|
>> HOMEpage
Saeckma geportretteerd door Frans Hals
Bewerking voor internet van een artikel in De Vrije Fries, LXXI (1991) 53-70
M.H.H. Engels, mei 2008
Bronnen voor het persoonlijke leven van de Friese jurist Johannes Saeckma
(1572-1636), die ook politiek veel invloed had, zijn naast de lijkrede, die
professor Pierius Winsemius in 1637 te Franeker hield, de gelegenheidsgedichten
voor en de correspondentie van Saeckma. Zo blijkt Saeckma's studiezin 's avonds
in vrije tijd, na zijn moeitevolle dagtaak als rechter, uit zijn brief van 1631
aan Caspar Barlaeus. (1) Helaas zijn er slechts weinig brieven van Saeckma
overgeleverd, des te meer echter aan hem. Ook die geven soms details prijs over
de persoon Saeckma, vooral als het antwoordbrieven zijn.
Verder kan Saeckma's bibliotheek, die geërfd werd door zijn langstlevende zoon
Theodorus (2), nog iets vertellen over zijn persoon. Bekend is immers het
aphorisme: toon me uw boeken en ik zeg u wie gij bent. Daarover bij een andere
gelegenheid.
Een facet van het familieleven van Johannes Saeckma heeft thans de aandacht.
Voor het patriciaat, waartoe Saeckma behoorde, had het familieverband een bijna
even grote betekenis als voor de adel. Die relaties speelden een belangrijke
rol bij het verkrijgen van een maatschappelijke positie. Het familiebegrip was
sterk ontwikkeld: de benamingen van oom en neef werden gebruikt voor soms zeer
verre verwanten uit zowel de eigen als de schoonfamilie. Die uitgebreide kring
van verwanten werd geregeld bezocht of geschreven. Hetzelfde gold trouwens ook
voor de vrienden en de cliënten van regenten. (3)
In regentenfamilies was het gebruikelijk, dat de leden van het gezin
afzonderlijk of samen geportretteerd werden, soms meerdere keren, d.w.z. in
verschillende levensfasen. De portretten vormden een soort familiealbum. Deze
en andere familierealia werden meestal geërfd door de oudste zoon. (4)
Als zich in de familie- of kennissenkring een schilder bevond, dan gaf men
natuurlijk bij voorkeur aan hem de opdracht voor zo iets persoonlijks als een
privéportret. Uitgangspunt bij mijn onderzoek naar een mogelijk portret van
Johannes Saeckma door Frans Hals is het persoonlijk leven van Saeckma.
Afb. 1. Saeckma (links) en Van den Sande. - Detail uit de lijkstaatsie van
Ernst Casimir. Met naamlijst aan het eind. Leeuwarden, Claude Fonteyne, 1634.
Gemeente-archief Leeuwarden
Een tekening uit 1633
Het uiterlijk van Saeckma was in het verleden alleen bekend van de
kopergravures door J. Hermanni naar tekeningen van J. Reyners in de 1634 door
Claude Fonteyne uitgegeven lijkstaatsie van Ernst Casimir, die op 3 januari
1633 is begraven in de Jacobijner of Grote Kerk te Leeuwarden. (5) Een detail
daaruit (afb. 1) toont links Johannes Saeckma, sedert 1631 eerste, presiderend
raadsheer in het Hof van Friesland, en rechts Johan van den Sande, naar
anciënniteit de tweede van de twaalf raadsheren.
Een afzonderlijk portret van Johannes Saeckma was tot nu toe niet bekend. Er is
geen reden om aan te nemen, dat zijn gezin een uitzondering op de toen ook in
Friese regentenfamilies geldende regel zou gevormd hebben. Het tegendeel wordt
bevestigd in zijn naaste verwantschap. Zijn zwager Evert Boner, raadsheer vanaf
1623, maakte februari 1639 in zijn testament beschikkingen over portretten van
zijn moeder, zijn vrouw en twee van hemzelf, "als oock mede het grootste
schilderije in het sael hangende" en een portret van zoontje Albert. (6)
Saeckma, die volgens Hugo de Groot een "clouck persoon" (7) was en
door diens zwager Nicolaas van Reigersberg getypeerd is als een zelfbewust man
met een ruimdenkende geest (8), zal zich zeker een of meer malen hebben laten
portretteren. Zo'n man met karakter zal gezocht hebben naar een schilder, die
dat kon uitbeelden. In de eerste decennia van de zeventiende eeuw kwam daarvoor
slechts één kunstenaar in aanmerking: Frans Hals, portretschilder bij uitstek,
die de essentie van uiterlijk én innerlijk kon weergeven.
Bij welke gelegenheid zou Saeckma zich hebben laten portretteren? Op zondag (9)
28 augustus 1603 was Johannes Saeckma getrouwd met Hylck Boner, dochter van
oud-burgemeester Albert Boner van Leeuwarden. In 1628 vierden zij hun 25-jarig
huwelijk, een mijlpaal die toen door weinig echtparen bereikt werd, omdat
meestal al een van de partners overleden was.
Kleine portretten door Frans Hals, 1628
In 1628 heeft Frans Hals twee levendige portretjes geschilderd, die tot 1972
als gevolg van een suggestie van Valentiner (10) gehouden werden voor
afbeeldingen van Theodorus Schrevelius en zijn vrouw Maria van Teylingen (afb.
2 en 3). De leeftijdsaanduiding op het schilderij van de vrouw komt echter niet
overeen met de leeftijd van Schrevelius' echtgenote, die in 1628 niet 60 maar
58 jaar oud was. (11)
Van het mannenportret bestaat een variant in een ovaal (afb. 4) met de data
AETAT SVAE 56/ AN° 1628. Saeckma, geboren te Kollum op 7 november 1572, was in
1628 inderdaad 56 jaar. Dit hoeft niet persé te betekenen, dat het portret na 7
november geschilderd is, want in die tijd noemde men iemand ook wel 56 jaar,
als hij in zijn 56ste levensjaar was, dus na zijn 55ste verjaardag. Qua
leeftijd zou de geportretteerde in elk geval Saeckma kunnen zijn.
Op de twee kleine ronde portretten staat bij de man AETAT SVAE 66/ AN 1628
(afb. 2) en bij de vrouw AETAT SVAE 60/ AN 1628 (afb. 3). Bij nadere
beschouwing van de inscripties blijkt er verschil in belettering te bestaan
tussen de leeftijdsaanduiding en de datering. Het meest in het oog springt de
grotere letterhoogte van AETAT SVAE op het mannenportret. Bovendien is de A in
de leeftijdsaanduiding duidelijk anders dan die in de datering (AN).
Waarschijnlijk zijn de leeftijdsaanduidingen latere toevoegingen van een minder
vaste hand.
De leeftijdsaanduiding op het ovale portretje (afb. 4) is gezien de belettering
authentiek en zodoende de enig juiste. De leeftijd van de man was dus 56. Op
het ronde mannenportretje (afb. 2) staat tien jaar te veel aangegeven.
Hetzelfde geldt voor de tegenhanger: de vrouw (afb. 3) moet in 1628 niet 60
maar 50 jaar oud geweest zijn en dus in 1578 geboren. Het geboortejaar van
Saeckma's echtgenote Hylck Boner is echter niet bekend.
Het jongste kind van Johan Saeckma en Hylck Boner, Tsjetske, is gedoopt te
Leeuwarden op 4 april 1623. Gemiddeld was een vrouw in die tijd tot 45
vruchtbaar. (12) Mogelijk was het geboortejaar van Hylck Boner 1623 - 45 =
1578.
Volgens het in 1602 mede door Saeckma gecodificeerde Friese recht was
meerderjarigheid (25 jaar) bij een huwelijk in Friesland regel. (13) De
gemiddelde huwelijksleeftijd bedroeg in de vroeg-moderne tijd voor de man 28
jaar en voor de vrouw 24-28 jaar. (14) Bij hun trouwen op 28 augustus 1603 was
Johannes Saeckma 30 en zijn vrouw zeer waarschijnlijk enige jaren jonger, maar
meerderjarig, 25 dus. Dit resulteert weer in 1578 als geboortejaar van Hylck
Boner. Qua leeftijd zou de geportretteerde vrouw, die 50 was in 1628, Saeckma's
echtgenote Hylck Boner kunnen zijn.

Afb. 2. Johannes Saeckma. - Rond paneel, diameter 22,8 cm. Opschrift: AETAT
SVAE 66/ AN 1628. Leeftijd waarschijnlijk later toegevoegd, foutief (i.p.v.
56). Kleding: zwarte halfhoge hoed met brede rand, witte plooikraag. zwarte
tabbaard. - Salisbury, Longford Castle. Tegenhanger van afb. 3. Slive II 74,
III 50
Afb. 3. Hylck Boner, echtgenote van Johannes Saeckma. - Rond paneel,
diameter 22,8 cm. Opschrift: AETAT SVAE 60/ AN 1628. Leeftijd waarschijnlijk
later toegevoegd, foutief (i.p.v. 50). Kleding: Dubbele linnen muts; vrij
dunne, niet geheel gesloten plooikraag; zwart, met bont afgezet vliegerkostuum.
- Salisbury, Longford Castte. Tegenhanger van afb. 2. Slive II 76, III 51
Verschillen tussen het ovale en het ronde portret
Vergelijking van het ovale (afb. 4) en het ronde (afb. 2) herenportret
levert behalve de vorm nog twee verschillen op. Het ovale toont de man tot aan
het middel, het ronde tot op borsthoogte. Op het ronde portret is de
linkerhand, op het hart als teken van trouw, nagenoeg geheel zichtbaar; op het
ovale portret is de hand gedeeltelijk in het wambuis gestoken, zodat ringvinger
en pink niet zichtbaar zijn. Op beide schilderijtjes heeft de duim een
opvallend naar buiten gebogen stand; de op het ronde portret zichtbare pink is
krom. Beide duiden erop, dat de geportretteerde leed aan arthritis. Vooral dat
aspect van het schilderij heeft mij aanleiding gegeven in de geportretteerde
Saeckma te herkennen. Saeckma had immers dezelfde gewrichtsziekte, podagra,
jicht: daarover verderop meer.
De vervormde pink is op het ronde portret zichtbaar: indien dit schilderijtje
voor familiebezit bestemd was, mocht zulks getoond worden. Tegelijk wordt
duidelijk, dat de half weggestoken hand op het ovale portret niet toevallig is
en dat dat portret voor anderen gemaakt was, die van de vervormde pink, de
arthritis dus, niet hoefden te weten. De blik van de man lijkt op het ovale
portret iets vriendelijker, wellicht ook een pose, die wijst op een bestemming
van het schilderij buiten de familiekring. In het leven van Saeckma is daarvoor
een passende verklaring te vinden.
Franeker portrettengalerij
In 1625 was Saeckma curator geworden van de universiteit van Franeker.
Algemeen werd hij als de belangrijkste van de vier curatoren aangezien. Hij
zorgde voor een nieuw elan door hervormingen en benoemingen. Daarbij past ook
het idee van een portrettengalerij van professoren en curatoren. Die galerij is
men begonnen in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. (15) Als het
initiatief daartoe door Saeckma is genomen, wat kon hij dan beter doen dan zelf
het goede voorbeeld geven, met het ovale portret. Juist die geschilderde ovale
omlijsting is kenmerkend voor twee kleine series portretten van de eerste
professoren. (16) Het portret van Johannes Acronius, 1617 hoogleraar te Franeker,
1619 predikant te Haarlem, overleden 20 september 1627, vertoont ook een ovaal
kader en is eveneens geschilderd door Frans Hals. Hoewel de vage, maar leesbare
inscriptie 1627 als datum geeft, oppert Slive de mogelijkheid dat het posthuum
werd geschilderd. (17) Is dit of althans een kopie net zoals het ovale portret
van Saeckma gemaakt voor de beoogde Franeker portrettengalerij?
Waarom kleine portretten?
Voor het kleine formaat van het ovale portret kunnen meerdere verklaringen
gegeven worden. Hoewel Saeckma een zeer invloedrijk regent was, trad hij zeker
niet op de voorgrond. Zo iemand laat eerder een portret van bescheiden
afmetingen maken dan een groot schilderij.
Bekend is echter ook, dat Frans Hals in opdracht kleine portretten schilderde
om er een gravure van te laten maken bestemd voor de titelpagina van een boek.
Voorbeelden zijn Theodorus Schrevelius, Petrus Scriverius, Johannes Acronius,
Samuel Ampzing, Pieter Bor. (18) Saeckma had veel aantekeningen en commentaar
verzameld op de mede door hem zelf in 1602 opgestelde Statuten van Friesland.
Tot een uitgave is het echter niet gekomen. (19)
Een derde reden voor de kleine afmetingen van het ovale portret en de twee
ronde portretten kan het transport van Haarlem naar Leeuwarden geweest zijn.
Kleine schilderijen konden zonder extra mankracht meegenomen worden in het
beurtschip via Amsterdam, Enkhuizen, Stavoren en Sneek.
Saeckma nam in 1628 van 17 april tot en met 5 mei met collega-raadsheer Hector
Bouricius als buitengewoon afgevaardigde voor Friesland deel aan de
vergaderingen van de Staten Generaal. Op zijn missie van 1622 was hij in
oktober in Den Haag ernstig ziek geworden; men had zelfs zijn vrouw uit
Leeuwarden laten overkomen; gelukkig was hij hersteld. (20) Dat voorval kan
naast familiebezoek in 1628 voor Saeckma's vrouw een reden geweest zijn haar
man te vergezellen op zijn reis naar Den Haag, om op de terugweg voor
portretten Haarlem aan te doen. In Den Haag konden ze logeren bij verwant
Nicolaes Cromhout, die sedert 1620 president was van het Hof van Holland en
vanaf 1626 curator van de Leidse universiteit. Maar ook in Haarlem had Saeckma
familie en kennissen.
Verwanten van Saeckma in Haarlem
Boudewijn van Loo (1520-1596), rentmeester-generaal van Friesland, was in
1584 naar Haarlem vertrokken. (21) Zijn dochter Hester was in Friesland
getrouwd met Tjaert Douwes van Aviva. zijn dochter Margaretha met Christoffel
van Aernsma. Door het huwelijk in 1600 van Margriet Christoffelsdr. van Aernsma
met Sjoerd Hania ontstond een familieband met Saeckma. Deze Hania was namelijk
van moederszijde (Rinia) een neef van Johannes Saeckma. Maria Boudewijnsdr. van
Loo was in Haarlem getrouwd met koopman Pieter van Offenberg, evenals Frans
Hals afkomstig uit Antwerpen. Op 19 maart 1593 was zij met haar zwager Dirck
van Offenberg getuige bij de doop van Dirk, de broer van Frans Hals. Haar zoon
Boudewijn van Offenberg, gedoopt te Haarlem op 3 juli 1590, komt als vaandrig
voor op de schuttersstukken uit 1616 en 1627, die getiteld zijn "Maaltijd
van de officieren van de Sint-Jorisschutterij". (22) In 1612 was Frans
Hals lid geworden van deze schutterij: toen hij in 1636-1639 de officieren en
onderofficieren van deze schutterij een derde maal schilderde, heeft hij
zichzelf mee afgebeeld.
Afb. 4. Johannes Saeckma. - Paneel, 22 x 17,5 cm. Opschrift: AETAT
SVAE56/ AN 1628. Geschilderd, diepte suggererend, ovaal bruin kader met
grijs-groene achtergrond. Halve figuur, bijna frontaal weergegeven, de linker
hand op het hart, twee vingers door de omgeslagen mantel afgedekt. Zwarte
halfhoge hoed met brede rand en zwarte tabbaard met witte plooikraag. - Essen,
collectie Edith von Bohlen und Halbach. Slive II 75, III 49
Fedt v. Rinia
zuster van
|
x Sjoerd Saeckma
|
- Johannes Saeckma
|
Saeck v. Rinia
|
x Gale Hania
|
- Sjoerd Hania
x
|
Margaretha v. Loo
zuster van
|
x Christoffel v. Aernsma
|
- Margriet v. Aernsma
|
Maria v. Loo
|
x Pieter v. Offenberg
|
- Boudewijn v. Offenberg
|
Kennissen van Saeckma in Haarlem
Behalve familie had Saeckma ook kennissen in Haarlem. Al eerder genoemd is
Johannes Acronius, sedert 1619 predikant te Haarlem. Deze was in 1617 te
Franeker aangesteld, vooral om de toestand van de universiteit te onderzoeken
en onder andere de problemen tussen de hoogleraren theologie Lubbertus en
Maccovius op te lossen. Lubbertus heeft Acronius verzocht, met Saeckma contact
op te nemen en op 8 december 1617 aan Saeckma geschreven, Acronius welwillend
aan te horen. In zijn brief (23) noemt hij Acronius een volstrekt niet
gekunsteld man. Acronius zal bij Saeckma in de smaak gevallen zijn.
Met Nicolaes Woutersz. van der Meer had Saeckma in 1622 kennis gemaakt. Als lid
van de Staten Generaal hadden zij op 23 augustus van dat jaar met een derde
afgevaardigde opdracht gekregen, voorstellen met betrekking tot de Admiraliteit
van Friesland "punctuelijck ende gedistingeert" weer te geven om tot
een resolutie te kunnen komen. (24) Van der Meer (1574-1637) was eigenaar van
bierbrouwerij De Leeuw in Haarlem en aldaar burgemeester in 1618, 1620, 1628,
1629, 1634 en 1635. Als kapitein van de Sint-Jorisschutterij is hij afgebeeld
op het schuttersstuk van Hals uit 1616, waarop Boudewijn van Offenberg als
vaandrig voorkomt. (25) In 1631 heeft Nicolaes van der Meer privé een kniestuk
van zich laten schilderen door Frans Hals met als tegenhanger het portret
waarop zijn vrouw Cornelia Claesdr. Vooght zittend is afgebeeld. (26)
Op bezoek bij familie of kennissen in Haarlem zal Saeckma het schuttersstuk van
Frans Hals uit 1616 met daarop zijn verwant Boudewijn van Offenberg zeker
gezien hebben, terwijl hem mogelijk de faam van de Haarlemse schilder al eerder
ter ore was gekomen. Heeft Saeckma in 1622 als buitengewoon afgevaardigde ter
Staten Generaal op de heenreis naar Den Haag Haarlem aangedaan? Het plan voor
een eigen portret zou toen gerijpt kunnen zijn, de realisering door de ziekte
in Den Haag uitgesteld.
Behalve op missies naar Den Haag kon Saeckma natuurlijk ook tijdens de ruime
vakanties van het Hof van Friesland bezoeken afleggen aan vrienden en bekenden.
(27) Zo was hij in 1629 met zijn oudste zoon Suffridus in Den Haag en Leiden om
diens peregrinatio academica naar Frankrijk te regelen. (28) Maar veel
heeft Saeckma niet gereisd, zeker niet buiten Friesland: op latere leeftijd was
lopen, op reis toch af en toe onvermijdelijk, bezwaarlijk voor jichtlijder
Saeckma.
Groot portret door Frans Hals, 1635
In 1631 bereikte Saeckma het hoogtepunt van zijn loopbaan. Door het
overlijden van Ernst van Harinxma in de eerste helft van dat jaar werd Saeckma
naar anciënniteit eerste, presiderend raadsheer van het Hof van Friesland. Tijd
voor een minder bescheiden portret? Een gedachte die misschien al eerder was
opgekomen, ja zelfs al in 1628 direct na het gereedkomen van de kleine portretten?
Was er toen behalve in zijn carrière nog een mijlpaal in het persoonlijke leven
van Saeckma. die aanleiding geweest kan zijn voor een nieuw portret? Ja, zijn
63ste levensjaar resp. verjaardag in 1635. Saeckma was als humanistisch
geleerde sterk gericht op de klassieke oudheid. Voor Grieken en Romeinen solden
veelvouden van zeven als belangrijke jaren in het leven, vooral de leeftijd 7 x
9 = 63, het climacterium genoemd. Saeckma's tijdgenoot, de historicus Bernardus
Furmerius maakte er in zijn dagboek melding van. (29)
Frans Hals heeft in 1635 op twee pendanten een staande heer (afb. 5) en een
zittende dame (afb. 6) geschilderd, die gelijkenis vertonen met de twee ronde
portretjes uit 1628. Het gezicht van de vrouw is voller geworden; in die tijd
groeiden praktisch alle matrones boven de 50 in de breedte. Wat het portret van
de man aangaat, een kniestuk, is de gelijkenis treffender, ook al is hij nu
blootshoofds afgebeeld. Weer is de linkerhand op het hart te zien, als symbool
van trouw. Duidelijker nog dan op het ronde portretje van 1628 is de vervorming
van de pink en de stand van de duim een bewijs van de aandoening waaraan de man
leed: arthritis, jicht. Op dit familieportret hoefde dit niet verdoezeld te
worden. Frans Hals heeft op onnavolgbare wijze een zelfbewust man met een
lichamelijk gebrek weergegeven. De kleding, een zwarte tabbaard met een
specifieke kraagvorm, was toen niet erg modieus meer; luxe was ze zeker niet.
Het gold voor geleerden en juristen, vooral op gevorderde leeftijd niet als passend
om opvallend of modieus gekleed te zijn. (30) Dit alles zijn kenmerken en
karaktertrekken, die van toepassing zijn op Saeckma.
De kleding van de vrouw is ten opzichte van het portret van 1628 luxer geworden
met het bloemenstiksel (zwart op zwart) en de molensteenkraag. Aan haar
rechterhand draagt zij een ring met een edelsteen, haar trouwring; in 1628 is
slechts een gedeelte van haar rechterhand zichtbaar. Voor mannen was in die
tijd een trouwring ongebruikelijk. In 1635 draagt Saeckma aan zijn linkerhand
een ring met een donkere vlakke steen, mogelijk een zegelring: op het ronde
portretje van 1628 is die hand zonder ring.
In tegenstelling tot het mannenportret is het vrouwenportret, dat als de
tegenhanger wordt beschouwd, gedateerd (AN° 1635) en van een leeftijdsaanduiding
voorzien: AETAT SVAE 56. Daaruit volgt het geboortejaar 1579, als het
schilderij na haar verjaardag gemaakt is: 1578 in geval het ervoor tot stand is
gekomen. Eerder al is het geboortejaar van Saeckma's echtgenote Hylck Boner
verondersteld rond 1578 te liggen.
Pendanten
Dat voor het portretteren van dit echtpaar niet één schilderij maar twee
pendanten zijn gebruikt, is in het begin van de Gouden Eeuw nog regel. (31) Aan
de afmetingen werden beperkingen opgelegd door de grootte van de patriciërswoning.
Ten voeten uit liet de regent zich niet afbeelden, omdat waarschijnlijk
spontaan werd aangevoeld, dat dit aan het vorstenportret was voorbehouden. In
tegenstelling tot het portret ten voeten uit is de achtergrond neutraal, egaal.
Voor het patriciaat was de eerste bedoeling van een portret immers een goede
gelijkenis. Daarom ook nemen de geportretteerde echtelieden nagenoeg het gehele
beeldoppervlak in beslag. De plaatsing man links, vrouw rechts, beiden iets
naar binnen kijkend, is traditioneel bepaald en komt overeen met de plaats van
stichtersportretten op altaarstukken. Het schema van de staande man en de
zittende vrouw heeft Frans Hals vanaf de dertiger jaren veelvuldig toegepast,
voor het eerst bij het echtpaar Van der Meer. Zoals meestal op
zeventiende-eeuwse portretten komt het licht van links. Daardoor is het gezicht
van Saeckma plastischer dan dat van zijn vrouw.
Of de twee grote portretten werkelijk pendanten zijn, valt niet met zekerheid
te zeggen. Slive ziet overeenkomsten in de stijl. Dat de afmetingen
verschillen, heeft nauwelijks betekenis. Het vrouwenportret is trouwens aan
alle zijden afgesneden. Ook de op het mannenportret ontbrekende inscriptie
(leeftijdsaanduiding en datering) hoeft gezien andere pendanten van Frans Hals
niet erop te wijzen, dat de portretten niet bij elkaar horen.
Afb. 5. Johannes Saeckma, [1635]. - Doek, 125 x 95,5 cm. Dikke witte
plooikraag; zwarte tabbaard (ambtsgewaad van de raadsheer) met witte
manchetten; zwarte mantel over de linker schouder gedrapeerd, zodat de rechter
mouw vrijhangt; geel-bruine achtergrond. - Rotterdam, Museum Boymans-van
Beuningen. Tegenhanger van afb. 6. Slive I1171 III 106
Afb. 6. Hylck Boner, echtgenote van Johannes Saeckma. – Doek, 116.5 x
93,3 cm. Opschrift: AETAT SVAE 56/ AN° 1635. Dubbele linnen muts, waarvan de
ondermuts bestikt is; witte molensteen kraag; zwart vliegerkostuum, verrijkt
mei bloemenstiksel eveneens in zwart. - New York, Frick-collectie. Tegenhanger
van afb. 5. Slive II 172, III 107
Transport
In het bovenstaande is ervan uitgegaan, dit de portretten in Haarlem gemaakt
zijn. Afgezien van één opdracht voor een groepsportret van buiten Haarlem is
echter niet bekend, of modellen die ingezetenen waren van andere steden, naar
het atelier van Frans Hals moesten komen of dat hij ook wel ten gerieve van
deze opdrachtgevers naar hen toe reisde. (32)
De kleine portretten konden in 1628 zonder veel moeite meegenomen worden. Voor
het transport van de twee grotere portretten in 1635 van het atelier in Haarlem
naar het schip hebben de Saeckma's waarschijnlijk hun huisknecht meegenomen; in
Leeuwarden legde het beurtschip aan de Huizumer Zuupmarkt aan, de tegenwoordige
Berlikumer markt, zelfs voor hun huis.
Uit de aan Saeckma gerichte correspondentie zijn verschillende huisdienaren
bekend. Mogelijk viel jaarlijks een ander de eer te beurt, om te dienen in het
huis van deze zeer geziene regent. Tot de taken van deze knecht behoorden het
afschrijven van handgeschreven stukken, het bezorgen van brieven, het
overbrengen van mondelinge boodschappen zoals uitnodigingen en het kopen van
boeken. (33) Dat het wellicht beter is om te spreken van een klerk, blijkt ook
uit het feit, dat een vroegere knecht zich in 1608 door zijn vader liet
aanbevelen om Saeckma in Den Haag te assisteren tijdens diens eerste
afvaardiging ter Staten Generaal. (34)
Tekening en olieverfportretten vergeleken
De beide kleine portretten van 1628 en het kniestuk van 1635 beelden
dezelfde persoon af. Dat het Saeckma is, daarvoor zijn al de nodige
aanwijzingen gegeven. Nog aannemelijker wordt het door vergelijking met de in
1634 uitgegeven gravure naar een tekening uit 1633 (afb. l: detail lijkstaatsie
Ernst Casimir), waarop de raadsheren van het Hof van Friesland in tegenstelling
tot de lijkstaatsie van Willem Lodewijk uit 1620 allesbehalve stereotiep zijn
afgebeeld. Neus, overhangende snor, in dikke plooikraag verzonken hoofd en het
enigszins golvende baardje van de tekening komen overeen met wat men ziet op
het olieverfportret van 1635; in 1628 telde de kraag ten gevolge van de mode
minder lagen.
De begrafenis van Ernst Casimir vond plaats op 3 januari 1633: de raadsheren
dragen waarschijnlijk niet alleen vanwege de etiquette handschoenen; het was
gewoon koud.
De tekenaar van de lijkstaatsie, J. Reyners, heeft individuen weergegeven en op
persoonlijke details gelet. Niet toevallig lijkt dan ook de houding van de
handen van de eerste raadsheer, president Johannes Saeckma. Terwijl Van den
Sande, de tweede raadsheer, de linkerhand normaal over de rechterhand gekruist
heeft, laat Saeckma de linker hand rusten in de palm van de rechter hand; ook
staat de duim van de linker hand enigszins omhoog: zichtbare bewijzen dat
Saeckma jicht had aan de linker hand.
Saeckma's podagra
Saeckma leed ook aan voetjicht, podagra. (35) Daarvoor zijn schriftelijke
bewijzen. Winsemius spreekt in zijn lijkrede van 1637 over een langdurige
zwakte van lichaam, vooral van de voeten, die Saeckma fataal is geworden. (36)
Een eerdere aanwijzing dat Saeckma last had van podagra, geeft vriend Sibrandus
Siccama, secretaris van Bolsward, op 16 januari 1618 in zijn begroetingsgedicht
voor Saeckma, die is uitgezonden om de nieuwe stadsbesturen in Friesland te
beëdigen. Siccama wenst dat de door de koude hard geworden aarde Saeckma bij
zijn wankele gang niet de voeten beschadigt. (37)
De bijna noodlottige ziekte, die Saeckma in oktober 1622 als buitengewoon
afgevaardigde ter Staten Generaal in Den Haag overviel, is mogelijk een
jichtaanval geweest. Sibrandus Lubbertus, hoogleraar te Franeker en sedert 1609
een verre verwant (38) van Saeckma, en Marcus Lycklema, lid van de Raad van
State en vriend van Saeckma, noemen de ziekte echter niet bij de naam in hun
brieven (39) van november 1622, als Saeckma weer hersteld is en teruggekeerd in
Friesland. Blijkens een andere brief (40) van Lubbertus was Saeckma begin 1622
ook herstellende geweest van een eveneens niet nader omschreven ziekte,
vermoedelijk ook een jichtaanval.
Zeven jaar eerder - Saeckma was toen 42 - heeft Lubbertus hem een flesje
"oleum catharrorum" gestuurd om zich mee in te wrijven. Mogelijk was
dit eucalyptusolie, een aetherische olie die bij reumatische aandoeningen
uitwendig gebruikt werd. Lubbertus gaf Saeckma het advies zich te matigen met
eten, drinken en bijslaap. (41) Dat het hier om jicht ging, kan blijken als bij
dit advies reclacht wordt aan het oude vers: Vinum der Vater, Coena die Mutter,
Venus die Hebamm - machen das Podagramm.
Een familiekwaal
Waarschijnlijk is jicht erfelijk. Een dochter van een jichtlijder hoeft de
ziekte zelf niet te vertonen, maar kan deze toch overdragen op haar zoons. Zo
heeft Johannes Saeckma de ziekte van zijn moeder geërfd, want drie zoons van
haar zuster, neven van Saeckma dus, leden ook aan jicht.
Saeck van Rinia
|
x 1. Gale Hania
|
- Sjoerd Hania
gest. 1630, ca. 63 j. oud
|
|
|
- Theodorus Leontius (42)
gest. 1617, ca. 44 j. oud
|
|
x 2. Eylert Reynalda
|
- Edo Reynalda
gest. 1619, ca. 35 j. oud
|
Fedt van Rinia
|
x Sjoerd Saeckma
|
- Johannes Saeckma
gest. 1636, 64 j. oud
|
Sjoerd Hania, raadsheer sedert 1597, werd op zijn oude dag gekweld door
"catharrorum punctionibus", wat kan wijzen op jichtaanvallen of,
hoewel minder waarschijnlijk gezien de Latijnse formulering, niersteenkolieken.
(43)
Theodorus Leontius schreef in 1614 uit Sneek, waar hij stadssecretaris was, aan
Saeckma, hoe vrolijk zijn halfbroer Edo Reinalda was op een zaterdag tijdens
het avondeten, maar de volgende morgen onherkenbaar, omdat hij gekweld werd
door aanvallen van de ziekte, die helaas in de familie maar al te bekend was en
waardoor hij toen ziek te bed lag. (44) Een bekend gegeven van jicht wordt hier
weer eens bevestigd, namelijk dat er vaak bij het naar bed gaan niets aan de
hand is, maar dat men 's nachts of 's morgens vroeg wakker wordt door een aanval.
In 1615 of later berichtte Leontius uit Franeker, waar hij op voorspraak van
Saeckma tot hoogleraar Latijn benoemd was, zelf enige dagen last te hebben
gehad van arthritis, die hem heel wat beestachtige pijnscheuten had bezorgd,
zodat hij die dagen alles, wat het ook mocht zijn, slechts kon optillen met een
vermoeide en trillende hand, die niet tot rust kwam, totdat hij het opgetilde
neerzette. (45)
Saeckma was een veelzijdig geleerde. Hania's rechtskennis is geroemd door
Marcus Lycklema. (46) Theodorus Leontins had het hoogleraarsambt zeker niet
alleen aan patronage te danken. Van Edo Reinalda zijn goede studieresultaten
bekend. (47) Kortom deze vier neven waren niet dom. Intelligentie en jicht
gingen hij hen samen, wat medisch gezien niet opzienbarend is. (48)
Eigendomsgeschiedenis
Geen van de besproken portretten bevindt zich tegenwoordig nog in Friesland.
Voor zover mogelijk heeft Slive de geschiedenis van de schilderijen in zijn
catalogus van 1974 weergegeven. De pendanten uit 1635 waren mogelijk in 1843 en
1845 nog bij elkaar op een veiling te Rotterdam. Het kniestuk van de man is in
Nederland gebleven en in 1865 aangekocht door Museum Boymans-van Beuningen. Het
portret van de zittende vrouw kwam eind negentiende eeuw via Londen en Parijs
in New York terecht. (49) De kleine ronde portretten uit 1628 bevinden zich
sedert 1778 in Engeland. Het ovale portretje is eigendom geweest van de Engelse
prinses Victoria; door haar huwelijk in 1858 met Frederik III van Pruisen is
het in Duitsland beland.
Het geslacht Saeckma is in 1666 in mannelijke lijn uitgestorven door het
overlijden van Saeckma's ongehuwde zoon Theodorus. In of na 1678 stierf ook de
laatste, ongehuwde vrouwelijke afstammeling. De naam ging door het huwelijk van
Saeckma's dochter Jaycke over op een tak van de familie Van Wyckel. Haar langst
levende zoon Hendrik, overleden 1719, en haar kleinzoon Johannes Saeckma van
Wyckel, die in 1775 stierf, hebben waarschijnlijk de familierealia, waaronder
de portretten, geërfd.
Bekend is, dat de zogenaamde Codex Saeckma door de eerste vrouw van Johannes
Saeckma van Wyckel in het bezit is gekomen van de familie Van Sminia. Door zijn
huwelijk met Louisa Albertina Glinstra van Sminia werd Robert baron van Breugel
Douglas (1791-1873) eigenaar. In 1854 heeft hij de codex in de Provinciale
Bibliotheek van Friesland gedeponeerd: uit de nalatenschap van zijn zoon heeft
de provincie deze brievenverzameling in 1910 aangekocht. (50)
Onbekend is of de Saeckma-portretten geheel of gedeeltelijk dezelfde weg zijn
gegaan. De kleine portretten zijn eerder buiten Friesland geraakt dan de grote.
Misschien hebben de laatste deel uitgemaakt van de grote verzameling van Hobbe
Baert van Sminia (1797-1853), broer van de eerder genoemde Louisa. Na het
overlijden van zijn weduwe in 1879 is minder dan de helft van de collectie üaen
van Sminia aan het Fries Genootschap gekomen. De in de Verslagen van het
Genootschap (51) opgesomde portretten zijn deels niet geïdentificeerd. Dat zal
ook voor de verkochte schilderijen gegolden hebben.
Als familieportretten niet in rechte lijn overgeërfd werden, zoals in het geval
Saeckma, dan hoeft het niet te verwonderen, dat men niet meer wist wie
afgebeeld waren. Ook werden schilderijen uit particulier bezit bij verkoop uit
schaamte soms met opzet als anoniem wat betreft de voorgestelden op de veiling
ingebracht.
Samenvatting
Een zuster (Maria van Loo) van de schoonmoeder van Saeckma's neef Sjoerd
Hania was met haar zwager (Dirk van Offenberg) getuige bij de doop van broer Dirk
van Frans Hals. Haar zoon Boudewijn van Offenberg, een verre neef van Saeckma,
is in 1616 en 1627 als vaandrig op twee schuttersstukken door Frans Hals
vereeuwigd. Behalve verwanten had Saeckma ook kennissen in Haarlem: Johannes
Acronius en Nicolaes van der Meer. Van der Meer komt als kapitein voor op het
schuttersstuk van 1616, Acronius is in 1627 door Frans Hals geportretteerd.
Mijn stelling luidt: Op bezoek bij familie of kennissen in Haarlem is Saeckma
uit eigen aanschouwing bewonderaar geworden van de levendige en karaktervolle
portretkunst van Frans Hals. Daarom heeft Saeckma zichzelf en zijn vrouw in
1628 (naar aanleiding van hun zilveren huwelijk) en in 1635 (op het hoogtepunt
van zijn loopbaan en in het voor een geleerde belangrijke 63ste levensjaar)
door geen ander (52) dan de Haarlemse meester laten schilderen.
De identificering berust op de leeftijdsaanduidingen op de schilderijen, op de
door arthritis vervormde linker hand van Saeckma en op vergelijking van de
olieverfportretten met elkaar en met een Leeuwarder tekening waarop Saeckma
voorkomt.
Literatuur over Frans Hals
Grimm 1972 - C. Grimm, Frans Hals. Entwicklung, Werkanalvse,
Gesammtkaralog (Berlijn 1972). Slive 1970-1974/I,II,III - S. Slive, Frans
Hals, I text (Londen 1970); II plates (Londen 1970); III catalogue (Londen
1974).
Meesters der schilderkunst - Alle tot nu toe bekende schilderijen van
Frans Hals (Rotterdam 1978). Slive 19S9 - S. Slive, Frans Hals
(München 1989). Bevat ook bijdragen van anderen, onder meer over het leven van
Frans Hals, de burgers van Haarlem en hun portretschilders, de kleding bij
Frans Hals en in het aanhangsel documenten met betrekking tot Frans Hals
(handschriftelijke en gedrukte bronnen 1582-1679).
Grimm 1989 - C. Grimm, Frans Hals. Das Gesammtwerk (Stuttgart 1989).
Schuttersstukken - N. Köhler en K. Levy-Van Halm, Frans Hals.
Schuttersstukken (Maarssen 1990).
Noten
1. M.H.H. Engels, 'Een briefwisseling tussen Saeckma en Barlaeus. 1630', De
Vrije Fries 69 (1989) 45-56.
2. Catalogus rarissimorum in omni materia, facultate & lingua
librorum bibliothecae ... Theodori Saeckma ... quorum auctio habebitur in
aedibus nobil. defuncti die 27. mensis Septembris stylo vet. & sequentibus
(Franekerae 1666). Het enige bekende exemplaar berust in de British Library te
Londen.
3. J. de Jong. Een deftig bestaan. Het dagelijks leven van regenten in de
17de en 18de eeuw (Utrecht 1987) 88, 112.
4. J. de Jong, Een deftig bestaan, 128, 88.
5. Exemplaar in Stedelijke Bibliotheek/ Gemeentearchief Leeuwarden. Vgl. W.
Eekhoff, De stedelijke kunstverzameling van Leeuwarden (Leeuwarden 1875)
6: Af-beeldinghe der ghedenck-weerdighe, lieerlijcke, ende treur-statighe
Wt-vaert ofte Begraefnisse ... van ... Ernest Casimyr, ... Soo als de selve
gheschiet ende ghehouden is binnen Leeuwarden, den 13./3. Januarij, 1633. Met
sonderlinghen vlydt, neersticheyt, ende sware costen, op 't alder-curieuste
verveerdight, ghedruckt, ende uyt-ghegheven, door Claude Fonteyne,
Boeck-drucker der Staten enz. 1634.
6. Rijksarchief in Friesland, Leeuwarden: Archief van het Hofvan Friesland,
registers van fideï-commissaire testamenten, EEE band l, fol. 413v-415r.
7. Brief van Hugo de Groot aan Nicolaes van Reigersberch. Parijs 9 juni
1629. Vgl. Hugo Grotius, Briefwisseling IV ('s-Gravenhage 1964) 67.
Kloek had toen nog iets van de Middelnederlandse betekenis slim, naast de
Nieuwnederlandse betekenis een vast en sterk sprekend karakter hebbend.
8. Brief van Reigersberch aan De Groot. Den Haag 27 mei 1629. Grotius, Briefwisseling
IV, 65.
9. Een huwelijk werd in Saeckma's tijd doorgaans op zondag bevestigd. Vgl. Kent,
en versint Eer datje mini. Vrijen en trouwen 1500-1800 (Apeldoorn/Zwolle
1989) 170.
10. W.R. Valentiner. Frans Hals ... in 318 Abbildungen ....,
Klassiker der Kunst XXVIII (Stuttgart/Berlijn 1921) 70.
11. Grimm 1972, 80, noot 88.
12. Een aardig voorbeeld: Toen de kleine Catharina Hooft en haar min rond
1619/1620 door Frans Hals geschilderd werden, was haar moeder 44 jaar oud.
Slive 1989, nr. 9.
13. L. J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche
huwelijksrecht voor de invoering van de Franse wetgeving (Amsterdam 1925)
151-152.
14. Kent, en versint..., 52. Op de tentoonstelling werden als
gemiddelden 30 resp. 25 opgegeven.
15. Het begin kan nauwelijks voor ca. 1635-1640 worden gedateerd, meent R.E.O.
Ekkart, Franeker professorenportretten. Iconografie van de professoren aan
de academie en het Rijksathenaeum te Franeker 1585-1843 (Franeker 1977) 19.
16. Ekkart, Professorenportretten, 18.
17. Slive 1970-1974, II 81; III 31 nr. 47.
18. Grimm 1989, 32, 34, 36: gravures resp. door Jacob Matham 1618, Jan van
de Velde II 1626, z.j., 1632 en Adriaen Matham 1634 naar portretten door Frans
Hals uit resp. 1617(?), 1626, 1627, ca. 1630 en 1634.
19. Gabinus de Wal, Oratio de claris jure-consultis (Leovardiae 1825)
123.
20. Dit blijkt uit de brief die professor Lubbertus op 22 november 1622 aan
Saeckma schreef; Codex Saeckma nr. 44.
21. M. Thierry de Bye Dolleman en C.C. van Valkenburg, 'Twee oude Haarlemse
geslachten, van Loo en Loo'. Jaarboek van het Centraal Bureau voor
Genealogie en het Iconografisch Bureau 33 (1979) 86-117, vooral bijlage 2,
blz. 116-117.
22. Schuttersstukken, 14-19 resp. 26-31.
23. Provinciale Bibliotheek Friesland, Leeuwarden (PBF), Codex Saeckma nr.
38. Vgl. ook C. van der Woude, Sibrandus Lubbertus (Kampen 1963) 355.
24. Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe reeks 5, 1621-1622. J.
Roelevink ed. ('s-Gravenhage 1983) 618, noot 4008a.
25. Schuttersstukken, 16. Per traditie was de vaandrig ongetrouwd.
Vgl. Schuttersstukken, 41.
26. Slive 1970-1974. II. afb. 123 en 124.
27. J. Sickenga. Het Hof van Friesland gedurende de zeventiende eeuw
(Leiden 1869) 64.
28. M.H.H. Engels, Johannes Saeckma en Hugo de Groot (Leeuwarden
1989) 9-10.
29. Diarium Furmerii, PBF Hs 1184, blz. 50: 20 [Octobris] 1605 ... celebravi
diem meum natalem sexagesimum tertium, quem climacterium docti vocant, quod eum
superassem, quod reliquum vitae Deus fortunet pro sua benignitate ad animae
salutem.
30. L. de Vries, Wybrand de Geest (Leeuwarden 1982) 51.
31. Vgl. J. Briels, Vlaamse schilders in de Noordelijke Nederlanden in
het begin van de Gouden Eeuw (Haarlem 1987) hfdst. 2, blz. 27-51: Portret;
blz. 33-47: Huwelijksportretten. B. Haak, Hollandse schilders in de Gouden
Eeuw (Amsterdam 1984) 99-102.
32. Slive III, nr.38, blz. 24.
33. Codex Saeckma nr. 196: Lollius Adama aan Saeckma over zoon Ype Adama, 6
oktober 1604; Codex Saeckma nr. 169: Marcus Lycklama aan Saeckma, 22 juni 1608;
Codex Saeckma nr. 90: Bernardus Schotanus aan Saeckma, 4 oktober 1625, noemt
een "famulus" Dirck Janssen; Codex Saeckma nr. 170: Marcus Lycklama
aan Saeckma, 30 november 1610.
34. Codex Saeckma nr. 195: Lollius Adama aan Saeckma, [1608].
35. De reumatische aandoening jicht komt vooral bij mannen boven de 40 voor.
De eerste verschijnselen treden op aan de grote teen, vandaar de naam podagra
(voetzeer). Na herhaalde aanvallen worden ook andere gewrichten zoals die van
de handen aangetast. Bij chronische jicht worden de gewrichten meer en meer
misvormd ten gevolge van de afzetting van urinezure zouten (tophi,
jichtknobbels). Daarnaast kunnen de slijmvliezen worden aangetast met
stuwingscatarrhen als complicatie. Tenslotte is jicht ook een nierziekte; vgl. Codex
medicus (8ste druk, Amsterdam 1985) 7/10 en 8/10. Eerder dan de jicht zelf
bepalen de complicaties de levensduur. Als behandeling werd vroeger aanbevolen
een sober dieet met weinig eiwit, onthouding van alcohol, veel lichaamsbeweging
en gebruik van alkalische wateren, ook in de vorm van badkuren in
koolzuurhoudende bronnen. Een sober eet- en drinkgedrag, dus weinig vlees, vis
en wijn, en veel lichaamsbeweging was in Saeckma's tijd en functie moeilijk te
realiseren.
Voor het onderhavige onderzoek is vooral van belang. hoe men in Saeckma's tijd
jicht benaderde. De medische wetenschap was toen in feite nog siceds gebaseerd
op de leer van Galenus. Guillaume de Baillou (1538-1616) heeft voor het eerst
onderscheid gemaakt tussen jicht of het synoniem arthritis als plaatselijk
lijden van de gewrichten en het begrip "rheumatismos" voor een
algemene ziekte met malaise, chronisch slepende subfebriele temperatuur. ook
tussen de aanvallen van arthritis door. Baillou verzette zich tegen het
synoniem "rheumatismos = catarrhos" en wilde het woord
"catarrhos" alleen gebruiken voor het naar beneden stromen of
afvloeien van het flegma uit de hersenen. (J. Goslings, Reumatologie in de
loop der eeuwen, Leiden 1970, blz. 8). Geneeskundigen uit de oudheid
dachten dat wanneer flegma, d.i. vocht, afkomstig uit de hersenen, in een
gewricht zou druppelen, hierdoor jicht kon ontstaan. Omstreeks de elfde eeuw
hebben leken van het Latijnse woord gutta (= druppel) de tegenwoordige benaming
jicht afgeleid (Duits: Gicht/Engels: gout/ Frans: goutte).
36. P. Winsemius, In obitum amplissimi, & consultissimii viri, D.
Ioannis Saeckma JC. in Suprema Frisiorum Curia Senatoris primi, & Acad.
Curatoris dignissimi, oratio. Habita in Templo Academico iix. Kal. Mart.
(Franequerae 1637) 43: ... in diuturna corporis & pedum infirmitate, quae
fatalis ei fuit ...
37. PBF, Briefverzameling Gabbema, codex FG, fol. 133v. Hippocrates (460 -
375 voor Chr.), de vader van de geneeskunde, kende podagra al als de ziekte
waardoor het lopen onmogelijk wordt.
38. Edo Reinalda, neef van Saeckma, trouwde 1609 met Sjouck van Mellema,
nicht van Lubbertus' dochter Magdalena van Tessingen.
39. Codex Saeckma nr. 44 resp. 181.
40. Codex Saeckma nr. 42.
41. Brief van 25 juni 1615: Codex Saeckma nr. 32. Lubbertus zelf werd in
zijn laatste levensjaren gekweld door "doloribus nephriticis et
frequentioribus catarrhis"; vgl. E.L. Vriemoet, Athenarum Frisiacarum
libri duo (Leovardiae 1758) 14.
42. Theodorus Leontius noemt Sjoerd Hania zijn "broeder" (Codex
Saeckma nr. 219) en Edo Reinalda "frater" (Codex Saeckma nrs.
217,220) resp. "affinis" (Codex Saeckma nr. 218). Heette hij Dye
Lieuwes Hania? De Friese voornaam Dye komt overeen met de Nederlandse naam
Dirk, in het Latijn Theodorus; Lieuwes zoon is gelatiniseerd tot Leontius.
43. Brief van Johannes Hachting aan Sufridus Hannya, [Franeker] 20 januari
1630, Codex Saeckma nr. 207: Cum enim senectus per se morbus audiat, et tua
incidentibus catharrorum punctionibus infestetur, saepe equidem condoleo.
Nierontstekingen werden omschreven met "nephriticis": vgl. noot 41.
44. Brief van 24 augustus. Codex Saeckma nr. 217; Snecae in hospitio
calamitatis nostrae. - Frater ab Reinalda cum Saturni vespere nobiscum in coena
fuisset hilaris et lubens, non fuit idem mane postero, tentamenta morbi, heu
nimium familiaris, sentiens, in quo nunc cubat.
45. Codex Saeckma. brief nr. 219: Arthritis illa fuit, quae mihi per hosce
dies aliquot exanimales attulit dolores: quos ut nonnihil levarem haec
qualiacunque tabulis illevi sed manu quidem lassa & tremula, quae tamen non
adquievit, donec hoc adderet. Gewrichtsreuma en acute spierreuma gaan hier
samen. Volgens de medische wetenschap bestaat er geen verband.
46. M. Lycklema, Membranarum libri VII (Franeker 1608-1609) 353.
47. Codex Saeckma nr. 67. Henricus Schotanus schrijft op 7 juni 1603 aan
Saeckma: D. Renalda cum summa comprobatione, admiratione et omnium applausu
respondisse, nec solum ovasse, verumetiam et triumphasse.
48. Recente onderzoekingen naar een mogelijk verband tussen jicht en
intellect zouden wijzen op een positieve relatie tussen het urinezuurgehalte
van het bloed en het intelligentiequotiënt of karakterkenmerken als
leiderscapaciteiten, eerzucht, nauwgezetheid enz.; K.J. Nanninga, 'De eer van
de jicht', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 118 (1974) nr. 49,
1886-1887.
49. Slive 1970-1974, III blz. 59 no. 107. Meer schilderijen zijn zo in de
Verenigde Staten terechtgekomen. Vgl. Hollandse meesters uit Amerika.
Catalogus van de tentoonstelling in het Mauritshuis te Den Haag (Zwolle 1990).
50. M.H.H. Engels. Inventaris Codex Saeckma (2de druk, Leeuwarden
1979), inleiding.
51. Verslagen 62 (1890), 35-36 en 64 (1892), 40-41.
52. Waarom niet door de Leeuwarder Wybrand de Geest, die van omstreeks 1620
tot 1650 de Friese portretkunst beheerste? De Geest was "niet vrij van
manier", zo oordeelt A. Wassenbergh, De portretkunst in Friesland in de
zeventiende eeuw (Lochem 1967) 34. Hij was bovendien een fijnschilder.
Poseren voor een fijnschilder duurde heel wat langer dan voor de snel werkende
Frans Hals. Lang staan was voor Johannes Saeckma vanwege zijn voetjicht geen
genoegen.
Zusammenfassung
In diesem Aufsatz wird ein Mann auf zwei kleinen Gemälden von Frans Hals
(1628, eins jetzt in Essen, das andere mit Gegenstück in Salisbury) und auf
einem grossen vom selben Meister (1635, Rotterdam; Gegenstück in New York)
identifiziert mit Johannes Saeckma (1572-1636). Dieser war Ratsherr am
friesischen Oberlandesgericht in Leeuwarden, Kurator der im 19. Jahrhundert
geschlossenen Universität von Friesland in Franeker und dreimal
ausserordentlicher Abgeordneter bei den Generalstaaten im Haag.
Eine entfernte Verwandte von Saeckma, Maria van Loo, war Zeugin bei der Taufe
des Dirk Hals, des Bruders von Frans Hals. Ihr Sohn Boudewijn van Offenberg ist
1616 und 1627 als Fähnrich auf zwei Schützenbildern von Frans Hals verewigt
worden. Saeckma hatte auch Bekannte in Haarlem: Johannes Acronius, den
ehemaligen franeker Professor, und Nicolaes van der Meer, Bürgermeister und
Abgeordneter bei den Generalstaaten. Van der Meer kommt als Kapitän auf dem
Schützenbild von 1616 vor, im Jahre 1631 hat er sich und seine Frau privat von
Frans Hals porträtieren lassen; Acronius ist 1627 vom berühmten haarlemer Maler
abgebildet worden.
Meine Hypothese lautet: zu Besuch bei Verwandtschaft oder Bekannten ist Saeckma
aus eigener Anschauung ein Bewunderer der lebhaften und charaktervollen
Porträtkunst des Frans Hals geworden. Deshalb hat Saeckma sich und seine Frau
im Jahre 1628, anlässlich ihrer silbernen Hochzeit, und 1635, auf dem Höhepunkt
seiner Laufbahn und im für einen humanistischen Gelehrten wichtigen 63.
Lebensjahr, vom haarlemer Meister porträtieren lassen.
Die Identifizierung beruht auf den genannten Anlässen; den Altersangaben auf
den Gemälden - die um zehn Jahre zu hohen Zahlen auf den Porträts in Salisbury
sind spätere, fehlerhafte Hinzufügungen; der durch Arthritis missgebildeten
linken Hand des Mannes; schliesslich auf der Vergleichung der ölgemalde
miteinander und mit einer leeuwarder Zeichnung eines Leichenzuges die Saeckma
und andere Ratsherren zeigt.
Summary
In this article a man on two smal l portraits by Frans Hals (both dated
1628; one is now in Essen, the other with its pendant in Salisbury) and a
larger one by the same artist (undated, now in Rotterdam; the 1635 dated
pendant in New York) is identified as being Johannes Saeckma (1572-1636). He
was a justice in the Court of Friesland at Leeuwarden, since 1625 the most
important govemor of the University of Franeker and during his life three times
an extraordinary delegate to the States General in The Hague.
A distant relative of Saeckma in Haarlem, Maria van Loo. was a witness at the
baptism of Frans Hals' brother Dirk. Her son Boudewijn van Offenberg appears on
two pictures of the Officers of the St. George civic guard that were painted by
Hals in 1616 and 1627 respectively.
Saeckma also had acquaintances in Haarlem: Johannes Acronius, sometime
professor at Franeker, and Nicolas van der Meer, burgomaster and member of the
States General. Van der Meer is the captain on Hals' earliest civic guard
portrait dated 1616, who in 1631 had himself and his wife painted by Frans Hals
tor his own account; Acronius in 1627 was portrayed by the famous painter of
Haarlem.
My thesis is: on a visit to relatives or acquaintances in Haarlem Saeckma
became an admiror of the vivid character portraits by Frans Hals. For that
reason Saeckma had himself and his wife portrayed by the great master of
Haarlem: in 1628, on the occasion of their silver wedding, and in 1635, at the
height of his career and at the for a humanist schol ar important age of 63.
The identification is based on these two occasions; the ages indicated on the
paintings - the numbers 66 (man) and 60 (wife) on the pictures at Salisbury are
thought to be erroneous later additions instead of 56 and 50; the by arthritis
afflicted left hand of the man; and finally, on comparison of the oilpaintings
with each other and with a drawing of a funeral procession in Leeuwarden that
amongst others shows Saeckma.
>> begin
|
|