres:] Pietate, moribus ac eruditione praestanti
adolescenti Ioanni Suffridi Sakema cognato
charissimo
Heidelbergam
>> begin
9 • 1596 07 29
Mi cognate,
Si vales gaudeo; ego valeo Deo
laus. In reditu ex Zelandia, ubi fratrem aut
fratris etiam cadaver frustra proh dolor
quaesivi, cum venissem Amstelrodamum, traditae
sint mihi literae Arminii ad Gellium nostrum,
quas velim te illi reddere. Ipsus tulissem sed
cum patri ita placeat ut hic apud matrem per
biduum aut triduum subsistam, non potui diutius
differre. Patri placet meum reditum nondum ita
divulgari, velim te quantum fieri posset de
illa tacere. Vale ac has literas tam ad
avunculum nostrum quam ad D. Gellium velim
cures. Mater quae per tristitia mihi videtur
tabescere te plurimum salutat, et plurimam ex
nobis omnibus salutem, matri ac sorori nec non
materterae ac ipsius familiae. Iterum vale.
Snecae 29 Iulii 1596.
Tuus ex animo Severinus Hannia
[Adres:] Den E. Hoochgeleerden, wolwisen ende voorsienigen
D. Joanni Sakema der Rechten Doctoor ende advocaet
in den Hove van Vrieslandt wonende in Minnemahuis bij de
Franciscuspipe tot Leuwarden.
Die bode is betaelt
>> begin
10 • 1600 04 08
Mon cousyn, Apres mes tres humbles
recommendations a vostre mere et a vous sal
dese dienen alsnoch om te begheren dat
het mijn L. mueje ende U.E. wil gelieven
der bruit ende mij het versoeck van op ons
bruilofft te komen niet en wilt
ontseggen. Eende alhoewel ick verhope dat dit
mijn schriven onnodich sal wesen nochtans en
heb ick sulx niet konen laten, biddende
U.E. wil believen met een woortke offte
twe mij van U.E. komst versekeren, daerbij
adverterende off ick mij totte komste van
mijn L. mueje oock sal mogen verlaten.
Gratulor delatam dignitatem Procuratoris generalis quod
et toti Curiae gratum; an sis conditionem
acceptaturus ubi huc veneris intelligam.
Ick bidde wilt desen bijgevoeghden brieff an Ernst
Ailva bestellen ende bidde wilter een met
uthsenden opdat sij wel bestelt mach worden.
Wat ghij daervoor uthlegt, sal ick U.E.
met danckbaerheit restitueren als ghij hier
koomt. Ende desen tot gheen ander fine
dienende wil ick hyermede U.E. in de
bescherminge des Almachtigen bevelen die U
sampt U L. moeder in goede gesontheit ende
voorspoet wil behoeden ende bewaren.
Amen. Datum Leuwarden den 8en Apr. 1600.
U.E. gantswillige neve Sjuerd Hannia.
[Naschrift:] Rogo etiam has literas ad avunculum Ringhia
cures perferendas, ac die Sabbathi rogo
venias, summo enim mane templum petemus in
concione matutina ut hic fieri moris.
[Adres:] Den Erentvesten, hoochgeleerden, wisen ende seer
discreten Johanni Sakema der rechten Doctori ende
secretario van de Admiraliteit etc. mijn L. neve,
dienstl. ges. tot Doccum
Dr. Sjoerd Hania, raadsheer in het Hof van Friesland sedert 1597 en curator
van de universiteit van Franeker sedert 1626, woonde aan de Tweebaksmarkt, nabij (ten
zuiden van) het "Collegie" van Gedeputeerde Staten. Hij overleed op 7 april 1630 en
werd begraven in de Leeuwarder Galileërkerk. Na de afbraak van die kerk in
het midden van de twintigste eeuw werden de grafzerken gebruikt bij de
restauratie van de Martinuskerk te Minnertsga: de 20 mooisten werden zichtbaar
in de vloer verwerkt; daaronder die van Hania.
>> begin
|
|