|
>> HOMEpage
Iets over de pharmacie te Leeuwarden
tot het einde der 18e eeuw
door Mejuffrouw R. Visscher, Archivaris van Leeuwarden
Bron: Pharmaceutisch weekblad No. 45, 1925, 1190-1197
Internetuitgave: M.H.H. Engels, maart 2014
◊ ◊ ◊
◊ In de maand Juli van dit jaar werd te Leeuwarden een phar-
maceutisch congres gehouden. Vóór de opening van de Alge-
meene Vergadering gaf de Hoofdredacteur van het Pharm.
Weekblad een overzicht van de geschiedenis der Pharmacie
in Friesland, waarin hij het o.m. betreurde, dat er van de Leeu-
warder apothekers zoo weinig bekend was. Dit gaf mij aan-
leiding, hier een en ander over dit onderwerp mee te deelen.
◊ Te Leeuwarden heeft het apothekersvak zich zeer waar-
schijnlijk omstreeks 1500 tot een afzonderlijk bedrijf ontwikkeld.
◊ In 1504 verkreeg A u g u s t i n u s M e l c h i o rzn. n.l. van
hertog G e o r g v a n S a x e n vergunning, hier een apothekers-
winkel op te zetten en werd hem het monopolie daarvan gedu-
rende vijf jaar toegezegd. Vóór zijn tijd zijn hier natuurlijk
geneesmiddelen bereid en verkocht, want het gebruik van
artsenijen is eeuwenoud, wellicht zoo oud als het menschen-
geslacht zelf. Vroeger werden die kruiden stellig door de
heelmeesters zelf in hunne tuinen gekweekt, evenals de monni-
ken dit in hunne kloostergaarden deden, en door hen verwerkt.
Een duidelijke aanwijzing, dat het Jacobijner klooster hier zulk
een kruidtuin had, ligt in het feit, dat de latere apotheker H u i-
b e r t J a n s C a t h u i s in 1617, dus niet lang na de opheffing
van het klooster, een kruidtuin "achter Jacobinen" bezat.
◊ Naarmate het stadsleven zich meer ontwikkelde, zullen de
geneeskruiden niet enkel door heelmeesters zijn verstrekt, maar
ook als gewone winkelwaar te koop zijn aangeboden. Ook
daarvan vindt men eene aanwijzing, en wèl in het oude stad-
recht van Leeuwarden. Uit welken tijd de hierin opgenomen
verordeningen stammen, weet men niet; - wèl, dat zij vóór
1537 (waarschijnlijk tusschen 1531 en 1537) opgeteekend zijn;
doch zij zijn van hoogeren ouderdom. Nu begint boek VI van
dit oude stadrecht met artikelen voor de kooplieden, onder het
opschrift: 1°. vanden coopluyden, 2°. vanden namen van zijde-
werck te noemen, 3°. van valsche comenscap van cruyden,
ellens, gewichte en dyergelycke.
◊ Dit laatste artikel luidt: "Item, ofter eenige coopluyden off
"anderen luyden van cremers off crudenaers, met valsche
"kopenschap, quade maet, ellen ofte wicht, ofte valshede be-
"vonden worden, dat salmen straffen voir valscheyt nae
"der saecken gelegentheyt." .
◊ Wie hier met "crudenaers" worden bedoeld, blijkt uit eene
vergelijking met het "Policy-boek" van Leeuwarden, d.i. eene
verzameling van verordeningen, welke in 1579 bijeengebracht
zijn. Hierin treft men onder Policy D.: "de ordonnantie beroe-
rende de maten, ellens en wichten" aan, welke, evenals boek VI
van het oude stadrecht, begint met de titels: "van den coopluyden
van den namen van zijdewerck, van valsche coomenschap",
waarop volgt: "van den Apotheeckers" etc. Deze ordonnantie
dateert van 24 Januari 1558, zoodat de apothekers toen sinds
lang een afzonderlijk bedrijf hadden uitgeoefend. Met recht mag
men dus vaststellen: 1°. dat de apothekers hier destijds tot de
kooplieden werden gerekend, en 2°. dat de crudenaers, die
hunne kruiden wellicht eerst met andere winkelwaren verkoch-
ten, in het begin van de zestiende eeuw, met en na meester
A u g u s t i n u s, tot eene zelfstandige uitoefening van het be-
reiden van medicijnen zijn geraakt.
◊ De ordonnantie in het Policy-boek bevat slechts twee artike-
len voor de apothekers, welke luiden:
◊ "Item, die Apotheekers bynnen der Stadt Leeuwarden salmen
"alle jaren haere eedt vermaenen ende vernyeuwen. Ende
"byden selven eede haeren cruyden, recepten en specerije niet
"duyrer dan dia van Deventer, Swol ende Camp en estimeren,
"geven, noch vercoepen.
◊ "Noch geenerlije kruyden min noch meer in eenighen recep-
ten doen, dan zoet vanden doctoren ende meesteren inde medi-
"cinen geordineert is in malcanderen te mengen - oft dat eene
"kruydt voor dat ander te doene bij pena van ses older schil-
den en vorderen tot des Raedts bedencken."
◊ Intusschen was het ook aan de leden van het barbiers- of
chirurgijnsgilde veroorloofd, sommige unguenten te maken. De-
gene, die de gilde-proef voor het chirurgijnsgilde aflegde, moest,
volgens den gildebrief van 1550: "deese emplasteren ende un-
guenten, te weten: een basilicum, een griseum, een aegyptia-
"cum ende een apium" kunnen maken, terwijl art. 11 van den
"gildebrief voorschreef: "Nyemant mag den luyden drancken
"ende medicynen innegeven, beholdelycken doctoren ..... tenzij
"wondt-drancken ende pockdranken, die nochtans alleenigen den
"gildebroeders zullen mogen maecken". In de gilderolle van het
chirurgijnsgilde van 1639 komen deze bepalingen opnieuw voor.
◊ Het blijkt, dat, in verloop van tijd, de doctoren ontevreden
waren over de wijze, waarop de apothekers de door hen voor-
geschreven medicamenten bereidden. Zij vereenigden zich nu
tot een Collegium Medicum, dat een pharmacopoea opstelde.
◊ Den 12 Februari 1687 vaardigde dit Collegium vier zijner leden,
n.l. de heeren F. W i n t e r, P o r t z, I s e l s t e i n en A c r o-
n i u s, naar den Raad af, om te kennen te geven: "hoe dat de
"Apotheecquers contrarie hunne praescriptiën veeltijts de ge-
woonte hebben om door gebreck van goede ingrediënten ofte
"onervarentheyt van de konst, te componeren sodanige medi-
cijnen, als sij volgens de Pharmacopoea van de steden Amster-
dam, Uytrecht en 's Gravenhage hebben geleert, 'tgene strij-
"digh was met de natuyr der menschen, woonachtigh onder
"sulcken climat als dese provincie gelegen is; alwaerom sij des
"met eenparigh advis bij wege van redres hadden ingestelt een
"Pharmacopoea, voor de ingesetenen deser provincie en stadt
"op 't hoogste noodigh beneevens seeckere ordonnantiën en
"statuten daertoe concernerende, versoeckende mitsdien ten
"einde hare Achtb. deselve belieffden te approberen en te ag-
"grêren opdat die door den druck mochte worden gemeen ge-
"maeckt".
◊ De Raad besloot de ontworpen Pharmacopoea te doen onder-
zoeken en stelde daartoe eene commissie in, bestaande uit een
burgemeester, twee schepenen en twee of drie apothekers. Den
3en Mei 1687 werd eene "ordonnantie raakende de apothekers
ende d'apotheek binnen Leeuwarden" goedgekeurd en de
Pharmacopoea, na "gedane correctie ende redres" aan de
medici ter hand gesteld, om door hen in het Latijn overgezet en
daarna gedrukt te worden. Den 3en Juni werden de afgevaar-
digden der medici, thans de heeren W i n t e r en P o u t s m a,
opnieuw tot den Raad toegelaten, waar zij dit college de herzie-
ne "Pharmacopoea Leovardiensis" aanboden. Om de Pharmaco-
poea meerder kracht te geven, werd zij, evenals andere gilde-
rollen, opgenomen onder een der vier policyen der stad. Voort-
aan moesten de apothekers den eed afleggen op het 3e en het
7e artikel der ordonnantie, welke luidden: III: "Dat de Apothe-
"kers alle medicamenten in den Pharmacopoea uitgedrukt, con-
"form den inhout der selver getrouwelijk sullen moeten berei-
"den, en na die ordre bereijt sijnde, soodanich te koop houden
"ende leveren"; en VII: "Dat bij-aldien een Doctor eenich medi-
cament mochte komen voor te schrijven, 't welcke min ge-
"bruickelyk ofte om 't saisoen van 't jaar niet te bekomen waare,
"geen Apotheker eenichsins ook d'alderminste veranderinge
"sonder consent en ordre van een Medicus daar in sal vermogen
"te doen". Bovendien werd bepaald, dat de apotheken twee- of
meermalen 's jaars gevisiteerd moesten worden door twee me-
dici, ten overstaan van eene commissie uit de Magistraat.
◊ Dat deze veranderingen niet door alle apothekers met onver-
mengden bijval werden ontvangen, leert wel de "Aanspraak van
den vertaalder (d.i. dr. F e y o W i n t e r) aan den Leeser"
welke voorkomt in den eersten druk van de "Leeuwarder Apo-
theek" van 1687, en waarin de dokter spreekt van "personen
"die hem haaten, nijdich sijn, of uit trotse wrevel of eigen-
"borstige twistgierigheid, 't eene of 't ander van zijn doen
"bespringen, bekladden en ('t zij met schelden of onder losse
"schijn van streelinge) hem als een slange steecken ofte, waare
"het mogelijk, ter doot toe quetzen". Ondanks de oppositie
heeft de Pharmacopoea Leovardiensis veel succes gehad, blij-
kens de talrijke drukken, welke daarvan zijn verschenen. Be-
halve de Latijnsche uitgave, welke in 1687 bij G e r r i t H o o g-
s l a g te Leeuwarden werd gedrukt, zag reeds hetzelfde jaar
eene Nederlandsche vertaling, ook bij H o o g s l a g, het licht,
waarvan in 1692 twee verschillende herdrukken te Leiden wer-
den uitgegeven, terwijl er daarop nog drie, n.l. in 1712, 1736 en
1745, te Amsterdam verschenen. De Latijnsche uitgave werd
in 1698 herdrukt, en ten slotte zag eene nieuwe Nederlandsche
uitgave, vertaald naar den tweeden Latijnschen druk, in 1774
het licht.
◊ Doch, de doctoren hadden nog niet alles verkregen, wat zij
wenschten. Op 27 Januari 1688 dienden zij eene memorie bij
den Raad in, waarin zij verzochten, dat er eene taux mocht
worden gesteld op door apothekers verkochte geneesmiddelen;
dat de apothekers gelijke maten voor de medicijnen zouden
moeten gebruiken, en dat de meesterknechts, die eene weduwe
als provisor ter zijde stonden, moesten worden geëxamineerd.
Een taux is, voor zoover ik kon nagaan, niet van wege het Ste-
delijk Bestuur ingesteld, behalve voor de medicamenten, welke
door de apothekers aan de Stad werden geleverd, ten behoeve
van hare armen en weezen. Doch, na overleg met de apothekers,
besloot de Raad, dat de gewichten voor het afwegen van ge-
neesmiddelen, in plaats van uit lood, uit koper gemaakt moesten
worden naar een model, dat op het stadhuis zou berusten;
terwijl, voor het afmeten van siropen en medicinale wateren,
ieder apotheker twee zilveren of tinnen maten moest gebrui-
ken, waarvan het model eveneens ten stadhuize zou worden
bewaard. Op 28 Sept. 1688 stond de Raad den apothekers toe,
hunne maten en gewichten door den stads-ijkiger te laten ijken.
Ook werd een meesterknecht, die eene weduwe als provisor
ter zijde stond, verplicht, het apothekers-examen te doen.
◊ Dit examen werd door een aspirant-apotheker afgelegd, ten
overstaan van de "Ed. Policy" (d.i. een der vier burgemeeste-
ren en twee schepenen), voor twee medici en twee apothekers,
die daarvoor eerst gratis hunne medewerking verleenden. In
1693 werden de kosten voor het examen echter op fl. 92 voor een
burgers zoon en op fl. 100 voor een vreemde gesteld. Deze
som werd dus verdeeld: de heeren van de Ed. Policy verkregen
met hun drieën fl. 21; de twee doctoren samen fl. 14; de beide
apothekers samen fl. 9. 't Collegium Medicum, dat het hem door
den Raad toegewezen locaal, n.l. de zoogenaamde heerenkamer
in de Latijnsche school, voor het afnemen van het examen af-
stond, ontving fl. 25; aan de vertering bij het examen werd fl. 20
ten koste gelegd, terwijl de policybode met fl. 3 werd bedacht.
De fl. 8, welke een vreemde meer moest betalen, kwam het
Collegium Medicum ten goede.
◊ Waarschijnlijk in verband hiermede (om de kosten niet te
hoog te maken bij niet slagen) werd het volgende jaar bepaald,
dat er vóór het examen een tentamen zou worden afgenomen.
◊ Ook werd in de gilderolle opgenomen, dat niemand een
apothekerswinkel zou mogen opzetten, dan nadat hij, na afge-
legd examen, daartoe verlof had ontvangen.
◊ Een conflict met het chirurgijnsgild, naar aanleiding van het
bovenvermelde gilde-artikel over het vervaatdigen van un-
guenten en van wond- en pokdranken door deze gildebroeders,
was onvermijdelijk. In 1688 kwam het tot een geschil tusschen
dit gilde en de "apothekers op de Pharmacie", dat door den
Raad ten gunste van de apothekers beslist werd. Hieruit blijkt,
dat de apothekers te Leeuwarden, niet, zooals te Bolsward,
één gilde vormden met de chirurgijns.
◊ Sedert oefenden de apothekers zonder stoornis hun vak uit,
totdat bij de algemeene hernieuwing der gilderollen in 1749,
(ingevolge het 53e art. van het reglement reformatoir, door de
Staten op 21 Dec. 1748 ingesteld, dat het weer "in train bren-
gen" van de oude gilden beval), ook de apothekers zich tot den
Raad wendden met het verzoek, om een nieuw gilde te mogen
oprichten, waarvoor zij een concept-gildebrief aanboden. Dit
verzoek werd echter geweigerd, op grond, dat de ontworpen
rolle ten deele ondienstig en ten deele in strijd was met de
Pharmacopoea. Zoo hadden de apothekers voorgesteld, dat het
aantal apotheken een bepaald getal niet te boven mocht gaan.
De Raad verwierp dit uit overweging, dat: "daaruit vele nadee-
"lige gevolgen zouden spruiten, soo ten opsigte van burgerskin-
"deren, welke, reeds langen tijd geleerd hebbende, zouden uit-
gesloten zijn om een winkel te bekomen, tenzij op sware con-
"ditiën;, als mede omdat de apothekers, tot een kleinder getal,
"gebragt wordende, de prijs der medicinen souden kunnen ver-
"hogen en een monopolie onder hen maken", etc. De Pharma-
copoea werd echter met eenige artikelen vermeerderd, betref-
fende het verbod van verkoop van "gecomposeerde medicynen
"het zij chemicalia off andere", door drogisten, en dat van ver-
koop van apothekerswaren door kwakzalvers, behalve op open-
bare marktdagen, op daartoe door den Raad aangewezen stand-
plaatsen, terwijl eveneens het venten "met balsem, sulphur,
"jenever en andere oliën off apothecarswaren" langs de huizen,
behalve op marktdagen, werd verboden. Deze bepaling schijnt
niet het gewenschte gevolg te hebben gehad: in 1754 beklaag-
den de apothekers zich opnieuw over den verkoop van compo-
sita en chemicalia door drogisten. Er is toen gedacht over eene
oprichting hier ter stede van een laboratorium "tot completeringe
"van de chemicalia en composita, alhier ontbrekende en uit
"Holland of elders moetende worden ontboden". Het blijkt niet,
dat het tot de uitvoering van dit plan is gekomen.
◊ Op 26 Januari 1773 besloot de Raad, die Pharmacopoea, als zijn-
de niet meer van dezen tijd, te doen herzien. Hiertoe werden uit-
genoodigd de doctoren H e e r i n g a en C o u l o n en twee apo-
thekers P e t r a e u s en M o l i n u s. De eerste moesten daar-
bij in overleg treden met de andere leden van het Collegium
Medicum, de laatste het advies inroepen van de andere apothe-
kers, terwijl de beide stads-chirurgijns gelast werden, ook hunne
inzichten ten dezen mee te deelen. Uit deze schijnbaar zoo
eenvoudige zaak ontstond een hevig conflict. De doctoren
waren reeds vroeger op de Magistraat verbitterd, omdat zij bij
het visiteeren van de apothekerswinkels en het afnemen der
examens zelf hunne beide afgevaardigden bij tourbeurt wilden
benoemen, n.l. den decanus en den scriba, terwijl de Magistraat
van haar kant het recht eischte, om twee doctoren daarvoor aan
te wijzen. Ten gevolge van deze quaestie had de visitatie
der apotheken, welke anders twee- of meermalen per
jaar gebeurde, in drie jaar niet plaats gehad. Nu deed de op-
dracht tot de herziening der Pharmacopoea den beker over-
loopen. Diep verontwaardigd was het Collegium, dat de Ma-
gistraat slechts twee doctoren daarmede had belast: het was
toch eene zaak, welke niet iederen medicus in het bijzonder,
doch het geheele Collegium Medicum betrof. De twist liep zoo
hoog, dat de Magistraat zich in den zomer van 1773 met een
lijvig adres tot de Gedeputeerde Staten richtte, met het ver-
zoek, om de doktoren te gelasten, hunen plichten in beide opzich-
ten weer te vervullen, waarop het Collegium een nog lijviger
verweerschrift indiende. Den 6den Aug. 1774 gelastten de Ge-
deputeerde Staten de heeren medici, dat één van hen, op
requisitie van de Magistraat, met den stads-doctor, de apothe-
kersexamens zou moeten afnemen en de apotheken zou moeten
visiteeren, dat de Magistraat dezen dokter zou aanwijzen, en
dat deze zich niet aan de opdracht zou mogen onttrekken, ten-
zij om afdoende redenen.
◊ Doch, hiermede was de zaak niet uit. De medici gaven niet
toe, maar besloten hun Collegium, dat zij in 1686 hadden opge-
richt, te ontbinden. Zij meldden H.E.H. de Staten van Friesland,
dat zij om deze reden moesten bedanken voor de subsidie van
fl. 50, welke zij, sinds 1753, voor de bibliotheek van het Colle-
gium uit 'sLands kas genoten. De Staten antwoordden op 15
Maart 1775, dat zij met ongenoegen het besluit van de Leeu-
warder medici hadden vernomen en daarom goed vonden, een
Provinciaal Collegium Medicorum op te richten, op zulk een
reglement, als door de doctoren te Leeuwarden zou worden
opgesteld en onderworpen aan de goedkeuring der heeren Sta-
ten, terwijl de subsidie voor de boekerij gehandhaafd bleef en
bovendien bepaald werd, dat de leden van dit Collegium be-
vrijd zouden zijn van alle bedieningen in de steden, welke
bekend zijn onder den naam van munera of onera publica.
◊ Zoo hadden dan de medici het pleit gewonnen. Wat kwam er
intusschen van de herziening der Pharmacopoea? De doctoren
hadden reeds verklaard, dat zij eene omwerking niet noodig
achtten; zij vonden het voldoende, om een herdruk daarvan te
geven, vermeerderd met eenige nieuwe geneesmiddelen. Daar-
bij is het dan ook gebleven. In 1774 verscheen er een nieuwe
vermeerderde druk van de Pharmacopoea, in het Nederlandsch
vertaald naar de tweede Latijnsche uitgave van 1698.
◊ Eerst in 1777 werd de visitatie van de apotheken en het af-
nemen van de examens der aspirant-apothekers weer door de
medici opgevat. Dat jaar legden er twee candidaten het examen
af, terwijl er drie tentamens werden afgenomen.
◊ Nu liep het karretje weer langs een zandweg, totdat bij pu-
blicatie van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek
van 5 October 1798 "alle corporatiën of broederschappen van
neringen, ambachten of fabrieken" werden ontbonden. Niet
enkel de gilden werden hiertoe gerekend, doch ook de Collegia
Medica. De laatste werden bij besluit van hetzelfde lichaam van
3 Januari 1801 vervangen door Departementale commissiën
van Geneeskundig Bestuur, waarvan er één te Leeuwarden was
gevestigd.
◊ De oldermannen der verschillende gilden werden aangeschre-
ven, om rapport uit te brengen over den aard en de gesteldheid
(d.i. de bezittingen) van hun gilde. Door de apothekers is zulk
een rapport niet uitgebracht; zij vormden geen eigenlijk gilde.
Zij werden oorspronkelijk tot de kooplieden gerekend;
later werd de Pharmacopoea Leovardiensis hunne gilde-
rolle genoemd, doch een gewone gilderolle was dit
niet, daar er geene bepalingen in voorkomen over het
inwendig bestuur van dit gilde, noch van de verplich-
tingen van de broeders onderling. Zij stelde enkel het apothe-
kersbedrijf onder het toezicht van het Stedelijk Bestuur.
◊ Ook hebben de apothekers hier niet behoord tot het Colle-
gium Medicum, zooals dat, althans met enkelen, het geval was
te Amsterdam, Leiden, Haarlem en Groningen. De medici acht-
ten zich hier boven hen verheven: "apothekers zijn", zegt dr.
H e e r i n g a in zijne Memorie van 1773, "louter en alleen famuli
medicorum". Ook de Staten van Vriesland bepaalden bij de in-
stelling van het Provinciaal Collegium Medicorum in 1775, dat
hierin enkel zitting mochten nemen: "de gepromoveerde doc-
toren in de medische faculteit." Evenmin schijnen de apothekers
hier een afzonderlijk Collegium Pharmaceuticum te hebben ge-
vormd. Daarvan is althans geen spoor overgebleven.
◊ Waar derhalve prof. v a n d e r W i e l e n het in zijne rede
betreurde, dat "speciaal de oude gildeboeken der apothekers in
Friesland zoo weinig toegankelijk zijn", daar kan hij het oog
niet op Leeuwarden hebben gehad. Waar niet is, daar heeft de
Keizer zijn recht verloren.
◊ ◊ ◊
>> begin
|
|