>> HOMEpage Bron: Tresoar 507 Hs (foto's Hans Zijlstra en Nykle Dijkstra) NNBW - HEMSTERHUIS (Franciscus) arts, geb. te Sneek 1631, gest. ± 1710, zoon van Tiberius Hemsterhuis en Judith Tegnejus, studeerde te Franeker Aug. 1650, daarna te Leiden 5 Juli 1653, waar zijn broeder Sibold reeds sinds 1651 woonde, eindelijk na 4 Sept. 1658 te Groningen. In 1661 besloot hij te gaan reizen en is in Padua 16 Sept. 1662 gepromoveerd. Een afschrift van de bul bij de Crane, 109. Na Rome, Napels en Florence te hebben bezocht, reisde hij naar Vlaanderen, vandaar naar Holland; Aug. 1663 was hij weer in Leiden terug; vandaar is hij naar Friesland en Groningen gereisd zonder naar het schijnt een vaste woonplaats gehad te hebben. 't Blijkt echter uit zijn album amicorum, dat hij Johan Maurits van Nassau na diens val van het paard 27 Dec. 1664 o.s. te Franeker behandeld heeft. In 1665 schreven de prinsessen Albertine Agnes en Marie van Nassau in dat album. Kort daarna schijnt hij te Groningen gewoond te hebben; daar is hij getrouwd met Maria Gronwols of Groenewout, uit welk huwelijk twee zoons Tiberius en Meinardus zijn gesproten. Met den oudsten ondernam hij, ruim zeventig jaren oud, de bij Tiberius (zie onder) beschreven reis. Omtrent plaats en datum van zijn overlijden is niets bekend. De Crane gist ± 1710. Zie: de Crane, Bijzonderheden de familie H. betreffende (Leyden 1827); Banga, Gesch. Geneesk. II, 760.
De Crane over dit albumHet album van Franciscus Hemsterhuis is in rood marokkijn, met vergulde lijnen en stempels, gebonden, verguld op snede, bevat 343 bladzijden, waarvan 112 verspreid, gelijk het plagt, beschreven zijn. Op de eerste bladzijde heeft hij zelf dit distichon geschreven:Invidiam spero, quae me notet esse beatum, Atque ut me prompte longius ire juvet. Patientia Victrix vel Tandem patientia vincit. hetwelk mij voorkomt zijn Symbolum geweest te zijn; desgelijks op de tweede bladzijde spreuken uit Celsus, alles met eene schoone vaste hand, niet loopend geschreven, en dus onderteekend: FRANCISCUS HEMSTERHUIS Philiatros. Daar tegenover, op bladzijde 5, staat het wapen van Hemsterhuis, zeer fraai in waterverf, waarboven Margareta D'Heer Fecit (5) blijkbaar van hare hand. Dit Album is aangelegd 1661, laatst beschreven 1705, en schoon op reis door een groot deel van Europa medegevoerd, echter nog vrij goed bewaard. ----- FRANCISCUS HEMSTERHUIS. Uit meer dan één bewijsstuk, welke nader zullen voorkomen, blijkt het, dat hij geboortig was van Sneek, en uit zijn Album, dat hij in 1701 zeventig jaren bereikte (septuagenarius), en dus die geboorte tot omtrent den jare 1631 moet gebragt worden. Alle moeite heb ik aangewend, om van Sneek nader licht uit de doopboeken te bekomen, doch men heeft mij eindelijk berigt, dat die van zoo vroege jaren daar niet meer voor handen zijn. De voornaam van de moeder is mij dan daardoör onbekend gebleven. Niet zonder grond echter meen ik te mogen gissen, gelijk ik reeds gemeld heb, dat die Judith geweest is; doch uit het Album heb ik met zekerheid mogen besluiten, dat zij eene zuster geweest is van D°. Tobias Tegnejus; deze toch noemt onzen Franciscus Hemsterhuis neef, ex sorore nepos; en zich zelven moederlijken oom, avunculus; gelijk ook deszelfs zoon Franciscus Tegnejus, Predikant te Zevenbergen, Franciscus Hemsterhuis, zijnen braven en zeer geliefden neef, optimum et dilectissimum cognatum, noemt; waaromtrent ik niet onopgemerkt kan voorbijgaan, dat die gelijkheid van den voornaam Franciscus, mij doet vermoeden, dat dezelve uit dat moederlijk geslacht afkomstig is, gelijk dan die des oudsten zoons Sibold, naar den vaderlijken grootvader zal gegeven zijn. Tobias Tegnejus was in 1617, als S. S. Min. Cand. op getuigenis van de Kerke en Scholen te Bremen, vanwaarhbij dus afkomstig schijnt, beroepen te Warns en Scharl; vervolgens 1618 te Sneek, 1628 te Leeuwarden, en van daar 1642 naar 's Gravenhage, waar hij in 1664 zijnen dienst eindigde. Naamlijst der Classe van Bolsward, p. 66; van Sneek, p. 42; van Leeuw., p. 9. Tiberius Hemsterhuis, de oude, kan dus, gedurende den tijd dat Tegnejus te Sneek stond, kennis aan zijne zuster gekregen hebben, doch daar Franciscus omtrent 1631, en dus na het vertrek van D°. Tegnejus van daar, te Sneek geboren is, heeft mij dit doen vermoeden, dat Tiberius zijne bestendige woonplaats te Sneek gehad hebbe; maar evenmin als met het doopbewijs, ben ik aldaar geslaagd met de aanvrage tot onderzoek, of ook in de Stadsregisters, Burgerboeken enz. voorkomt Tiberius Hemsterhuis, of onder den echt Vrieschen naam Tjebbe of Tjibbe Hemsterhuis, of wel alleen Tjibbe Sibouts, het zij als regeringslid van dien tijd, of in eenige andere betrekking, bedrijf of stand (10). Van de vroege jeugd, de opvoeding en het eerste onderwijs van Franciscus vind ik geene geheugenis; daar hij evenwel een man van meer dan gewone geleerdheid, en in de oude talen (11), zoo wel als in de wijsbegeerte zeer bedreven is geweest, en op zijn dertigste jaar, niet alleen deswegens, maar ook als reeds bekwaam Genees- en Heelkundige, met uitbundigen lof vereerd wordt, is er geen twijfel aan, of hij zal zich reeds van jongs af op alles wat hem daartoe konde brengen, ijverig hebben toegelegd, en misschien wel reeds sedert lang op de Chirurgie. Het eerste ondertusschen, dat met zekerheid kan vermeld worden, is, dat hij volgens extract uit het Album van de Academie te Groningen, aldaar dus is ingeschreven: d. 4 Sept. 1658. Franciscus Tiberii Hemsterhuis, Phil. Stud. Snec. Hij had toen reeds den ouderdom van omtrent 27 jaren bereikt. Uit zijn Album kan tevens opgemaakt worden, dat hij ook te Leyden gestudeerd heeft, omdat Joannes van Horne, Anat. et Chir. Professor aldaar, hem uitdrukkelijk zijnen voormaligen leerling noemt; of dit vroeger of later geweest zij, is onzeker; ik gis het eerste, althans in 1661 was hij te Groningen. Het was in dit jaar, dat hij, nu dertig jaren oud, besloot eene buitenlandsche reis te doen, bijzonder naar Italië, om te Padua de Waardigheid van Doctor in de Wijsbegeerte en Medicijnen te verkrijgen. Hij had toen reeds den rang Van Philos. et Medicinae Candidatus, zooals hij verscheidene malen uitdrukkelijk genoemd wordt. In den nazomer reisvaardig, had hij zijn Album, waarin vroeger niets geschreven is, in gereedheid, ten einde, zoo bij zijn vertrek, als gedurende de reis, hetzelve, waar hij dienstig achtte, aan te bieden, om de aangename herinnering aan dierbare vrienden, of beroemde mannen zich steeds door hun schrift te verlevendigen. Alles nu, wat wij daarin aantreffen, strekt ten bewijze, eensdeels van zijne uitstekende kunde en bekwaamheid, en van de hooge achting, welke hij deswegens en om zijne zeden reeds genoot; anderdeels van de menigvuldige en zeer aanzienlijke betrekkingen, welke hij, vooral in Vriesland, had; voorts van de goede aanbevelingen, welke hij mede nam, of der gunst en genegenheid, die hij zich overal door zijnen naam en verdiensten verwierf. Het zou langwijlig zijn, de menigvuldige voorbeelden ter staving hiervan aan te voeren. Ik zal mij tot die bepalen, welke zijne persoonlijke omstandigheden en voornaamste betrekkingen doen kennen, en tevens naar volgorde van tijd en plaats ons in staat stellen, om hem op zijne reis te vergezellen. Hij verliet Groningen in Herfstmaand (1661), voorzien met de toewenschingen van voorspoed, met den lof en de genegenheidsbetuigingen zijner vrienden, in zijn Album geschreven, veelal den elfden dier maand, den laatsten dag van zijn verblijf; — bijzonder van ANT. DEUSINGIUS, Med. Prof. primarius, door wien hij begroet wordt als: virtute et eruditione ornatissimus, politissimusque juvenis vir, Phil. et Med. Candidatus; — van TOBIAS ANDREAE, Hist. et L. Gr. Prof., zijne genegenheid hem als voormaligen vlijtigen leerling in de Grieksche Letteren betuigende — van JOACHIMUS BORGESIUS, Mathes. et Eloq. Prof., door dezen politissimus doctissimusque juvenis Philosophus et Philiatros geheten; — van HENRICUS BUSZ, M. D., door dezen als Philosophus et Medicus eximius geroemd. Zijn bijzondere vriend GERHARDUS MODA, S. S. Theol. et Ling. Orient. Stud. (12) wijdde hem eene Hebreeuwsche, Grieksche en Latijnsche spreuk dus toe: Ingenii acumine, omnigenarum virtutum flore, Eruditione haud vulgari Conspicuo et Clarissimo Viro juveni F. H., Chirurgo, Philosophiae, Utriusque Medicinae Candidato, et in lingua Graeca versatissimo, Συμβιωτωι meo suavissimo, jamjam mores exteros inspecturo cet. Reeds den volgenden dag schijnt hij zich naar Leeuwarden begeven te hebben, en bragt het overige van herfstmaand en het begin van wijnmaand, onder zijne bloedverwanten en vrienden in Vriesland door. Zijn Broeder schreef terstond in zijn Album, immers plaatste daarbij de dagteekening van zijne aankomst, aldus met eene schoone vaste hand, in loopend schrift: Cels. Adeo in Medicina etiam, ubi perpetuum est quod fieri debet; non tamen perpetuum est id, quod consequi convenit. Pietate et Eruditione Claro Juveni D. FRANCISCO HEMSTERHUIS; Chirurgo, Purioris Philosophiae, utriusque Medicinae studioso indefesso Fratri Germano et unico per Germaniam ad famigeratissimum Patavii Athenaeum proficiscenti, felicem cursum et recursum animitus precatur Leovardiae Prid. Id. Septemb. MDCLXI. S. Hemsterhuis Chir. et Med. Doct. Op de tegenoverstaande bladzijde staat het wapen van Hemsterhuis, keurig in kleuren met waterverf, en daarnaast overdwars geschreven: Virtute ambire oportet, non favitoribus, Sat habet favitorum semper, qui recte facit; Si illis fides est, quibus est ea res in manu. S. Hemsterhuis Chir. et Med. Doct. Gedurende zijn verblijf vereerden ook velen zijner vrienden en begunstigers te Leeuwarden hem met hunne inschrijving en uitdrukking van hartelijke genegenheid. Merkwaardig zijn daaronder: SIMON ABBES GABBEMA, de bekende Historieschrijver en Archivarius van Vriesland; — DANIEL VALCKENIER, Muntmeester van Vriesland, schrijvende ex amicissimo affectu, — S. VAN BOELENS, Griffier van den Hove (13) amico integerrimo, — THEODORUS SAECKMA Raadsheer in den Hove, een man van veel aanzien en groote bekwaamheden (14) in perpetuam sui memoriam, — DIRK VAN BAARDT, Grietman van Weststellingwerf, Curator van de Acad. te Franeker; een man van veel gezag, moed en beleid (15), in amoris signum, — ALLARDUS PETRUS A JONGESTAL, eerste Raadsheer in den Hove, en Curator van de Acad. te Franeker, een voortreffelijk Regtsgeleerde en Staatsman (16) in perpetuum amicitiae signum, — ANCHISES AB ANDLA, M. Doct. van een aazienlijk geslacht, en destijds Lijfarts van het Doorl. Huis van Nassau, amico amicitiae ergo, — G. WALRICH, Ontvanger Generaal van Vriesland, een man van groot aanzien ten vorstelijken Hove (17), in amoris tesseram. — Zelfs de Prins Stadhouder bewees hem de gunst dus eigenhandig zijn Album te schrijven: 1661, Fortior est qui se quam qui fortissima vincit moenia. Wilhelm Fridrich F. zu Nassau. Gedurende een uitstap naar Franeker, ontving F. Hemsterhuis ook daar de schriftelijke betuigingen van achting en genegenheid van JOACH. FRENCELIUS en PHIL. MATTHAEUS, beide Hoogleeraren in de Medicijnen, van ARN. VERHEL, Philos. Prof., toen 79 jaren oud, van ABR. DE GRAU en LUD. PARENT, de eerste Hoogl. in de Wiskunde, de laatste in de Fransche en andere talen. De laatste inschrijving te Leeuwarden is van den 25 Septemb. (namelijk ouden stijl, toen in Vriesland gebruikelijk, dat is 5 Octob. nieuwen stijl); en niet lang daarna heeft hij zijne reis aanvaard, waarvan de ingeschrevene namen het beloop aanwijzen; te Amsterdam, bij voorbeeld, reeds den 15 Octob., nieuwen stijl, van REINERUS ROOLEEU, M. D.; te Utrecht van HENRICUS REGIUS, Med. Prof.; te Lejden van J. F. GRONOVIUS, toen Rect. Magn., F. LE BOE SYLVIUS, J. VAN HORNE, J. ANTONIDES VAN DER LINDEN en ADOLPHUS VORSTIUS, Ael. Ev. f., alle vier Professoren in de Medicijnen. Opmerkelijk is het dat de laatstgenoemde toen ruim 65 jaren oud, nog als oud leerling van Erpenius, eene Hebreeuwsche en eene Arabische spreuk nevens eene Grieksche en eene Italiaansche in het Album schreef, en daaronder: Virtute et Doctrina praestanti juveni FR. H. Medicinae Candidato, in Italiam Europae ocellum proficiscenti L. M. Q. scrib. eique prospera omnia a D. O. M. exoptabam. Men kan zien, dat de man zich daarbij herinnerde aan de genoegens der reizen zijner jeugd door Europa, en aan zijne eigene bevordering tot Doctor te Padua in 1622 (18). Verder schreven te Leyden nog in: G. HORNIUS en JACOBUS GOLIUS Professoren, en drie vrienden J. D. BRANDES, Med. D.; CHRIST. MARGGRAVIUS, M. D. en LUCAS SCHACHT, S. S. Theol. Cand. Phil. et Med. Doct., welke te Leyden in laatstgemelde Faculteit twee jaren later Lector, en zeven jaren daarna Professor ordin. werd. In 's Hage bezocht bij nu zijnen moederlijken oom TOBIAS TEGNEJUS, en de oude man schreef deze hartelijke les: Consilium foelix, occasio faustet, secundi Eventus, Duce te, sint mihi, Christe, precor. Haec ut tibi semper sit mens, et precatio jugis, cordicitus apprecor, amicissime ex sorore nepos Francisce Hemsterhuys, et ut in cursu studiorum, ac itinere in eum finem destinato, ipso Duce omnia fausta peragas, tandemque optatiss. studiorum tuorum metam feliciter attingas, nec non fructus luculentissimos eorum ubertim colligas, animitus voveo, tuus avunculus. Hagae Comitum 18 Oct. 1661. Tobias Tegnejus Symmysta Hagiensis. In 's Hage schreef ook nog FREDERICUS A GROVESTINS, afgevaardigde wegens Vriesland in de Staten Generaal, een bijzonder vriend van den Prins Wilhelm Frederik (19), in signum veteris et inclitae amicitiae; eindelijk komt nog te Gouda voor, d. 24 Oct. CORN. MOERINCX, pignus animi et nunquam moriturae amicitiae tesseram. Na dien binnenlandschen toer, nam hij nu tegen het einde van October de reis aan langs den Rhijn naar Zwitserland. Op dezelve komen in het Album merkwaardig voor: te Keulen JO. ADOLPH MODEMAN, Phil. et Med. D. et in Alma Universitate Colon. Prof. — te Mentz [Mainz] JOHANNES JOACHIMUS BECHER, Mathematicus, Chymicus et Med. Doct.; deze schreef amico meo charissimo. — te Frankfort aan den Main ISAACUS Ongetwijfeld is hij vóór den winter naar Italië gereisd, en bijzonder naar Padua, de plaats zijner bedoeling, waar hij zich dan ook tot het najaar des volgenden jaars 1662 heeft opgehouden. Hier bereikte hij zijn oogmerk. Den 16 September dezes jaars 1662 werd hij met alle de gebruikelijke plegtigheden tot Philosophiae et Medicinae Doctor gepromoveerd. De oorspronkelijke pergamenten Bulle daarvan uitgereikt, bezit de Heer Bodel Nyenhuis [thans Kon. Bibl. 78 E 41?]. Zij is geteekend door Claudius Berigardus, als Praeses; Joannes Guerra, als Prorector ac Syndicus, en Joannes Franciscus Bonardus, als Promotor. Ook vindt men in dezelve vermeld A. à Mitthoffen Saxo Hallensis, Phil. et Med. Doct., (dien wij straks als den vriend van Hemsterhuis zullen aantreffen), en ook eenen Nederlander van Arnhem, Reinier Backer, Phil. et Med. Doct., doch die in het Album niet voorkomt. Deze Bulle is een belangrijk stuk, zoo om de zeldzaamheid, als bijzonder wegens het daarbij mede zoo kennelijk onderscheid tusschen dë inrigtingen der Italiaansche Hoogescholen, ook der Paduaansche, en die der onze. Waarom ook de Hr. Bodel mij, op mijn verzoek, wel heeft willen vergunnen, hetzelve in zijn geheel hier mede te deelen, hetwelk ik, om door die uitweiding den draad van het verhaal niet te lang af te breken, in eene aanteekening zal doen (19*). Ook heeft de Hr. Bodel nog de goedheid gehad, mij te zenden drie Latijnsche versen, op deze promotie gemaakt door Quirinus Cunibert, Joh. Petrus Etichius, LL. Stud., en Petrus Livinus van den Haute, Flander Gandavensis, Phil. et Med. Doet. Alle drie zijn gedrukt té Padua (Padoa per Gio. Battista Pasquati al Pozzo Depento, con Lic. de Sup. 1662) omvat in bloemranden, boven met een kroontje versierd, en wel gedrukt op linnen, waaraan voorheen, zooals de Hr. Bodel gezien had, aan de twee einden houten rolletjes geweest waren. Van de twee eerste heb ik ook naderhand een exemplaar op papier gezien. Het laatstgemelde zal ik hier invoegen om de opmerkingen waartoe het aanleiding geeft. D. FRANCISCO HEMSTERHUIS Sneca — Frisoni Chirurgiae Licentiato Peritissimo In Almo Patavino Gymnasio Phil. et Med. Lauream Doctoralem publice nanciscenti. Exoptata dies tandem Francisce refulget Quo capis ingenio Praemia digna tuo. Non satis est, titulo Chirurgi stare superbum, Quem non immerito nuper Apollo dedit. Debuerat Medicas Phoebus quoque tradere Laurus, Haec deërant capiti serta suprema tuo. Quid loquor? hoc Vobis studium fatale videtur, Scilicet est Medico stirps tua nata foro. Est tibi germanus, Frisiis sat notus in oris, Quantus Apollinea, qua levat arte malum! Sunt tibi consortes generis, sunt sanguine junctli, Quos bene Chirurgos rumor ad astra tulit. Quid reliquos memorem, quos singula Pharmaca scimus, Sed non Plebeis posse parare modis? Si consanguinei medicalia castra sequantur, Tunc potes stirpi degener esse tuae? Cingite Apollineae FRANCISCUM cingite Laurus, Eveniat Phoebi prolibus iste decor. Ille tenebroso multos revocabit ab orco, Eripiet lymphis styx phlegetonque tuis. Ille dabit placidae languentia membra quieti, Anxia quae multo tempore febris habet, Vulnera, si fuerint aliis deserta, juvabit Tuto Phoebeis (auguror ipse) modis. Ergo qui populo tribuet, me judice, Vitam, Vivat et aethereas incolat ille domos. Chronographicum HeMsterhVIs Inter DoCtores reLatVs. Congratulabatur Petrus Livinus van den Haute Flander Gandavensis. Padua zullende verlaten, bood Hemsterhuis ook daar zijn Album aan. Ten dage der promotie had reeds de vermaarde Oudheidkundige OCTAVIUS FERRARIUS zijne naamteekening ter gedachtenis gesteld. Op den 5o Sept. schreef bovengemelde Berigardus: Doctissimo Viro Francisco Hemsterhuis, Batavo Doctori Philosopho, Medico, Chirurgo, hoc amicitiae sempiternum monumentum dedit Claudius Berigardus Molinensis in Lyceo Patavino Philosophus primarius, Med. Doct. et Praeses. Non est vivere vita, sed valere. — den 1 Octob. JOHAN PETRUS ERICHIUS, zich nu noemende Isenaw-Thur. J. U. cultor, uit wiens inschrijving blijkt dat Hemsterhuis naar Rome stond te vertrekken — en den 10 Oct. nog PETRUS A CASTRO Ser. Ducis Mant. et Montfer. Archiater. Hij begaf zich eerst naar Florence, waar den l4 October inschreef NIC. BERIGARDUS Molinensis Gallus, Philos. et Med. Doctor nobil. nat. Romanae, nec non Anat. Consiliarius et Inclitae nat. Germanicae Adsessor, — en den 15. MARCUS PELLETIER , Serenissimae Principissae Etruriae Medicus. Te Romen schijnt hij zich eene maand of drie te hebben opgehouden, want den 2 Nov. schreef aldaar in het Album PETRUS SLOTERDYK, amico et contubernali integerrimo; en den 8 Febr. 1663, zijn vriend, die nu blijkt ook reeds gepromoveerd en met hem naar Rome gekomen te zijn, QUIRINUS CUNIBERT, D. M. amico suo et itineris Patavio Romam socio jucundissimo. Vervolgens bezocht hij Napels, waar FR. ALOYSIUS DE GRATIA, Ordinis Praedicatorum, Philosophiae et Med. Doctor Partenopaeus et in Almo Neapolitano Lyceo primarius Philosophiae Professor, den 2 Maart, inschreef. Met het einde dezer maand was hij weder te Rome, blijkens het gene ATHANASIUS KIRCHERUS aldaar den 31sten schreef. Den 3 April vereerde F. COELESTINUS A STA LIDUINA, Ordin. Carmelit. discalceat. Religiosus, hem met eene Arabische spreuk. — Den 25 April was hij nogmaals te Florence, waar GOTTLIEB FREYTAG toen schreef Fautori suo magno et amico colendissimo. Uit Italië reisde hij door Frankrijk en Engeland naar zijn Vaderland terug met zijnen Vlaamschen vriend Pet. Livinus van den Haute, die blijkt ook reeds Phil. et Med. Doctor geworden te zijn, en hem al naar Napels vergezeld te hebben. Tot Parijs toe waren ook zijne reisgenooten AXELIUS À MITTHOFFEN en ERNESTUS BOGISLAUS FROST, beide Phil. et Med. Doctores; dáár van hem scheidende, schreven zij in het Album, de eerste, d. 24 Juny l663 FR. H. Frisio amico suo intimo et itineris per Italiam et Galliam socio charissimo cet. — de tweede, den 1 Julij, Amico, fautori ac fido per Italiam et Galliam Achati. Voorts vereerde hem te Parijs nog met schriftelijken heilwensch, den 12 Julij, de vermaarde GUIDO PATIN, Bellovacus, Doctor Medicus Parisiensis et Professor Regius. Te Londen, waar hij zich van omtrent half Julij tot half Augustus schijnt opgehouden te hebben, vind ik geen schrift van eenigen Engelschman, maar alleen van zeven Duitschers of Denen, aan welke natiën hij, zoo mij voorkomt, zich meest hechtede. Onder dezen is de beroemde OLAUS BORRICHIUS, zich schrijvende P. F. Hafn. In den loop van Oogstmaand was hij weder in Holland. Zijn vriend Van den Haute, nu afscheid van hem nemende te Leyden, schreef den 22 Aug. in het Album: Amico meo singularissimo, variorum per Italiam itinerum, per Neapolis, Galliae et Angliae regna comiti fidelissimo D. F. Hemsterhuis Frisoni, Doct. Phil. et Med., ut quos tuta societas per multos conjunxit annos nulla in perpetuum disjungat oblivio. — In de Beverwijk begroette hem zijn oude vriend PETRUS PIERIUS, Med. D. en te Amsterdam de vermaarde Chimist JOH. RUD. GLAUBER. Hemsterhuis zal thans weldra naar Vriesland, en tot zijne familie, wedergekeerd zijn; waaromtrent het Album nu niets oplevert, dan een Latijnsch vers van acht en dertig regels, door S. A. Gabbema, vol van lof- en vriendschapsbetuigingen, geschreven te Leeuwarden den 20 December dezes jaars. Eene vaste woonplaats ter uitoefening der Geneeskundige praktijk schijnt hij nog in langen tijd niet gekozen te hebben, zich meestal te Leeuwarden ophoudende. [Zijn broer Siboldus Hemsterhuis/Heemsterhuis, eveneens medicus, woonde in de Speelmansstraat.] In het jaar 1664 vind ik bewijzen van eene reis naar Holland in Maart en April. — In 's Hage schreef GULIELMUS STRATENUS, Med. D. et Prof. Celsissimor. P. P. Auriac. Archiater, F. Hemsterhusio Med. Doctori ad praxin accincto, — te Amsterdam PAULUS BARBETTE, M. D. en HENRICUS BAILLY, M. D. Deze : F. H. amicorum antesignano Philosopho, Chirurgo, Medico nulli secundo. — In Augustus dezes jaars was hij te Embden, waar BONNO SIBELIUS BONHHUIS, Med. Doct., schreef Amico suo singulari, Patriam cum Eruditionis et virtutis trophaeis repetenti et se ad praxin accingenti. — In het najaar was hij weder in Vriesland, blijkens eene inschrijving van D. SIXTUS BRUNSVELDT op de Jouwer en van CORNELIUS CRONENBORCH, S. S. Min. Cand. te Sneek, beide half November. Het komt mij zeer waarschijnlijk voor, dat, toen de Stadhouder Prins Wilhelm Frederik op den l4 Octob. te Leeuwarden de ongelukkige wonde bekwam, waaraan hij reeds den 21 overleed, onze Franciscus Hemsterhuis zijnen broeder Siboldus, die alle zorge aanwendde, (Aitzema D. XI. bl. 115) in de behandeling mede zal hebben bijgestaan (20). In welk eene bijzondere gunst en achting hij toch steeds ten Hove stond, kan uit het volgende blijken. Toen ha 's Vorsten begrafenis Hoogstdeszelfs neef Prins JOHAN MAURITZ van Nassau, op den 27. Decemb. 16G4 ouden Stijl, d. i. den 6 Januarij 1665 nieuwen stijl, te Franeker den gevaarlijken val met zijn paard in het water gedaan had, kwam de Princesse weduwe ALBERTINA AGNES van Oranje op die tijding ten spoedigste derwaarts (21). Dat zij ook wel hare Artsen mede nam, zou men vermoeden, maar het Album levert een dadelijk bewijs, dat ten minsten onze Franciscus Hemsterhuis daarbij tegenwoordig was, en zekerlijk allen dienst en hulp bewees. De dankbare Vorst schreef den 8sten dag na het ongeluk, in hetzelve aldus met een stouten handtrek: Qua patet Orbis J. Moritz F. zu Nassau etc. Franiker den 14 Jann. 1665. nach dem die Almechtige so gnediglich undt miraculöslich den 6 mich bey lebe erhallen hatt. Niet lang daarna werd F. H. met gelijke bewijzen van gunst vereerd, door de Princesse weduwe zelve, en door hare toen nog ongehuwde jongste zuster MARIA (22), welke zich toen ook te Leeuwarden hevond, zijnde door hare moeder Princesse Amelia Douariere van Oranje, op het vernemen van het ongeluk van Prins Willem Frederik, terstond uit 's Hage derwaarts gezonden tot ondersteuning van hare zuster. Volgens Aitzema XI. D. bl. 79. De Princesse weduwe schreef op de achterzijde van het blad, waarop vier jaren vroeger haar doorluchtige Gemaal geschreven had, met levendige herinnering aan haar verlies: Le sort de mon destin a rompu mon courage, Albertine P. D'orange Dre de Nassau 1665. De jonge Princes schreef op een ander blad aldus: Nul orage ne peut etouffer la Vertu Marie Princesse d'Orange 1665. De laatste inschrijving in het Album, welke te Leeuwarden, ja zelfs in Vriesland, geschiedde is van PILLIP ERNST VEGILIN DE CLAERBERGEN, memoriae causa, d. 7 Maart 1666. Ik zou vermoeden, dat onze Hemsterhuis zich niet lang daarna te Groningen zal hebben nedergezet. A1thans de eerstvolgende inschrijving is te Groningen, d. 26 Nov. 1667, van M. BORGESIUS, Th. Stud. Na dien tijd, komt er weinig in het Album meer voor, uitgezonderd eene inschrijving te Antwerpen geschied, d. 18 August. 1676, door CORNELIUS HAZART, S. I., welke dus een reisje derwaarts kan doen gissen. Voorts komt mij om den tijd en den inhoud nog meldenswaardig voor, hetgene den 24 Decemb. 1680 ANT. BERCHUYS, Med. D. Prov. Gron. et Oml. Arch. schreef: F. H. Experientiss. Clariss. Dno Possessori viro honorato in Amicitiae Veteris testimonium, continuandam fidem Pos. L. M. Q. Uit den tijd van geboorte van zijnen oudsten zoon mag ik gissen, dat hij niet zeer lang hierna zich in den echt begeven heeft met Maria Gronwols of Groenewout: zoo verscheidenlijk komt de naam in oorspronkelijke opgaven voor, zooals nader zal blijken. In de eerste schrijfwijze is de Groninger uitspraak, daarin gevolgd, duidelijk kenbaar. Twee zonen heeft hij bij haar verwekt, Tiberius en Meinardus. Schoon bij de geboorte van den eersten zoon reeds een man van omtrent vijf en vijftig jaren, heeft het hem echter mogen gebeuren, niet alleen deze zonen gelukkig te zien opwassen, maar ook van zijne verstandige opvoeding en onderwijs, vooral in zijnen oudsten zoon, de grootste voldoening te hebben, die ooit het vaderhart kan strelen. In eenen sevontigjarigen ouderdom vergezelde hij dezen zoon op eene reis door Holland, om den jongeling, als een zeldzaam voorbeeld van vroege geleerdheid, den beroemdsten mannen aldaar zelf aan te bieden. Ja hij heeft de vreugde mogen beleven, dien zoon, nog geen twintig jaren oud, tot de waardigheid van Hoogleeraar geroepen te zien, blijkens de inschrijving in zijn Album van JOANNES GREVEN, Rector te Groningen, d. 20 Junij 1705, die zich over deze bevordering van zijnen Leerling reeds bijzonder verheugd had; zooals wij nader gelegenheid zullen hebben te zien. I Deze inschrijving is nu ook de laatste, welke voorkomt. In het vorige jaar 1704, is nog merkwaardig die van den door zijne geleerdheid vermaarden Groninger Burgemeester MENSO ALTING, den 3o April, Viro Clariss. F. H. Medicae arttis longo rerum usu peritissimo ac Philosopho eruditissimo, cuncta quae vitam faciunt beatiorem apprecatus, haec amicitiae ergo adscripsit. Wanneer nu onze grijsaard, die vastheid van ligchaam met sterkte van zielskrachten schijnt gepaard te hebben, overleden zij, is mij niet gebleken; waarschijnlijk zal hij wel tachtig jaren bereikt hebben, gelijk zijne beide zonen na hem. Ik kan niet ontveinzen, dat het voor mij een bijzonder genoegen is, de gelukkige gelegenheid gevonden te hebben, om een zoo voortreffelijk man, als Franciscus Hemsterhuis geweest is, maar die bijna geheel vergeten was, uit die vergetelheid als terug te roepen, en ten minste eenigzins in zijne waarde te doen kennen. Nergens toch heb ik van dien edelen man iets gemeld gegevonden, behalve de korte en, zoo als nu blijkt, zeer ware schets, die Ruhnkenius geeft, Elog. p. 18, of het gene alleen uit die bron geschept is: "(Tib. H.) puerulus literarum initia cum ab idoneis magistris percepit, tum a patre Francisco Hemsterhusio, qui salutarem artem, quam profitebatur, cum politioribus literis conjunxerat, et peregrinandi studio ductus, omnem fere Europam lustrarat." Vriemoet zelfs kende zijnen naam niet, stellende, Ath. Fris. pag. 782. N. Hemsterhuis. Bijzonderheden, de familie Hemsterhuis betreffende, verzameld en medegedeeld door Mr. J.W. de Crane, Leyden 1827: exemplaar Uit de bibliotheek en met Ms. Aantt. van Mr. J.T. Bodel Nyenhuis, W[opke] E[ekhoff]. >> begin |