>> HOMEpage Veilingcatalogus 1711 bibliotheek Gustaf Carlson (1649-1708)
|
vakgebied | beginpagina formaat nummers | |||
---|---|---|---|---|
Libri theologici | 1 folio 1-25 | 56 quarto 1-163 | 235 octavo 1-307 | 471 duodecimo et forma minori 1-300 |
juridici et politici | 3 folio 26-71 | 66 quarto 164-378 | 256 octavo 308-618 | 489 duodecimo et forma minori 301-511 |
cosmograph., geograph. et topograph. | 6 folio 72-169 | 82 quarto 379-537 | 284 octavo 619-774 | 506 duodecimo et forma minori 512-639 |
genealogici et heraldici | 12 folio 170-267 | 96 quarto 538-864 | ||
genealogici, heraldici et numismatici | 295 octavo 775-925 | 515 duodecimo et forma minori 640-740 | ||
historici, chronologici, antiquari | 19 folio 268-438 | 123 quarto 865-1259 | ||
chronologici sacri, profani, antiqui et novi | 312 octavo 926-1380 | 525 duodecimo et forma minori 741-1158 | ||
historici turcici, persici etc. | 350 octavo 1381-1399 | 559 duodecimo et forma minori 1159-1190 | ||
historici Italici | 31 folio 439-451 | 353 octavo 1400-1425 | 563 duodecimo et forma minori 1191-1225 | |
historici Gallici | 32 folio 452-491 | 159 quarto 1260-1329 | 355 octavo 1426-1528 | 567 duodecimo et forma minori 1226-1420 |
historici Anglici | 34 folio 492-516 | 164 quarto 1330-1337 | 590 duodecimo et forma minori 1421-1495 | |
historici Anglici et Scotici | 365 octavo 1529-1566 | |||
historici Hispan. et Portugal. | 36 folio 517-527 | 165 quarto 1338-1360 | 369 octavo 1567-1576 | 600 duodecimo et forma minori 1496-1529 |
historici Belgici | 37 folio 528-566 | 167 quarto 1361-1434 | 370 octavo 1577-1609 | 604 duodecimo et forma minori 1530-1579 |
historici Germanici | 39 folio 567-598 | 173 quarto 1435-1503 | 374 octavo 1610-1647 | 610 duodecimo et forma minori 1580-1659 |
historici Turcici | 181 quarto 1504-1526 | |||
historici Indici | 380 octavo 1648-1690 | 619 duodecimo et forma minori 1660-1678 | ||
philosoph., medici, chimici, mathemat. et rei militaris scriptores | 42 folio 599-742 | 183 quarto 1527-1946 | 384 octavo 1691-2218 | 621 duodecimo et forma minori 1679-2166 |
poetae, oratores, lexicographi, litteratores, critici et miscellanei | 51 folio 743-801 | 219 quarto 1947-2154 | 429 octavo 2219-2779 | 661 duodecimo et forma minori 2167-2863 |
Libri omissi et incompacti | 711 folio 802-803 omissi etc. 711 t/m 738 | 711 quarto 2155-2223 | 716 octavo 2780-2809 | 718 duodecimo et form. min. 2864-2886 |
Elegantissimi et curiosissimi fasciculi politici, litterator. etc. | 719 1-30 | |||
fasciculi oratorici | 720 1-4 | |||
fasciculi theol., philol., jur., phil., med. | 721 1-4 | |||
fasciculi miscellanei | 721 1-13 | 722 octavo 1-5 | 722 duodecimo 1-12 | |
Libri curiosissimi manuscripti in omni forma | 723 1-16 | |||
Versamelinge van extraordinaire schoone printen en teykeningen van gebouwen etc. etc. in folio, groot atlas en kleyner formaet | 725 1-125 | |||
Catalogus reliquiarum of antiquiteyten by de Romeynen omtrent ... dooden ... begraefplaetsen gebruykt ... | 737 1-15 | |||
totaal 8721 > | folio 803 | quarto 2223 | octavo 2809 | duodecimo et form. min. 2886 |
Graaf Gustaf Carlson en Isabella Susanna barones thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg
Isabella Susanna was in 1639 geboren als het derde kind van het gezin. In haar jeugd werd zij vaak door ziekte geplaagd. Haar moeder schreef in 1663 aan zaakwaarnemer Buschius dat "Belle" wekenlang koortsig was en amper kon spreken. Ook had ze veel last van haar borst en longen. Ze werd behandeld door de Franeker hoogleraar Philippus Matthaeus (1621 1700). Eerder had haar moeder in een van haar brieven geschreven dat "sij in haer sieckte soo gewassen (gegroeid) is, dat sij feul langer is als ick". In diezelfde tijd werd er door een ons onbekende kunstenaar een portret in zwart krijt van haar gemaakt. Mogelijk is aan de hand van die schets het schilderij gemaakt dat haar moeder in 1657 naar Buschius opstuurde. Isabella werd in 1658 weer geportretteerd, nu door Wybrand de Geest. Dit schilderij is wel be- waard gebleven. Isabella hield haar moeder vaak gezelschap en was behulpzaam bij het ontvangen van gasten. Zij werd ook wel uitgenodigd voor feesten van andere families. Zo weten we dat ze eens aanwezig was bij zo'n gelegenheid in Stiens. Verder vergezelde ze haar ouders op reizen naar haar broers, wanneer die met hun legeronderdeel ergens vertoefden.
Na de bezwaarde erfenis van haar ouders, verkreeg Isabella samen met haar nicht Helena Maria
de nalatenschap van een ver familielid, de vlak
daarna overleden Rixt van Donia, weduwe van
Watze van Camminga, heer van Ameland. Met
hun enige zoon Frans Duco stierf dit geslacht in
1680 uit. Rixt van Donia bezat behalve het
eiland Ameland uitgebreide goederen elders in de
provincie. In Menaldumadeel alleen al had zij
1562 pondematen land, in diverse andere grietenijen in totaal 3956 pondematen. De waarde van
het totale bezit werd in 1686 geschat op ruim
722.700 gulden. Bij akte van scheiding van 1690
verkregen de kinderen van de inmiddels overleden Helena Maria de helft van de erfenis, waar-
onder Ameland en het Amelandshuis in Leeuwarden. Isabella Susanna ontving de andere helft,
waartoe onder andere de states Walta te
Tjerkwerd en lleerma te Bolsward behoorden.
Het jaar daarop kocht zij van Helena's erfgenamen het Amelandshuis, dat zij zelf met tussenpozen ging bewonen.
Isabella kreeg reeds omstreeks 1664 een huwelijksaanzoek van een
lid van het Boheemse geslacht Rupach, maar die wees zij af.
Zij trouwde in 1685 op 45-jarige leeftijd op Ameland met
graaf Gustaf Carlson, een bastaard van de Zweedse koning Carl X Gustaf
(1622-1660). Ter gelegenheid van dit huwelijk werd een schilderij
vervaardigd van een van de bruidsjonkers, een
graaf Van Nassau. In de akte van huwelijksvoorwaarden werd bepaald dat
de eigendommen van
het echtpaar gescheiden zouden blijven. Isabella
regelde daarbij dat zij het recht van stemming
behield in kerkelijke en politieke zaken.
Gustaf was in 1649 in Stockholm geboren als
zoon van de genoemde Carl Gustaf en Brita
Allertz, dochter van een schepen aldaar. Zijn
vader en koningin Hedvig Eleonora zorgden er-
voor dat hij een degelijke opvoeding kreeg. Hij
werd grootgebracht in het gezin van Rijks-admiraal baron Carl Carlson Gyllenhielm en na diens
dood bij de in Zweden vermaarde bisschop van
Linköping, Magister Samuel Enander. Koninklijk
raadsheer Eric Lindeman, bekend als graaf
Lindsköld, volgde de bisschop als voogd op en
voor zijn diensten kreeg hij de inkomsten uit
Gustaf Carlsons landgoederen Byringe en Lindholm Kloster. Onder leiding van Lindeman
ondernam de koningszoon vanaf 1659 reizen
naar Duitsland, Engeland, de Nederlanden,
Frankrijk en Italië. Tijdens hun verblijf in
's-Gravenhage zou Gustafs liefde voor Holland
ontwaakt zijn. Nadat zijn opvoeding in 1668
beëindigd was, koos hij voor een militaire
carrière. Hij trad eerst in dienst van het Franse
leger. Vervolgens werd hij tot kapitein benoemd
door de Staten van Holland en later door de Staten-Generaal. In 1674 kreeg hij van de Zweedse
koning de familienaam Carlson met een speciaal
voor hem ontworpen wapen. Bovendien werd hij
tot graaf van Byringe verheven.
Na zijn militaire activiteiten vestigde hij zich in
1680 na een afwezigheid van 21 jaar weer in zijn
vaderland. Hij vertrok in 1683 uit Zweden omdat
hij ontevreden was over het feit dat de toenmalige koning,
zijn halfbroer, hem niet had benoemd tot lid van
de Raad van State. Hij keerde naar Holland terug
waar hij wederom in dienst trad van de Staten-Generaal, eerst als kapitein, maar al snel daarna
werd hij kolonel. Deze bevordering had hij waarschijnlijk te danken aan de voorspraak van de
Zweedse koningin-moeder. In 1689 maakte hij
deel uit van een militaire expeditie naar Ierland
die daar optrad tegen de aanhangers van Jacobus
II, de schoonvader van stadhouder en sinds 1688
koning van Engeland, Willem III. Vóór die tocht
liet hij in Londen zijn testament opmaken. Daaruit blijkt dat hij zijn grafelijke goederen in
Zweden was kwijtgeraakt. Als gevolg hiervan was
hij in geldnood gekomen omdat er hypotheken
op deze goederen rustten. Na terugkeer uit Ierland vestigde hij zich te Beetgum om zich daar
aan diverse studies te wijden.
Jarenlang was hij in verband met zijn schuldenlast in een proces gewikkeld met de familie
Gyldenstierna, waarvan sommige leden hem probeerden te chanteren. Door zijn slechte financiële
situatie was hij zelfs gedwongen om bij aankoop van boeken schuldbekentenissen te tekenen!
Zijn omvangrijke bibliotheek moet vermaard zijn
geweest. Volgens de Fransman Pierre Yvon,
hoofd van de sekte der Labadisten in Wieuwerd,
bestond deze uit 12.000 banden. Wellicht heeft
hij contacten met Carlson onderhouden; dat de
laatste geïnteresseerd was in theologie blijkt uit
het grote aantal werken op dat vakgebied, dat in
de verkoopcatalogus van 1711 genoemd wordt.
Opmerkelijk is dat hij zelden in de kerk kwam.
Yvon meldt ook dat Carlson bijzonder gesteld
was op bezoekers die zijn boekenbezit kwamen
bewonderen en hij trad graag met hen in discussie. Tijdens deze gesprekken werden Latijn en
andere vreemde talen gebezigd. - Konrad
Zacharias von Uffenbach wilde in 1710 de bibliotheek bezichtigen, maar
die was sedert de dood van Carlson voor iedereen gesloten.
Uit zijn persoonlijk archief blijkt verder dat hij met veel
buitenlanders correspondeerde. Ook moet hij relaties hebben gehad met
Hessel Vegilin van Claerbergen (1655-1715). Diens vader Philip Ernst
had als militair onder de Zweedse koning gestreden en zou het huwelijk
tussen Gustaf Carlson en
Isabella Susanna thoe Schwartzenberg tot stand
hebben gebracht. Hessel was een kenner van het
Oud-Fries en de Friese geschiedenis en had
bovendien filosofie gestudeerd in Franeker.
Carlson had voor een deel dezelfde interesses. Hij
beschikte over een paar werken betreffende het
Rune-schrift en bezat diverse boeken over filosofie,
oude geschiedenis en letterkunde. Gezien hun
beider interesse en wetenschappelijke achtergrond, is het, volgens
Sixma van Heemstra, niet
ondenkbaar dat het befaamde Oera Lindaboek
door hen op "Groot Terhorne" geschreven is.
Carlson overleed op 1 januari 1708 te Beetgum,
waar hij in de kerk werd bijgezet in de grafkelder
van de familie Schwartzenberg. Bij zijn dood
bleek zijn boedel met veel schulden belast te zijn.
Zijn weduwe besloot die dan ook niet te aanvaarden. Hij had zijn bibliotheek aan haar vermaakt
maar deze werd nu verkocht.
De catalogus die
daarvan gemaakt werd, telt ruim 700 pagina's en
beschrijft duizenden titels.
Een geschilderd portret van Gustaf Carlson en
dat van zijn vrouw als pendant waren in het bezit van
G.F. baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg (1864-1945) maar zijn
in 1940 bij de bombardementen op Middelburg verloren gegaan.
Van zijn schilderij was in 1927 een foto gemaakt
ten behoeve van een artikel in een Zweeds biografisch woordenboek.
Met veel pracht en praal werd Isabella Susanna in 1723 ten grave gedragen. Er is een apart boekje bewaard gebleven waarin staat hoe de begrafenis geregeld was. Zo weten we wie een overlijdensbericht toegezonden kregen. Opmerkelijk is de maatregel dat de bode Appeldoorn "alle boekdruckers (zou) verbieden te drucken versen op den overleedenen gemaekt". Isabella werd naar de kerk van Beetgum gebracht in een koets die met zes paarden bespannen was, precies zoals dat ook bij de begrafenis van graaf Carlson gebeurd was. Dit gebeurde 's avonds laat: een begrafenis bij donker gold in die tijd als deftig. De bediende Sipke Jacobs - sedert 1710 bij haar in dienst - zou het wapen dragen. De dragers van de kist waren de "gequalificeerde huijsluijden van de overledene". Vóór het wapen liepen vier livrei-dragende knechten met fakkels, terwijl de rouwkoets met aan beide zijden drie fakkels begeleid werd. De eerstvolgende koets kreeg vier en de overige twee fakkels toegewezen. Alleen in Beetgum zou de klok geluid worden en dat gedurende één dag.
De kosten van de begrafenis beslaan in de rekeningen meerdere pagina's. De bekende Leeuwarder decorateur Freerk Hayema, die onder meer schilderingen in het Leeuwarder stadhuis maakte, kreeg ruim 44 gulden uitbetaald voor het schilderen van het wapen van Isabella.
Na haar dood werden al haar bezittingen geïnventariseerd. De waarde van de onroerende goederen, uitgezonderd "Groot Terhorne", "Hemmemastate" in Berlikum en het Amelandshuis in Leeuwarden bedroeg volgens de inventaris ruim 428.000 gulden.
Schwartzenbergarchief in Tresoar: toegang 326 inv.nr. 329 Vertaling [van onbekende hand, 18de eeuw] bewaard bij het originele [Engelse] testament van graaf Gustaaf Carlson [p. 1] London In de name van Godt, Amen. Op de seste dagh van de maendt July, het jaer onses Heren een duysendt ses hondert negen en taghtigh Engelse stijl, in het eerst jaer van de regeringe van onse souvereinen William en Mary, bij de gratie Godts koninck en koninginne van Engelandt, Schotlandt, Francrijck en Yrlandt, beschermers van 't geloof etc. Ick Gustaef Carelson grave van Borringh, en heer van Lindtholm etc., collonel in dienst van haer Hoogh Mog. de Staeten Generael der Vereenighde Nederlanden, van een regement voetkneghten, weesende in volle gesondtheidt, en bij mijn volle verstandt, Godt sij daervoor gedanckt, overdenkende bij mij selfs de onseeckerheidt van ons sterfelijck leven, en dat geen mensch de doodt kan ontgaen, als Godt hem tot sigh roept, voornaementlijck in de tegenwoordige gelegentheidt van tijdt, als gereedt sijnde, om mij tot de expeditie van Yrlandt te embarqueren, onder Haer Mayestten koninck William en koninginne Maria, en onseecker sijnde, wat het de Almaghtige sal gelieven over mij te besluiten, in dese onderneminge, ben geresolveerdt geworden mijn laeste wille en testament in manieren naevolgende te maecken, Revocerende en annullerende, bij dit tegenwoordige, alle testament of testamenten, of uiterste wille en willen, voor desen bij mij alleen of met andere, gemaeckt, of gedeclareerdt, het sij bij monde of geschrifte, en dese alleen te erkennen voor mijn laeste wille en testament, en geen ander. Voor eerst hebbende een hertelijck leedtweesen over mijn sonden, en Godt Almaghtigh om vergiffenisse van deselve biddende, soo bevele ick mijnen geest in de handen van mijn genaedige Salighmaecker Christus Jesus, door wiens verdiensten ick hope en vast vertrouwe, mijn saligheidt te sullen erlangen, en vergiffenisse te hebben van alle mijne sonden, en dat mijn lichaem en siel ten daege aller opstandinge sal uit den dooden worden opgeweckt met vreughde, door de verdiensten van het lijden en sterven van Jesus Christus onsen Salighmaecker, en deel hebben in de eeuwige glorie, en mijn lichaem tot de begraevinge op sulcken plaetse, als 't Godt sal believen door sijn voorsienigheidt te beschicken, en dat op sulcken wijse en fatsoen, manier en eere, als met mijn staet is overeenkomende, en sooveel de gelegentheidt sal toelaeten. Om nu te komen tot het vaststellen van mijn uiterste wille en dispositie van mijn tijdelijcke goederen, effecten, en schulden [p. 2] als het Godt heeft beliefdt mij te geven, soo ordonnere en disponere van deselve in de volgende manier, dat is te sggen: Eerst, dat ick niet disponeere, nogh kan disponeren (bij mandement van possessie) van mijn voorige heerlijckheden en goederen, en landen, aleer bij mij beseten in het Rijck van Sweeden, als hebbende deselve alleen bij en geduirende de goede gratie en wille van de konick van Zweeden H.L. M. welckers eigendom, volgens de wet van het landt mijner geboorte niemandt verder en competeerdt, welcke voorenverhaelde heerlijcke goederen, en de besittinge van deselve, ick door de hardigheidt van de reünie in dat Rijck hebbe verloren, bij welck geval en occasie ick in 't voorschreven Rijck ben vervallen, in verscheyden civile schulden, tot betaelinge van welcke schulden, in 't voorschreven Rijck ick bij dese mijne laeste wille en testament, bespreecke, assigneere en overdraege aen alle mijn Sweedtse crediteuren, tesaemen dese naevolgende actien. Erstelijck mijn actien spruitende uit de brieven van 't Gouvernement van het Rijck van Sweeden, alsmede van S. May. van Sweeden etc. Conck Carel de elfde, streckende tot een ordre, om te betaelen de revenues van voorschreven mijne heerlijckheden, ontvangen geduirende de minderjaerigheidt van voorschreven Sijne May. Ten tweeden, de twee distinckte missyven tot soulagement van mijn schulden, alsmede van die tot laste van den overleden Heer Stadthouder Utermarck, als van die tot laste van de Camerraedt Grypensterne. Ten derden Sijn voorschreven May. genaedige gifte, en ordre van 't jaer 1683, waerbij S. May. wilde en begeerde, dat de Testators, meest critende[?] schulden souden worden betaeldt. Ten vierden Sijn voors. May. mondelinge belofte gedaen in 't begin van Decemb. van 't jaer 1688, van aen het Camergeright of de tresorie te sullen ordonneren de restitutie van twee jaeren revenues, van de heerlijcke goederen door de Testator beseten, als sijnde desleve twee jaeren voor de generale reductie bij de Tresorie geprofiteerdt, welcke vier verscheidene actien en pretentien in Sweeden mij verschuldighdt, ick Testator verclare, dat verre excederen het import van mijn Sweedtse schuldt in't geheel welck niettegenstaende ick tot overvloedt, en tot mijn grooten gerustheidy of satisfactie, en voor te voller voldoeninge van mijn Sweedtse crediteuren, ick haer absoluit en in 't geheel bespreecke sonder mij op deselve in 't geheel of ten deele het minste reght in presentie te reserveren. | [p. 3] Ten tweeden, Soo reservere ick
Testator voor mijselfs en tot mijn vrie dispositie alle mijn
conquesten, en acquisitien, die ick sedert het verlaeten van mijn
vaderlandt in ’t jaer 1683, moghte hebben vercregen in de vreemde
landen, hetsi bij mijn eigen industrie of door mijn wettigh huwlijck
met mijn seer geliefde
huisvrou, en wat ick verder (soo Godt mij het leven gunt) door de segen
van Godt Almaghtigh door voorgeseide middelen moghte komen te
profiteren, alsmede door mijn militaire bedieningen, waervan ick
Testator door desen, uit de onseeckerheidt des levens en de expeditie
nae Yrlandt, wel en begere te disponeren en disponere in maniere
naevolgende. Dat is te seggen, dat ick Testator met vrie wille en uit al mijn hert geve en bespreecke (niet bij maniere van stellinge tot erfgenaem, maer bij een particuliere manier van legaet, en donatie ex mortis causa, en liefde) aen mijn seer geliefde huisvrou de Hooghgeboren vrou Isabelle Susanna gravinne van Carelson, geboren Baronnesse toe Schwartsenbergh en Hohenlandtsbergh, vrij en erfvrou van Amelandt, etc. alle conquesten en acquisitien, als ick sedert ’t jaer 1683 (wanneer ick mijn vaederlandt verliet) hetsi dan door mijn eigen menage, of door middel van haer goederen, en jaerlijckse opkomsten, sedert de tijdt en dagh van ons wettigh huwlijck, en mijn tegenswoordige militaire bedieninge hebbe gewonnen, gelijck oock onse gemeene jaaerlijckse opkomsten, alsmede mijn bibliotheek staende tot Beetgum, de plaets van ons ordinaeire residentie, vorders al het gemunt geldt, goudt, silver, juweelen, medalien, huisraedt, linnen, wollen, schilderien, chinoiserie, roerende en onroerende, en voort alles niets uitgesondert, gelijck oock alsulke goederen, als staende eght, tot eeniger tijdt soude mogen sijn aengekoght, en overwonnen, vorders al hetgene nae dato deses door de gunste van Godt moghte worden overgewonnen. Ten derden. Ordonnere en wil ick Testator door dit tegenswoordige instrument, dat ingevalle het gebeurde, dat mijn seer beminde huisvrou door mijn overlijden weduwe moghte worden, dat sijs al wesen en blijven voor altijdt vrij, franck en ongemolesteerdt van wie het sij van mijn verwantschap in Sweeden, en alle ander crediteuren, het sij om haer te geven, of yemandt wegens haer, eenigh inventaris of denombrement, van mijn staet en goederen, veel minder eenige reeckenschap van mijn conquesten en acquisitien. [p. 4] Bij mij gemaeckt en overgewonnen in de Vereenighde Nederlanden, Engelandt, Yrlandt, of waer het soude mogen sijn, buiten het Rijck van Sweeden, niet alleenlijck daervan te wesen bevrijdt en ontlast door middel van reght als sijnde allen mijn legataria, welcke volgens de wet niet gebonden, nogh verplight is tot het leveren van eenige inventaris, of het geven van reden, of reeckenschap, maer oock nogh uit een andere waeraghtige oorsaecke, welcke sonder eenighe fraude heirin bestaet, als ick in waerheidt verclaere, dat mijn conquesten en acquisitien, tot hiertoe overgewonnen gelijck mijn particuliere, en haer Hoogh Geboorens mijn seer geliefdes huisvrou ordinaire revenues en opkomsten, in genen dele konnen ophaelen die somma, die mijn huisvrou, staende huwelijck tot desen tegenwoordige dagh heeft uitgegeven, en betaeldt, maer in tegendeel verre te boven gaet, alle mijn voorverhaelde conquestien en acquisitien, ordinaires revenues, tot deser tijdt toe, als hebbende staende huwelijck betaeldt de volgende posten. Eerst. Voor mijn kleine lopende en crijtende schulden In Sweden tot de somma van seven duisendt Rixd. gelijck sulck blijckt uit de quitantien daervan sijnde.In erkentenisse van al hetwelke, en overeenkomende met de conscientie, pieteidt en danckbaerheidt, ick Testator, buiten de tedere liefde, die ick mijn seer geliefde huisvrou toedraege, ick niet koste, en wilde niet minder doen, als haer Hoogh Geb. te bespreecken, dit mijn legaet, met de aenwiesinge van de redenen daervan, waeruit sonneclaer blijckt, en nu, nae mijn overlijden hiernae, aen de weereldt, en yedereen van mijn Sweetse cerditeuren, de reghte reden van mijn dispositie, testament of laeste wille, en speciaelijck de wettige [p. 5] precautie, en het draegen van goede sorge, voor de vreedige rust en securiteidt van Hoogh Geb. en seer geliefde huisvrou en gravin. Ick noeme en stelle mijn seer geliefde huisvrou en gravinne Carelson voorengenoemdt, tot eenige executrice van dese mijne laeste wille en testament, aen haer gevende volle en absolute last en autoriteidt, soo in eenigerhande manier wettigh worden opgedraegen en geveven, aen een executrice; en voor te beter maintien van dese mijne huisvrous last en legaet, soo versoecke ick Testator alle Hoven van Justitie, Magistraten en Reghteren, haer wettige hulpe en bijstant, protectie, enfaveur, tot maintien en executie van de teneur en inhoudt van dese mijne laeste wille en testament. En verclare ick Testator dit te sijn mijn absolute ordre, frije en onbedwongene en onverleide[?] laeste wille, welck ick Testator wensche, dat magh bestaen en hebben het effect van een testament of laste wille of tenminsten als een codicil of donatio inter vivos, et mortis causa, niettegenstaende alle noodtsaeckelijcke formaliteiten niet moghten sijn geobserveerdt, en sommige naegelaeten, in teecken van waerheidt daervan ick Testator hebbe declareerdt, publiceerdt, onderteeckent, gesegeldt en overgegeven dit tegenwoordige instrument in de presentie van hieronder genoemde getuigen, dit te sijn mijn laeste wil en testament. Geteeckendt, verseegeldt, gepubliceerdt en gedeclareerdt bij de Testator Sijn Genaede Mijnheer de Graeve Carelson etc. ’t boven gementioneerde in de presentie van ons hiertoe versoghte getuigen: locus sigilli Gustaef Carlson D.H. de Golse met halen en togen L. van Helsdingen Coenraed de Gols Philippus de Gols J.C. etc. notarius publicus 1689 |
>> begin