|
>> HOMEpage
Heraldische termen
Nederlands, Frans, Engels, Duits
Bron: C. Pama, Prisma van heraldiek & genealogie, [Utrecht] 1990, 361-408
Internetuitgave: M.H.H. Engels, augustus 2018
Men melde niet gecorrigeerde OCR-fouten.
REGISTER VAN HERALDISCHE TERMEN EN BEGRIPPEN
IN HET NEDERLANDS, FRANS, ENGELS EN DUITS
Bij deze woordenlijst is uitgegaan van de Nederlandse term waarachter men de Franse (F), Engelse (E) en Duitse (D) vertaling vindt; de laatste twee talen alleen wanneer deze vaststaande, algemeen aanvaarde heraldische termen voor de betrokken figuren hebben wat dikwijls niet het geval is.
Aan beide zijden gekanteeld: (F) brétessé; (E) embattled on both sides.
Aan de zijden rond uitgesneden: (F) flanqué en rond; (E) flaunches; (D) zwei Bogenflanken.
Aaneengesloten (ruiten): (F) accolé; (E) conjoined in fess; (D) aneinander stossend.
Aangelegd (pijl): (F) ajusté, encoché.
Aangrenzende vlakken: (F) points équipollés; (F): equipollés.
Aanstotend: (F) abouté; (E) conjoined; (D) mit den Enden zusammenstossend.
- (wassenaars): (F) appointé.
- (zwaarden): (F) contre-pointé.
Aanstotende kepers: (F) chevrons appointés; (E) chevrons in counterpoint; (D) Gegensparren.
Aanziend: (F) de front; de face; (D) ansehend gestellt.
- (pauw): (F) posé de front.
- (dierkop): (F) rencontre; (E) caboshed; (D) ansehend gestellt.
Abaissé (F): verlaagd (herautstuk).
- naar beneden gericht (vleugels).
Abattu (F): neerslachtig (draak).
Abgeledigtes Kreuz (D): verkort kruis.
Abgerissen (D): afgerukt.
Abgewendet (D): afgewend.
Abîme (F): hart.
Abnehmender Mond (D): omgewende wassenaar.
Abnuté (F): aanstotend.
Abwärts gebogen (D): doorgebogen (dwarsbalk).
Accessoires (F): bijstukken.
Accolé (F): aaneengesloten (ruiten).
Accompagné (F): vergezeld.
Accorné (F): gehoornd.
Accosté (F): begeleid, naast elkaar.
Accosted (E): naast elkaar.
Accouples (F): koppelstokken.
Accroupi (F): zittend (wilde dieren).
Acculé (F): tegengesteld (wassenaar) ; dit woord wordt ook gebruikt wanneer twee kanonnen elkaar de druif toekeren.
Achements (F): borduurde of gezoomde dekkleden, met parels en edelstenen bezet.
Achievement (E): wapen.
Acorned (E): geëikeld.
Addice (F): disselbijl.
Addossed (E): afgewend.
Adelaar: (F) aigle; (E) eagle; (D) Adler.
Adelstandskruis zie: klaverkruis.
Adler (D): adelaar.
Adlerflug (D): vlucht.
Adlerfuss (D): gevleugeld arendsbeen.
Adossé (F): afgewend.
Adrextré (F): aan de rechterkant vergezeld.
Afdak; (F): dais.
Affaissé (F): doorgebogen (dwarsbalk).
Affronté (F): toegewend.
Affrontée (E): toegewend, afgebroken (paal) ; (F): failli; (D) gekürzt.
Afgerukt (koppen): (F) arraché; (E) erased; (D) ausgerissen; abgerissen.
Afgesneden (koppen): (F) coupé; (E) couped.
Afgewend: (F) adossé; (E) addossed; (D) abgewendet.
- (kanonnen): (F) acculé.
Afwisselend gekleurd (vlinders): (F) bigarré; (E) patterned; (D) mit Zeichnung.
Agité (F): schaduw en golfslag van een zee zijn anders gekleurd dan de zee zelf.
Agneau pascal (F): paaslam.
Agnus Dei (F): paaslam.
Aigle (F): adelaar.
Aigle à deux têtes (F): dubbele adelaar.
Aigle de Prusse (F): Pruisische adelaar.
Aigle éployée (F): dubbele adelaar.
Aiglette (F): adelaartje.
Aigrette (F): pluim.
Aiguière (F): lampetkan.
Ailé (F): gevleugeld.
Ailes (F): vleugels (aan voorwerpen).
Ailes du moulin (F): molenwieken.
Aire (F): nest van de pelikaan.
Ajouré (F): verlicht (burcht).
Ajusté (F): aangelegd (pijl).
Alérions (F): geknotte adelaartjes.
Alésé (F): verkort.
Allumé (F): wordt gebruikt om de kleur van de ogen aan te duiden, behalve bij paard of eenhoorn.
- gevlamd (bom).
Allusive arms (E): sprekende wapens.
Amphisbène (F): vliegende slang.
Amphisboena (E): vliegende slang.
Amphistère (F): vliegende draak.
Ancorné (F): gehoefd.
Andreaskreuz (D): st. andriesk ruis.
Aneinanderstossend (D): aaneengesloten.
Anille (F): antiek molenijzer.
Anille à l'antique (F): huisanker.
Anillé (F): eindigend in de vorm van een huisanker.
Animé (F): wordt gebruikt om de kleur van de ogen van een paard of eenhoorn aan te duiden.
Anker met vier armen: (F) grappin; (E) grapling iron.
Ankerkreuz (D): ankerkruis.
Ankerkruis: (F) croix ancrée; (E) cross moline; (D) Ankerkreuz.
Annelets (F): ringen.
Annulets (E): ringen.
An orle (E): zoomsgewijze geplaatst.
Ansehend gestellt (D): aanziend.
Antiek gegeerd: (F) gironné à l'antique.
Antiek molenijzer: (F) anille; (E) mill rind, fer de moline; (D) Maueranker.
Antieke bliksemschicht: (F) oudre.
Antieke kroon: (F) couronne à l'antique; (E) Eastern crown; (D) Zackenkrone.
Antieke muts: (F) bonnet albanais; bonnet à l'antique.
Antieke vlucht: (F) vol à l'antique; (E) two wings addorsed; (D) geschlossener Flug.
Antlers (E): gewei.
Antoniuskreuz (D): st. antonieskruk.
Afpelkruis: zie: bolkruis.
Appointés (F): aanstotend (wassenaar).
Aquilon (F): kinderhoofd, met bol opgezette wangen, dat uit alle macht blaast.
Are (F): handboog.
Arched (E): gewelfd.
Arched and reversed (E): doorgebogen.
Archières (F): schietgaten.
Ardents (F): vurig (kolen).
Arendsbeen: (F) membre d'aigle; (E) eagle's leg (claw) ; (D) Adlerbein.
Armé (F): geharnast (armen) ; genageld, gepunt (pijl), gespoord (haan).
Armed (E): gespoord (haan).
Armes à enquérir (F): raadselwapens.
Armes couped (E): met afgehouwen armen.
Armes fausses (F): raadselwapens.
Armes parlantes (F): sprekende wapens.
Armes qui chantent (F): sprekende wapens.
Armorie (F): wapen.
Arms (E): wapen.
Argent (F en E): zilver.
Arraché (F): afgerukt, uitgerukt.
Arrêté (F): in rust staande (op vier poten), onttakeld (schip), staande (honden), verkort (herautstuk).
Arrêts de lance (F): lansplaten.
Arriére-mains (F): handen waarvan men de rug ziet.
Arrondi (F): kringvormig (slang).
Arrondie (E): kringvormig (slang).
Arrow (E): pijl.
Assis (F): zittend (tamme dieren), zittend, maar voorpoten niet op dc grond (heer).
Assis de front (F): zittend en aanziend (leeuw).
At gaze (E): staande, met de snuit naar de toeschouwer (hert).
Attired (E): gehoornd; het woord wordt ook gebruikt om de kleur van een hertshoorn aan te duiden.
Attires (E): gewei.
Au naturel (F): van natuuri lijke kleur.
Au pied nourri (F): met afgesneden voet (lelie).
Au pied coupé (F): met afgesneden voet (lelie).
Au vol ouvert (F): met ontplooide vlucht.
Au vol plié (F): met gesloten vlucht.
Auf drie Stufen erhöhtes Kreuz (D): calvariekruis.
Aufgerichter herschauende Löwe (D): klimmende en aanziende leeuw.
Aufrecht (D): klimmend.
Aufrechle Schindeln (D): blokjes.
Aufwärtsgebogen (D): gewelfd (dwarsbalk).
Auré (F): bezaaid met gouddruppels.
Ausgebogt (D): groot-uitgeschulpt.
Ausgebrochener Sparren (D): geknotte keper.
Ausgerissen (D): uitgerukt, afgerukt (koppen).
Ausgeschüpt (D): uitgeschulpt.
Autruche (F): struisvogel.
Aux bras coupés (F): met afgehouwen armen (borstbeeld).
Aux bras mutilés (F): met afgehouwen armen (borstbeeld).
Avant-mur (F): zijmuur (kasteel).
Azur (F): blauw.
Azure (E): blauw.
Azuur: zie: blauw.
Baanderheer: (F) banneret.
Badelaire (F): turkse sabel, kromzwaard.
Badge (E): leuze.
Bagues (F): vingerringen.
Bâillonné (F): met een stok tussen de tanden.
Balance (F): weegschaal.
Baliste (F): blijde.
Balken (D): dwarsbalk.
Balkenweis (D): naast elkaar.
Band: oud-Hollandse naam voor schuinbalk.
Bande (F): schuinbalk.
Bandé (F): ge schuin bai kt.
Banded (E): gesnoerd.
Banderolle (F): wimpel.
Banier schild: (F) écu en bannière; (E) square banneretshield; (D) Bannerschild.
Baniervlucht: (F) vol banneret; (D) Federbuschartiger Flug.
Bannerschild (D): banierschud.
Bar (E): dwarsbalk dit de hclfi van de gewone hoogte beslaat.
Bar (F): barbeel.
Barbe (D): barbeel.
Barbé (F): gebaard, gepunt (roos).
Barbed (E): gepunt (roos).
Barbeel: (F) bar; (D) Barbe.
Bardé (F): met dekkleed van... (paard).
Barensteel: (F) lambel; (E) label; (D) Turnierkrage.
Barre (F): linker schuinb alk.
Barnacle (F): praam.
Barré (F): link sg esc huinbalk t.
Barrulet (E): dwarsbalk die ongeveer een achtste van zijn normale hoogte heeft.
Barry (E): gedwarsbalkt.
Barry indented point in point (E): gedriehoekt.
Bars (E): dwarsbalken.
Bars couped (E): hamei.
Bars. gemel (E): tweelingsbalken.
Base (E): grond, grasgrond.
Basilic (F): basilicus.
Basilicus: (F) basilic; (E) cockatrice.
Bassinet (F): stormhoed.
Bastillé (F): van onderen gekanteeld.
Bastillé à plomb (F): loodrecht van onderen gekanteeld.
Bastogne (F): schuinbalk waarvan het boveneinde de schildrand nadert, doch niet raakt.
Bataillé (F): geklepeld.
Batelé (F): geklepeld.
Bâton (F): schuinstaak.
Bâton péri en bande (F): verkorte schuinstaak.
Bâtons noueux (F): knoestige stokken.
Battering ram (E): stormram.
Battle-axe (E): strijdbijl.
Beacon (E): vuurkorf.
Beaked (E): gebekt.
Beauséant (F): banier van de tempelieren.
Bebutzt (D): geknopt (roos).
Becqué (F): gebekt.
Beffroi (F): grootvair.
Beflosst (D): gevind.
Beflügelt (D): gevleugeld.
Befrüchtet (D): bevrucht, begeleid: (F) accosté; (E) between; (D) begleitet.
Begleitet (D): vergezeld, begeleid.
Behalsbandet (D): ce halsband.
Beizeichen (D): breuken, beker: (F) coupe.
Bekleidet (D): gekleed (armen).
Belaai (A): beladen.
Beladen: (F) chargé; (E) charged; (D) belegt.
Belegt (D): beladen.
Belie (F): rood.
Bélier militaire (F): stormram.
Belif (F): rood.
Belled (E): gebeld.
Belletjes: (F) grelots; grillets; (E) bells.
Bells (E): belletjes.
Bemmel zie: schaaktoren.
Bemützt (D): gedekt (hoed).
Bend (E): schuinbalk.
Bend sinister (E): linkerschuinbalk.
Bendlet (E): smalle schuinbalk.
Bendwise (E): hellend, geplaatst in de richting van de schuinbalk.
Bendy (E): geschuinbalkt.
Bendy per bend sinister counterchanged (E): tegen-geschuinbalkt.
Beneden-afsnijding: (E) en chaussure; (D) (rechts) Recht fuss, (links) Linkfuss.
Béquilles de St. Antoine (F): st. antonieskruk.
Bereift (D): omgord (sfeer, wereldbol).
Bergen: (F) monts; montagnes; (E) mounts.
Besants (F): penningen.
Besants figurés (F): gezichtspenningen.
Besàt (D): bezaaid.
Beschnabelt (D): gebekt.
Beseited (D): naast elkaar, beslagen (hoorn): (F) virolé; (E) garnished; (D) mit Beslägen.
Beslagen (steel): (F) embouté.
Besloten: (F) enclos; (E) enclosed.
Bespannt (D): gesnaard (muziekinstrumenten).
Between (E): vergezeld, begeleid.
Beurtelings gekanteeld: (F) brétessé et contre-brétessé; (E) embattled counter embattled; (D) wechselzinnenförmig.
Bevrucht (bomen): (F) fruité; (E) fructed; (D) befrüchtet.
Bewaffnet (D): genageld, gespoord (haan).
Bewehrt (D): genageld, gespoord (haan).
Bezaaid: (F) semé; (E) semé; (D) besät.
- (blokjes): (F) billeté.
Bezaaid met hermelijn: (F) mouchetés; (E) spotted.
Bezanten: penningen, bezet (vingerring); (E) châtonné.
Bigarré (F): afwisselend gekleurd.
Bijstukken: (E) accessoires.
Billeté et contre-billeté (F): geschaakt van blokjes.
Billets (E): blokjes.
Billeté (F): bezaaid (blokjes).
Billettes (F): blokjes.
Billcttes couchées (F): liggende blokjes.
Billettes en bande (F): schuingeplaatste blokjes.
Billettes en biais (F): natuurlijke blokjes.
Billetty counter billety (E): geschaakt van blokjes.
Binnenzoom: (F en E) orle; (D) Innenbord; innere Einfassung.
Bird bolts (E): vogelpijlen.
Bisse (F): verschillende malen gekronkeld en door elkaar geslingerd (slang), of wanneer meer dan één slang in een wapen voorkomt.
Blad (kroon): (F) fleuron.
Bladerloos: (F) effeuillé; (E) deprived of its leaves.
Blau (D): blauw.
Blauw: (Oud-F) couleur turquine of saphirique; (Mod-F) azur; (E) azure; (D) Blau.
Blijde: (F) baliste; (E) swepe; mangonel.
Bliksemschicht: (F) foudre; (E) thunderbolt.
Bloedend: (F) dégouttant de sang; (E) distilling drops of blood.
Bloedkleur: (F) couleur de sang; (E) sanguine; (D) Blutrot.
Bloemkruis: (F) croix fleuronnée; (E) cross patonce.
Blokjes: (F) bilettes; (E) billets; (D) aufrechte Schindeln.
Blokken: (F) carreaux; (E) cushions; (D) Vierecke.
Blokzoom: (F) bordure componée.
Blutrot (D): bloedkleur.
Boar (E): wild zwijn.
Boar's head (E): zwijnskop.
Boar's head erect (E): rechtopgeplaatste zwijnskop met de snuit naar boven.
Boar-spear (E): jachtspriet.
Boden (D): smalle schildvoet.
Boeien (gevangenen): (F) fer de prisonnier, ceps; (E) handcuffs, shacklebolts; (D) Handschellen.
Boeuf bouclé (F): os met ring door de neus.
Bogen (D): handboog.
Bogenflanken (D): aan de zijden rond uitgesneden.
Bol gedekt (schildhoofd): (F) chaperonné; (E) chief per fess arched; (D) eingebogen überhöht.
Bolkruis: (F) croix pommelée, croix bourdonnée; (E) cross pommeied; (D) Kugelbesetztes Kreuz.
Bollen: (D) Kugeln.
Bom: (D) Bombe.
Bombe (D): bom.
Bonnet albanais (F): antieke muts.
Bonnet à l'antique (F): antieke muts.
Bont: (D) Fehwammen gemeines Kürsch.
Bontvair: (E) verry; (D) Buntfeh.
Boomstronk: (F) tronc.
Bord (D): zoom.
Bordé et bouclé (F): omboord en geringd (halsband).
Border (E): zoom.
Border plain (E): effen zoom.
Bordure (F): zoom.
Bordure châtelée (F): zoom beladen met kastelen.
Bordure componée (F): blokzoom.
Bordure denticulée (F): tanderingszoom.
Borstbeeld: (F) buste; (E) bust; (D) Brustbild.
Bottoms (E): otellen.
Bouges (F): waterputten.
Boules doques (F): dog (hond).
Boulets chainés (F): kettingkogels.
Bourdon de pélerin (F): pelgrimsstaf.
Bourlet (F): wrong.
Bouses (F): waterputten.
Bouterolle (F): schedepunt.
Boutoir vers le clef (F): rechtop met de snuit naar boven (ever).
Boutonné (F): geknopt (roos).
Boutons de rose (F): rozek noppen.
Bouwval: (F) ruine; (E) ruin.
Boven-afsnijding: (E) émanchure; (D) (rechts) Rechthaupt, (links) Linkhaupt.
Boven elkaar: (F) l'un sur l'autre, en pal; (E) per paie.
Brack (D): brak (hond).
Brak (hond): (F) chien-braque; (D) Brack.
Brébis (F): grazend schaap, breedarmig kruis: (F) croix pattée; (E) cross pattée, cross formée firm; (D) Breitendiges Kreuz.
Breedarmig leliekruis: (F) croix pattée fleurdelisée; (E) cross formée flory.
Breedarmig spitsvoetig kruis: (F) croix pattée au pied fiché; (E) cross formée fitchée.
Breitendiges Kreuz (D): breedarmig kruis.
Breites Gitter (D): getralied.
Breitzinnenförmig (D): zwalu wsta artig.
Bremse (D): praam.
Brennend (D): flikkerend (zon).
Brétessé (F): aan beide zijden gekanteeld.
Brétessé à plomb (F): loodrecht aan beide zijden gekanteeld.
Brétessé et contre-brétessé (F): beurtelings gekanteeld.
Breuken: (F) brissures; (E) différences, candency; (D) Beizeichen.
Bridé (F): getoomd.
Bridled (E): getoomd.
Bris d'huis (F): grendel.
Brisé (F): gebroken.
Brissures (F): breuken.
Broad arrow (E): pijlijzer.
Brochant (F): over alles heen.
Brodequins (F): een soort van hoge schoenen.
Broyés (F): praam.
Brustbild (D): borstbeeld.
Brustelle (D): ereplaats.
Buck (E): hert.
Buckle (E): gesp.
Büffelhörner (D): olifantstrompen.
Büffelkopf (D): ossekop.
Bugle-horn (E): posthoorn.
Bugle-horn stringed (E): jachthoorn.
Buntfeh (D): bontvair.
Burcht: (F) tour; (E) tower; (D) Thurm.
Burelé (F): gedwarsbalkt (in meer dan acht stukken).
Burèles (F): smalle dwarsbalk e n (in even aantal).
Bust (E): borstbeeld.
Buste ff): borstbeeld.
Buste de cheval (F): paardekóp.
Bute (F): steekijzer.
Cabinet d'armes (F): wapenkabinet.
Caboshed (E): aanziend (dierkop).
Cabré (F): steigerend (paard).
Cadency (E): breuken.
Cadran (F): zonnewijzer.
Cadusée (F): mercuriusstaf.
Caduceus (E): mercuriusstaf.
Calme (F): kalm (zee).
Calvarie kruis: (F) croix haussée, croix de Calvaire; (E) cross calvary; (D) Auf drei Stufen erhöhtes Kreuz.
Canards (F): eenden.
Canes (F): eendjes.
Canettes (F): eendjes.
Cannelé (F): ingeschulpt.
Canon affûté (F): kanon (op affuit).
Canting arms (E): sprekende wapens.
Canton (F en E): schildhoek.
Canton dextre du chef (F): rechter bovenhoek.
Canton dextre de la pointe (F): rechter benedenhoek.
Canton senestre du chef (F): linker benedenhoek.
Canton senestre de la pointe (F): linker benedenhoek.
Cantonnées (F): de figuren staan 2 en 2 geplaatst.
Cantons (F): kwartieren, hoeken (van een St. Andrieskruis).
Cap of maintenance (E): tournooihoed.
Cappelines (F): dekkleden (in de vorm van een kap).
Carnation (F): vleeskleur.
Carreaux (F): blokken.
Cartelé (F): metselwerk.
Cas à enquerre (F): raadselwapens.
Casque (F): helm.
Caudé (F): gestaart (komeet).
Centre (E): hart.
Cep de vigne (F): wijnrank.
Ceps de prisonnier (F): boeien (gevangenen).
Cerclé (F): omlijst (spiegels).
Cerf (F): hert.
Chained (E): geketend.
Champ (F): veld.
Champagne (F): schildvoet.
Champain (E): schildvoet.
Chantant (F): kraaiend (haan).
Chapé (F): gekapt.
Chapé-chaussé (F en E): gekapt-gekousd.
Chapé-ployé (F): ingebogen gekapt.
Chapeau de tournoi (F): toernooihoed.
Chapelet (F): rozenkrans.
Chaperonné (F): gekapt, bol gedekt (van schildhoofd).
Chargé (F): beladen.
Charged (E): beladen.
Charges (E): stukken.
Charges communes ordinaires (F): gewone wapenfiguren.
Chargeures (F): stukken.
Château masuré ff): ruïne.
Châtonné (F): bezet (vingerring).
Chaudière (F): ketel.
Chausse-trapes (F): voetangels.
Chaussé (F en E): gekapt.
Chaussé-ployé (F): ingebogen gekousd.
Checky (E): schakering.
Chef (F): schildhoofd.
Chef-bande (F): schildhoofd (dat aan een schuinbalk grenst).
Chef-chevron (F): schildhoofd (dat aan een keper grenst).
Chef-pal (F): schildhoofd (dat aan een paal grenst).
Chef sautoir (F): schildhoofd (dat aan een St. Andrieskruis grenst).
Chef retrait (F): smal schildhoofd.
Chequy (E): geschaakt.
Chessrook (E): schaaktoren.
Chevillé (F): wordt gebruikt om meer dan zes punten aan een hoorn aan te duiden.
Chevron (F en E): keper.
Chevron alésé (F}: verkorte keper.
Chevron brisé (F): gespleten keper.
Chevron couché (F): liggende keper.
Chevron couché et contourné (F): liggende en omgewende keper.
Chevron coupé (F): keper met afgesneden top.
Chevron couped (E): keper met afgesneden top.
Chevron découplé (F): gespleten keper.
Chevron disjointed (E): verbroken keper.
Chevron écimé (F): keper met afgesneden top.
Chevron éclaté (F): versplinterde keper.
Chevron embowed (E): ingebogen keper.
Chevron failli (F): geknotte keper.
Chevron ployé (F en E): ingebogen keper.
Chevron renversé (F): omgekeerde keper.
Chevron reversed (E): omgekeerde keper.
Chevron rompu (F): verbroken keper.
Chevron split (E): versplinterde keper.
Chevronel (E): smalle keper.
Chevronné (F): gekeperd.
Chevronné-renversé (F): omgekeerd gekeperd.
Chevronny (E): gekeperd.
Chevrons appointés (F): aanstotende kepers.
Chevrons braced (E): samengevlochten kepers.
Chevrons in counterpoint (E): aanstotende kepers.
Chevrons entrelacés (F): samengevlochten kepers.
Chevronways (E): kepersgewijze geplaatst.
Chevronwise (E): geplaatst in de richting van de keper.
Chicots (F): knuppels.
Chief (E): schildhoofd.
Chief per fess arched (E): bol gedekt.
Chief-point (E): hoofdpunt.
Chien-braque (F): brak (hond).
Chien-mâtin (F): dog (hond).
Choucas (F): kauw.
Chouette (F): katuil of uil.
Chough (E): kauw.
Churchbell (E): klok.
Cimier (F): helmteken.
Cintré (F): omgord (sfeer).
Claricorde (F): klaroen.
Calriné (F): geklokt.
Clarion klaroen.
Cloche (F): klok.
Clochettes de vair (F): vairklokjes.
Closet (E): dwarsbalk die ongeveer een vierde van de gewone hoogte heeft.
Cloué (F): genageld.
Clous de la passion (F): spijkers.
Club (E): knots.
Coat of arms (E): wapen.
Cockalrice (E): basiliscus.
Coeur (F): hart.
Coiffé (F): gedekt (hoed).
Col de cygne (F): zwaanshals.
Collared (E): cehalsband.
Collet (F): spoorstang.
Colleté (F): gehalsband. Het woord wordt ook gebruikt om aan te geven dat een wild zwijn door een jachthond bij de nek of oren gegrepen wordt.
Colline (F): heuvel.
Comb (E): kam.
Combed (E): gekamd.
Comble (F): smal schildhoofd.
Common charges (E): gewone wapenfiguren.
Componé (F): geblokt.
Compons (F): vakken (van een blokzoom).
Compony (E): geblokt.
Concentric annulets (E): concentrische ringen, concentrische ringen: (F) vires; (E) concentric annulets; (D) konzentrische Ringe.
Conjoined (E): aanstotend.
Conjoined in fess (E): aaneengesloten (ruiten).
Contourné (F en E): omgewend.
Contre-bande (F): linkerschuinbalk.
Contre-bandé (F): tegengeschuinbalkt.
Contre-chevronné (F): tegengekeperd.
Contre-componé (F): tegengeblokt.
Contre-écartelé (F): nogmaals gevierendeeld.
Contre-fascé (F): tegengedw arsbalkt.
Contre-hermine (F): tegenhermelijn.
Contre-passant (F): van twee boven elkaar stappende dieren is de onderste omgewend.
Contre-pointé (F): aanstotend (zwaarden).
Contre-polé (F): tegengepaald.
Contre-posé (F): de punt van een zwaard ligt naar links gericht.
Contre-vair (F): tegenvair.
Contre-vairé de (F): tegenvair (van een bepaalde kleur).
Coq en amour (F): verliefde haan.
Coquerelles (F) hazenoten.
Cor de chasse (F): jachthoorn.
Cordé (F): gepeesd (boog), gesnaard.
Corded (E): gesnaard (muziekinstrumenten).
Cordelières (F): koorden.
Cormoran (F): zeemeeuw.
Cormorant (E): zeemeeuw.
Comété (F): gestaart (komeet).
Cornière (F): hengsel.
Cornish chough (E): kauw.
Cost (E): schuinstreep.
Cotice (F): smalle schuinbalk.
Cotisé (F): geschuinbalkt (meer dan acht stukken).
Cotisé en barre (F): linksgeschuinbalkt (meer dan acht stukken).
Couard (F): staart tussen de achterpoten door (Leeuw).
Couchant (F): ondergaand (zon), liggend.
Couché (F): liggend (handen).
Couleur de sang (F): bloedkleur.
Couleur saphirique (F): blauw.
Couleur turquine (F): blauw.
Couleuvre (F): slang (die alleen is).
Coulissé (F): met valdeur.
Counter changed (E): van het een in het ander.
Counter-company (E): tegengeblokt, geschaakt in twee rijen.
Counter potent (E): tegengekrukt.
Coupe (F): beker.
Coupé (F): doorsneden, afgesneden (koppen).
Coupé en chevron (F): kepersgewijze doorsneden.
Coupé-enclavé (F): kantelig doorsneden.
Couped (E): verkort, afgesneden (koppen), met afgesneden voet (lelie).
Couped palewise (E): half (figuren).
Couple close (E): streepkeper.
Courant (F): rennend (paard), springend (hond).
Courbé (F): gewelfd (dwarsbalk).
Couronne à l'antique (F): antieke kroon.
Couronne de palissades (F): palissadenkroon.
Couronne murale (F): stedekroon.
Couronne navalle (F): scheepskroon.
Couronné (F): gekroond.
Couronnes de feuillage (F): kransen.
Courtines (F): tussenmuren (lussen twee torens), zijpanden (van de wapenmantel).
Cousu (F): opgenaaid.
Couvert (F): hol gedekt (schildhoofd) ; met puntig dak (burcht).
Covered cup (E): dubbeln ap.
Covered with scales (E): geschubd (vissen).
Cramp (E): weerhaak.
Crampon (F): weerhaak.
Crancelin (F): ruitkrans.
Cremaillières (F): schoorsteenhalen.
Crénelé (F): gekanteeld.
Crénelé à plomb (F): loodrecht gekanteeld.
Créquier (F en E): kriekelaar.
Crescent (E): wassenaar.
Crescent joined millsailwise (E): maanroos.
Crest (E): helmteken. Ten onrechte wordt het woord in 't Engels ook wel voor het gehele wapen gebruikt.
Crested (E): gekamd.
Crête (F): kam.
Crêté (F): gekamd.
Cri (F): wapenkreet.
Criné (F): duidt bij een paard de kleur van de manen aan.
Crinière (F): manen.
Crins (F): manen.
Crochets (F): schoorsteenhalen.
Crocs (F): haken.
Croisé (F): gekruist (wereldbol).
Croisettes (F): kruisjes.
Croison (F): dwarsbalk (van een Latijns kruis).
Croissant (F): wassenaar.
Croissants figurés (F): gezichtswassenaars.
Croix (F): kruis.
Croix aigusée (F): spitskruis.
Croix alésée (F): verkort kruis.
Croix ancrée (F): ankerkruis.
Croix au pied fichée (F): spitsvoetig kruis.
Croix barbée (F): pijlkruis.
Croix bourdonnée (F): bolkruis, knopkruis.
Croix câblée (F): kabelkruis.
Croix cantonnée (F): kruis dat in de hoeken van figuren vergezeld is.
Croix de Bourgogne (F): st. andrieskruis.
Croix de Calvaire (F): calvariekruis.
Croix de Jérusalem (F): jeruzalems kruis.
Croix de Lorraine (F): patriarchaal kruis.
Croix de potence (F): st. antonieskruk.
Croix de St. André (F): st. andrieskruis.
Croix de Lazare (F): klaverkruis.
Croix de Toulouse (F): toulouzer kruis.
Croix des Tempeliers (F): patriarchaal kruis.
Croix écoiée (F): knoestig kruis.
Croix éloilée (F): sterrekruis.
Croix fichée (F): spitsvoetig kruis.
Croix fleurdelisée (F): leliekruis.
Croix fleuronnée (F): bloem kruis.
Croix fourchtée (F): vorkkruis.
Croix gringolée (F): dubbel slangekopkruis.
Croix guivrée (F): slangekopkruis.
Croix haussée (F): calvariekruis.
Croix herminée (F): hermelijnkruis.
Croix jumellée (F): kruis gevormd uit tweelingsbalken.
Croix latine (F): latijns kruis.
Croix nillée (F): gescheiden ankerkruis.
Croix patriarchale (F): patriarchaal kruis.
Croix paliée (F): breedarmig kruis.
Croix patlée alésée (F): verkort breedarmig kruis.
Croix paliée au pied fiché (F): breedarmig spitsvoetig kruis.
Croix paltée fleurdelisée (F): breedarmig leliekruis.
Croix pleine (F): kruis.
Croix pommetée (F): bolkruis.
Croix portée (F): hellend kruis.
Croix potencée (F): krukken' kruis.
Croix recercelée (F): krulkruis.
Croix recroisettée (F): herkruist kruis.
Croix recroiseiiée au pied fiché (F): herkruist kruis met spitse voet.
Croix repotencée (F): herkrukt krukkenkruis.
Croix resarcelée (F): gelijnd kruis.
Croix retranchée (F): ruitarmig kruis.
Croix simple (F): kruis.
Croix treflée (F): klaverkruis.
Croix treflée au pied fiché (F): spitsvoetig klaverkruis.
Croix tronconnée (F): verbrokkeld kruis.
Cross (E): kruis.
Cross avellane (E): hazelnootkruis.
Cross botonnée (E): klaverkruis.
Cross botonnée fitchée (E): spitsvoetig klaverkruis.
Cross calvary (E): calvariek r u is.
Cross crossiet (E): hf.rkruist kruis.
Cross corsslet fitchée (E): herkruist kruis met spitse voet.
Cross couped (E): verkort kruis.
Cross fitchée (E): spitsvoetig kruis.
Cross flory (E): leliekruis.
Cross formée flory (E): breedarmig leliekruis.
Cross formée firm (E): breedarmig kruis.
Cross formée fitchée (E): breedarmig spitsvoetig kruis.
Cross fourchy (E): vorkkruis.
Cross humettée (E): verkort kruis.
Cross moline (E): ankerkruis.
Cross of four hermine spots (E): hermelijnkruis.
Cross passion (E): latijns kruis.
Cross patonce (E): bloemkruis.
Cross patriarchal (E): patriarchaal kruis.
Cross panée (E): verkort breedarmig kruis.
Cross pattée firm (E): breed a rmic kruis.
Cross pointed (E): spitskruis.
Cross pomée (E): knopkruis.
Cross pommelly (E): knopkruis.
Cross pommeted (E): bolk ruis.
Cross potent (E): krukkenkruis.
Cross raguly (E): knoestig kruis.
Cross recercely (E): kruikruis.
Cross sarcelly (E): krulkruis.
Cross tronçonnée (E): verbrokkeld kruis.
Cross voided throughout (E): gelijnd kruis.
Crossiets (E): kruisjes.
Crosswise (E): kruislings geplaatst.
Cross wreathed (E): kabelkruis.
Crowing (E): kraaiend.
Crown of palissadoes (E): palissadenkroon.
Crowned (E): gekroond.
Cushions blokken.
Cyclamor (F): ronde binnenzoom
Daim (F): damhert.
Dais (F): afdak.
Dalmatique (F): tuniek.
Damascering: (Oud-F): damasquiné, paillé; (F): diapré; (E) diapered; (D) damaskirt.
Damaskirt (D): damascering.
Damasquiné (F): damascering.
Damhert: (F) daim; (E) deer.
Dans le sens de la bande (F): in de richting van de schuinbalk geplaatst.
Dans le sens de la barre (F): in de richting van de linkerschuinbalk
De profil (F): van terzijde.
Dancetté (E): hoekig.
Dard (F): pijl.
De face (F): aanziend.
De front (F): aanziend.
De l'écu (F): volgens het schild.
De l'un à l'autre (F): van het een in (of op) het ander.
De profil (F): van terzijde.
Debruising (E): over alles heen.
Décapité (F): onthoofd.
Découpé (F): geschubd.
Découvert (F): zonder dak (kasteel).
Decrescent (E): omgewende wassenaar.
Dédale (F): doolhof.
Deer (E): damhert.
Défaillante (F): half (figuur).
Defamed (E): staartloos.
Défendu d'argent (F): met zilveren slagtanden.
Défenses (F): slagtanden.
Dégarni (F): gevest ontbreekt.
Dégouttant de sang (F): bloedend.
Deichsel (D): gaffel.
Deichselschnitt (D): verdeeld door de gaffelsnede.
Deichselstück (D): gaffel.
Dekkleden: (F) lambrequins; (E) mantling; (D) Helmdecken.
Delves (E): liggende blokjes.
Démanché (F): ontsteeld.
Démembré (F): zonder poten (vogels, behalve meerlije).
Demi (E): half.
Demi-Lion (E): halve leeuw.
Démi-ramure (F): hertshoorn.
Démi-vols (F): vleugels.
Denché (F): groot uitgetand.
Denchure (F): uitgetande bovenstreep.
Denneboom: (F) sapin.
Denté (F): uitgetand; wordt ook gebruikt om de kleur van tanden en slagtanden aan te duiden.
Dentelé (F): uitgetand.
Dentelure (F): uitgetande bovenstreep.
Deprived of its leaves (E): bladerloos.
Désarmé (F): zonder nagels.
Devise (F): wapenspreuk.
Dexter (E): links.
Dexter base (E): rechter benedfnhofk
Dexter chief (E): rechter bovenhoek.
Dextrochère (F): rechterarm.
Diadème (F): aureool van de dubbele adelaar.
Diapered (E): damascering.
Diapré (F): damascering.
Dicht getralied: (F) treilissé;
E trelliced; (D) Flechtgitter (indien nog smaller:Fadengitter).
Diffamé (F): staartloos.
Differenced (E): gebroken.
Differences (E): breuken.
Dismembred (E): zonder poten.
Disselbijl: (F) doloire; (E) addice.
Distilling drops of blood (E): bloedend.
Divise hoofdbalk.
Divisé en chevron (F): kepersgewijze doorsneden, dog (hond): (F) chien-mâtin, bouledogue; (E) mastiff, talbot; (D) Rüden.
Dohle (D): kauw.
Doloire (F): disselbijl.
Donjonné (F): met hangtorens (burcht).
Donjons (F): hangtorens.
Dood (dolfijn): (F) pâmé; (E) with its mouth wide open; (D) mit offenem Maul.
Doolhof: (F) dédale.
Doopvont: (F) font baptismal.
Doorboorde ruit: (F) rustee; (E) rustre; (D) durchbohrte Route.
Doorgebogen (dwarsbalk): (F) affaissé; (E) arched and reversed; (D) abwärtsgebogen.
Doorsneden: (F) coupé; (E) parti per fess, per fess; (D) geteilt.
Doorsneden in drieën: (F) tiercé en fasce; (E) tierced fesswise; (D) zweimal geteilt.
Doppel-Schlangenkreuz (D): dubbel slangekopkruis.
Doppeladler (D): dubbele adelaar.
Doppelbecher (D): dubbele beker.
Doppelstrichinnenbord (D): dubbele binnenzoom dor: (F) sec.
Dormant (F en E): slapend.
Dornförmig (D): uitgeschulpt.
Double trêcheur (F): dubbele binnenzoom.
Double tressure (E): dubbele binnenzoom.
Doublé (F): gevoerd (helm).
Doublement étagé (F): met twee kronen (boom).
Doublets (F): juffertjes (insekten).
Dovetail (E): zwaluwstaarti g.
Draak: (F) dragon; (E) wyvern; (D) (met 2 poten) Drache.
Drache (D): draak (met twee poten).
Dragon (F): draak.
Dragon monstrueux (F): monsterdraak.
Dragon volant (F): vliegende draak.
Dragonné (F): met drakenstaart.
Drakf.nleeuw: (F) lion dragonné.
Drei schwebende Balken (D): hamei.
Dreiberg (D): drietoppig heuveltje.
Dreiblatt (D): drieblad.
Dreiecke (D): driehoek, drieblad: (F) tierce feuille; (E) trefoil; (D) Dreiblatt.
Driehoek: (F en E): triangle; (D) Dreieck.
Drielingsbalken: (F) tierces; (E) three bars (a tierce) ; (D) Drillingsbalken.
Drietoppig heuveltje: (D) Dreiberg.
Drillingsbalken (D): drielingsbalken.
Droogscheerdersschaar (F): force; (E) shears with square ends; (D) Tuchschere.
Du champ (F): van 't veld.
Du même (F): van 't zelfde.
Du second (F): van de tweede kleur.
Dubbel slangekopkruis: (F) croix gringolée; (E) cross gringolee; (D) Doppel-Schlangenkreuz.
Dubbelnap: (F) hanap; (E) covered cup; (D) Doppelbecher.
Dubbelsta artig (leeuw): (F) fourché; (E) fourchy (tail forked) ; (D) gegabelt.
Dubbele adelaar: (F) aigle éployée; (E) eagle with two heads; (D) Doppeladler.
Dubbele binnenzoom: (F) double trêcheur; (E) double tressure; (D) Doppelstrichinnenbord.
Due (F): uiltje.
Ducal coronet (E): hertogelijke kroon.
Ducks (E): eendjes.
Duke's coronet (E): hertogskroon.
Duits schild: (F) écu allemand.
Durchbrochen (D): geledigd.
Durchbrochene Wecken (D): maliën.
Durchbohrte Route (D): doorboorde ruit.
Durchbrochenes Nagelspitzenkreuz mit Knöpfe (D): toulouzer kruis.
Durchgehende Route (D): omkleed.
Dwarsbalk: (F) fasce; (E) fess (enkelv.), bars (meerv.) ; (D) Balken of Querbalken.
Dwarshout (anker): (F) trabe; (E) traverse.
Eagle (E): adelaar.
Eagle's claw winged (E): gevleugeld arendsbeen.
Eagle's leg (claw) (E): arendsbeen.
Eagle with two heads (E): dubbele adelaar.
Eastern crown (E): antieke kroon.
Eber (D): wild zwijn.
Eberkopf (D): zwijnskop.
Ebranché (F): gesnoeid.
Écaillé (F): geschubd (vissen).
Ecart (F): kwartier.
Ecartelé (F): gevierendeeld.
Écartelé au sautoir (F): schuingevierendeeld.
Echancré (F): groot-uitgeschulpt.
Échappé (F): hollend (paard).
Écharpe ployé en cercle (F): hoofddoek.
Échelles d'escalade (F): stormladders.
Échiqueté (F): geschaakt.
Eckig gezogen (D): hoekig.
Éclaté (F): gebroken (lans).
Éclavelé (F): knoestig.
Éclipsée (F): wordt gebruikt voor een ster die uit een ander stuk voortkomt.
Écorché (F): gevild.
Écoté (F): knoestig.
Écots (F): knuppels.
Écrans (F): schermen.
Écu (F): schild.
Écu à l'antique (F): vroeg-gotisch schild.
Écu allemand (F): duits schild.
Écu anglais (F): engels schild.
Écu en bannière (F): banierschild.
Écu en losange (F): ruitschild.
Écu espagnol (F): spaans schild.
Écu français (F): vroeg-gotisch schild.
Écu italien (F): Italiaans schild.
Écus renversés (F): omgekeerde wapenschilden.
Écusson (F): schild.
Écusson complet (F): volledig wapen.
Écusson des armes (F): schildje.
Écusson en abîme (F): hartschild.
Écusson en coeur (F): hartschild.
Écusson sur Ie lout (F): hartschild.
Écusson sur le tout en tout (F): hartschild (op een middenschild).
Eenden: (F) canards.
Eendjes: (F) canes, canettes; (E) ducks; (D) Entchen.
Eenhoorn: (F) licorne; (E) unicorn; (D) Einhoorn.
Effarouché (F): klimmend (kat) ; steigerend (paard).
Effen: f plain; (E) plain; (D) ledig.
Effeuillé (F): bladerloos.
Effrayé (F): steigerend (paard).
Egge: (F) herse de labour.
Ehrenstücke (D): erestukken.
Einfassung (D): zoom.
Eingebogen (D): naar binnen gebogen (punt).
Eingebogen überhöht (D): bol gedekt.
Eingebogener Sparre (D): ingebogen keper.
Eingerolltes Ankerkreuz (D): krulkruis.
Eingeschüpt (D): ingeschulpt.
Einhorn (D): eenhoorn.
Eisenhüte (D): vairklokjes.
Élancé (F): springend (hert).
Émanché (F): in hoe king.
Émanchure (F): boven-afsnijding.
Embattled (E): gekanteeld.
Embattled counter-embattled (E): beurtelings gekanteeld.
Embattled in base (E): van onderen gekanteeld.
Embattled on both sides (E): aan beide zijden gekanteeld.
Embouché gemond (hoorn).
Embouté (F): beslagen.
Embowed (E): met gekromde rug (dolfijn).
Embraced (E): omvat.
Embrassé (F): omvat.
Empenné (F): gevederd (pijl).
Empiétant (F): grijpend.
Emmanché (F): gesteeld (spiegels).
Emmusclé (F): gemuilband.
En amour (F): verliefd (haan).
En défense (F): op zijn hoede (eenhoorn), samengerold tot een bal (stekelvarken).
En fasce (F): liggend (handen).
En forme (F): in rust, op vier poten staande (alleen haas).
En orle (F): zoomsgewijze.
En pal (F): boven elkaar.
En pied (F): in rust, op vier poten staand (alle dieren behalve de beer en de haas), rechtopstaande, doch niet lopend (alleen de beer).
En répos (F): liggend.
Enaluron (E): zoom, beladen met vogels.
Encadré (F): omlijst (spiegels).
Enchainé (F): geketend.
Enchaussure (F): beneden-afsnijding.
Enclos (F): besloten.
Enclosed (E): besloten.
Encoché (F): aangelegd (pijl).
Endentelé (F): uitgetand.
Endorse (F): zeer smalle paal.
Endrautenkreuz (D): ruitarmig kruis.
Enflamed (E): gevlamd.
Englanté (F): geëikeld.
Engoulé (F): ingezwolgen (hcrautstuk).
Engrailed (E): uitgeschulpt, groot-uitgeschulpt.
Engrêlé (F): uitgeschulpt.
Engrélure (F): uitgeschulpt streepom boordsel.
Enguiché (F): gemond (hoorn).
Enhanced (E): verhoogd.
Ensanglanté (F): met bloed besmet.
Entchen fD): eendjes.
Enté (F): geënt.
Entoyre (E): zoom (beladen met levenloze voorwerpen).
Entravaillé (F): met een stok tussen de poten of de vleugels (vogels).
Entrelacés (F): samengevlochten (ringen, wassenaars).
Entretenus (F): samengevlochten (sleutels).
Entwined around (E): kronkelend.
Enurney (E): zoom (beladen met dieren).
Éperonné (F): gespoord.
Eployé (F): dubbelkoppig.
Equipé (F): opgetuigd (schip).
Equipollés (E) '. aangrenzende vlakken.
Erased (E): afgerukt, uitgerukt.
Ereplaats: (F) point d'honneur; (E) honour-point; (D) Bruststelle.
Erestukken: (F) Pièces héraldiques du premier ordre, Pièces honorables; (E) ordinairies, honorable ordinaries; (D) Ehrenstücke, Heroldsbilder.
Erhöht (D): verhoogd.
Erminatis (E): kleinhermeliin.
Ermine (E): hermelijn.
Ermines (E): tegenhermelijn.
Erminitis(E): kleinhermelijn.
Erminois (E): goudhermelijn.
Erniedrigt (D): verlaagd.
Erniedrigte Spitze (D): ingedreven punt.
Escarbuncle (E): karbonkel.
Escarboucle (F): karbonkel.
Escarre (F): k w artierstreep.
Escutcheon (E): schild.
Essonier (F): streep-binnenzoom.
Essorant (F): opvliegend.
Essoré (F): gedekt (burcht).
Estacades (F): staketsels.
Estoiles (E): flikkerende sterren.
Estrez (F): smal kruis.
Etai (7:): smalle keper.
Étêté (F): onthoofd.
Étincelant (F): fonkelend (kolen).
Étincelé (F): gevonkt.
Étoile (F): ster.
Étoiles hérissées (F): stralende sterren.
Ever zie: wild zwijn.
Éviré (F): de geslachtsdelen tonend (leeuw).
Ezelskop: (F) tête d'âne.
Facetted (E): verheven (herautstuk).
Facettiert (D): verheven (herautstuk).
Fadengitter (D): dicht-getralied.
Faes: Oudhollandse naam voor dwarsbalk.
Failli (F): afgebroken (paal).
Faisceau de flèches (F): pijlenbundel.
Fallgatter (D): valdeur.
Falot (F): vuurkorf.
Fanal (F): vuurbaken.
Fanon (F): manipel.
Fasce (F): dwarsbalk.
Fascé (F): gedwarsbalkt.
Fascé-denché (F): gedriehoekt.
Fasces nouées (F): knobbelbalken.
Faux émaux (F): oneigenlijke kleuren.
Federbusch (D): vederbos.
Federbuschartiger Flug (D): baniervlucht.
Feh (D): vair.
Fehwammen (D): bont.
Fehwammen Kürsel (D): geschubd.
Feld (D): veld.
Felder (D): kwartieren.
Feldgeschrei (D): wapenkreet.
Fenster (D): verlicht (burcht).
Fer de moline (E): antiek molenijzer.
Fer de moulin (F): molenijzer.
Fer de prisonnier (F): boei (gevangenen).
Fermail (F): gesp.
Fermail à l'antique (F): ruitvormige gesp.
Fersenstelle (D): schildpunt.
Fess (E): dwarsbalk.
Fess nowry (E): knobbelbalk.
Feuille de scie (F): zaagblad.
Feuillé (F): gebladerd.
Feuilles de nénuphar (F): waterbladen.
Field (E): veld.
Fierté (F): samenstel van baarden van de walvis.
Fil (F): balk van de barensteel.
Filet en bande (F): schuinstreep.
Filet en barre (F): linkerschuinstreep.
Filet en croix (F): streepk ruis.
Filière (F): omboordsel.
Finned (E): gevind.
Fire beacon (E): vuurbaken.
Fishhooks (E): vishaken.
Flamboyant (F): wordt gebruikt om de kleur van de ogen aan te duiden.
- flikkerend (zon).
Flaming (E): flikkerend.
Flancdextre(F): rechterzijde.
Flanc senestre (F): linkerzijde.
Flanchis (F): st. andrieskruisjes.
Flankenspitzenspaltung (D): inhoek ing.
Flanqué en rond (F): aan de zijden rond uitgesneden.
Flaunches (E): aan de zijden rond uitgesneden.
Flèche (F): pijl.
Flèches émoussées (F): vogelpijlen.
Flechtgitter (D): dicht getralied.
Fleece (E): vacht.
Fleur-de-lis (F en E): lelie.
Fleur-de-lis couped palewise (E): halve lelie.
Fleur-de-lis défaillante (F): hal: ve lelie.
Fleur-de-lis flowered (E): sierlelie.
Fleur-de-lis espanouie (F): sierlelie.
Fleur-de-néflier (F): mispelbloem.
Fleurdelisé (F): gelelied.
Fleuré (F): gelelied.
Fleuri (F): gebloemd.
Fleuron (F): blad (kroon).
Fleuronné (F): gelelied.
Fleuronné et contre fleuronné (F): gelelied (binnenzoom).
Fliegend (D): vliegend, flikkerend (zon): (F) flamboyant; (E) flaming; (D) brennend.
Flikkerende sterren: (F) étoiles rayonnantes; (E) mullet (6), irridiated; (D) strahlender
Stern (6).
Flory (E): gebloemd; gelelied (binnenzoom).
Flory counterflory (E): gelelied en tegengelelied.
Flottant (F): zee (ijsvogel).
Flottée» (F): gegolfd water van rivieren.
Flugbereit (D): opvliegend.
Foi (une) (F): ineengeslagen handen.
Foliated (E): gebladerd, fonkelend (kolen): (F) étincelant.
Font baptismal (F): doopvont.
Force (F): droogscheerderssch aar.
Force de tondeur (F): schapeschaar.
Forcene (E): steigerend.
Forked (tail) (E): dubbelstaartig.
Fortillé (F): omwonden (morekop).
Foudre (F): antieke bliksemschicht.
Fourché (F): dubbelstaartig (leeuw).
Fourchy (E): dubbelstaartig (leeuw).
Four crescents joined millsailwise (E): maanroos.
Fourures (F): pelswerken.
Franc-quartier (F): vrijkwartier.
Freiviertel (D): vrijkwartier.
Fret (E): latwerk.
Frette (F): latwerk.
Fretté (F): getralied.
Fretty (E): getralied.
Fructed (E): bevrucht.
Fruité
Furieux (F): klimmend (stier).
Furs (E): pelswerken.
Fusée (F): spits ruit.
Fuselé (F): spitsgeruit.
Fusely (E): spitsgeruit.
Fusil (E): spitsruit.
Fuss (D): schildpunt.
Fussangeln (D): voetangels.
Fussgespitzes Kreuz (D): spitsvoetig kruis.
Fûté (F): gestamd (boom).
Gaande: (F en E) passant; (D) schreitend.
- (hert): (E) tripping.
Gaande leeuw: (F) lion léopardé; (E) lion passant; (D) schreitender Löwe.
Gaande en aanziende leeuw: (F) léopard; (E) lion passant guardant; (E):) schreitender Leopard, schreitender herschauender Löwe.
Gabelkreuz (D): vorkkruis.
Gaffel: (F) pairie; (E) pairie pall; (D) Deichsel.
Gaffelgewijze geplaatst: / posé en pairie; (E) pallwise.
Gaffelsgewijze verdeeld zie: verdeeld door de gaffelsnede.
Gai (F): zonder tuig (paard).
Galei: (E) galley, lymphad.
Galley (E): galei.
Galtraps (E): voetangels.
Garni (F): het gevest is van een andere kleur dan het lemmet.
Garnished (E): beslagen en gemond.
Garter (E): schuinstaak, kouseband.
Gartenlilie (D): tuinlelie.
Gauntelet (F): ridderhandschoen.
Gauntlet (E): ridderhandschoen.
Geaderd (bladeren): (F) nervé; (E) nerved.
Geäst (D): knoestig.
Geästetes Kreuz (D): knoestig kruis.
Opa aard: (F) barbé; (E) jelloped; (D) gelappt.
Gebartet (D): gepunt (roos).
Gebekt: (F) becqué; (E) beaked; (D) beschnabelt.
Gebeld: (F) grilleté; (E) belled; (D) mit Schelle.
Gebildeter Mond (D): gezichtsmaan.
Gebladerd: (F) feuillé; (E) foliated.
Gebloemd: (F) fleuri; (E) flory.
- (binnenzoom): zie: gelelied.
Geblokt: (F) componé; (E) compony; (D) gestückt.
Gebonden: (F) longé; (E) leashed; (D) mit Binde, gefesselt.
- (schoven): (F) lié.
Gebroken: (F) brisé; (E) differenced.
- (lans): (F) éclaté; (E) split; (D) zersplittert.
Gedeeld: (F) parti; (E) per pale; (D) gespalten.
Gedeeld in drieën: (F) tiercé en pal; (E) tierced palewise; (D) zweimal gespalten.
Gedeckt (D): gedekt (burcht).
Gedekt (burcht): (F) essoré; (E) roofed; (D) gedeckt.
- (hoed): (F) coiffé; (E) with hat; (D) bemutzt.
- (schildhoofd): (F en E) surmonté; (D) überhöht.
Gedriehoekt: (F) triangle; (E) barry indented point in point; (D) gespickelt.
Gedwarsbalkt: (F) fascé; (E) barry; (D)...mal geteilt.
Geer: (F) giron; (E) gyron; (D) Stander.
Geëikeld: (F) englanté; (E) acorned; (D) mit Eicheln.
Geënt: (F) enté; (E) nebuly; (D) gewolkt.
Gefesselt (D): gebonden.
Geflosst (D): gevind.
Gefüllt (D): gevuld (herautstuk).
Gefüllter Sparren (D): kepersgewijs verdeeld in drieën.
Gegeerd: (F) gironné; (E) girony; (D) geständert, gegehrt.
Gegehrt (D): gegeerd.
Gegenfeh (D): tegenvair.
Gegengold Hermelin (D): tegengoudhermelijn.
Gegenhermelin (D): tegenhermelijn.
Gegensparren (D): aanstotende kepers.
Gegirtet (D): omgord (paard).
Gegittert (D): getralied, gehalsband: (F) colleté; (E) collared; (D) mit Halsband.
Geharnast: (F) armé; (D) geharnischt, Geharnischt (D): geharnast (armen).
Gehoefd: (F) ancorné; (E) hooved; (D) gehuft.
Gehoornd (runderen): (F) accorné; (E) attired; (D) gehörnt.
Gehörnt (D): gehoornd.
Gehuft (D): gehoefd.
Gekamd: (F) crêté; (E) crested, combed; (D) mit Kamm.
Gekanteeld: (F) crénelé; (E) embattled; (D) Zinnenformig.
Gekapt: (F) chaperonné; (E) hooded; (D) mit Kappe.
Gekapt: (F en E) chapé; (D) mit Kappe.
Gekapt-gekousd: (F en E): chapé-chaussé.
Gekousd: (F en E) chaussé; (D) gestürzte Spitze.
Gekreuzt (D): gekruist.
Gekrönt (D): gekroond, gekroond: (F) couronné; (E) crowned; G gekrönt.
Gekruist: (F) passé en croix; (E) in cross; (D) gekreuzt, verschränkt.
- (wereldbol): (F) croisé; (E) surmounted with a cross; (D) mit einem Kreuz besetzt.
Gekrukt: (F) potencé; (E) potent; (D) Kriickenfeh.
Gekiirzt (D): afgebroken (herautstuk).
Gelappt (D): gebaard, geledigd: (F) vidé; (E) voided; (D) durchbrochen.
Gelelied: (F) fleurdelisé, fleuronné, fleuré; (E) flory; (D) mit
Gleven besetzt.
- (binnenzoom): (F) fleuronné et contre-fleuronné; (E) flory; (D) lilienbesetzt.
Gelelied en tegengelelied: (F) fleuronné et contrefleuronné; (E) flory counterflory.
Gelijnd kruis: (F) croix resarcelée; (E) cross voided throughout; (D) innenbordiertes Kreuz.
Gemalied: (F) mâclé; (E) masculy; (D) mit Finsterrauten besät.
Gemanteld: (F) mantelé; (E) mantled.
Gemaskerd: (F) masqué; (E) masked.
Gemauert (D): gemetseld.
Gemeine Wappenbilder (D): gewone wapenfiguren.
Gemeines Kreuz (D): kruis.
Gemeines Kürsch (D): bont.
Gemelles (F): tweeling(s) balken.
Gemetseld (burcht): (F) maçonné; (E) masoned; (D) gemauert.
Gemond (hoorn): (F) enguiché, embouché; (E) garnished; (D) Mundstück mit Beschlagen.
Gemuilband: (F) emmuselé; (E) muzzled.
Genageld (wilde dieren): (F) armé; (E) armed; (tamme dieren) (F) onglé; (E) unguled; (in beide gevallen) ; (D) bewehrt; bewaffnet.
Genageld (traliewerk): (F) cloué; (E) nailed; (D) genagelt.
Genagelt (D): genageld.
Geoord: (F) oreillé.
Geopend (hoorn): (F) pavillonné; (D) mit Schallöfnung.
Gepaald: (F) paie; (E) paly; (D) gepfahlt,...mal gespalten.
Gepalissadeerd: (F) palisé.
Gepeesd (boog): (F) cordé; (E) strung (corded) ; (D) mit Sehne.
Gepfahlt (D): gepaald, geplaatst in de richting van de keper: (F) posé dans le sens du chevron; (E) chevronwise.
Geplaatst in richting van schuinbalk: (F) posé dans le sens de la bande; (E) bendwise.
Geplant: (F) terrassé; (E) issuant from the base.
Geplekt: (F) picoté; (vlinder)
Marqueté.
Gepoot: (F) membré; (E) membred; (D) mit Beinen.
Gepunt (pijl): (F) armé.
- (roos): (F) barbé; (E) barbed; (D) gebartet.
Gerautet (D): geruit.
Geringd: (F) virolé; (E) jessed; (D) mit Ringe.
Geruit: (F) losangé; (E) lozengy; (D) gerautet; geweckt.
Gesattelt (D): gezadeld (paard).
Geschaakt: (F) échiqueté; (E) (twee rijen) counter-compony, (drie of meer rijen) chequy; (D) geschacht, (als het aantal groot is) gewürfelt.
Geschaakt van blokjes: (F) billeté et contre-billeté; (E) billety counter billety.
Geschacht (D): geschaakt.
Geschakeerd zie: geschaakt.
Gescheiden ankerkruis: (F) croix nillée.
Geschlossener Flug (D): antieke vlucht.
Geschmälerter mit Fensterraute verflochtener Schragen (D): latwerk.
Geschmältertes Obereck (D): schildhoek.
Geschrägt (D): geschuind, geschubd; (F en E) papelonné; (D) Fehwammen Kürsel.
- (vissen): (F) écaillé; (E) covered with scales.
Geschuinbalkt: (F) bandé; (E) bendy; (D)...mal schräggeteilt.
Geschuind: (F) tranché; (E) parti per bend, per bend; (D) schräggeteilt, geschrägt.
Geschuind in dRieën: (F) tiercé en bande; (E) tierced bendwise; (D) zweimal schräggeteilt.
Gesenkt (D): verlaagd (gedekt schildhoofd).
Geschlossener Flucht (D}: antieke vlucht.
Gesloten vlucht: (F) au vol plié.
Gesnaard (muziekinstrumenten): (F) cordé; (E) corded; (D) bespannt.
Gesnoeid: (F) ébranché; (E) without branches.
Gesnoerd: (F) lié; (E) banded (tied).
Gesp: (F) fermail; (E) buckle; (D) Spangen.
Gespalten (D): gedeeld.
Gesparrt (D): gekeperd.
Gespickelt (D): gedriehoekt.
Gespiegeld (staart van een pauw): (F) miraillé.
Gespleten keper: (F) chevron brisé, chevron découplé; (E) split (éclaté) ; (D) zersplittert.
Gespoord: (F) éperonné.
- (haan): (F) armé; (E) armed; (D) bewehrt, bewaffnet.
Oestaart (komeet): (F) caudé, comété.
- (vissen): (F) peautré; (D) mit
Schwanzflosse.
Gestamd (boom): (F) fûté.
Geständert (D): gegeerd
Gesteeld (spiegels): (F) emmanché.
Gestempeld met (penningen): (E) marqué de.
Gestengeld: (F) tigé; (E) slipped.
Gestückt (D): geblokt.
Gestümmelter Adler (D): geknotte adelaartjes.
Gestümmelte Amsel (D): mereltje.
Gestümmelter Vogel (D): geknot vogeltje.
Oestürzl (D): omgekeerd.
Gestilrzter Sparren (D): omgekeerde keper.
Gestürzte Spitze (D): punt, gekousd.
Getand: (F) denté, (wild zwijn en olifant) défendu.
Geteilt (D): doorsneden, getongd: (F) (wilde dieren) lampassé, (tamme dieren) langué; (in beide gevallen) (E): langued; (D) gezungt.
Getoomd: (F) bridé; (E) bridled; (D) gezaumt.
Getopt: (E) sommé; (D) überhöht.
Getralied: (F) fretté; (E) fretty; (D) breites Gitter, gegittert.
Gevaand: (F) gironetté.
Gevederd: (F) plumeté, (pijl)
Empenné; (E) plumety; (D) mit Federn gerauted.
Gevierendeeld: (F) écartelé; (E) quarterly, per cross; (D) geviert, kwadriert.
Geviert (D): gevierendeeld
Gevild: (F) écorché.
Gevind: (F) lorré; (E) finned; (D) geflosst.
Gevlamd (bom): (F) allumé; (E) enflamed.
Gevleugeld: (F) ailé; (E) winged; (D) beflügelt.
Gevleugeld arendsbeen: (F) main d'aigle; (E) eagle's claw winged; (D) Adlerfuss.
Gevoerd (helm): (F) doublé; (E) lined.
Gevonkt: (F) étincelé.
Gevuld (herautstuk): (F) rempli; (E) voided; (D) gefüllt.
Geweckt (D): geruit.
Gewei: (F):ramure; (E) antlers (attires) ; (D) Geweih.
Geweih (D): gewei.
Gewelfd (herautstuk): (F): voûté, courbé; (E) arched; (D) aufwarts gebogen.
Gewellt (D): golvend.
Gewend (wassenaar): (F): tourné; (E) an incresccnt; (D) zunehmend.
Gewölkert (D): gewolkt.
Gewolkt (D): geënt.
Gewolkt: (F) nébulé, nuagé; (E) nebuly, nébulé; (D) wolkenförmig.
Gewone wapenfiguren: (F) charges communes ordinaires; (E) common charges; (D) gemeine Wappenbilder.
Gewunden (D): kronkelend (slang).
Gewürfelt (D): geschaakt.
Gezackt (D): hoekig.
Gezadeld (paard): (F) sellé; (E) saddled; (D) gesattelt.
Gezähnt (D): uitgetand, groot-uitgetand.
Gezäumt (D): getoomd.
Gezichtsmanen: (F) lunes figurées; (D) gebildeter Mond.
Gezichtspenningen: (F) besants figurés.
Gezichtswassenaars: (F) croissants figurés.
Gezungt (D): getongd.
Ghecri (Oudh.): wapenkreet.
Gibeciére (F): reistas.
Giebel (D): smal schildhoofd, omvat.
Giebelloser Sparren (D): keper met afgesneden top.
Giron (F): geer.
Gironetté (F): gevaand.
Gironné (F): gegeerd.
Gironné a l'antique: antiek gegeerd.
Gironny (E): gegeerd.
Girthed (E): omgord (paard).
Gitter (D): latwerk.
Gleve (D): lelie met afgesneden voet.
Gleven besetzt (D): gele lied.
Glevenkreuz (D): een verkort breedarmig kruis waarvan de armen in halve lelies eindigen.
Glevenrad (D): karbonkel.
Globe (F en E): wereldbol.
Gold (D): goud.
Golden fleece (E): gulden vlies.
Goldhermelin (D): goudhermelijn.
Golpes (E): purperen koeken.
Golvend: (F) ondé; (E) wavy, undy; (D) wellenförmig.
Gomène (F): tros (anker).
Göppel (D): omgekeerde gaffel.
Göppelschnilt (D): verdeeld door de omgekeerde gaffelsnede.
Gorgé (F): gekeeld.
Gorged (E): gekeeld.
Goud: (F) or; (E) or; (D) Gold.
Goudhermelijn: (E) erminois; (D) Goldhermelin.
Gouffre (F): maalstroom.
Gousset (F): gaffel.
Grady (E): trapvormig.
Granaatappel: (F) grenade, pomme de grenade.
Grappin (F): anker met vier armen.
Grasgrond: (F) (errasse; (E) base; (D) Rasen.
Grasping (E): grijpend.
Graspling iron (E): anker met vier armen.
Gravissant (F): tegen een berg of heuvel opklimmend.
Great owl (E): katuil.
Greif (D): griffioen.
Grêlier (F): waldhoorn.
Grelots (F): belletjes.
Grenade (F): granaat-appel.
Grenades de guerre (F): handgranaten.
Grendel: (F) vertenelle, bris d'huis; (E) hinge-pin; (D) Tiirhaspe.
Greyhound (E): hazewind.
Griffin (E): griffioen, griffioen: (F) griffon; (F): griffin; (D) Greif.
Griffon (F): griffioen, grijpend: (F) empiétant; (F): holding, grasping; (D) schlagend, zupackend.
Grijpvogel zie: griffioen.
Grilleté (F): gebeld, met belletjes behangen.
Grillets (F): belletjes.
Grimmend (D): klimmend.
Grimpant (F): klimmend (hert).
Gringolé (F): slangekoppig.
Groen: (F) sinople; (E) vert; (D) Grün.
Grond: (F) terrasse; (E) base; (D) Grund.
Groot-uitgeschulpt: (F) echancré; (E) engrailed; (D) ausgebogt.
Groot-uitgetand: (F) denché; (E): indented; (D) gezähnt.
Grootvair: (F) beffroi; (E) vair; (D) Grossfeh.
Grossfeh (D): grootvair.
Griin (D): groen.
Grund (D): grond.
Gueules (F): rood.
Guivre (F): slang die zich rond een zuil slingert en een kind verzwelgt.
Gulden vlies: (F) toison d'or; (E) golden fleece.
Gules (E): rood.
Guipes (F en E): purperen koeken.
Gumène (F): tros (anker).
Gurges (E): maalstroom.
Guses rode koeken.
Guzes (E): bloedkleurige koeken.
Gyron (E): geer.
Hache d'armes (F): strijdbijl.
Hachements (F) zie: Achements.
Haken: (F) crocs; (E) hooks.
Halber (D): half (dieren).
Half (dieren): (F) naissant; (E) demi-; (D) halber.
- (figuren): (F) défaillante; (E) couped palewise; (D) rechtshalbe.
Half aanziende (helm): (F) taré de trois quarts; (E) threequarter face to the dexter; (D) nach rechts gewendet.
Halve leeuwen: (F) lions naissants; (E) demi-lions; (D) oberhalber Löwen.
Halve lelie: (F) fleur-de-lis défaillante; (F): fleur-de-lis couped palewise; (D) rechtshalber Lilie.
Hamades (F): hameien.
Hameçons (F): vishaken.
Hameçons à loups (F): wolfshaken.
Hamei: (F) hamaide; (E) three bars couped; (D) drei schwebende Balken.
Hamer: (F) marteau; (E) hammer; (D) Hammer.
Hammer (E en D): hamer.
Hanap (F): dubbelbeker.
Handboog: (F) arc; (E) longbow (D): Bogen.
Handcuffs (E): boeien (gevangenen).
Handen (anker): (F) pattes.
Handgranaten: (F) grenades de guerre; (E) handgrenades.
Handgrenades (E): handgranaten.
Hands clasped (E): ineengeslagen handen.
Handschellen (D): boeien (gevangenen).
Hängender Frauenärmel (D): mouw.
Hangers (barensteel): (F) pendants.
Hangtorentjes: (F) donjons.
Hardi (F): stappend (haan).
Hart: (F) coeur, abîme; (F): centre; (D) Herz, Mittelpunkt.
Hart (E): hert.
Hartschild: (F) écusson en coeur écusson en abîme, écusson sur le tout; (F): inetchutcheon, shield of pretence; (D) Hertzschild.
- (op een middenschild): (F) écusson sur le tout du tout; (D) Herzschild.
Hauer (D): slagtand.
Haurient (E): paalsgewijze (dolfijn).
Haussé (F): verhoogd (schuinbalk).
Hazelnootkruis: (F) cross avellane.
Hazelnoten: (F) coquerelles; (F): hazelnuts.
Hazelnuts (E): hazelnoten, hazewind: (F) lévrier; (E) greyhound; (D) Windhund.
Head removed (E): onthoofd, heiblok; (F): hie; (E) paviour's ram; (D) Wegwalze.
Hellend; (F): penché; (E) placed bendwise.
Hellend kruis; (F): croix portée.
Helm: (F) casque; (E) helmet; (D) Helm.
Helmdecken (D): dekkleden, helmdekkleden zie: dekkleden.
Helmet (E): helm.
Helmkleinod (D): helmteken, helmmanteltje: (F) mantelet.
Helmschau (D): helmschouw.
Helmteken: (F) cimier; (E) crest; (D) Helmkleinod.
Hengsel: (F) cornière.
Heraldic tiger (E): heraldische tijger.
Heraldische bijfiguren: (F) meubles héraldiques.
Heraldische hoofdfiguren: (F) pièces principales héraldiques.
Heraldische onderverdelingen: (F) rebattements.
Heraldische tijger: (E) heraldic tiger.
Herautstukken: (F) pièces héraldiques; (E) ordinaries; (D) Heroldsbilder.
Herdelingen: (F) reparations.
Hérissonné (F): hoge rug (kat).
Herkruist kruis: (F) croix recroisettée; (E) cross crossiet; (D) Wiederkreuz.
Herkruist kruis met spitse voet: (F) croix recroisettée au pied fiché; (E) cross crossiet fitchée.
Herkrukt krukkenkruis: (F) croix repotencée; (D) WiederKrückenkreuz.
Hermelijn: (F) hermine; Eermine; (D) Hermelin.
Hermelijnkruis: (F) croix herminée; (E) cross of four hermine spots; (D) Hermelin Kreuz.
Hermelijnstaartjes: (F) mouchetures d'hermine; (E) muschetons; (D) Hermelinschwanzchen.
Hermelin (D). hermelijn.
Hermelin Kreuz (D): hermelijnkruis.
Hermelinschwanzchen (D): hermelijnstaartjes.
HfHfljflf HtyhfrftMetHN.
Herminiié (F): klein hermelijn.
Heroldsbilder (D): herautstukken.
Herse sarrasine (F): valdeur.
Hersé (F) met valdeur.
Hert: (F) cerf; (E) stag, hart, buck; (D) Hirsch.
Herteschedel: (F) masacre de cerf; (E) stag's masacre; (D) Hirschgeweih mit Grind.
Hertogelijke kroon: (E) ducal coronet.
Hertogskroon: (E) duke's coronet.
Hertshoorn: (F) dèmi-ramure, ramé; (E) attired; (D) Hirschstange.
Herzschild (D): hartschild.
Herz (D): hart.
Heurtes (F): blauwe koeken, heuvel: (F) colline; (E) mount; (D) Hügel.
Hie (F): heipaal.
Hinde: (D) Hindin.
Hindin (D): hinde.
Hinge-pin (E): grendel.
Hirsch (D): hert.
Hirschstange (D): hertshoorn.
Hirschgeweih mit Grind (D): herteschedel.
Hochkreuz (D): latijns kruis, hoekig: (F) vivré; (E) dancetté; (D) Zickzack.
Hoeken (van St. Andrieskruis): (F) cantons.
Hoge rug (kat): (F) hérissonné.
Hol gedekt: (F) couvert (schildhoofd).
Holding (E): grijpend.
Hollend (paard): (F) échappé.
Holtzschlüssel (D): houtsleutel.
Honorable ordinaries (E): erestukken.
Hoofdbalk: (F) divise; (E) bar; (D) Querfaden.
Hoofddoek: (F) écharpe ployé en cercle; (D) rundgelegte Kopfbinde.
Hoofdpunt: (F) point eiti rbrf; (F): chief-point, middle chief; (D) Ortstelle.
Hoofdverdelingen: (F) partitions; (E) partition lines; (D) schildverteilungen.
Hoofdwrong (morekop): (F) tortil.
Hooved (E): gehoefd.
Honour-point (E): ereplaats.
Hooks (E): schoorsteenhalen.
Horizonté (F): uitgaande van een van de benedenhoeken (zon).
Hörner und Grind (D): herteschedel.
Houssé (F): met dekkleed van... (paard).
Housseaux (F): laarsjes.
Houssettes (F): laarsjes, houtsleutel: (D) Holzschliissel.
Huchet (F): posthoorn.
Hüfthorn (D): posthoorn.
Hügel (D): heuvel
Huisanker: (F) anille à l'antique;
E millrind; (D) Maueranker.
Huismerk: (F) merchants mark; (D) Hausrnarke.
Humetlé (F): verkort.
Hunting-horn (E): waldhoorn.
Hure de dauphin (F): dolfijnenkop.
Hure de sanglier (F): zwijnskop.
Hurts (E): blauwe koeken.
Hutfeh (D): vair.
IJsvogel: (F) alcyon; (E) halycon.
In base (E): verlaagd.
In bend (E): schuin boven elkaar, schuingeplaatst.
In bend sinister (E): links boven elkaar.
In chief (E): in het schildhoofd.
In cross (E): kruislings gerangschikt, gekruist.
In counterpoint (E): aanstotend (keper).
In de richting van een linkerschuinbalk: (F) dans le sens de la barre.
In fess (E): naast elkaar.
In his pride (E): pronkend (pauw).
In pale (E): paalsgewijze.
In saltire (E): schuingekruist, schuin kruislings gerangschikt.
In vollem Lauf (D): springend (hert).
Increscent (E): gewende wassenaar.
Indented (E): uitgetand, groot-uitgetand.
Indorsed (E): afgewend (wassenaar).
Ineengeslagen handen: (F) une foi; (E) two hands clasped; (D) zwei treue Hände.
Inescutcheon (E): hartschild.
Ingebogen gek apt: (F) chapéployé.
Ingebogen gekousd: (F) chaussé-ployé.
Ingebogen keper: (F en E) chevron ployé; (E) chevron embowed; (D) Schleife, eingebogener Sparren.
Ingedreven punt: (F) point entée; (D) erniedrigte Spitze.
Ingeschulpt: (F) cannelé; (E) invected; (D) Lappenförmig, mit Lappen.
Ingezwolgen (herautstuk): (F) engoulé; (E) swallowing; (D) verschlingend.
Inhoeking: (F) l'émanché.
Innenbord (D): binnenzoom.
Innenbordiertes Kreuz (D): gelijnd kruis.
Innere Einfassung (D): binnenzoom.
Interlaced (E): samengevlochten.
Lnvected (E): ingeschulpt.
Lm Schildhaupt (D): naast elkaar in 't schildhoofd.
Immoralité (F): vlammende brandstapel (fenix).
Irradiated (E): flikkerend.
Isalque (F): een bloem, bestaande uit vijf klaverbladen met lange stelen, door een cirkelboog getrokken, die als een omgekeerde wassenaar in het schild ligt.
Island (E): losse grond.
Isolé (F): los (grond).
Issant (F): uitkomend, vooruitkomend.
Issuant (E): uitkomend.
Issuant from the base (E): geplant (boom).
Italiaans schild: (F) écu italien; (E) Italian shield; (D) ltalianischer Schild.
Italian shield (E): Italiaans schild.
Italianischer Schild (D): Italiaans schild.
Jachthoorn: (F) cor de chasse; (E) buggle-horn stringed; (D) Jagdhorn.
Jachtspriet: (F) épieu; (E) boarspear; (D) Saufeder.
Jagdhorn (D): jachthoorn.
Javelot (F): pijlijzer.
Jelloped (E): gebaard.
Jerusalem Cross (E): jerusalems kruis.
Jerusalems kruis: (F) croix de
Jérusalem; (E) Jerusalem Cross.
Jessed (E): geringd, juffertjes (insekten): (F) doublets.
Jumelles (F): tweeling(s) balken.
Jumelles passées en croix (F): kruis gevormd uit tweeling(s) balken.
Jüngling (D): mannelijke figuur zonder baard.
Kabelkruis: (F) croix câblée; (E) cross wreathed; (D) Seilkreuz.
Kalm (zee): (F) calme.
Kam: (F) crête; (E) comb; (D) Karam.
Kamm (D): kam.
Kan: (F) pignate.
Kanon (op affuit): (F) canon affûté.
Kanonloop: (F) tube de canon.
Kantelig doorsneden: (F) coupé-enclavé; (E) per pale embattled; (D) Zinnenformig geteilt.
Kantelig gedeeld: (F) partienclavé; (E) per fess embattled; (D) Mit Zinnen gespalten.
Karbonkel: (F) escarboucle; (E) escarbuncle; (D) Glevenrad, Lilienhaspel.
Katuil: (F) chouette; (E) Great owl.
Kauw: (F) choucas; (E) chough, Cornish chough; (D) Dohle.
Keel zie: rood.
Keper: (F) chevron; (E) chevron; (D) Sparren.
Keper met afgesneden top: (F) chevron coupé, chevron écimé; (E) chevron couped; (D) Giebelloser Sparren.
Kepersgewijze doorsneden: (F) divisé en chevron, coupé en chevron; (E) per chevron.
Kepersgewijze geplaatst: (F) posé en chevron; (E) chevronwise.
Kepersgewijze verdeeld in drieën: (F) tiercé en chevron; (E) tierced chevronwise; (D) gefüllter Sparren.
Kessel (D): ketel.
Kesselhaken (D): schoorsteenhalen.
Ketel: (F) chaudière; (E) kettel; (D) Kessel.
Kettel (E): ketel, kettingkogels: (F) boulets chainés.
Keule (D): knots.
Klaroen: (F) claricorde; (E) Clarion; (D) Maultrommel.
Klaverblad: (F) trèfle; (E) trefoil slipped; (D) Kleeblatt.
Klaverkruis: (F) croix treflée, croix de St.-Lazaire; (E) cross botonnée; (D) Kleeblattkreuz, Lazaruskreuz.
Kleeblatt (D): klaverblad.
Kleeblattkreuz (D): klaverkruis.
Kleestängel (D): vleugel of vlucht van de Pruisische adelaar.
Kleinhermelijn: (F) herminité;
Ferminatis, erminitis.
Kleinfeh (D): kleinvair.
Kleinvair: (F) menuvair; (D) Kleinfeh.
Klimmend (eenhoorn en stier): (F) furieux; (E) rampant; (D) aufrecht.
Klimmend hert: (F) grimpant, saillant; (E) salient; (D) aufrecht.
- (kat): (F) effarouché.
- (leeuw): (F en E) rampant; (D) steigend, grimmend.
- (wassenaar): (F) montant.
Klimmende aanziende leeuw: (F) léopard lionné; (E) lion rampant guardant; (D) Léopard, aufgerichter herschauender Löwe.
Klok: (F) cloche; (E) churchbell.
Klophamer: (F) maillet; (E) mallet; (D) Schlägel.
Knabe (D): kindfiguur, knobbelbalk: (F) fasce nouée;
E fess nowry; (D) Pfropfbalken.
Knoestig: (F) éclavelé, écoté; (E) raguly; (D) geästet.
Knoestig kruis: (F) croix écotée; (E) cross raguly; (D) geästetes Kreuz.
Knoestige stokken: (F) bâtons noueux.
Knopen: (F) noeuds, lacs; (E) knots; (D) Knoten.
Knopkruis: (F) croix bourdonnée; (E) cross pommelly; (D) Kolbenkreuz.
Knoteri (D): knopen.
Knots: (F) massue; (F): club; (D) Keule.
Knots (E): knopen.
Knuppels: (F) écots, chicots; (E) clubs.
Koeken: (F) tourteaux.
Kogels zie: bollen.
Kolbenkreuz (D): knopkruis.
Konzentrische Ringe (D): concentrische ringen.
Kookpotten: (F) marmites.
Koorden: (F) cordelières.
Koppelstokken: (F) accouples.
Kouseband zie: schuinstaak.
Kouter: (F) soc de charrue.
Kraai zie: kauw.
Kraaiend: (F) chantant; (E) crowing.
Kransen: (F) couronnes de feuillage; (E) wreaths; (D) Kranzen.
Kranzen (D): kransen.
Kreuz (D): kruis.
Kreuzen (D): kruisjes, kriekelaar; (F en E) créquier; (D) wilder Kirchbaum.
Kringvormig (slang): (F) arrondi, plié en rond; (E) arrondie.
Kromzwaard: (F) badelaire; (E) scimiter; (D) Krummschwert.
Kronkelend (slang): (F) ondoyant, tortillant; (E) entwined around; (D) gewunden.
Krück (D): kruk.
Krückenkreuz (D): krukkenkruis.
Kruis: (F) croix; (E) cross; (D) Kreuz.
Kruisjes: (F) croisettes; (E) crosslets; (D) Kreuzen.
Kruislings geplaatst: (F) posés en croix; (E) crosswise.
Kruislings gerangschikt: (F) rangé en croix; (E) in cross.
Kruk: (F) potencé; (F): potent, crutch; (D) Krück.
Krukkenkruis: (F) croix potencée; (F): cross potent; (D) Krückenkreuz.
Krulkruis: (F) croix recercelée; (F): cross moline, cross recercely; (D) eingerollles Ankerkreuz.
Krulstaart (varken): (F) queue recercelée.
Krummschwert (D): kromzwaard.
Kugelbesetztes Kreuz (D): bolkruis.
Kugeln (D): bollen.
Kwadriert (D): gevierendeeld.
Kwartiere (D): kwartieren.
Kwartieren: (F) quartiers (in het enkelv. ook wel: un écart) ; (E) quarters; (D) Kwartiere, Felder.
- (F) cantons; (E) quarters.
Kwartierstreep: (F) escarre.
L'un sur l'autre (F): boven elkaar.
Laarsjes: housseaux, houssettes.
Label (E): barensteel.
Lacs (F): knopen.
Lac d'amour (F): liefdeknoop.
Lambel (F): barensteel.
Lambrequins (F): dekkleden.
Lampassé (F): getonod.
Lampetkan: (F) aiguière.
Lance de tournoi (F): ridderlans.
Längsschindel (D): een paal die van boven en beneden geknot is.
Lansplaten: (F) arrêts de lance; (E) vamplates.
Lanzenwinpel (D): vaan.
Lappenförmig (D): ingeschulpt.
Latwerk: (F) une frette; (E) a fret; (D) ein Gitter, geschmäleter mit Fensterraute verflochtener Schragen.
Latijns kruis: (F) croix latine; (E) cross passion; (D) Hochkreuz, Passionskreuz.
Lazarus Kreuz (D): klaverkruis.
Lazuur zie: blauw.
Leashed (E): gebonden.
Ledig (D): zonder tuig (paard) effen.
Leeuw: (F en E) lion; (D) Löwe.
Leeuwegezicht: (F) tête de léopard; (F): leopard's face; (D) Leopardenkopf.
Leeuwerikken zie: geknotte adelaartjes.
Leiste (D): dwarsbalk die de helft van de normale hoogte heeft.
Lelie: fen (F): fleur-de-lis; (D) Lilie.
Lelie met afgesneden voet: (F) fleur-de-lis couped; (D) Gleve.
Leliekruis: (F) croix fleurdelisée; (E) cross flory; (D) Lilienkreuz.
Léopard (F): gaande en aanziende leeuw.
Leopard (D): klimmende aanziende leeuw.
Léopard lionné (F): klimmende en aanziende leeuw.
Leopard's face (E): leeuwegezicht.
Leopard's face jessant de lis (E): leeuwegezicht dat een lelie uitwerpt.
Leopardenkopf (D): leeuwegezicht.
Leuze: (E) badge.
Levant (F): opgaand (zon).
Lévrier (F): hazewind.
Levron (F): jonge hazewind.
Lichteck (D): schildhoek.
Licorne (F): eenhoorn.
Lié (F): gebonden (schoven), gesnoerd: (hoorn).
Liebesknoten (D): liefdeknoop.
Liefdeknoop: (F) lac d'amour; (E) Wake and Ormond knot; (D) Liebesknoten.
Liegend (D): liggend.
Liggend: (F) en repos; (E) lodged, couchant; (D) liegend.
- (handen) (F) en fasce, couché.
Liggende blokjes: (F) billettes couchés; (F): delves; (D) Schindeln.
Liggende keper: (F) chevron couché; (E) issuing from...; (D) Linkssparren.
Liggend en omgewende keper: (F) chevron couché et contourné; (D) Rechtssparren.
Lilie (D): lelie.
Lilie mit Staubfaden (D): sierlelie.
Lilienbesetzt (D): gelelied (binnenzoom).
Lilienhaspel (D): karbonkel.
Lilienkreuz (D): leliekruis.
Lindwurm (D): draak (met vier poten).
Lined (E): geketend, gevoerd (helm).
Linke Kantenpfal (D): linkerpa al.
Linke Obereckstelle (D): linkerbovenhoek.
Linke Seitenrand (D): linkerzijde.
Linke Untereckstelle (D): linkerbenedenhoek, linkerarm: (F) senestrochère; (E) sinister arm; (D) Linksarm.
Linkerbenedenhoek: (F) canton senestre de la pointe; (E) sinister base; (D) Linke Untereckstelle.
Linkerbovenhoek: (F) canton senestre du chef; (E) sinister chief; (D) Linke Obereckstelle.
Linkerpaal: (D) Linke Kantenpfal.
Linkerschuinbalk: (Oud-F) Contre bande, (F): barre; (E) bend sinister; (D) Schraglinksbalken.
Linkerschuinstreep: (F) filet en barre.
Linker vrijkwartier: (F) quartier senestre.
Linkerzijde: (F) flanc senestre; (D) linke Seitenrand.
Linkfuss (D): linker beneden afsnijding.
Linkhaupt (D): linker bovenafsnijding.
Linksarm (D): linkerarm, links boven elk aar: (F) rangé en barre; (E) in bend sinister.
Links geschrägt (D): linksgeschuind.
Linksgeschuinbalkt: (F) barré.
Linksgeschuind: (F) taillé; (E) parti per bend sinister, per bend sinister; (D) schraglinks geteilt, linksgeschrägt.
Linksgeschuind in drieën: (F) tiercé en barre; (D) zweimal schräglinksgeteilt.
Linksgewended (D): omgewend.
Linksschuingeplaatste blokjes: (F) billettes en barre.
Linkssparren (D): Keper die met de punt naar de linkerkant van het schild wijst.
Lion (Fcn E): leeuw.
Lion dragonné (F): drakenleeuw.
Lion léopardé (F): gaande leeuw.
Lion mariné (F): zeeleeuw.
Lion masqué et chaperonné (F): leeuw met kap die zijn hele kop overdekt.
Lion passant (E): gaande leeuw.
Lion passant guardant (E): gaande en aanziende leeuw.
Lion rampant guardant (E): klimmende en aanziende leeuw.
Lions issants (F): uitkomende leeuwen.
Lions issuant (E): uitkomende leeuwen.
Lions naissants (F): halve leeuwen.
Lis de gardin (F): tuinlelie.
Liséré et grillé (F): omboord en getralied (helm).
Liston (of Listel) (F): losse fladderende band met kreet, boven het helmteken.
Lodged (E): liggend.
Longbow (E): handboog.
Longé (F): gebonden, loodrecht gekanteeld: (F) crénelé à plomb; (E) per bend raguly; (D) schragzinnförmig.
Lorré (F): gevind (meermin).
Losange throughout (E): omkleed.
Losangé (F): geruit.
Losanges (F en E): ruiten, losse grond: (F) terrasse isolée; (E) island.
Lothringisches Kreuz (D): patriarchaal kruis.
Löwe (D) leeuw.
Lozenge-shield (E): ruitschild.
Lozenges (E): ruiten.
Lozengy (E): geruit, luipaard zie: gaande en aanziende leeuw.
Lunel (F): maanroos.
Lunes figurées (F): gezichtsmanen.
Lymphad (E): galei.
Maan roos: flunel; (E) four crescents joined millsailwise; (D) vier zugewendete Monde.
Maalstroom: (F) gouffre; (E) gurges.
Mâclé (F): gemalied.
Mâcles (F): maliën.
Maçonné (F): gemetseld;
Metselwerk.
Maillet (F): klophamer.
Main bénissante (F): hand met rechtuit gestoken twee vingers.
Main d'aigle (F): gevleugeld arendsbeen.
Main jurante (F): hand met opgestoken twee vingers.
Mains contre-appaumées (F): handen waarvan men de rug ziet.
Mains appaumées (F): handen waarvan men het binnengedeelte ziet.
Makel (D): maliën.
Mal-gironné (F): onregelmatig gegeerd.
Mal-ordonné (F): geplaatst 1 en 2.
Male griffin (E): stappende griffioen.
Maliën: (F) mâcles; (E) mascles; (D) durchbrochene Wecken.
Mallet (E): klophamer.
Manche mal-taillée (F): mouw.
Mandein (D): otellen.
Manen: (F) crins, crimière.
Mangonel (F): blijde.
Manipel: (F) manipule, fanon; (E) maniple; (D) Manipel.
Maniple (E): manipel.
Manipule (F): manipel.
Mantelé (F): gemanteld; dit woord wordt ook gebruikt voor een klein afvliegend manteltje dat aan de hals vastgemaakt is.
Mantelet (F): helmmanteltje.
Mantled (E): cemanteld.
Mantling (E): dekkleden.
Marché (F): genageld (runderen).
Marcs (F): marken (gwichten).
Marken (gewichten): f marcs.
Marmites (F): kookpotten.
Marqués de (F): gestempeld m et (penningen).
Marqueté (F): geplekt (vlinders).
Mariné (F) '. met visstaart.
Marteau (F): strijdhamer.
Martinet (F): geknot vogeltje.
Martlet (E): geknot vogeltje.
Masacre du cerf (F): herteschedel.
Mascles (E): maliën.
Masculy (E): ge m a lied.
Masked (E): gemaskerd.
Masqué (F): gemaskerd.
Masoned (E): gemetseld.
Masse à picotons (F): morgenster.
Masse d'armes (F): strijdhamer.
Massue (F): knots.
Mastiff (E): dog (hond).
Maueranker (D) '. antiek molenijzer.
Maultrommel (D): klaroen.
Maunch (E): mouw.
Mauvette (F): meeuw.
Meerblätter (D): waterbladen.
Meerkat: (D) Meerkatze.
Meerkatze (D): meerkat.
Meerl(tje): (F) merlette; (E) merlette, martlet; (D) Merlet, Merle, gestümmelte Amsel.
Meeuw: (F) mauvette; (E) seagull.
Membre (F): gepoot.
Membred (E): gepoot.
Menuvair (F): kleinvair.
Menuvairé (F): kleinvair van een bepaalde kleur.
Mercuriusstaf: (F) caducée; (E) caduceus; (D) Merkurstab.
Merkurstab (D): mercuriusstaf.
Merle (D): meerl(tje).
Merlet (D): meerl(tje).
Merlette (F): meerl(tje).
Met afgehouwen armen (borstbeeld): (F) aux bras coupés, aux bras mutilés; (E) arms couped.
Met afgesneden voet (lelie): (F) au pied nourri, au pied coupé; (E) couped; (D) Gleve.
Met deuren: fportillé.
Met drakestaart: (F) dragonné.
Met hangtorens (burcht): (F) donjonné.
Met puntig dak (burcht): (F) couvert.
Met valdeur: (F) coulissé, hersé.
Met visstaart: (F) mariné.
Metselwerk: (F) le maçonné.
Meubles (F): stukken.
Meubles héraldiques (F): heraldische bijfiguren.
Middelpunt zie: hart.
Middle base (E): schildpunt.
Middle chief (E): hoofdpunt.
Millrind (E): antiek molenijzer, huisanker.
Miraillé (F): gespiegeld (staart van een pauw).
Miroir de toilette (F): toiletspiegel.
Mispelbloem: (F) fleur de néflier.
Mit Beinen (D): gepoot.
Mit Beschlagen (D): beslagen (hoorn).
Mit Beute (D): rovend (wolf) Mit Binde (D): gebonden.
Mil den Enden zusammen stossend (D): aanstotend.
Mit Domen (D): uitgeschulpt.
Mit Eicheln (D): geëik eld.
Mit einem Kreuz besetzt (D): gekruist (wereldbol).
Mit Federn gerauted (D): gevederd.
Mit Finsterrauten besät (D): gemalied.
Mit Gleven besetzt (D): gelelied.
Mit Halsband (D): gehalsband.
Mit Kamm (D): gekamd.
Mit Kappe (D): gekapt.
Mit Lappen (D): ingeschulpt.
Mit offenem Maul (D): dood (dolfijn).
Mit Ringe (D): geringd.
Mit Schallöfnung (D): geopend (hoorn).
Mit Schelle (D): gebeld.
Mit Schwanzflosse (D): gestaart (vissen).
Mit Sehne (D): gepeesd (boog).
Mit verwechselten Farben (D): van het een in/op het ander.
Mit Zeichnung (D): afwisselend gekleurd (vlinders).
Mit Zinnen geteilt (D): kantelig doorsneden.
Mittelschild (D): hartschild.
Mittelpunkt (D): hart.
Molenwieken: (F) ailes de moulin.
Molenijzer: (F) fer de moulin.
Molenijzer (antiek): (F) anille; (E) millrind, ink-moline; (D) Mühleisen.
Molettes d'éperon (F): spoorraderen.
Monde (F): wereldbol.
Mondsichel (D): wassenaar.
Monsterdraak: (F) dragon monstrueux.
Montagnes (F): bergen.
Montant (F): klimmend (wassenaar).
Monts (F): bergen.
Murailles (F): praam.
Morgenster: (F) masse à picotons; (D) Morgenstern.
Morgenstern (D): morgenster.
Morné (F): geknot.
Mortné (E): geknot.
Mortaissé (F): zwaluwstaartig.
Motto (E): wapenspreuk.
Mouchetté (F): bezaaid met hermelijn.
Mouchetures d'hermine (F): hermelijnstaartjes.
Mount (E): berg, heuvel.
Mouton (F): stappend schaap.
Mouton à piloter (F): heiblok.
Mouvant (F): voortkomend (zon).
Mouvant de (F): uitgaande van.
Mouw: (F) manche mal-taillée; (E) maunch; (D) hängender Frauenärmel.
Mühleisen (D): antiek molenijzer.
Mullet (E): ster (mei vijf punten).
Mullets pierced (E): spoorraderen.
Mundstück mit Beschlagen (D): gemond (hoorn).
Mural crown (E): stedekroon.
Muurkroon.
Muschetons (E): hermelijnstaartjes.
Muurkroon zie: stedekroon.
Muzzled (E): gemuilband.
Naar binnen gebogen (punt): (F) ployé; (E) ployé, embowed; (D) Eingebogen.
Naast elkaar: (F) accosté; (E) accosted; (D) beseitet.
Naast elkaar in het schildhoofd: (F) rangé en chef; (E) in chief; (D) im Schildhaupte.
Naast elkaar (in 't midden van het schild): (F) rangé en fasce; (E) in fess; (D) Balkenweis.
Nabelstelle (D): schildnavel.
Nach rechts gewendet (D): half aanziende helm.
Nageant (F): zwemmend, nagelloos: (F) désarmé; (E) without claws; (D) ohne Krallen.
Naiant (F): zwemmend.
Nailed (E): genageld.
Naissant (F): half, van een der bovenhoeken uitgaand (zon).
Namenwappen (D): sprekende wapens.
Naturfarbe (D): natuurlijke kleur.
Natürlich (D): vleeskleur.
Natürliches Hermelin (D): natuurhermelijn.
Natuurhermelijn: (D) Vehem; Natürliches Hermelin.
Natuurlijke blokjes: (F) billettes en biais.
Natuurlijk: (F) au naturel; (E) proper; (D) Naturfarbe.
Naval crown (E): scheepskroon.
Nébulé (F en E): gewolkt.
Nebuly (E): geënt, nederwaarts gericht: (F) abaissé.
Neerslachtig (draak): Fabattu.
Nervé (F): geaderd (bladeren).
Nerved (E): geaderd (bladeren).
Net (E): netwerk.
Netwerk: (F) réseau; (E) net; (D) Netz.
Netz (D): netwerk.
Neusknijper zie: praam.
Neusstuk: (F) nasal.
Nochmals belegt (D): overladen.
Noeuds (F): knopen.
Nogmaals gevierendeeld: (F) contre-écartelé; (E) quarterly quartered; (D) wiedergeviert.
Nombril de l'écu (F): schildnavel.
Nombril point (E): schildnavel.
Nuagé (F): gewolkt.
Obereck (D): vrijkwartier.
Oberhalber Löwen (D): halve leeuwen.
Occulé (F): steigerend (paard).
Of the field (E): van 't veld, volgens het schild.
Of the same (E): van 't zelfde.
Of the second (E): van de tweede kleur.
Of the third (E): van de derde kleur.
Ogoesses (F): zwartf koeken.
Ogresses (E): zwarte koeken.
Ohne Krallen (D): nagelloos.
Olifantstrompen: (F) probicides; (E) trunks; (D) Büffelhörner.
Ombelle (F): verhemelte boven wapen van Doge van Venetië.
Omboord en geringd (halsband): (F) bordé et bouclé.
Omboord en getralied (helm): (F) liséré et grillé.
Omboordsel: (F) filière; (D) Stabbord.
Ombre de soleil (F): schaduwzon.
Omgekeerd: (F) renversé; (E) reversed; (D) gestürzt.
- (pijl): (F) tombante.
- (ster): (F) tombante; versée.
- (wassenaar): (F) versé; (E) reversed; (D) gestürzt.
Omgekeerd gekeperd: (F) chevronné-renversé.
Omgekeerd vair: (F) vair renversé.
Omgekeerde gaffel: (F) pairie renversé; (E) pall reversed; (D) Göppel.
Omgekeerde keper: (F) chevron renversé; (F): chevron reversed; (D) gestürzter Sparren.
Omgekeerde vlucht: (F) Vol abaissé; (F): a pair of wings conjured in lure.
Omgekeerde wapenschilden: (F) écus renversés; (E) shields reversed.
Omgewend: (F en E) contourné; (D) linksgewended.
- (wassenaar): (F) contourné; (F): descrescent; (D) abnehmend.
Omgord (paard): (F) sanglé; (F): girthed; (D) gegurtet.
- (sfeer, wereldbol): (F) cintré; (E) banded; (D) bereift.
Omkleed: (F) vêtu; (E) vetu (a losange throughout) ; (D) durchgehende Route.
Omlijst (spiegels): (F) encadré, de ronde cerclé.
Omvat: (F) embrassé; (E) embraced; (D) Giebel, rechte Spitze.
Omwonden (morenkap): f Tortillé.
Omziend: (F en E) regardant; (D) wiedersehend.
Ondé (F en E): golvend, ondergaand (zon): (F) couchant.
Ondersteund: (F) soutenu; (D) untersturzt.
Ondoyant (F): kronkelend (slang).
Oneigenlijke kleuren: (F) faux émaux.
Onglé (F): genageld, onregelmatig gegeerd: (F) mal-gironné.
Onthoofd: (F) décapité, étêté; (F): head removed.
Ontplooide vlucht: (F) au vol ouvert.
Ontsteeld: (F) démanché; (F): without handle.
Onttakeld (schip): (F) arrêté.
Op zijn hoede (eenhoorn): (F) en défence.
Opgaand (zon): (F) levant; (F): rising; (D) aufgehend.
Opgenaaid: (F) cousu.
Opgetuigd (schip): (F) équipé.
Opvliegend: (F) essorant; (F): rising; (D) Flugbereit.
Or (F en E): goud.
Orangé (F): oranje.
Orange Farbe (D): oranje.
Oranges (F): oranje koeken, oranje: (F) orangé, tenné; (F): tawny. tine; (D) Orange Farbe.
Orb (E): wereldbol.
Ordinaries (E): erfstukken; Herautstukken.
Oreillé (F): geoord.
Oriflamme (F): symbolische banier van Frankrijk.
Orle (F en E): binnenzoom.
Orle rond (F): ronde binnenzoom.
Ortstelle (D): hoofdpunt.
Osprey (E): zeearend
Ossekop: (E) bull's head; (D) Büffelkopf.
Osterlamm (D): paaslam.
Ostrich (D): struisvogel, otellen: (F) oielles; (E) bottoms, spindles; (D) Mandeln.
Otelles (F): otellen.
Over alles heen; (F): brochant; (E) surmounting, debruising; (D) überdeckt durch.
Overladen; (F) surchargé; (E) charged with; (D) nochinals belegt.
Overtopt: (F) surmonté; (D) (iberhoht.
Paal; (F) pal (enkelv.), pals (vroeger paux) (meerv.) ; (E) pale; (D) Pfahl.
Paalsogewijze; (F): rangé en pal; (E) in pale; (D) Pfalweis.
Paalvair: (F) vair en pal; (D) Pfahlfeh.
Paardekop: (F) buste de cheval.
Paardepoot: (F) pied de cheval.
Paardevlieg: (F) taon.
Paaslam: (F) agneau pascal, Agnus Dei; (E) paschal lamb, Agnus Dei; (D) widersehendes Osterlamm.
Pairle (E): gaffel.
Paillé (F): damascering.
Pair of wings (E): vlucht.
Pair of wings conjured in lure (E): omgekeerde vlucht.
Pairle (F en E): gaffel.
Pairie alésé (F): verkorte gaffel.
Pairie renversé (F): omgekeerde gaffel.
Paissant (F): grazend.
Pal (F): paal.
Pale (E): paal.
Palé (F): gepaald.
Palesteel zie: barensteel.
Palisade (E): staketsel.
Palisses (F): vairklokjes.
Pall (E): gaffel.
Pall reversed (E): omgekeerde gaffel.
Pallet (E): staak.
Pallwise (E): gaffelsgewijze geplaatst.
Palissadenkroon: (F) couronne de palissades; (E) crown of palisades.
Pals (F): palen.
Pals flambants (F): golvend, en van onder spitse palen die de schildranden niet raken.
Palissé (F): gepalissadeerd.
Paly (E): gepaald.
Pâmé (F): dood (dolfijn).
Pampre (F): wijngaardtak.
Pampré (F): wordt gebruikt om de kleur van bladeren aan te geven.
Panache (F): vederbos.
Panelle (F): populierblad.
Pannen: (F) poêles.
Panonceau (F): vaan.
Papelonné (F en E): geschubd.
Paré (F): gekleed (armen).
Parti (F): gedeeld.
Parti-enclavé (F): kantelig gedeeld.
Parti per bend (E): geschuind.
Parti per bend sinister (E): linksgeschuind.
Parti per fess (E): doorsneden.
Parti per pale (E): gedeeld.
Partitions (F): hoofdverdelingen.
Partition lines (E): hoofdverdelingen.
Paschal Lamb (E): paaslam.
Passant (F): gaande.
Passé en croix (F): gekruist.
Passé en sautoir (F): schuingekruist.
Passionskreuz (D): latijns kruis.
Patenôtre (F): rozenkrans.
Patriarchaal kruis: f croix patriarchale, croix des Templiers, croix de Lorraine; (E) cross patriarchal; (D) Patriarchenkreuz, Lothringisches Kreuz.
Patriarchenkreuz (D): patriarchaal kruis.
Patterned (E): afwisselend gekleurd (vlinders).
Pattes (F): handen (anker).
Paux (F): palen.
Pavilion (F): verhemelte.
Pavillonné (F): geopend (hoorn).
Paviour's ram (E): heipaal.
Peacock in his pride (E): pronkende pauw.
Pean (E): tegengoudhermelijn.
Peautré (F): gestaart.
Pechkorb (D): vuurkorf.
Pelgrimsstaf: (F) bourdon de pélerin; (E) bourdon, pilgrim's staff; (D) Pilgerstab.
Pélican (F): pelikaan.
Pelican heraldic (E): pelikaan.
Pelican in his piety (E): pelikaan met jongen en nest.
Pelican natural (E): natuurlijke pelikaan.
Pelikaan: (F) pélican; (E) pelican heraldic; (D) Pelikan.
Pellets (E): zwarte koeken.
Pelswerken: (F) fourures; (E) furs; (D) Pelzwerke.
Pelzwerke (D): pelswerken.
Penché (F): hellend.
Pendants (F): hangers (barensteel).
Penningen: (F) besants.
Pennon (F): vaan.
Pennon généalogique (F): volledig wapen.
Penny-yard-penny (E): stuiver van penny-yard.
Per bend (E): geschuind.
Per bend raguly (E): loodrecht gekanteeld.
Per bend sinister (E): linksgeschuind.
Per chevron (E): kepersgewijze doorsneden.
Per cross oevierendheld.
Per fess (E): doorsneden.
Per fess embattled (E): kantelic gedeeld.
Per pale (E): gedeeld (boven elkaar).
Per paie embattled (E): kanteug doorsneden.
Per saltire (E): schuingevierendeeld.
Percé en carré (F): vierkant uitgebroken.
Percé en rond (F): rond doorboord.
Perché (F): zittend (op een kruk).
Perched (E): zittend (op een kruk).
Péri (F): geplaatst, gesteld.
Pfal (D): paal.
Pfalfeh (D): paalvair.
Pfal-Leiste (D): zeer smalle paal.
Pfalweis (D): paalsgewijze.
Pfeil (D): pijl.
Pfropfbalken (D): knobbelbalk.
Pheon (E): enkel pijlijzer, inwendig uitgeschulpt, de punt naar beneden gericht.
Phéon (F): dubbel of driedubbel geweerhaakt pijlijzer.
Picoté (F): geplekt.
Pièces héraldiques (F): herautstukken.
Pièces héraldiques du premier ordre (F): erestukken.
Pièces honorables (F): herautstukken, erestukken.
Pièces levées (F): schubben, geschubd.
Pièces principales héraldiques (F): heraldische hoofdfiguren.
Pied de cheval (F): paardepoot.
Piété (F): bloed van de pelikaan.
Pignate (F): kan.
Pignonné (F): trapvormig.
Pijl: (F) flèche, dard; (E) arrow, shaft; (D) Pfeil, Strahl.
Pijlenbundel: (F) faisceau de flèches; (E) sheaf of arrows.
Pijlkruis: (F) croix barbée.
Pijlijzer: (F) javelot; (E) broad arrow.
Pijnappel: (F) pomme de pin; (E) pineapple.
Pijnboom: (F) pin.
Pile (F en E): punt.
Pile reversed (E): punt.
Pilgerstab (D): pelgrimsstaf.
Pin (F): pijnboom.
Pineapple (E): pijnappel.
Plain (F en E): effen.
Plain cross (E): kruis.
Plaine (F): smalle schildvoet.
Plates (F en E): zilveren penningen.
Plié en rond (F): kringvormig (slang).
Ploegijzer zie: kouter.
Ployé (F en E): naar binnen gebogen (punt).
Plumail (F) vederbos.
Plumart (F): vederbos.
Plumed (E): vederbos.
Plumeté (F): gevederd.
Plumety (E): gevederd.
Poêles (F): pannen.
Point d'honneur (F): ereplaats.
Point du chef (F): hoofdpunt.
Pointe (F): schildpunt, punt.
Pointe de l'écu (F): schildpunt.
Pointe entée (F): ingedreven punt.
Points (F): ogen (dobbelstenen), punten (ster).
Points équipollés (F): aangrenzende vlakken.
Pomeis (E): groene koeken.
Pomme de grenade (F): granaatappel.
Pomme de pin (F): pijnappel.
Pommes (F): groene koeken.
Pommeté (F): met belletjes bezet.
Populierblad: (F) pannelle.
Porc (F): varken.
Poriail (F): portiek.
Portcullis (E): valdeur, portiek: (F) portail, portique.
Portillé (F): met deuren (burcht).
Portique (F): portiek.
Posé (F): staande (leeuw).
Posé de front (F): aanziend (pauw).
Posé en bande (F): schuin geplaatst.
Posé en barre (F): schuinlinks geplaatst.
Posé en chevron (F): kepersgewijze geplaatst.
Posé en franc-quartier (F): in het eerste kwartier geplaatst.
Posé en orle (F): zoomsgewijze geplaatst.
Posé en pairie (F): gaffelsgewijze geplaatst.
Posés en barroque (F): achter het schild geplaatst (schildhouders).
Posés en croix (F): kruislings geplaatst.
Posés en sautoir (F): schuinkruislings geplaatst.
Position de rapport (F): de figuren lopen in de richting van het herautstuk.
Posthoorn: (F) huchet; (E) buglehorn; (D) Hüfthorn.
Potencé (F) ', kruk, gekrukt.
Potencé et contre-potencé (F): tegengekrukt.
Potent (E): kruk.
Poudre d'argent (F): tegenhermelijn.
Praam: (F) morailles, broyés (meervoud) ; (E) barnacle; (D) Bremse.
Preussischer Adler (D): Pruisische adelaar.
Pruisische adelaar: (F) aigle de Prusse; (E) Prussian eagle; (D) Preussischer Adler.
Proboscide (F): tromp (olifant).
Proboscis (E): tromp (olifant).
Pronkend (pauw): (F) rouant; (E) in his pride; (D) radschlagend.
Proper (E): natuurlijke kleur, vleeskleur.
Punt (van de benedenrand uitgaande) ; (F): pointe; (E) pile reversed; (D) Spitze.
- (van de bovenrand uitgaande): (F en E) pile; (D) gestürzte Spitze.
- zie: hoofdpunt, schildpunt.
Punten (ster): (F) rais; (E) points.
Purflew (E): zoom beladen met pelswerk.
Purper: (F) purple; (E) purpure; (D) Purpur.
Purpre (F): purper.
Purpur (D): purpur.
Purpure (E): purper.
Quadriert (D): gevierendeeld.
Quarter (E): vrijkwartier.
Quarterfoil (E): vierblad.
Quarterly (E): gevierendeeld.
Quarterly quartered (E): nogmaals gevierendeeld.
Quarters (E): kwartieren.
Quartier senestre (F): linkervrijkwartier.
Quartiere (D): kwartieren.
Quartiers (F): kwartieren.
Quatrefeuille (F): vierblad.
Querbalken (D): dwarsbalk.
Querfaden (D): hoofdbalk.
Queue façonnée (F): versierde staart.
Queue recercelée (F): krulstaart (varken).
Queue simple (F): gewone staart.
Quintefeuille (F): vijfblad.
Raadselwapens: (F) armes fausses.
Raccourci (F): verkort (herautstuk).
Radié (F): hiermede worden de punten van een ring of kroon aangeduid.
Radschlagend (D): pronkend (pauw).
Raguly (E): knoestig.
Rais (F): punten (ster).
Rais d'escarboucle (F): karbonkel.
Ramé (F): kleur van een hertshoorn.
Rammbar (D): heiblok.
Rampant (F en E): klimmend.
Ramure (F): gewei.
Ranchier (F): zeisijzer.
Rangé en bande (F): schuin boven elkaar.
Rangé en barre (F): links boven elkaar.
Rangé en chef (F): naast elkaar in het schildhoofd.
Rangé en croix (F): kruislings gerangschikt.
Rangé en fasce (F): naast elkaar.
Rangé en orle (F): zoomsge wijze geplaatst.
Rangé en pal (F): paalsgewijze.
Rangé en sautoir (F): schuinkruislings gerangschikt.
Rangier (F): rendier, zeisijzer.
Rasen (D): grasgrond.
Raubend (D): rovend (wolf).
Raute (D): omkleed. Men duidt er ook mee aan een op een punt gezet zuiver vierkant dat de schildranden raakt.
Rautendiges Kreuz (D): ruitarmig kruis.
Rautenschild (D): ruitschild.
Rautrauten (D): maliën.
Ravissant (F): rovend (wolf).
Rayonnam (F(J): stralend (zon).
Rearing (E): steigerend.
Rebatlements (F(J): heraldische onderverdelingen.
Rebrassé (F(J): hiermede worden de opslagen van kleren aangeduid.
Rechte Kantenpfal (D): rechterpaal.
Rechte Obereckstelle (D): rechter bovenhoek.
Rechte Seitenrand (D): rechterzijde.
Rechte Spitze (D): omvat.
Rechte Untereckstelle (D): rechter benedenhoek.
Rechterarm: (F) dextrochère; (E) dexter arm; (D) Rechtsarm.
Rechter benedenhoek: (F) canton dextre de la pointe; (E) dexter base; (D) rechte Untereckstelle.
Rechter bovenhoek: (F) canton dextre du chef; (E) dexter chief; (D) rechte Obereckstelle.
Rechterpaal: (D) rechte Kantenpfal.
Rechterschuinbalk zie: schuinbalk.
Rechterzijde: (F) flanc dextre; (D) rechte Seitenrand.
Rechtfuss (D): rechter benedenafsnijding.
Rechthaupt (D): rechter bovenafsnijding.
Rechtshalbe (D): half (figuren).
Rechtshalbe Lelie (D): halve lelie.
Rechtsparren (D): Keper die met de punt naar de rechterkant van het schild wijst.
Redende Wappen (D): sprekende wapens.
Refentes (F): spleten tussen blaadjes.
Regardant (F): omziend.
Reife (D): ringen.
Reistas: (F) gibecière; (E) scrip.
Relevé (F): verheven (herautstuk).
Rempli (F): gevuld (herautstuk).
Rencontre (F): aanziende dierkop.
Rendier: (F) rangier.
Rennend (paard): (F) courant; (E) courant.
Renversé (F): omgekeerd.
Renversed (E): omgekeerd.
Repartitions (F): herdelingen.
Réseau (F): netwerk.
Rest (E): klaroen.
Retrait (F): geknot (herautstuk).
Rétréci (F): smal schildhoofd.
Retroussé (F): hiermede worden de opslagen van hoeden aangeduid.
Reversed (E): omgekeerd.
Ribbon (E): verkorte schuinstaak.
Ridderhandschoen: (F) gantelet; (E) gauntlet.
Ridderlans: (F) lance de tournoi; (E) tilting spear; (D) Turnierlanze.
Rijzende grond: f tertre.
Ringe (D): ringen.
Ringen: (F) annelets; (E) annulets; (D) Ringe, Reife.
Rising (E): opvliegend, opgaand.
Roc d'échiquier (F): schaaktoren.
Roch (D): schaaktoren.
Rond doorboord: (F) percé en rond; (E) round pierced; (D) rund durchbrochen.
Ronde binnenzoom: (F) cyclamor, orle rond; (E) annulet; (D) grosser Reif.
Rood: (Oud-F): belic, belif, bel if; (F): gueules; (E) gules; (D) Roth.
Roofed (E): gedekt.
Roos: (F en E) rose; (D) Rose.
Rose (F, E en D): roos.
Rosier (F): rozelaar.
Roth (D): rood.
Rouant (F): pronkend (pauw).
Round pierced (E): rond doorboord.
Roundles (E): rondjes.
Rovend (wolf): (F) ravissant; (E) carrying off its prey; (D) raubend mit Beute.
Rozeknoppen: (F) boutons de rose; (E) rose buds; (D) Rosenknöpfen.
Rozelaar: (F) rosier; (E) rose tree.
Rozenkrans: (F) patenôtre, chapelet; (E) rosery.
Rüden (D): dog (hond).
Ruïne: (F) château masuré.
Ruïne (F): bouwval.
Ruitarmig kruis: (F) croix retranchée; (E) cross ending in four fulis; (D) Endrautenkreuz, gefülltes Schltlsselkreuz.
Ruiten: (F) losanges; (E) lozenges; (D) Wecken, Rauten.
Ruitkrans: (F) crancelin; (E) crancelin; (D) Rautenkranz.
Ruitschild: (F) écu en losange; (E) lozenge-shield; (D) Rautenschild.
Rundgelegte Kopfbinde (D): hoofddoek.
Rundraute (D): doorboorde ruit.
Ruste (F): doorboorde ruit.
Rustre (E): doorboorde ruit.
Ruta saxonica (E): ruitkrans.
Sabel zie: zwart.
Sable (F en E): zwart.
Saddled (E): gezadeld.
Saffre (F): zeearend.
Saillant (F): klimmend (hert), springend (eenhoorn).
Saliant (E): springend (eenhoorn).
Saltire (E): st. andrieskruis.
Saltire couped (E): verkort sint andrieskruis.
Saltirewise (E): schuinkruislings geplaatst.
Saltorels (E): st. andrieskruisjes.
Samengevlochten (wassenaars): (F) entrelacés; (E) interlaced.
Samengevlochten kepers: (F) chevrons entrelacés; (E) chevrons braced, chevrons interlaced; (D) zwei Flechtgegensparren.
Samengevlochten (sleutels): (F) entretenus.
- (ringen): (F) entrelacés.
Sanglé (F): omgord (paard).
Sanglier (F): wild zwijn.
Sanguine (E): bloedkleur.
Sapin (F): denneboom.
Saufeder (D): jachtspriet.
Sautoir (F): st. andrieskruis.
Sautoir alésé (F): verkort st. andrieskruis.
Sautoir cantonné (F): st. andrieskruis (in de hoeken figuren).
Scaling-ladders (E): stormladders.
Scarpe (E): smalle linkerschuinbalk.
Scavoten zie: schelpen.
Schaaktoren: (F) roc d'échiquier; (E) chessrook; (D) Roch.
Schaap (stappend): (F) mouton; (grazend) (F) brébis.
Schäckerkreuz (D): gaffel, schaduwzon: (F) ombre de soleil; (E) sun in umbra; (D) Schattensonne.
Schafscheere (D): schapeschaar.
Schakering: (F) l'échiqueté; (E) checky; (D) das Schach.
Schapeschaar:(E): force de tondure; (E) shears with square ends; (D) Schafscheere.
Schedepunt: (F) bouterolle; (D) Schröterhörner.
Scheepskroon: (F) couronne navalle; (E) naval crown.
Schermen: (F) écrans; (D) Schirmbretter.
Schietgaten: (F) archières.
Schild: (F) écu, écusson; (E) escutcheon, shield; (D) Schild.
Schildchen (D): schildje.
Schildfuss (D): schildvoet.
Schildhalter (D): schildhouders.
Schildhaupt (D): schildhoofd, schildhoek: (F en E) canton; (D) Lichteck, geschmälertes Obereck.
Schildhoofd: (F) chef; (E) chief; (D) Schildhaupt.
Schildhouders: (F) tenants (mensen), supports (dieren) ; (E) supporters; (D) Schildhalter.
Schildje: (F) écusson; (E) escutcheon; (D) Schildchen.
Schildnavel: (F) nombril de l'écu; (E) nombril point; (D) Nabelstelle.
Schildpunt: (F) pointe de l'écu.
Pointe; (E) base, middle base; (D) Fuss, Fersenstelle.
Schildsoewijze verdeeld in drieën: (F) tiercé en écusson.
Schildteilungen (D): hoofdverdelingen.
Schildvoet: (F) champagne; (E) champain, base; (D) Schildfuss.
Schindeln (D): liogende blokjes.
Schirmbretter (D): schermen.
Schlagel (D): klophamer.
Schlagend (D): grijpend.
Schleife (D): ingebogen keper.
Schlangenkreuz (D): slangekopkruis.
Schoorsteenhalen: (F) crochets en crémaillières; (E) hooks; (D) Kesselhaken.
Schoss (D): geer.
Schragbalken (D): schuinbalk.
Schragen (D): st. andrieskruis.
Schragfaden (D): schuinstaak.
Schraggekreuzt (D): schuingekruist.
Schraggestellt (D): schuingeplaatst.
Schraggeteilt (D): geschuind.
Schröggeviert (D): schuingevierendeeld.
Schragkreuz (D): st. andrieskruis.
Schragleiste (D): smalle schuinbalk.
Schraglinksbaiken (D): linkerschutnb alk.
Schraglingsgeteilt (D): linksgeschuind.
Schragrechtsbalken (D): schuinbalk.
Schragschindel (D): verkorte schuinstaak.
Schragzinnförmig (D): loodrecht gekanteeld.
Schreitend (D): gaande.
Schreitender herschauender Löwe (D): gaande en aanziende leeuw.
Schreitender Leopard (D): gaande aanziende leeuw.
Schreitender Löwe (D): gaande leeuw.
Schröterhörner (D): schedepunt.
Schuinbalk: (F) bande; (E) bend; (D) Schrägbalken, Schrägrechtsbalken.
Schuin boven elkaar: (F) rangé en bande; (E) in bend.
Schuingeruit: (F) passé en sauloir; (F): in saltire; (D) schräggekreuzl.
Schuingeplaatst: (F) posé en bande; (E) in bend; (D) schräggestellt.
Schuingeplaatste blokjes: (F) billettes en bande.
Schuingevierendeeld: (F) écartelé en sautoir; (E) per saltire; (D) schräggeviert.
Schuingekruist zie: st. andrieskruis.
Schuinkruislings geplaatst: (F) posés en sautoir; (E) saltirewise.
Schuinkruislings gerangschikt: (F) rangé en sautoir; (E) in saltire.
Schuinlinks gesteld: (F) posé en barre.
Schuinstaak: (F) bâton, traverse; (E) garter; (D) Schrägfaden.
SchuinstreepFfilet en bande; (E) cost.
Schwarz (D): zwart.
Schwebend (D): verkort (herautstuk).
Schwebende Balken (D): hamei.
Schwebender Sparren (D): verkorte keper.
Schwebendes Fadengitter (D): traliewerk.
Schwebendes Kreuz (D): verkort kruis.
Schwimmend (D): zwemmend.
Scrimitar (E): kromzwaard, turkse sabel.
Scrip (E): reistas.
Seagull (E): meeuw.
Scythe blade (E): zeisijzer.
Séantes (F): heraldische onderverdelingen.
Séantes partitions (F): heraldische onderverdelingen.
Sec (F): dor.
Seeadler (D): zeearend.
Seeblatter (D): waterbladen.
Seilkreuz (D): k abelkruis.
Sejant (E): zittend.
Sejant-affrontée (E): zittend en aanziend.
Selle (F): zadel.
Sellé (F): gezadeld.
Semé (F): bezaaid.
Semé de France (F): blauw, bezaaid met gouden lelies.
Senestré (F): aan de linkerkant vergezeld.
Senestrochère (F): linkerarm.
Sensenklinge (D): zeis ijzer.
Shacklebolts (E): boeien (gevangenen).
Shaft (E): pijl.
Shakefork (E): verkorte gaffel.
Shamrock (E): klaverblad.
Sheaf of arrows (E): pijlenbundel.
Shears with square ends (E): droogscheerdersschaar.
Shield (E): schild.
Shield of pretence (E): hartschild.
Shield reversed (E): omgekeerde wapenschilden.
Siegelringe (D): vingerringen.
Sierlelie: (F) fleur-de-lis espanouie; (E) fleur-de-lis flowered; (D) Lilie mit Staubfaden.
Silber (D): zilver.
Sinister arm (E): linker arm.
Sinister base (E): linkerbenedenhoek.
Sinister chief (E): linkerbovenhoek.
Sinopel zie: groen.
Sinople (F): groen.
Sitzend (D): zittend.
Sitzend von vorn (D): zittend en aanziend (leeuw).
Slagtanden (wild zwijn): (F) défences; (E) tusks; (D) Hauer, Stosszahn.
- (van zilver): (F) défendu d'argent.
Slangekopkruis: (F) croix guivrée; (E) cross ending in four serpent's heads; (D) Schlangenkreuz.
Slangekoppig: (F) gringolé; (E) gringolee.
Slapend: (F en E) dormant.
Slipped (E): gestengeld.
Smal kruis: (F) estrez; (D) Stabkrcuz.
Smal schildhoofd: (F) comble, chef retrait; (E) narrow chief; (D) Giebel.
Smalle keper: (F) étai; (E) chevronel; (D) Sparrenleisten, Stabsparren.
Smalle linker schuin balk: (F) scarpe.
Smalle schild voet: (F) plaine; (E) terrace in base; (D) Boden.
Smalle schuinbalk: (F) cotice; (E) bendlet; (D) Schrägleiste.
Soc de charrue (F): kouter.
Sommé (F): getopt.
Soutenu (F): ondersteund; geleid langs een staak van...
Soutien (F): schildhouder.
Spaanders zie: liggende blokjes.
Spange (D): gesp.
Spangenhelm (D): traliehelm.
Sparren (D): keper.
Sparren mit zerspaltenem Giebel (D): gespleten keper.
Sparrenleisten (D): smalle keper.
Spickeln (D): hoeken van een bijzonder kleine inhoeking.
Spindel (D): spitsruit.
Spindles (E): otellen.
Spitsgeruit: (F) faselé; (E) fusely.
Spitskruis: (F) croix aiguisée; (E) cross pointed; (D) zugespitztes Kreuz.
Spitsruit: (F) fusée; (E) fusil; (D) Spindel.
Spitsvoetig klaverbladkruis: (F) croix treflée au pied fiché; (E) cross botonnée fitchée.
Spits voetig kruis: (F) croix fichée, croix au pied fiché; (E) cross fitchée; (D) Fussgespitztes Kreuz.
Spitze (D): punt, gekapt.
Split (E): gespleten, gebroken.
Split (éclaté) (E): gespleten keper.
Spoorr aderen: (F) molettes d'éperon; (E) mullets pierced; (D) Sporenrader.
Spoorstang: (F) collet; (E) shank; (D) Reitersporn.
Sporenrad (D): spoor rad.
Spotted (E): bezaaid met hermelijn.
Sprekende wapens: (F) armes parlantes; (E) canting arms; (D) redende Wappen.
Springend: (eenhoorn) (F): saillant, (E) saliant; (hert) (F) élancé, (D) in vollem Lauf; (hond) (F) courant, (E) courant.
Spijkers: (F) clous de la passion.
Square bannered shield (E): banierschild.
St. andrieskruis: (F) sautoir, croix de Bourgogne, croix de St. André; (E) saltire; (D) Schragen, Schrägkreuz, Andreaskreuz.
St. andrieskruisjes: (F) flanchis; (E) saltorels; (D) Schrägkreuzchen.
St. antonieskrukken: (F) tau, taf, bequilles de St. Antoine, croix de potence; (E) taucross; (D) Antoniuskreuz, Tau.
Staab (D): staak.
Staak: (F) vergette; (E) pallet; (D) Staab.
Staande (honden): (F) arrêté; (E) statant; (D) stehend; (leeuw) (F): posé; (E) statant; (D) stehend.
Staartloos: (F) diffamé; Edefamed, without tail; (D) ohne
Schwanz.
Stabbalken (D): hoofdbalk.
Stabbord (D): omboordsel.
Stabkreuz (D): smal kruis.
Stabsparren (D): smalle keper.
Stag (E): hert.
Stag's massacre (E): herteschedel.
Staketsels: (F) estacades; (E) a palisade.
Ständer (D): geer.
Stang (anker): (F) stangue.
Stangue (F): stang (anker).
Stappend (haan): (F) hardi; (D) schreitend, mit erhobenem Bein.
Star (E): ster (met zes of meer punten).
Statant (E): in rust, op vier poten staande.
Stechhelm (D): steek helm.
Stedekroon: (F) couronne murale; (E) mural crown.
Steekijzer: (F) bute.
Stehend (D): staande (honden).
Steigend (D): klimmend, steigerend (paard): (F) effrayé, effarouché, cabré, acculé; (E) rearing, forcened; (D) steigend.
Ster: (F) étoile; (E) (met vijf punten) mullet, (met meer punten) stars; (D) Sterne.
Sterne (D): ster.
Sternkreuz (D): sterrekruis.
Sterrekruis: (F) croix étoilée; (D) Sternkreuz.
Stielrose (D): natuurlijke roos.
Stormhoed: (F) basinet.
Stormladders: (F) échelles d'escalade; (E) scaling ladders; (D) Sturmleiter.
Stormram: (F) bélier militaire; (E) battering ram.
Stosszahn (D): slagtand, straal zie: pijl.
Strahl (D): pijl.
Strahlende Sterne (D): stralende sterren, flikkerende sterren.
Stralend: (F) rayonnant; (E) irradiated; (D) strahlend.
Stralende st e r r en: (F) étoiles hérissées; (E) muilets (6) irradiated; (D) strahlende Sterne (6).
Strauss (D): struisvogel.
Streamer (E): wimpel.
Streep-binnenzoom: (F) trecheur, essonier; (E) tressure; (D) Strichinnenbord.
Streepkeper: (F) couple close; (D) Strichsparren.
Streepkruis: (F) filet en croix; (D) Strichkreuz.
Streep-omboordsel: DStrichbord, Leistenbord.
Streitkolben (D): strijdhamer.
Strichbord (D): streep-omboordsel.
Strichinnenbord (D): streepbinnenzoom.
Strichkreuz (D): streepkruis.
Strichpfal (D): zeer smalle paal.
Strichsparren (D): streepkeper.
Strijdbijl: (F) hache d'armes; (E) battle-axe.
Strijdhamer: (F) marteau, masse d'armes; (D) Streitkolben.
Struisvogel: (F) autruche; (E) Ostrich; (D) Strauss.
Strung (E): gepeesd (boog).
Stufenförmig (D): trapvormig.
Stukken: (F) meubles; (E) charges; (D) Wappenbilder.
Sturmleiter (D): stormladders.
Stürzfeh (D): omgekeerd vair.
Stürzkrüchenfeh (D): tegengekrukt.
Sun in umbra (E): schaduwzon.
Supporters (E): schildhouders.
Supports (F) schildhouders (dieren).
Surchargé (F): overladen.
Surmonté (F en E): gedekt (schildhoofd), overtopt.
Surmounted with a cross (E): gekruist.
Surmounting (E): over alles heen.
Swallowing (E): ingezwolgen (herautstuk).
Swepc (Ey. blijde.
Tables d'attente (F): verwachtingsschilden.
Taf (F): st. antonieskruk.
Taillé (F): linksgeschuind.
Talbot (Ey. dog (hond).
Tanderingszoom: (F) bordure denticulée; (E) denticulated; (D) aus einzelnen Würfeln.
Taon (F): paardevlieg.
Taré de trois quarts (F): halfaanziende helm.
Tau (F): st. antonieskruk.
Tau cross (E): st. antonieskruk.
Tavelé (F): bezet met hermelijn.
Tawny (E): oranje
Tegengeblokt: (F) contre-componé; (E) counter-compony.
Tegengedwarsbalkt: (F) contre-fascé.
Tegengekeperd: (F) contrechevronné.
Tegengekrukt: (F) potencé et contre-potencé; (E) counter-potent; (D) Stiirzkrückenfeh.
Tegengepaald: (F) contre-palé.
Tegengeschuinbalkt; (F): contre-bandé; (E) bendy per bend sinister counter-changed.
Tegengesteld (wassenaar): (F) acculé.
Tegen-goudhermelijn:(E):: pean; (D) Gegengoldhermelin.
Tegenhermelijn: (Oud-F): poudré d'argent; (F): contre-hermine; (E) ermines; (D) Gegenhermelin.
Tegenvair: (F) contre-vair; (E) counter-vair; (D) Gegenfeh.
Tenants (F): schildhouders (mensen).
Tenne (E): oranje.
Tenné (F): oranje.
Terrasse (F): grond.
Terrace in base (Ey. smalle schildvoet.
Terrasse isoléef(E):): losse grond.
Terrassé (F): geplant.
Tertre (F): rijzende grond.
Tête d'âne (F): ezelskop.
Tête de léopard (F): leeuwegezicht.
Three bars couped (E): hamei.
Three bars (a tierce) (E): drielingsbalken.
Three-quarter face to the dexter (E): half aanziende helm.
Thunderbolt (E): bliksemschicht.
Thurm (D): burcht.
Tierce (E): drielingsbalken.
Tiercé en bande (F): geschuind in drieën.
Tiercé en barre (F): linksoeschuind in drieën.
Tiercé en chevron (F): kepersgewijze verdeeld in drieën.
Tiercé en écusson (F): schildgewijze verdeeld in drieën.
Tiercé en fasce (F): doorsneden in drieën.
Tiercé en pairie (F): verdeeld door de gaffelsnede.
Tiercé en pairie renversé (F): verdeeld door de omgekeerde gaffelsnede.
Tiercé en pal (F): gedeeld in drieën.
Tierced bend wise (E): geschuind in drieën.
Tierced chevronwise (E): kepersgewijze verdeeld in drieën.
Tierced fesswise (E): doorsneden in drieën.
Tierced palewise (E): gedeeld in drieën.
Tierced pallwise (E): verdeeld door de gaffelsnede.
Tierced pallwise reserved (E): verdeeld door de omgekeerde gaffelsnede.
Tiercefeuille (F): drieblad.
Tierces (F): drielingsbalken.
Tigé (F): gestengeld.
Tiltingspear (E): ridderlans.
Tine (E): oranje.
Tires (F): rijen van vairklokjes.
Toegewend: f affronté; (E) affrontée; (D) zugewcndet.
Toernooi hoed: (F) chapeau de tournoi; (E) cap of maintenance; (D) Turnierhut.
Toiletspiegel: (F) miroir de toilette.
Toison (F): vacht (schaap).
Toison d'or (F): gulden vlies.
Tombante (F): omgekeerd (pijl, ster).
Torqui (F): hoofdwrong.
Tortil (F): hoofdwrong.
Tortillant (F): kronkelend (slang).
Toulouzer kruis: (F) croix de
Toulouse; (D) durchbrochenes Nagelspitzkreuz mit Knöpfen.
Tour (F): burcht.
Tourné (F): gewend (wassenaar).
Tourteaux (F): koeken.
Tower (E): burcht.
Trabe (F): dwarshout.
Traliehelm: (D) Spangenhelm.
Traliewerk: (F) treillis; (D) schwebendes Fadengitter.
Tranché (F): geschuind.
Trangles (F): smalle dwarsbalken in een oneven aantal.
Trapvormig: (F) pignonné; (E) grady, indented; (D) stufenförmig.
Traverse (E): dwarshout.
Traverse (F): schuinstaak.
Trècheur (F): streep-binnenzoom.
Trèfle (F): klaverblad.
Trefoil (E): drieblad.
Trefoil slipped (E): klaverblad.
Treillis (F): traliewerk.
Treillissé (F): dicht-getralied.
Trelliced (E): dicht-getralied.
Tresque (F): hoofdwrong.
Tressure (E): streep-binnenzoom.
Triangle (en E): driehoek.
Trianglé (F): gedriehoekt.
Triplement étagé (F): met drie kronen (boom).
Tripping (E): gaande (hert).
Tromp (olifant): (F) proboscide; (E): proboscis.
Tronc (F): boomstronk.
Tros (anker): (F) gumène.
Trunks (E): olifantstrompen.
Tube de canon (F): kanonloop.
Tuchere (D): droogscheerdersschaar.
Tuinlelie: (F) lis de gardin; (D) Gartenlilie.
Tuniek: (F) dalmatique.
Turkse sabel: (F) badelaire; (E) scimitar; (D) Krummschwert.
Turnierhelm (D): open helm.
Turnierhut (D): toernooihoed.
Turnierkrage (D): barensteel.
Turnierlanze (D): ridderlans.
Türhaspe (D): grendel.
Turven zie: liggende blokjes.
Tusks (E): slagtanden, tussenmuren (kasteel): (F) courtines.
Tweelingsbalken: (Oud-F): gemelles; (F): jumelles; (E) bars gemel; (D) Zwillingsbalken.
Two hands clasped (E): ineengeslagen handen.
Two wings addorsed (E): antieke vlucht.
Überdeckend (D): over alles heen.
Überdeckt durch (D): over alles heen.
Überhöht (D): gedekt (schildhoofd), getopt, overtopt.
Uil: (F) chouette.
Uiltje: (F) due.
Uitgerukt: (F) arraché; (E) erased; (D) ausgerissen, abgerissen.
Uitgeschulpt: (F) engrêlé; (E) engrailed; (D) Dornförmig, mit
Dornen.
Uitgetand: (F) dentelé, endentelé, denté; Eindented; (E):>gezahnt.
Uitgetande bovenstreep: (F) denchure, dentelure.
Uitkomend: (F) issant; (E) issuant; (D) wachsend.
Undy (E): golvend.
Ungebildete Sonne (D): effen zon.
Unguled (E): genageld (runderen).
Unicorn (E): eenhoorn.
Unterstützt (D): ondersteund.
Vaan: (F) pennon, panonceau; (E) pennon; (D) Lanzenwimpel.
Vacht (schaap): (F) toison; (E) fleece; (D) Widderfell.
Vair: (oud-F) varium, varié; (F) vair, e vairé; (D) Feh, Hutfeh.
Vair (F): vair.
Vair ancient (F): gewolkte lijnen in horizontale richting.
Vair en pal (F): paalvair.
Vair en point (E): golvend vair.
Vair renversé (F): omgekeerd vair.
Vairé (F): vair van één bepaalde kleur.
Vairklokjes: (F) clochettes de vair, palisses; (D) Eisenhüte.
Valdeur: (F) herse sarrasine; (E) portcullis; (D) Fallgatter.
Valkenogen: (F) yeux de faucon.
Vamplates (E): lansplaten, van de derde kleur: (F) du troisième; (E) of the third.
Van de tweede kleur: (F) du second; (E) of the second.
Van het een in het ander: (F) de l'un à l'autre; (E) counter changed; (D) mit verwechselten Farben.
Van het een op het ander: (F) de l'un à l'autre; (E) counter changed; (D) mit verwechselter Farben.
Van natuurlijke kleur: (F) au naturel; (E) proper; (D) Naturfarbe.
Van onderen gekanteeld: (F) bastille; (F): embattled in base; (D) unten gezinnt.
Van 't veld: (F) du champ; (E) of the field.
Van 't zelfde: (F) du même; (F): of the same.
Van terzijde: (F) de profil.
Vannets (F): st. michielsschelpen, van binnen gezien.
Varié (F): vair.
Varium (F): vair.
Varken: (F) porc.
Vederbos: (F) panaché; (E) plumed; (D) Federbusch.
Veesche zie: dwarsbalk.
Vehem (D): natuurhermelijn.
Veld: (F) champ; (E) field; (D) Feld.
Verbroken keper: (F): chevron rompu; (E) chevron disjointed; (D) zerspaltene Sparren.
Verbrokkeld kruis: (F en E) croix tronçonnée; (D) zersttückeltes Kreuz.
Verdeeld door de gaffelsnede; (F): tiercé en pairie; (F): tierced pallwise; (D) Deichselschnitt.
Verdeeld door de omgekeerde gaffelsnede: (F) tiercé en pairie renversé; (F): tierced pallwise reversed; (D) Göppelschnitt.
Verdoye (E): zoom beladen met bloemen, bladeren of vruchten.
Vergezeld; (F): accompagné; (F): between; (D) begleitet.
Vergette (F): staak.
Vergetté (F): gepaald (meer dan acht stukken).
Verhemelte; (F) pavillon.
Verheven; (herautstuk): (F) relevé; (F): facetted; (D) facettiert.
Verhoogd: (F) haussé; (F): enhanced; (D) erhöht.
Verkort (herautstuk): (F) alésé; (F): humetté, couped; (D) schwebend.
Verkort breedarmig kruis; (F): croix pattée alésée; (F): cross pattée.
Verkort kruis: (F) croix alésée; (E) cross humettée, cross couped; (D) schwebendes abgeledigtes Kreuz.
Verkorte gaffel: (F) pairie alésé; (E) shakefork; (D) Schächerkreuz.
Verkorte keper: (F) chevron alésé; (E) chevron couped; (D) schwebender Sparren.
Verkorte schuinstaak: (F) bâton péri en bande; (E) ribbon; (D) Schrägschindel.
Verkorte st. andrieskruisen: (F) sautoirs alésés; (E) saltires couped.
Verlicht (burcht): (F) ajouré; (E) windows; (D) Fenster.
Verlaagd: (F) abaissé; (E) in base; (D) erniedrigt.
Verliefde haan: (F) coq en amour.
Verry (E): bontvair.
Verschlingend (D): ingezwolgen (herautstuk).
Verschränkt (D): gekruist.
Versée (F): omgekeerd (ster).
Versierde staart: (F) queue façonnée.
Versmald schildhoofd zie: Smal schildhoofd.
Versplinterde keper: (F) chevron éclaté; (E) chevron split; (D) zersplitterde Sparren.
Vert (E): groen.
Vertenelle (F): grendel.
Verwachtingsschilden: (F) tables d'attente; (D) Wartschilde.
Vesche zie: dwarsbalk.
Vétu (F): omkleed.
Vetu (E): omkleed.
Vidé (F): geledigd (driehoek).
Vierblad: (F) quatrefeuille; (E) quarterfoil; (D) Vierblatt.
Vier zugewendete Monde (D): maanroos.
Vierblatt (D): vierblad.
Vierecke (D): blokken, vierkant uitgebroken: (F) percé en carré; (E) square pierced.
Vierung (D): vrijkwartier.
Vigilance (F): steen van de kraanvogel.
Vijfblad: (F) quintefeuille; (E) cinquefoil; (D) Fünfblatt.
Vilené (F): toont de geslachtsdelen (leeuw).
Vingerringen: (F) bagues; (D) Siegelringe.
Vine-slip (E): wijngaardtak.
Vires (F): concentr. ringen.
Virolé (F): geringd, beslagen (hoorn).
Vishaken: (F) hameçons; (E) fishhooks.
Vivré (F): hoekig, vleeskleur: (F) carnation; (E) proper; (D) naturlich.
Vleugels: (F) (halve vlucht) Demi-vols, (aan voorwerpen) ailes.
Vliegend: (F en E) volant; (D) fliegcnd.
Vliegende draak: (F en E) dragon volant.
Vliegende slang: (F) amphistère, amphisbène; (E) amphisboena.
Vlucht: (F) un vol; (E) a pair of wings; (D) ein Adlerflug.
Voetangels: (F) chausse-trapes; (E) galtraps; (D) Fussangeln.
Vogelpijlen: (F) flèches émoussées; (E) bird bolts.
Voided (E): geledigd, gevuld (herautstuk).
Vol (F): vlucht.
Vol à l'antique (F): antieke vlucht.
Vol abaissé (F): omgekeerde vlucht.
Vol banneret (F): baniervlucht.
Vol contourné (F): omgekeerde vlucht.
Volant (F): vliegend.
Volgens het schild: (F) de l'écu; (E) of the shield.
Voortkomend: (F) mouvant, issant; (E) issuant.
Vorkkruis: (F) croix fouchetée; (E) cross fourchy; (D) Gabelkreuz.
Voûté (F): gewelfd (dwarsbalk).
Vrijkwartier: (F) franc-quartier; (E) quarter; (D) Obereck, Vierung, Freiviertel.
Vurig (kolen): (F) ardents.
Vuurbaken: (F) fanal, (meerv.) Fanaux; (E) fire-beacon.
Vuurkorf: (F) falot; (E) beacon; (D) Pechkorb.
Wachsend (D): uitkomend.
Wahlspruch (D): wapenspreuk.
Wake and Ormond knot (E): liefdeknoop.
Waldhoorn: (F) grêlier; (E) hunting-horn; (D) Waldhorn.
Waldhorn (D): waldhoorn, wapen: (F) armorie; (E) achievement, coat of arms; (D) Wappen.
Wapenkabinet: (F) cabinet d'armes.
Wapenkreet: (F) cri; (E) war cry; (D) Feldgeschrei.
Wapenspreuk: (F) devise; (E) motto; (D) Wahlspruch.
Wappen (D): wapen.
Wappenbilder (D): stukken.
War cry (E): wapenkreet.
Wartschild (D): ver w ach tingsschild.
Wassenaar: (F) croissant; (E) crescent; (D) Mondsichel.
Waterbladen: (F) feuilles de nénuphar; (E) water-lilly leaves; (D) Meerblätter, Seeblätter.
Waterbougets (E): waterputten.
Water-lilly leaves (E): waterbladen.
Waterputten: (F) bouses, bouges; (E) waterbougets.
Wattled (E): gebaard.
Wavy (E): golvend.
Wechselzinnenförmig (D): beurtelings gekanteeld.
Wecken (D): ruiten, weegschaal; (F en E) balance.
Weerhaken: (F) crampons; (E) cramps; (D) Wiederhaken.
Wegwalze (D): heipaal.
Weinranke (D): wijngaardtak.
Wellenförmig (D): golvend.
Wereldbol: (F) monde, globe; (E) orb.
Widderfell (D): vacht.
Widersehendes Osterlamm (D): paaslam.
Wiedergeviert (D): nogmaals gevierendeeld.
Wiederhaken (D): weerhaken.
Wiederkreuz (D): herkruist kruis.
Wieder-Krückenkreuz (D): herkrukt krukkenkruis.
Wiedersehend (D): omziend.
Wijngaardtak: (F) pampre; (E) vine-slip; (D) Weinranke.
Wijnrand: (F) cep de vigne.
Wild zwijn: (F) sanglier; (E) boar; (D) Eber.
Wilder Kirchbaum (D): kriekelaar.
Wimpel: (F) banderolle; (E) streamer.
Windhund (D): hazewind.
Windows (D): verlicht (burcht).
Winged (E): gevleugeld.
With hat (E): gedekt (hoed).
With its mouth wide open (E): dood (dolfijn).
Without branches (E): gesnoeid.
Without claws (E): nagelloos.
Without handle (E): ontsteld.
Wolfsangel (D): wolfshaak.
Wolfshaken: (F) hameçons à loups; (D) Wolfsangel.
Wolkenförmig (D): gewolkt.
Wreath (E): wrong, krans.
Wrong: (F) bourlet; (E) wreath; (D) Wulst.
Wulst (D): wrong.
Würfel (D): op een punt gezet zuiver vierkant dat de schildranden niet raakt.
Wyvern (E): draak.
Yeux de faucon (F): valkenogen.
Zaagblad: (F) feuille de scie.
Zackenkron (D): antieke kroon.
Zadel: (F) selle; (E) saddle.
Zeearend: (F) saffre; (E) osprey; (D) Seeadler.
Zeeleeuw: (F) lion mariné.
Zeemeeuw: (F) cormoran; (E) cormorant.
Zeisijzer: (F) rangier; (E) scytheblade; (D) Sensenklinge.
Zersplittert (D): gebroken, gespleten.
Zerstückeltes Kreuz (D): verbrokkeld kruis.
Zerspaltene Sparren (D): verbroken keper.
Zersplitterde Sparren (D): versplinterde keper.
Zickzack (D): hoekig.
Zijmuur (burcht): (F) avant-mur.
Zilver: (F) argent; (E) argent; (D) Silber.
Zinnenförmig (D): gekanteeld.
Zinnenförmig gespalten (D): kantelig gedeeld.
Zittend: (F) (wilde dieren) accroupi, (tamme dieren) assis; (E) (alle dieren) sejant; (D) sitzend.
Zittend (op een kruk): (F) perché; (E) perched; (D) sitzend.
Zittend en aanziend (leeuw): (F) assis de front; (F): sejant affrontée; (D) sitzend von vorn.
Zonder poten (vogels): (F) démembré; (E) dismembred.
Zonnewijzer: (F) cadran.
Zoom: (F) bordure; (E) border; (D) Bord, Einfassung.
Zoomsgewijze: f en orle.
Zoomsgewijze geplaatst: (F) posé en orle, rangé en orle; (E) an orle.
Zugespitztes Kreuz (D): spitsk ruis.
Zugewendet (D): toegewend.
Zunehmender Mond (D): obwende wassenaar.
Zupackend (D): grijpend, zwaanshals: (F) col de cygne.
Zwaluwstaartig: (F) mortaissé; (E) dovetailed; (D) breitzinnenförmig.
Zwart: (F en E) sable; (D) Schwarz.
Zwei Bogenflanken (D): aan de zijden rond uitgesneden.
Zwei treue Hände (D): ineengeslagen handen.
Zweimal gespalten (D): gedeeld in drieën.
Zweimal geteilt (D): doorsneden in drieën.
Zweimal schräggeteilt (D): geschuind in drieën.
Zweimal schräglinksgeteilt: (D) linksgeschuind in drieën, zwemmend: (F) nageant; (E) naiant; (D) schwimmend.
- (dolfijn): (F) couché.
Zwijnskop: (F) hure de sanglier; (E) boar's head; (D) Eberkopf.
Zwillingsbalken (D): tweelingsbalken.
>> begin
|
|
1. *** Gotische halve adelaar en leeuw.
2. *** Renaissance. 1. Kreet (wapenkreet). 2. Vlucht. 3. Wrong. 4. Traliehelm. 5. Schild. 6. Devies op lint. 7. Keten met ridderorde. 8. Schildhouders. 9. Banieren, R. en L.>> begin
3. *** 1. Vleugel. 2. Dwarsbalken. 3. Linkerschuinbalken. 4. Hart. S. Meerblad. 6. Hartschild (gegeerd). 7. Rechts geschuinbalkt. 8. Gedwarsbalkt. Volgorde der kwartieren in romeinse cijfers.>> begin
4. *** 1. Ossehoorns. 2. Granaatappel. 3. Paalvair. 4. Eikeblad. 5. Schuinkruis. 6. Hartschildje met bol. 7. Hoekige dwarsbalk. 8. Hartschild met kruis. 9. Voetangel. 10. Verkort kruis. 11. Druppel. 12. Gepaald.>> begin
5. *** Gehuwde vrouw. Vrouweschild. 1. Liefdeknopen. Ingehoekt schildhoofd. 3. Bemmel. 4. Zuil. 5. Hartschild met lokte dwarsbalk. 6. Struisvogel. 7. Kraanvogel. 8. Peer.>> begin
6. *** Maagd. Ruitschild. 1. Parelkroon (5). 2. Jachthoorn. 3. Posthoorn. 4. Stralende zon. 5. Speerpunt. 6. Hartschild met geklepelde klok. 7. Aar. 8. Rietstengel of kolf.>> begin
7. *** Geestelijk. 1. Geestelijke hoed met kwasten. 2. Adelaar. 3. Wassende dubbele adelaar. 4. Aangesloten ruiten. 5. Effen. 6. Arendsbeen (gevleugeld). 7. Arendsklauw. 8. Friese halve adelaar. 9. Arendshals.>> begin
8. *** Rococo. 1. Bladerkroon. 2. Molenrad. 3. Sint-Catharinarad. 4. Molenijzer (op hartschild). $. Molensteen. 6. Rad (6).>> begin
9. *** 1. Trompen (olifantstrompen). 2. Sleutel. 3. Ramskop. 4. Boon. 5. Pot. 6. Ossehals (op hartschild). 7. Uitgeschulpte dwarsbalk. 8. Hertshoorn. 9. Arm uit wolk.>> begin
10. *** Engels schild met 1. Losse wrong enz. 2. Hoed met opslag en veren. 3. Geschaakt. 4. Linkerhand op kanton (Ulster). 5. Huismerk. 6. Alziend oog en 7. Flanken (op hartschild). 8. Traliewerk. 9. Nagel. 10. Schapeschaar.>> begin
11. *** Italiaans schild. 1. Vorstenhoed. 2. Zwaan op water zwemmend. 3. Meerls. 4. Zwijnskop. 5. Raaf. 6. Vishaak. 7. Hertekop (aanziend).>> begin
12. *** 1. Uitkomende eenhoorn. 2. Schildhoofd. 3. Vair. 4. Hermelijn. 5. Schildvoet. 6. Tegenhermelijn. 7. Tegenvair. 8. Druiventros. 9. Hartschild met zoom en keper.>> begin
13. *** 1. Anker (omgekeerd). 2. Egge (driekante). 3. Koeken. 4. Binnenzoom. 5. Vogelpijl (met stompe kop). 6. Ingeschulpte dwarsbalk. 7. Hartschild met trekknuppels (voorzwengel). 8. Brouwersschop. 9. Bakkersschop. 10. Schoorsteenhaal. 11. Koeken.>> begin
14. *** 1. Taukruis. 2. Klimmende leeuw. 3. Klimmende aanziende leeuw. 4. Golvende dwarsbalk. 5. Gaande leeuw. 6. Gaande aanziende leeuw. 7. Hartschild met schelp.>> begin
15. *** 1. Pauweveren. 2. Schuingevierendeeld. 3. Haring. 4. Afgewende zalmen. S. Hartschild met alen of palingen. 6. Bot. 7. Drieberg.>> begin
16. *** 1. Geharnaste arm met zwaard. 2. Weerhaken van het een op het ander. 3. Penningen. 4. Roos. 5. Eikel. 6. Hartschild met gaffel en ringen. 7. Klaverblad. 8. Lelie (links geschuind). 9. Spoorrad (rechts geschuind). 10. Ster (5).>> begin
17. *** 1. Vlucht (open). 2. Verkort schuinkruis en herkruiste kruisjes met spitse voet. 3. Trip. 4. Geënte dwarsbalk. 5. Ossekop (aanziend) op hartschild. 6. Appelboom op grond. 7. Denneboom op grond. 8. Tulp. 9. Bij.>> begin
18. *** 1. Morekop. 2. Burcht. 3. Gedamasceerd (kwartier 2). 4. Hartschild, met liggende blokjes bezaaid. 5. Strijdbijl, gekruist met pelgrimsstaf (omgekeerde). 6. Palissade. 7. Ingedreven punt. 8. Geruit. 9. Gesp.>> begin
19. *** 1. Muurkroon. 2. Zwaard (schuinrechts). 3. Ruit. 4. Malie. 5. Vier wassenaars (omgewend, omgekeerd enz.). 6. Beurtelings gekanteelde dwarsbalk. 7. Hartschild met ankerkruis. 8. Pijl. 9. Blokjes. 10. Vijfblad. 11. Vierblad (2). 12. Geledigd blokje (1). 13. Doorboorde ruit.>> begin
20. *** 1. Kerkvaan. 2. Karbonkel (lelierad). 3. Gekapt-gekousd (op bijschildje). 4. Bereklauw van het een in het ander. 5. Hartschild met wereldbol. 6. Klophamer. 7. Timmermanshamer. 8. Blokzoom.>> begin
21. *** Barok. 1. Haan. 2. Paard (springend op grond). 3. Jeruzalems kruis. 4. Eekhoorntje. S. Ring. 6. Aanziende leeuwekop (getongd).>> begin
22. *** 1. Nederlands wapen. 2. Koningskroon. 3. Belgisch wapen.>> begin
23. *** 1. Dolfijn (in de wrong bijtend). 2. Beurs. 3. Draagberrie. 4. Pentalfa. 5. Gans. 6. Kan. 7. Kromstaf (bovenstuk). 8. Afgesneden been. 9. Wolfshaak. 10. Ploegschaar op hartschild.>> begin
24. *** 1. Uitkomende leeuw. 2. Bladerkroon. 3. Bal. 4. Vijzels. S. Huisjesslak. 6. Waterpas. 7. Tent. 8. Denneappel (op hartschild). 9. Boon. 10. Harp. 11. Vlieg. 12. Slakkesnede (op bijschildje).>> begin
25. *** Stijl Lodewijk XV. 1. Kreeft. 2. ineengeslagen handen.>> begin
26. *** 1. Molen (zgn. bovenkruier). 2. Sprinkhaan. 3. Krakeling (liggend). 4. Geharnaste ridder te paard op grond met lans enz. 5. Stappend hert. 6. Roer. 7. Handschoen.>> begin
27. *** 1. Driemaster (17e eeuw). 2. Olifant met toren. 3. Gebogen keper. 4. Klophamers. 5. Dolk. 6. Rond gegeerd. 7. Hek. 8. Zegenende hand.>> begin
28. *** 1. Scherm, bestoken met veren. 2. Kussen. 3. Das. 4. Weegschaal. 5. Luit. 6. Ramshoorn. 7. Hak.>> begin
29. *** 1. Druivestok. 2. Kikker. 3. Zwaluw. 4. Schoorsteenhaak of ketelhaak. 5. Uil. 6. Ramskop (afgerukte).>> begin
30. *** 1. Zwaanshals. 2. Kip (omgewend, links geschuind). 3. Zeeleeuw (rechts geschuind). 4. Wolfsklem. 5. Stormladder. 6. Bijl.>> begin
31. *** Wapenstijlen. 1. 13e-14e eeuw: vroeg- of oudgotische stijl. 2. 14e-15e eeuw: overgang naar laatgotische stijl. 3. 1Se eeuw: laatgotische stijl (1). 4. 15e eeuw: laatgotische stijl (11). 5. 15e-16e eeuw: overgang naar renaissance. 6. 17e eeuw: renaissance-stijl. 7. 18e eeuw: rococostijl. 8. 18e-19e eeuw: empirestijl. 9. 19e eeuw: biedermeierstijl.>> begin
32. *** Vervaltijd 19e eeuw. 1. Helmkroon. 2. Mantel. 3. Helm. 4. Parelkroon. 5. Ladder. 6. Helmstok. 7. Paaslam. 8. Miskelk. 9. Esculaapstaf. 10. Oor.>> begin
33. *** Empire. 1. Baret. 2. Schildhoofd, bezaaid met bijen. 3. Dorre boom. 4. Eik. 5. Palmboom. 6. Uitgerukte boom. 7. Ridderorde (Legioen van Eer).>> begin
34. *** Symbolische tekens. 1. Aarde. 2. Aartsengelkruis. 3. Alfakruis. 4. Boom. $. Chrisma. 6. Christusteken. 7. H. Drievuldigheid. 8. Drudenfuss. 9. Wereld. 10. Egyptisch kruis. 11. Ideogram. 12. Monogram van Karel de Grote. 13. Koptisch kruis. 14. Man rune. I5. Ogal rune. 16. Romaans kruis. 17. Runenkruis. 18. Trinakria. 19. Tetraskelion. 20. Triquadium. 21. Triskelion. 22. Veemteken. 23. Omegakruis. 24. IJzer. 25. Zon. 26. Zonnerad. 27. Zonnerad, tevens wijkruis. 28. Zwavel.>> begin
35. *** Alliantiewapen. 1. Twee helmen. 2. Vlucht. 3. Gevleugeld arendsbeen. Rechts: mannelijk schild. 4. Ark van Noach op zee. 5. Brug. 6. Omgewende leeuw (courtoisie). Links: vrouwelijk schild (ovaal). 1. Slangekopkruis. 8. Twee gekruiste doodsbeenderen. 9. Krakeling (paalsgewijs). 10. Lint.>> begin
36. *** 1. Punthoed met opslag. 2. Kokers met haneveren. 3. Trifos. 4. Schaats. 5. Panfluit. 6. Schrijfpen op de verlaagde dwarsbalk. 7. Waldhoorn. 8. Bastaardbalk, over alles heen gaand.>> begin
37. *** 1. Zandloper en twee gekruiste zeisen. 2. Hakblok. 3. Lelie met afgesneden voet. 4. Lindeblad. 5. Heg. 6. Kanon op affuit. 7. Meikever. 8. Hertepoot. 9. Knoestige stam. 10. Knol(raap).>> begin
38. *** Verschillende kruisen e.d. 1. Sint-Anthoniekruis. 2. Calvariekruis. 3. Sint-Catharinakruis. 4. Sint-Cuthbertkruis. 5. Sint-Dominicuskruis. 6. Duits Ordekruis. 7. Sint-Georgekruis. 8. Sint-Jacobskruis. 9. Jeruzalems kruis. 10. Johanniterkruis. 11. Keltisch kruis. 12. Lazaruskruis. 13. Lijdenskruis. 14. Maltezerkruis. 15. Patriarchaal kruis. 16. Sint-Patrickkruis. 17. Pauselijk kruis. 18. Russisch kruis. 19. Sint-Thomaskruis. 20. Trappen- of Verhoogd kruis. 21. Karmelietenkruis. 22. Dominicanenkruis. 23. Jezuïetenkruis. 24. Kruisherenkruis. 25. Altaar. 26. Bijbel. 27. Kerkkandelaar. 28. Relikwieënkist. 29. Rozenkrans. 30. Wierook vat.>> begin
1. *** Gotische halve adelaar en leeuw.>> begin
2. *** Renaissance. 1. Kreet (wapenkreet). 2. Vlucht. 3. Wrong. 4. Traliehelm. 5. Schild. 6. Devies op lint. 7. Keten met ridderorde. 8. Schildhouders. 9. Banieren, R. en L.>> begin
3. *** 1. Vleugel. 2. Dwarsbalken. 3. Linkerschuinbalken. 4. Hart. S. Meerblad. 6. Hartschild (gegeerd). 7. Rechts geschuinbalkt. 8. Gedwarsbalkt. Volgorde der kwartieren in romeinse cijfers.>> begin
4. *** 1. Ossehoorns. 2. Granaatappel. 3. Paalvair. 4. Eikeblad. 5. Schuinkruis. 6. Hartschildje met bol. 7. Hoekige dwarsbalk. 8. Hartschild met kruis. 9. Voetangel. 10. Verkort kruis. 11. Druppel. 12. Gepaald.>> begin
5. *** Gehuwde vrouw. Vrouweschild. 1. Liefdeknopen. Ingehoekt schildhoofd. 3. Bemmel. 4. Zuil. 5. Hartschild met lokte dwarsbalk. 6. Struisvogel. 7. Kraanvogel. 8. Peer.>> begin
6. *** Maagd. Ruitschild. 1. Parelkroon (5). 2. Jachthoorn. 3. Posthoorn. 4. Stralende zon. 5. Speerpunt. 6. Hartschild met geklepelde klok. 7. Aar. 8. Rietstengel of kolf.>> begin
7. *** Geestelijk. 1. Geestelijke hoed met kwasten. 2. Adelaar. 3. Wassende dubbele adelaar. 4. Aangesloten ruiten. 5. Effen. 6. Arendsbeen (gevleugeld). 7. Arendsklauw. 8. Friese halve adelaar. 9. Arendshals.>> begin
8. *** Rococo. 1. Bladerkroon. 2. Molenrad. 3. Sint-Catharinarad. 4. Molenijzer (op hartschild). $. Molensteen. 6. Rad (6).>> begin
9. 1. Trompen (olifantstrompen). 2. Sleutel. 3. Ramskop. 4. Boon. 5. Pot. 6. Ossehals (op hartschild). 7. Uitgeschulpte dwarsbalk. 8. Hertshoorn. 9. Arm uit wolk.>> begin
10. *** Engels schild met 1. Losse wrong enz. 2. Hoed met opslag en veren. 3. Geschaakt. 4. Linkerhand op kanton (Ulster). 5. Huismerk. 6. Alziend oog en 7. Flanken (op hartschild). 8. Traliewerk. 9. Nagel. 10. Schapeschaar.>> begin
11. *** Italiaans schild. 1. Vorstenhoed. 2. Zwaan op water zwemmend. 3. Meerls. 4. Zwijnskop. 5. Raaf. 6. Vishaak. 7. Hertekop (aanziend).>> begin
12. *** 1. Uitkomende eenhoorn. 2. Schildhoofd. 3. Vair. 4. Hermelijn. 5. Schildvoet. 6. Tegenhermelijn. 7. Tegenvair. 8. Druiventros. 9. Hartschild met zoom en keper.>> begin
13. *** 1. Anker (omgekeerd). 2. Egge (driekante). 3. Koeken. 4. Binnenzoom. 5. Vogelpijl (met stompe kop). 6. Ingeschulpte dwarsbalk. 7. Hartschild met trekknuppels (voorzwengel). 8. Brouwersschop. 9. Bakkersschop. 10. Schoorsteenhaal. 11. Koeken.>> begin
14. *** 1. Taukruis. 2. Klimmende leeuw. 3. Klimmende aanziende leeuw. 4. Golvende dwarsbalk. 5. Gaande leeuw. 6. Gaande aanziende leeuw. 7. Hartschild met schelp.>> begin
15. *** 1. Pauweveren. 2. Schuingevierendeeld. 3. Haring. 4. Afgewende zalmen. S. Hartschild met alen of palingen. 6. Bot. 7. Drieberg.>> begin
16. *** 1. Geharnaste arm met zwaard. 2. Weerhaken van het een op het ander. 3. Penningen. 4. Roos. 5. Eikel. 6. Hartschild met gaffel en ringen. 7. Klaverblad. 8. Lelie (links geschuind). 9. Spoorrad (rechts geschuind). 10. Ster (5).>> begin
17. *** 1. Vlucht (open). 2. Verkort schuinkruis en herkruiste kruisjes met spitse voet. 3. Trip. 4. Geënte dwarsbalk. 5. Ossekop (aanziend) op hartschild. 6. Appelboom op grond. 7. Denneboom op grond. 8. Tulp. 9. Bij.>> begin
18. *** 1. Morekop. 2. Burcht. 3. Gedamasceerd (kwartier 2). 4. Hartschild, met liggende blokjes bezaaid. 5. Strijdbijl, gekruist met pelgrimsstaf (omgekeerde). 6. Palissade. 7. Ingedreven punt. 8. Geruit. 9. Gesp.>> begin
19. *** 1. Muurkroon. 2. Zwaard (schuinrechts). 3. Ruit. 4. Malie. 5. Vier wassenaars (omgewend, omgekeerd enz.). 6. Beurtelings gekanteelde dwarsbalk. 7. Hartschild met ankerkruis. 8. Pijl. 9. Blokjes. 10. Vijfblad. 11. Vierblad (2). 12. Geledigd blokje (1). 13. Doorboorde ruit.>> begin
20. *** 1. Kerkvaan. 2. Karbonkel (lelierad). 3. Gekapt-gekousd (op bijschildje). 4. Bereklauw van het een in het ander. 5. Hartschild met wereldbol. 6. Klophamer. 7. Timmermanshamer. 8. Blokzoom.>> begin
21. *** Barok. 1. Haan. 2. Paard (springend op grond). 3. Jeruzalems kruis. 4. Eekhoorntje. S. Ring. 6. Aanziende leeuwekop (getongd).>> begin
22. *** 1. Nederlands wapen. 2. Koningskroon. 3. Belgisch wapen.>> begin
23. *** 1. Dolfijn (in de wrong bijtend). 2. Beurs. 3. Draagberrie. 4. Pentalfa. 5. Gans. 6. Kan. 7. Kromstaf (bovenstuk). 8. Afgesneden been. 9. Wolfshaak. 10. Ploegschaar op hartschild.>> begin
24. *** 1. Uitkomende leeuw. 2. Bladerkroon. 3. Bal. 4. Vijzels. S. Huisjesslak. 6. Waterpas. 7. Tent. 8. Denneappel (op hartschild). 9. Boon. 10. Harp. 11. Vlieg. 12. Slakkesnede (op bijschildje).>> begin
25. *** Stijl Lodewijk XV. 1. Kreeft. 2. ineengeslagen handen.>> begin
26. *** 1. Molen (zgn. bovenkruier). 2. Sprinkhaan. 3. Krakeling (liggend). 4. Geharnaste ridder te paard op grond met lans enz. 5. Stappend hert. 6. Roer. 7. Handschoen.>> begin
27. *** 1. Driemaster (17e eeuw). 2. Olifant met toren. 3. Gebogen keper. 4. Klophamers. 5. Dolk. 6. Rond gegeerd. 7. Hek. 8. Zegenende hand.>> begin
28. *** 1. Scherm, bestoken met veren. 2. Kussen. 3. Das. 4. Weegschaal. 5. Luit. 6. Ramshoorn. 7. Hak.>> begin
29. *** 1. Druivestok. 2. Kikker. 3. Zwaluw. 4. Schoorsteenhaak of ketelhaak. 5. Uil. 6. Ramskop (afgerukte).>> begin
30. *** 1. Zwaanshals. 2. Kip (omgewend, links geschuind). 3. Zeeleeuw (rechts geschuind). 4. Wolfsklem. 5. Stormladder. 6. Bijl.>> begin
31. *** Wapenstijlen. 1. 13e-14e eeuw: vroeg- of oudgotische stijl. 2. 14e-15e eeuw: overgang naar laatgotische stijl. 3. 1Se eeuw: laatgotische stijl (1). 4. 15e eeuw: laatgotische stijl (11). 5. 15e-16e eeuw: overgang naar renaissance. 6. 17e eeuw: renaissance-stijl. 7. 18e eeuw: rococostijl. 8. 18e-19e eeuw: empirestijl. 9. 19e eeuw: biedermeierstijl.>> begin
32. *** Vervaltijd 19e eeuw. 1. Helmkroon. 2. Mantel. 3. Helm. 4. Parelkroon. 5. Ladder. 6. Helmstok. 7. Paaslam. 8. Miskelk. 9. Esculaapstaf. 10. Oor.>> begin
33. *** Empire. 1. Baret. 2. Schildhoofd, bezaaid met bijen. 3. Dorre boom. 4. Eik. 5. Palmboom. 6. Uitgerukte boom. 7. Ridderorde (Legioen van Eer).>> begin
34. *** Symbolische tekens. 1. Aarde. 2. Aartsengelkruis. 3. Alfakruis. 4. Boom. $. Chrisma. 6. Christusteken. 7. H. Drievuldigheid. 8. Drudenfuss. 9. Wereld. 10. Egyptisch kruis. 11. Ideogram. 12. Monogram van Karel de Grote. 13. Koptisch kruis. 14. Man rune. I5. Ogal rune. 16. Romaans kruis. 17. Runenkruis. 18. Trinakria. 19. Tetraskelion. 20. Triquadium. 21. Triskelion. 22. Veemteken. 23. Omegakruis. 24. IJzer. 25. Zon. 26. Zonnerad. 27. Zonnerad, tevens wijkruis. 28. Zwavel.>> begin
35. *** Alliantiewapen. 1. Twee helmen. 2. Vlucht. 3. Gevleugeld arendsbeen. Rechts: mannelijk schild. 4. Ark van Noach op zee. 5. Brug. 6. Omgewende leeuw (courtoisie). Links: vrouwelijk schild (ovaal). 1. Slangekopkruis. 8. Twee gekruiste doodsbeenderen. 9. Krakeling (paalsgewijs). 10. Lint.>> begin
36. *** 1. Punthoed met opslag. 2. Kokers met haneveren. 3. Trifos. 4. Schaats. 5. Panfluit. 6. Schrijfpen op de verlaagde dwarsbalk. 7. Waldhoorn. 8. Bastaardbalk, over alles heen gaand.>> begin
37. *** 1. Zandloper en twee gekruiste zeisen. 2. Hakblok. 3. Lelie met afgesneden voet. 4. Lindeblad. 5. Heg. 6. Kanon op affuit. 7. Meikever. 8. Hertepoot. 9. Knoestige stam. 10. Knol(raap).>> begin
38. *** Verschillende kruisen e.d. 1. Sint-Anthoniekruis. 2. Calvariekruis. 3. Sint-Catharinakruis. 4. Sint-Cuthbertkruis. 5. Sint-Dominicuskruis. 6. Duits Ordekruis. 7. Sint-Georgekruis. 8. Sint-Jacobskruis. 9. Jeruzalems kruis. 10. Johanniterkruis. 11. Keltisch kruis. 12. Lazaruskruis. 13. Lijdenskruis. 14. Maltezerkruis. 15. Patriarchaal kruis. 16. Sint-Patrickkruis. 17. Pauselijk kruis. 18. Russisch kruis. 19. Sint-Thomaskruis. 20. Trappen- of Verhoogd kruis. 21. Karmelietenkruis. 22. Dominicanenkruis. 23. Jezuïetenkruis. 24. Kruisherenkruis. 25. Altaar. 26. Bijbel. 27. Kerkkandelaar. 28. Relikwieënkist. 29. Rozenkrans. 30. Wierook vat.>> begin
|
|