|
>> HOMEpage
Alba amicorum van Henricus (1591-1640) en Johannes Rhala (1630-1686)
Bron: H. Baerdt van Sminia, Overzigt van twee Alba Amicorum uit de XVIIde eeuw, in: De Vrije Fries 8(1859), 65-70 resp. 70-76
Bewerking (o.a. correctie OCR en aanvullingen): M.H.H. Engels, juni 2020
Desideratum: gelegenheid tot aanvulling (o.a. plaats en datum van elke bijdrage) en collationering aan de hand van deze alba in het Fries museum (Hs 114 resp. Hs 120).
I.
Het album van Henricus Rhala, J. U. D., in 12°.
De bezitter van dit album was Henricus Rhala, enige
zoon van Johan Henrici Rhala, ontvanger der klooster-
en geestelijke goederen in Friesland, wiens voorouders
gewoond hebben op een zathe te Ytens, in Hennaarde-
66
radeel (2), en van Aaltje de Veno of de Veen. Hij werd
geboren te Leeuwarden in 1591, kwam in 1606 aan de
academia te Franeker, en werd als advocaat bij het Hof
van Friesland ingeschreven op 19 juni 1614. In 1618
beroepen als hoogleraar aan de akademie te Franeker,
onderwees hij daar eerst de welsprekendheid en de
geschiedenis, en later de rechten.
Het album is voorzien van een titelblad, waarop zijn
eigen wapen is afgebeeld, omringd door de wapens
Rhala, de Veen, Roorda van Tjummarum en Mamminga.
Hierop volgt de titel: Henrici Rhala Frisii amicorum
monumenta, met het vierregelig gedicht:
"Quod summum natura dedit, vereq. beatum
Inter mortales foedus amicitiae.
Foedus amicitiae, fidei tutamen amicis
Offero, signa peto vincula; nomen erunt."
Benevens zijn symbolum "Adspiciunt oculis superi mor-
talia justis." — Op de tweede bladzijde komen enige
famîlie-aanteekeningen in het Latijn voor, met het opschrift:
"Matrimonii et exinde generationis series haec posteritate
Henrici Rhala et Anna Duerkops conjugum sacrata esto."
Hieruit blijkt, dat zij den 4 Julij 1624 in de Gast-
huiskerk te Emden getrouwd zijn, en dat dit huwelijk
vier dagen lang met veel pracht gevierd is door meer dan
honderd personen van rang en stand, in het huis van
zijn schoonvader (in aedibus Duerkopianis) aldaar; dat
zijn oudste zoon, Philippus ter Moeien, geboren is op
26 September 1625 te Emden; zijn tweede zoon, Johan,
te Franeker, op Botniahuis, 9 September 1630; zijn
(2) Geslachtregister in Vriemoet, Athen. Fris., blz. 193, zegt, dat
men meent, dat het geslacht zijn naam ontleend heeft aan een land-
goed, Rhala geheten, liggende onder Wyns in Tietjerksteradeel.
67
derde zoon, Franciscus, aldaar 18 Februarij 1636, en
dat beide laatsten gedoopt zijn door de bekenden leraar
bij de Hervormden, Ds. Focco Johannis.
In zijn album schreven:
♦ Hermannus Vultejus, geboren 1555, overleden 1634,
eerst hoogleraar in de Griekse taal en pensionaris van
de academie te Marburg, later eerste rofessor in de
rechten aldaar, door Keizer Ferdinand II tot Comes Pala-
tinus, ridder en raad benoemd. Hij gaf verscheidene
rechtsgeleerde werken uit; zijne zinspreuk was: "Dominus
mecum, non timebo, quid faciat mihi homo?"
♦ Dionysius Gothofredus of Godefroy, in 1549 uit een
voornaam geslacht te Parijs geboren. Hij studeerde te
Leuven, Keulen en Heidelberg, en werd reeds in zijn
vaderstad tot belangrijke bezigheden gebruikt, toen de
treurtonelen van de St. Bartholomeus-nacht hem zo
grote vrees aanjoegen, dat hij ijlings Frankrijk verliet en
zich te Genève vestigde, waar hij hoogleraar in de rech-
ten werd. Naderhand naar Heidelberg beroepen, bleef
hij aldaar, totdat in Duitsland de oorlog uitbrak,
en begaf zich toen naar Straatsburg, waar hij in 1622
stierf. Zijn zinspreuk op het album-blad van Rhala luidt
"Initium sapientiae, timor Domini." Hij bezorg-
de een uitgave van het Corpus Juris, met zijn aante-
keningen.
♦ Johannes Buxtorfius (Buxtorf) te Camen, in Westfalen,
in 1564 geboren, hoogleraar te Bazel. Hij verzamelde
een voortreffelijke bibliotheek, en onderhield verscheidene
Joden op zijn kosten, om beter in de verborgenheden van
hun godsdienstige gebruiken in te dringen, zodat hij
grote achting onder hen verwierf, en zij hem van alle kan-
ten brieven toezonden. Te Leiden en te Seaumur als pro-
fessor in de Hebreeuwse taal beroepen, bleef hij echter
deze betrekking te Bazel bekleden. Hij schreef ver-
68
scheidene werken, en stierf in 1629 aan de pest. Zijn
zinspreuk ontleende hij aan Jesaia 65, vs. 1.
♦ Joannes Maccovius (Makowski), geboren in 1588, uit
voorname ouders te Lobzenica in Polen. Hij kwam als
gouverneur van de Poolsche baronnen Johannes Demetrius
en Christiaan a Gorai Goraisky, te Franeker, werd aldaar
in 1615 tot hoogleraar in de theologie beroepen, en
trouwde met Antje Ulenburgh, zuster van de vrouw van
de beroemde schilder Rembrandt. Hij gaf verscheidene
werken uit, en overleed in 1644. Zijn zinspreuk was:
"Ardua nactus est, in se contentus sonos."
♦ Jacobus Gruters (Gruterus), in Zeeland geboren, zoon
van Petrus Gruterus, hoogleraar aan de Doorluchte school
te Middelburg. Hij schreef enige werken, doch gaf ze
niet in het licht.
♦ Keympe van Donia, die ondertekende met Kempo a
Donia, N. F. (Nobilis Frisius), en de zinspreuk voerde:
"Nihil est tam proprium hominis, quam non modo bene-
ficio sed etiam benevolentiae significatione allegari." Hij
kan geen ander geweest zijn dan Keympe, de zoon van
Sierck van Donia en Auck van Donia, die aan de aca-
demie te Douai gestorven is (3), en tijdens deze inscriptie
te Heidelberg studeerde.
♦ Cornelis Gothofredi, die zich vriend en landsman (po-
ularis) van Rhala noemt, en zijne inscriptie te Heidelberg
vergezeld doet gaan van zijn fraai getekend wapen, verto-
nende een gouden leeuwenkop gestoken op een zwaard,
met aan weerszijden eene gouden ster op een rood veld,
zal hoogstwaarschijnlijk een zoon geweest zijn van Georg
Gothofredi, Raad in het Hof van Friesland, en Trijn van
Beyma. Hij schreef boven zijn opdracht: "Nulla civitas
sine fide, sine justitia, sine Christo stabit, neq. ulla
(3) Stamboek van den Frieschen Adel: Harinxma Donia.
69
politia. Quippe sine his armis non Rex, sed Tyrannus,
non civitas sed furiosa multitudo, non Resp. et ordo sed
horrenda confusio dicitur."
♦ Matthias van Vierssen, Leov. Frisius, de oudste zoon
van Willem van Vierssen, muntmeester van Friesland enz.,
en Titia Gothofredi. Hij studeerde te Heidelberg, en werd
later Raad in het Hof van Friesland, lid van de Staten-
Generaal en ambassadeur naar Denemarken; hij voegde
bij zijn inschrijving in het album van zijn vriend zijn
wapen, en voerde tot zinspreuk: "Victi quandoq. resur-
gunt." Vóór 19 Maart 1655 is hij overleden.
♦ Johannes Hill, Frisius Orientalis, wellicht de vader van
de vermaarden medicus William Hill, in 1660 te Londen
en Dublin.
♦ Johannes Tarnovius, geboren in 1586, een beroemd god-
geleerde; hij schreef oefeningen over de Heilige schrift, een
verklaring over de grote en kleine Profeten en Boetpsalmen,
en overleed in 1629.
Behalve de hier genoemden, vinden wij nog de namen van:
♦ Hermannus Kirchnerus, 1562-1620, I.U.D., prof. hist. et orat. Marburg, misschien een zoon van de
beroemde hoogleraar in de godgeleerdheid te Helmstedt,
Timotheus Kirchnerus;
♦ Philippus Hoffman Lb. D., Heidelbergensis Acad. 1620 rector;
♦ Christophorus Deichman, J. U. Dr. te Marburg;
♦ Joannes Jacobus Feschius 1570-1652, professor iuris, et reip. syndicus te Bazel, denkelijk de vader van Remigius en Christophorus, die in
het album van Johannes Rhala voorkomen;
♦ Paulus Wagner 1617-1697, uit Braunschweig, J. U. D., te Bazel later burgemr. Leipzig;
♦ Petrus de Spina, te Heidelberg IUD prof.;
♦ Petrus Elias Schröter, J. U. D. prof. iur. Jena, † 1621;
♦ Jacobus Fabricius, met zijn wapen in vieren gedeeld:
twee vrouwen ter halver lijve op zilver, en twee zwarte
adelaarsvleugels op blauw. Er worden wel twee personen
van zijn naam bij Hoogstraten genoemd, doch ik geloof
niet dat hij door een van beide bedoeld wordt 1595-1654, uit Schemnitz, Hongarije, hofprediker in Stettin?;
♦ J. Puten;
♦ Henricus a Wense Heinrich von der Wense, Tübingen;
♦ Nicolaus Victius;
♦ Samuel Sarlgräter;
♦ Rotgerus Bolardus, Fris. Orientalis Bolardus=Boeles?;
♦ Erasmus Posthius uit Würzburg, † 1618, 1612 arts te Londen, later te Heidelberg en
70
♦ Johannes Wyfferding, uit Zwolle, die tot symbolum
had: "Nullius addictus jurare in verba magistri." Verwant Jacobus Wifferdingius, Svollensis kwam vanuit Leiden naar Franeker (ASF 1137 28-7-1609)
Uit de jaartallen en plaatsen, gevoegd bij de inscripties
der vrienden en bekenden van Henricus Rhala, meen ik
te kunnen opmaken, dat hij in het begin van 1613 nog
te Marburg studeerde; reeds in de eerste maanden van
dat jaar naar Heidelberg vertrok, en in januari 1614
zich te Bazel bevond, waar hij tot Doctor in de rechten is
bevorderd, zoals hij dan ook in de laatst gedagtekende
blaadjes Juris Utriusque Doctor genoemd wordt (4).
>> begin
II.
Het album van Johannes Rhala, J. U. D., in 12°,
(oblong =) langwerpig formaat.
De eigenaar was Johannes Rhala, tweede zoon van de
hierboven genoemde Henricus Rhala. Hij werd geboren
op 9 februari 1630, en overleed op 17 juni 1686.
Het album is getiteld: Johannis Rhala Frisii amicorum
monumenta, en heeft tot opschrift hetzelfde Latijnse ge-
dicht, dat bij zijn vader voorkomt, met het onderscheid,
dat het tweemal herhaalde woord aldaar Foedus en hier
Pectus geschreven wordt, met de zinspreuk: "Confidens
in Domino, non confundetur."
Op de tweede bladzijde komen weer enige familie-
aantekeningen in het Latijn voor, hier evenwel zonder
bovenschrift, welke onder andere, minder belangrijke, de
volgende bijzonderheden bevatten, namelijk: dat zijn vader,
de bovengenoemde professor, op 18 November 1640, te
(4) Zijn inscriptie in het album van Rommert van Ockema wordt
door Jr. van Rappard, op blz. 120 van het meermaals aangehaalde
Oversigt, onder de belangrijke geteld.
71
Franeker is overleden en in de grote kerk aldaar begra-
ven; zijn jongste broeder, Franciscns, op 7 december
1655 te Franeker, zijn oudste broeder Philippus, secre-
taris van de grietenij Tietjerksteradeel, tegen het einde
van de maand maart 1660 te Bergum zijn gestorven, en
zijn moeder, Anna Duerkop, ter eerstgemelde plaats, op
5 December 1665, in het drie en zestigste jaar haars
ouderdoms overleden en bij haar man en beide zonen
aldaar werd begraven. Vervolgens dat hij zelf op 11 ok-
tober 1653 te Bazel tot Doctor in de rechten is gepromo-
veerd; op 16 april 1666 door de predikant van Bergum,
Martinus Lauerman, in de echt is verbonden met Ida,
dochter van Regnerus van Andringa, grietman van Utin-
geradeel, en Dedtje Lycklama à Nijeholt; dat hij door
het Kwartier van Zevenwouden, op 26 februari 1667,
benoemd is tot Raad in den Hove van Friesland; dat zijn
oudste dochter, Anna, geboren is te Bergum, op 9 april
1667, hem op 3 november 1668 een zoon werd geboren,
naar zijn vader Hendrik genoemd, doch die reeds in
het volgende jaar (op 12 Februarij) overleed; dat hij
op 14 mei 1670 weer een dochter kreeg, Margare-
tha (5) geheten, en deze gevolgd werd door een andere,
Decia of Dedtje, die echter slechts ruim een maand oud
werd; dat zijne echtgenoot Ida van Andringa op 1 juli
1672, in de ouderdom van vier en twintig jaar, over-
leed, en hij op 16 mei 1675 te Larrelt, in het hertog-
dom Oldenburg, hertrouwde met Gratia van Dorsten,
weduwe van N. Geunsius (6), welke op 31 december
1679 stierf en te Franeker is begraven; dat hij bij haar
(5) Zonderling is het, dat deze dochter hier alleen Margaretha
genaamd, overal elders, bij Vriemoet, bij Ferwerda en zelfs in mijn
handschrift, Ida Margaretha heet; denkelijk heeft men deze naam,
na het overlijden van haar moeder, bij de hare gevoegd.
(6) Vriemoet, Athen. Fris., blz. 197.
72
op 31 oktober 1676 een zoon kreeg, weer Hendrik
genoemd, die kort na de geboorte overleed; zoals ook
het geval was met nog een andere van dezelfde
naam, op 17 november 1679 geboren, en twee dagen
later gestorven, en eindelijk, dat hij op 11 januarij 1678
door het Kwartier van Zevenwouden benoemd werd tot
curator van de academie te Franeker.
In zijn album schreven:
♦ Johannes Coccejus, in 1603 te Bremen geboren, waar
zijn vader secretaris van de stad was, hoogleraar in de
godgeleerdheid te Leiden. Hij is te wel bekend, dan dat
ik hier verder iets van hem behoef te vermelden. Zijn
zinspreuk, boven het door hem geschonken blaadje, is in
het Grieks en ontleend aan de Openbaring van Johannes.
♦ Gulielmus Cup, geboren te Bommel, in Gelderland,
eerst professor in de rechten te Harderwijk en later te
Franeker. Hij gaf enige rechtsgeleerde werken uit, en
overleed in 1667. Zijn zinspreuk was uit Juvenalis,
Sat. 1: "Probitas laudatur et alget."
♦ Johannes Jacobus Wissenbach, geboren te Fronshusen,
niet ver van Dillenburg, in het hertogdom Nassau, in
1607, tot hoogleraar in de rechten benoemd te Frane-
ker, in plaats van Henricus Rhala, en de leermeester van
de zoon van zijn voorganger. Er zijn vele geschriften
van hem bekend. Hij overleed in 1665, en er werd een
grafteken voor hem te Franeker opgericht. Zijn zinspreuk
was: Lucas X : vs. 20.
♦ Johannes Antonides van der Linden, geboren te Enk-
huizen, in 1639 professor in de medicijnen te Franeker
en bibliothecaris van de hogeschool. De academische
kruidtuin had veel aan zijn zorg te danken. Later (1651) werd
hij naar Leiden beroepen, en overleed aldaar in 1664. Bij
Vriemoet, Ath. Fris., worden vele geschriften van hem
73
opgesomd. Zijn zinspreuk was uit Hippocrates, VI, Epid.
II, 17. Een groot aantal Engelsen, die elders reeds hun kandidaats- (wij zouden zeggen: doctoraal-) examen afgelegd hadden, kwamen naar Franeker om bij van der Linden te promoveren; Boeles II,1 p. 173.
♦ Bernardus Fullenius, omstreeks 1602 te Leeuwarden
geboren, overleden als professor in de mathesis te Fra-
neker in 1657. Eerst had hij aldaar de Hebreeuwse
taal onderwezen. Weinige werken zijn van hem in het
licht gekomen. Hij was de vader van Bernardus Fullenius,
de leermeester en oom van de beroemden Menno baron
van Coehoorn en de vader van Froukje, de echtgenoot
van de niet minder vermaarde Balthasar Bekker. Zijn
zinspreuk was: "Ne facias aliis, fieri quod tu tibi nolis."
♦ Theodorus Zwingerus, te Bazel geboren in 1597, hoog-
leraar in de godgeleerdheid aldaar, nadat hij eerst
medicijnen had gestudeerd, zodat hij bij de pest,
welke in 1626 hevig in zijn woonplaats woedde, zowel
het ambt van geneeskundige als dat van predikant kon bekle-
den. Vóór zijn aanstelling bezocht hij de meeste landen
van Europa, en kwam ook in Nederland. Hij had zelfs
het plan de Synode van Dordrecht bij te wonen, doch
kreeg in zijn vaderland een beroeping als predikant, en
moest dus daarvan afzien. Hij overleed in 1654, en gaf een
paar werken uit.
♦ Johannes Buxtorfius, zoon van de bij Henricus Rhala
vermelde Johannes Buxtorfius, in 1599 te Bazel geboren.
Hij vorderde in zijn letteroefeningen zo voorspoedig, dat
hij reeds in zijn twaalfde jaar aan de academie kwam, en
zestien jaar oud zijnde Magister werd. In 1619 kwam
hij te Dordrecht, en maakte zich bij vele geleerden in
Nederland bekend. Na zijns vaders dood werd hij profes-
sor in de Hebreeuwse taal te Bazel, en overleed aldaar
in 1664, nadat hij te gelijker tijd te Groningen en te
Leiden beroepen was, waarvoor hij echter bedankte.
♦ Bernardus Schotanus, geboren te Leeuwarden, een be-
kend rechtsgeleerde, eerst advocaat bij het Hof van Fries-
74
land, naderhand syndicus, en vervolgens te Franeker, te
Utrecht en eindelijk te Leiden, als hoogleraar in de
rechten beroepen, waarbij hij ook de wiskunde onderwees.
Hij stierf in 1652, en heeft verscheidene werken nagela-
ten. Zijne zinspreuk was: "Ora-labora-spera."
♦ Arnoldus Vinnius (Vinnen), vermaard Nederlands
rechtsgeleerde, in 1633 hoogleraar te Leiden, en aldaar
overleden in 1657, in de ouderdom van zeventig jaar,
vele voortreffelijke geschriften nalatende. Hij voerde tot
zinspreuk: "Virtutis laus omnis in actione consistit."
♦ Remigius Fesch, die zich hier Feserius, en zijn broeder
Christophorus, die zich Feschius tekent, beide hoog-
leraren in de rechten te Bazel, waar de eerste in 1595
geboren was. Zij gaven zich grote moeite tot het verza-
melen van een kabinet van zeldzaamheden, toen het
mooiste van Europa; want behalve een aantal uitgelezen
boeken en zeldzame handschriften, bezaten zij ook een
menigte kostelijke gesteenten, en onder andere een agaat
van ongemene grootte, benevens vele rariteiten uit Indië
en Amerika. Hierbij kwam nog een fraaie collectie
van Griekse en Romeinse gedenkpenningen, alsmede
van vorsten en steden van de drie of vier laatste eeuwen.
Remigius stierf te Bazel, zijn symbolum was: "Heu! de
multis satagimus miseri! Unum necessarium." Dat van
Christophorus: "Aliis ignosce multum tibi nihil."
♦ Johannes Casimir van Botzheim, uit een adellijke fa-
milie in de Neder-Elzas gesproten, in 1658 voorsnijder
aan het Keur-Paltzische Hof. Hij ondertekende met:
Eques Palatinus, met de zinspreuk: 'Invia virtuti nulla
est via."
♦ Nicolaus Heinsius, te Leiden geboren in 1620, een
voortreffelijk Latijns dichter. Hij gaf Virgilius, Valerius
Flaccus, Claudianus, Vellejus Paterculus en Ovidius met
zijne aantekeningen in het licht. De Staten van Holland
75
benoemden hem tot resident aan het hof van koningin
Christina van Zweden, welk ambt hij enige jaren heeft
waargenomen. In zijn vaderland teruggekeerd, overleed
hij in 1681. Zijn zinspreuk was: "Cedunt prementi fata,
cedentem premunt."
♦ Jean Nicolas de Parival, onderwijzer in de Franse
taal, te Leiden, die vele werken heeft uitgegeven. Te
Leiden schreef hij in het album van Rhala:
"Jamais 1'homme avant q'uil meure
ne demeure
Bienheurunx parfaitement
Tousiours antre la liesse
La tristesse
Se mesle secrettement."
Onder de minder bekenden vinden wij nog in dit album
opgenomen de namen van:
♦ Carolus Gustavus Kajaun, Baro a Hunoykomia, te
Straatsburg;
♦ Lucas Burckhardus Codicis professor, Bazel;
♦ Jacobus Mestertius de Roosenburch, 1610-1658, 1653 rector univ. Leiden, Eques auratus et Juris Antecessor,
ook bij Jhr. van Rappard onder de inschrijvers van het
album van Isaac de la Fontaine vermeld;
♦ Jacobus Brandwyller;
♦ Casparus Tausius;
♦ Joh. de Leunerchtos, Ph. et Med. prof. te Heidelberg;
♦ Joannes Carré, ook genoemd bij Jr. v. R., in het album
van Joannes Naeranus; hij ondertekent met: Pastor Ecclesiae
Gallicae Heidelbergensis, en had tot zinspreuk: "Pour durer,
j'endure";
♦ Nicolaus Gerlacus Frese, Nob. Fris. Oriental.;
♦ Gerardus Borsius, Amstel.;
♦ Henricus Ledebaur;
♦ Augustus a Wense, misschien een zoon van Henricus,
in het album van Henricus Rhala vermeld. Uit zijn zinspreuk:
"Dulce et decorum est pro patria mori," zou men kunnen
opmaken, dat hij krijgsman was;
♦ Petrus Falcisius (bij Jhr. v. R., in het album van de
la Fontaine), 1658 math. prof. te Bazel;
♦ Christoph. Frider. Crellius;
♦ Ciricus Drochenbusius Drochenhusius?;
♦ Johannes Reinhard Widt Straatsburg?, Dr. Med.;
♦ Banier Schutten;
♦ Bernardus Fridericus Moser de Filsech von Filseck, hertogdom Württemberg;
76
♦ Jacob Frider. Rühle;
♦ Johannes Henricus a Maderspach Modersbach?;
♦ Joh. Theodorus Schmalkalder;
♦ Stan. Ulrich Luzellma;
♦ Everhard ter Brueck, uit Oostfriesland;
♦ Henricus Schotanus a Sterringa Bernh. fil., U.J.D. Franeker;
♦ Paulus Terhaarius van Amsterdam;
♦ Franciscus Köne, uit Bremen Franz Kone;
♦ Nathanaël Vechnerus;
♦ Antonius a Dorth, uit Kleef minst. cand., ASF 4894 29-9-1649 Vesaliensis, theol.;
♦ Frideric Christophle Forstner, met de spreuk:
"En vous aymant, je finiray ma vie" Christophe de Dambenoy;
♦ Johannes Wolfurht Wolfurt;
♦ Nicolaus Mathiae Jacobeus;
♦ Arnoldus Mauricius Holterman;
♦ Joannes Witkopff Fris. orient.?;
♦ Johannes Menninga, uit Oostfriesland Pottgiesser?;
♦ Henricus Schmettavius Heinrich von Schmettau;
♦ Johannes Pottgieter, uit Oostfriesland;
♦ Johannes Georgius Beza;
♦ Petrus Ortenfeld Ostenfeld, ASF 5609 29-9-1655 Danus, polit.;
♦ Fredericus 1646 stud. Groningen, Johannes Joachimus en Jacobus
d'Orville, uit 's Gravenhage;
♦ Jacobus Edzarts, volgens zijn inscriptie de
contubernaal = huisgenoot van Rhala, tijdens zijn verblijf te Heidelberg;
♦ Raphael Matthiae Lundius;
♦ Fridericus Pistoir;
♦ Bernhardus Speckhanc Speckhan(e), Venet.?;
♦ Johannes Adolphus Peil;
♦ Bernhardus van Bockholt uit Zwolle, ASF 3141 30-7-1635, iur.;
♦ Johannes Ulricus Weydenkopf Weidenkopf;
♦ Johannes Georgius Hurlerus Hurterus?, uit Zwitserland;
♦ Johannes a Line von Line, uit Bremen, 1650 stud. aldaar;
♦ Fr. H. van Bergen uit Amsterdam;
♦ Ambrosius Theunemans uit Leiden, sr. 1619-1656 predikant Warmont, jr. vanaf 1656 en
♦ Lucas Langerman of Laegerman, die schreef: "Ultimus
in libro, fidissimus inter amicos", en onder zijn naam
zette: "Scripsi hoc semipotus" Lucas Langerman reisde met Isaac Vossius naar allerlei bibliotheken op zoek naar handschriften
Uit deze inschrijvingen met de daarbij gevoegde plaats-
en dagtekeningen blijkt, dat Rhala vijf hogescholen
heeft bezocht, te weten: Franeker in 1650; Leiden in 1651;
Straatsburg in 1652; Heidelberg in het voorjaar van 1653,
en Bazel in de herfst van dat jaar. In laatstgenoemde plaats
is hij gepromoveerd, nadat hij te Heidelberg tot kandidaat
in de rechten was bevorderd. In 1654 werd hij ingeschreven
als advocaat bij het Hof van Friesland.
>> begin
|
|