|
>> HOMEpage
Martinus Lydius, Apologia pro Erasmo,
opposita calumniis eorum, qui ipsum Arrianismi accusant, [1585]
Internetbewerking: M.H.H. Engels, januari 2012
Martinus Lydius (1539-1601) was predikant te Amsterdam, en vanaf 1585 hoogleraar theologie te
Franeker. Hij schreef zijn Apologia pro Erasmo nog in zijn Amsterdamse tijd. Het manuscript
kwam na zijn dood in handen van zijn zoon Johannes Lydius (1577-1643), die sinds 1602 predikant
te Oudewater was. Johannes onderhield nauwe contacten met Leidse humanisten als Josephus Scaliger,
Gerard Vossius en Petrus Scriverius, en ook met Hugo de Groot. Evenals zijn vader heeft Johannes
Lydius het niet aangedurfd de Apologia in druk uit te geven. Hij was bevreesd, dat hem
dit op het verwijt van onrechtzinnigheid zou komen te staan en zijn positie in gevaar zou brengen.
Ook Scriverius stond hij niet toe het stuk te publiceren, hoewel deze hem in de jaren 1609-1614
herhaaldelijk verzocht dit te mogen doen. Pas in de editie van Erasmus' werken door Johannes
Clericus werd de apologie gedrukt, en wel in het tiende deel (Lugduni Batavorum 1706:
kol. 1759-1780).
Martinus Lydius betoogt dat Erasmus' opvattingen rechtzinnig waren en verregaand in overeenstemming
met de protestantse. De tendens van het stuk is, Erasmus theologisch voor protestanten
aanvaardbaar te maken.
∨ Epistolae Palaeonaeoi 1532: index
Op 3 augustus 1606 zond Johannes Lydius zoals beloofd jeugdwerken van Erasmus aan Paulus Merula († 20.7.1607).
Verder schrijft hij, in het Latijn: "Ik stuur ook de Apologie van mijn vader zaliger, maar
slechts met grote vrees. Want ik weet zeker dat mijn broer bezwaar zal maken, omdat ik buiten zijn
medeweten handel; ik kan hem echter niet altijd schrijven. En als ik hem wellicht zou schrijven, zou ik
een neger witwassen [Aethiopem lavarem]. Het zal u misschien verwonderen dat ik het werk van mijn vader heb
opgedragen aan het stadsbestuur van Rotterdam, en ge zult zeggen dat die opdracht de uwe in de
weg kan staan. Nu doe ik dit vanwege mijn broer, opdat hij niets om tegen te protesteren
heeft: zeer eerwaarde heer, stuurt gij eerst uw voorrede [...] anders had ik liever dat gij de
apologie terstond zoudt terugsturen, want ik zie dat er brieven van Erasmus [Epistolae Palaeonaeoi
= Oude en recente brieven; de verzameling bevat 131 brieven, waarvan er maar 25 nooit eerder zijn gepubliceerd;
het was de laatste grote overzichtsbundel die Erasmus publiceerde]
zijn, zoals weinigen die misschien ooit onder ogen gehad hebben,
en die ik zal laten drukken, omdat ik constateer dat daarbij veel gedenkwaardigs is. Ik vind
niet alleen de brief van de koning van Engeland, maar ook veel
gedenkwaardigheden van paus Paulus III, van de koning van Polen en van
zeer veel kardinalen, die alle aangemerkt kunnen worden als tevens vol van
eigenaardigheden. Uitgegeven zijn die brieven te Freiburg im Breisgau, gedrukt bij
Johannes Emmeus in 1532 [in folio, 166, [2] pp.]. Op het titelblad tref ik van de hand van mijn vader aan:
wie van mijn zonen dit boek verkoopt of verliest, die wil ik onterven als een ontrouw
beheerder van het vaderlijk erfgoed. Dit mandaat van mijn vader is dwingend voor mij.
Het door u uitgegeven leven van Erasmus heb ik met dat door mijn vader geschrevene vergeleken,
en mijn aantekeningen stuur ik terug, opdat gij ziet dat het manuscript van mijn vader veel beter geweest is.
O mochten deze aantekeningen met betrekking tot Erasmus alsnog ingevoegd kunnen worden.
De brief van pater Servatius heeft dezelfde strekking als die van Luther, die deze aan zijn vader Johannes
Luther schreef: waarom hij het klooster had verlaten; die brief komt naar ik meen niet voor in zijn uitgegeven werken.
De brief is gedrukt in 1521. Ik heb een dergelijke brief van Zwingli en van anderen, die ik,
als ik wist dat ze openbaar gemaakt konden worden, zou samenvoegen onder de titel: Brieven
over de wedergeboorte van het evangelie.
Op uw advies zal ik me in mijn waardigheid handhaven, mijn beste Merula; en ik bid God dat
hij u voor het algemene welzijn bewaart.
Oudewater, 3 augustus 1606."
De hoogleraar geschiedenis en bibliothecaris van de Leidse universiteit voldeed niet aan de voorwaarde voor uitgave van Lydius' apologie. Wel verscheen in 1607 te Leiden bij Thomas Basson:
Vita Des. Erasmi Roterodami ex ipsius manu fideliter repraesentata [...]. Additi sunt epistolarum quae nondum lucem aspexerunt
libri duo, quas conquisivit, edidit, dedicavit S.P.Q. Roterodamo Paullus G.F.P.N. Merula. Daarin bevat liber I brieven die Erasmus
op gevorderde leeftijd schreef (p. 83vv), liber II brieven uit zijn jeugd (p. 149-219). Vergelijking met het door Google books gedigitaliseerde
exemplaar van de UB Gent kan uitwijzen of onder de 83 door Merula verzamelde,
tot dan toe niet gepubliceerde brieven, ook Erasmiana uit de in 1532 gedrukte Epistolae Palaeonaeoi voorkomen waarvan Lydius een exemplaar bezat. Er is in elk geval een parallel oude en recente c.q. recente en oude brieven tussen de zeldzame zestiende-eeuwse uitgave en die van 1607. Het Compendium vitae kon Merula publiceren aan de hand
van Erasmus' originele handschrift, dat in het bezit was van de Leidenaar Otto Werckman, die in de uitgave middels een brief d.d. Prid. Eid. Novemb.
MDCVI bedankt wordt. Merula nam heel praktisch ook een inhoudsoverzicht van de tiendelige Bazelse uitgave van Erasmus' werken uit 1540 op.
De humanist en letterkundige Petrus Scriverius (1576-1660) publiceerde in 1615 een herziene uitgave van de Erasmusbundel van Merula, nadat hij zoals gezegd tevergeefs
Johannes Lydius verzocht had de Apologia pro Erasmo van diens vader Martinus Lydius te mogen opnemen. Scriverius
was een in en bij Leiden werkzame geleerde, die geen functie had aan de universiteit, maar wel in nauw contact stond met verscheidene
Leidse hoogleraren. Lit.: Erasmus en Leiden. Catalogus van de tentoonstelling gehouden in het Academisch Historisch Museum te Leiden van 23 oktober tot 19 december 1986.
Inhoud van Martinus Lydius' Apologia pro Erasmo (N.B. De afbeelding verschijnt in een nieuw tabblad en kan daar vergroot worden!):
01. Johannes Lydius Senatoribus civitatis Roterodamensis, Veteraquini [= Oudewater] 1 Aug. 1606
02,
03,
04. Martinus Lydius Gisberto Frederico medico Amsterodamensi, Aug. [1585]
04. Caput I. De Trinitate
05. II. De auctoribus Sacrae Scripturae, III. De primatu Petri, IV. De fide et operibus, V. De indulgentiis
06. VI. De cultu Sanctorum et eorum invocatione, VII. De veneratione Deiparae virginis, VIII. De imaginibus
07. IX. De confessione, X. De ceremoniis, XI. De transsubstantiatione
08. XII. De certamine eucharistico, XIII. De communione sub utraque specii
09. XIV. De missa, XV. De constitutionibus humanis, XVI. De votis et coelibatu, XVII. De delectu ciborum, XVIII. De jejunio
10. XIX. De festis, XX. De cantu, XXI. De cereis, XXII. De templorum ornatu, XXIII. De reliquiis, XXIV. De peregrinationibus, XXV. De purgatorio igne, XXVI. De monachis
11. XXVII. De ecclesia Romana, XXVIII. De franciscanis, XXIX. De cardinalibus
>> begin
|
|