|
Johannes Saeckma als een vader voor Gysbert Aernsma
© M.H.H. Engels, 5 april 2005
>> album amicorum Aernsma
>> brieven
>> HOMEpage
|
In de zeventiende eeuw was de familie het belangrijkste netwerk voor de carrière.
Dienstbewijzen aan zelfs verre neven golden als een verplichting. - Vgl. J. de Jong, Een
deftig bestaan. Het dagelijks leven van regenten in de 17de en 18de eeuw. Utrecht [1987],
blz. 84. - Hoe ver dat kon gaan tonen de twaalf brieven die de student Gysbert Aernsma
schreef aan zijn neef, raadsheer Johannes Saeckma. Ook enige nieuwe inzichten in het leven
van laatstgenoemde komen hierbij ter sprake.
Saeckma
De Friese jurist en staatsman Johannes Saeckma (1572-1636) had zijn vader in 1581
verloren. Zijn verdere opvoeding dankte hij mede aan zijn ooms van moederszijde. Moeder
Fedt van Rinia die als weduwe bij haar broer in Holwerd woonde, stuurde eind 1582 haar
tienjarige zoon naar het Leeuwarder gymnasium. Vooral op aandringen van oom Ritske van
Rinia, die zijn neef met vaderlijke zorg begeleidde, liet Saeckma zich op 8.8.1588 inschrijven
aan de universiteit van Franeker. Daar volgde hij o.a. colleges in de Romeinse geschiedenis van
oom Elardus Reinalda. Hij werd de favoriete leerling van de juridische hoogleraar Henricus
Schotanus. Als baccalaureus begon hij in het voorjaar van 1594 aan een buitenlandse studiereis
(peregrinatio academica) naar Heidelberg, Bazel en Genève. In Bazel behaalde hij op 29 maart
1595 cum laude zijn doctorstitel. Begin november van dat jaar werd hij advocaat bij het Hof
van Friesland. Het door Schotanus beoogde hoogleraarschap rechten liep Saeckma mis. Najaar
1597 werd hij wel benoemd in een andere juridische functie, nl. die van secretaris van de in
Dokkum gevestigde Admiraliteit van Friesland. Zijn oom Feycke Tetmans was aldaar een van
de vier raden, zijn latere schoonvader Albert Everts Boner was er ontvanger-generaal.
In 1600 keerde Saeckma terug naar Leeuwarden i.v.m. zijn benoeming tot procureur-generaal. Hij werkte mee aan de opstelling van de Nieuwe ordonnantie van Friesland, het
nieuwe wetboek, dat in 1602 werd gepubliceerd. In 1603 werd hij raadsheer in het Hof van
Friesland, in 1631 presiderend raadsheer. Hij genoot groot aanzien bij bestuurders in Friesland
en Holland. Sedert zijn studie bevorderde hij het welzijn van de Franeker academie. Op 24
maart 1625 werd hij officieel curator; vgl. Statenarchief, Tresoar/Rijksarchief in Friesland 5-230: 1625 p. 33-36. De volgende dag stuurde professor Bernardus Schotanus hem een
felicitatiebrief.
Johannes Saeckma en Hylck Boner trouwden te Leeuwarden op 28 augustus 1603 en
kregen negen kinderen. De geboortedata zijn bekend geworden uit het onderdeel Boner van
het archief De Beaufort in Utrecht, waarvan ik kennis kon nemen dankzij Nick Posthumus te
Castricum.
1605 Elisabeth (* 6-2, doop 20-2)
1607 Sjoerd (* 1-4, doop 8-4)
1610 Dirck (* 20-5, doop 23-5)
1613 Romkje (* 28-1, doop 14-2, jong gestorven)
1614 Albert (* 21-10, niet gedoopt, overleden 11-11)
1616 Jaycke (* 16-3, doop 3-4)
1619 Fedtke (* 12-1, doop 11-2)
1621 Romkje (* 8-7, doop 18-7, overleden 23-3-1622)
1623 Taetske/Tsjetske (* 25-3, doop 4-4).
Aernsma
Een tweede vader was Saeckma voor neef Gysbert Aernsma (1597-1631). Diens moeder
Margaretha Fockens was in 1615 of al eerder overleden. Vader Arent Aernsma/van Arentsma
stierf medio 1617. Moeders plaats werd ingenomen door Gysberts oudste zus Margaretha en
tante Wisk Tetmans, de vrouw van oom Martinus Fockens.
Gysbert liet zich op 13 maart 1615 als student in de filosofie inschrijven aan de
universiteit van Groningen. Een jaar later, op 4 mei 1616, vinden we zijn naam in het album
studiosorum van Leiden met de toevoeging Frisius Leovardiensis, 19 [jaar oud] en ling. [=
klassieke taal- en letterkunde]. Saeckma was niet zoals Aernsma in het adres van zijn Latijnse
brieven schrijft cognatus maar affinis, niet door afstamming maar door huwelijk verwant:
Gysbert en de vrouw van Saeckma hadden dezelfde overgrootvader, Albert Arentsma
(overleden 31 mei 1541).
Van Gysbert Aernsma zijn twaalf brieven bewaard gebleven, die hij 1616-1618 tijdens
zijn studie te Leiden en "peregrinatio academica" in Frankrijk schreef aan zijn "oogappel" neef
Saeckma. Daaruit blijkt dat de verhouding van Gysbert met zijn vader te wensen overliet. De
financiering van zijn studie is een probleem. Nu was een kapitein bepaald niet arm - hij
verdiende 150 gulden per maand -, maar de vader had vooral moeite met de hang naar luxe van
zijn zoon.
Elf van de Latijnse en Franse brieven worden hieronder in parafrase weergegeven, een
brief van Daniël Heinsius in vertaling, de Nederlandse brief d.d. 13-7-1618 uit Saumur aan
Johannes Saeckma letterlijk. Tussendoor en achteraf wordt enig commentaar gegeven. De
tekst van alle brieven vindt men aan het eind.
Leiden
1 • 19-8-1616. Saeckma heeft de briefwisseling hervat - van eerdere correspondentie is niets
overgeleverd - en geschreven dat hij er alles aan doet om Gysbert weer bij zijn vader in de
gratie te brengen. Hij heeft een broek meegestuurd en geld om een wambuis te kopen.
Aernsma dankt daarvoor en vraagt hem zijn vrienden de groeten te doen en terug te schrijven.
2 • 21-8-1616. Twee dagen later schrijft Aernsma weer. Uit een brief die Saeckma negen dagen
geleden aan neef Sjoerd Hania had gericht, heeft Aernsma begrepen dat vader tot dan toe
moeilijk doet en geen geld voor levensonderhoud wil sturen, en dat Saeckma in beslag
genomen wordt door een zekere mevrouw. Hij vraagt of zijn plan om de letteren, zij het niet
helemaal, vaarwel te zeggen, in het leger dienst te nemen en over drie maanden Leiden te
verlaten Saeckma's inspanningen voor hem "uitvlakt". Ook de mening van zijn vrienden wordt
gevraagd. Zijn eigen overwegingen zijn: ook onder de wapenen kan hij zijn studie in de letteren
en geschiedenis voortzetten; bovendien is het leven in Leiden zo duur, dat hij zonder geld van
vader het moederlijk erfdeel in korte tijd zou opgebruiken. Hij doet de groeten aan vrouw en
kinderen van Saeckma.
Hania was sedert 20 februari 1600 gehuwd met Margriet Arentsma, een achternicht van Gysbert. Had
Saeckma aan het Hof van Friesland een rechtszaak van een vrouw onder handen die hem veel hoofdbrekens
kostte? Aernsma schrijft: ... mulierem illam magnas tibi dare turbas. Ook te denken valt aan Saeckma's op 2
februari 1615 overleden schoonmoeder Jaycke Dircks: de boedelscheiding t.g.v. de erven Boner-Dircks werd
pas in 1617 afgerond, mede door toedoen van Suffridus Hania, ten huize van Johannes Saeckma; Huisarchief
de Beaufort, Utrecht arch. nr. 53.
Onder de wapenen: vgl. Plautus, Pseudolus 2,4,71.
Wanneer Gysberts moeder, Margaretha Fockens, is overleden, is niet precies bekend; vóór mei 1615
blijkens het Groot Consentboek (f. 17v) in het Historisch Centrum Leeuwarden, want dan worden als
erfgenamen van wijlen Hepcke Foockes [= Fockens] opgegeven Auckien F. wed. Henrick Hansz., Marten F.
grietman van Opsterland en Arent Arentsma hopman [= de weduwnaar van Margaretha Fockens]. De
ambtelijke Leeuwarder begraafboeken beginnen pas in 1687.
3 • 7-12-1616. Neef Feickens heeft een brief overhandigd, waarin Saeckma zich bezorgd heeft
getoond om Aernsma als ware hij zijn eigen zoon. Het antwoord begint met dank daarvoor.
Vader blijkt Saeckma opgezocht te hebben: deze zal met gene overleggen over het tijdstip van
Aernsma's vertrek naar Frankrijk. Gysbert stuurt de lezing op die hij 12 dagen tevoren onder
professor Petrus Bertius heeft gehouden. Als er iets in voorkomt dat niet "riekt" naar
Saeckma's schitterende en waarlijk Ciceroniaanse Latijn, moet hij daar maar niet op letten.
Was de genoemde neef Dr. Focco Feiconis ofwel Focke Feickens, die 1605 advocaat bij het Hof van
Friesland was geworden, 1610 secretaris van het krijgsgerecht en in 1644 overleed? Hij woonde sedert 1612 in
de (oude) Oosterstraat noordzijde naast het hoekhuis (Tweebaksmarkt) van predikant Bernardus Fullenius (Gr.
Cons. 1612 f. 15). Waarschijnlijk was diens vader Feico Fockens familie van Gysberts moeder Margaretha
Fockens.
Gysberts vader, hopman Arent van Aernsma, woonde gehuurd aan de zuidzijde van de
Korfmakersstraat; vgl. Groot Consentboek 1609 fol. 240. Nabij de Minnemastraat westzijde bezat hij een tuin,
waarvan in 1623 de kinderen en erfgenamen als eigenaar genoemd worden; fol. 119v.
In de nacht van 21/22 november ontstond brand in de Academie te Leiden. De schade was groot, maar
de herbouw stemde tot grote tevredenheid. Was de onheilstijding mede de reden van Saeckma's ongerustheid?
4 • 18-12-1616. Nu hij weet dat zijn vorige brief is ontvangen, wenst Aernsma Saeckma's en
vaders oordeel over een uitnodiging van Bertius, Daniël Heinsius en Petrus Scriverius om op te
treden in een op verzoek van anderen geplande uitvoering van Plautus' blijspel "De
krijgsgevangenen" en Seneca's treurspel "Trojaanse vrouwen". In de komedie hebben zij hem
de rol toebedacht van voorlezer, in de tragedie die van Calchas, de Griekse waarzegger voor
Troje. Ook vraagt hij Saeckma vader wat geld "af te persen", want zolang hij in Leiden is,
heeft hij nog geen penning van vader ontvangen.
In zijn meest recente brief aan zus heeft vader geschreven te zullen bekijken hoeveel hij
per jaar voor hem zal uitgeven. Ook al wil vader een rekening van de uitgaven hebben, laat hij
toch alvast wat geld sturen, "tekenen met zijn zegel" en zorgen voor zoveel als nodig zal zijn.
Want dat Gysbert zonder geld in Leiden kan leven, daar is niets van aan. De in de vorige brief
beloofde lezing stuurt Aernsma nu pas mee.
Toneelschrijver Titus Macc(i)us Plautus (ca. 251 - 184 v. Chr.) volgde zoals gebruikelijk de Griekse
originelen. Hij kruidde echter zijn stukken met echt-Romeinse alliteraties. Hij beschreef het Romeinse leven en
de traditionele gebruiken. Naast echte volkshumor schrok hij niet terug voor grove scherts. Seneca's tragedies
waren leesdrama's, niet voor opvoering bestemd, maar ze hebben in de zes- en zeventiende eeuw grote invloed
uitgeoefend op het Franse klassieke drama en Vondel. G.J.M. Bartelink, Klassieke letterkunde. [Zesde,
herziene druk. Utrecht 1989], 173-175 resp. 227.
Gysberts oudste zus, Margaretha, deed blijkbaar het huishouden sedert het overlijden van moeder. Als
vader uithuizig, bij de manschappen was, schreef hij naar huis aan haar. Van haar vernam Gysbert de inhoud.
5 • 18-1-1617. Op verzoek bevestigt Aernsma als het ware "met volle teugen en met één klap"
hoe blij hij is dat het Saeckma en vader niet mishaagt dat hij in een blijspel optreedt, op
voorwaarde dat de andere spelers niet van lagere stand zijn. Allen zijn van de beste komaf en
op vier na zelfs van adel. Alle kleding is in goede orde ontvangen. Kan Saeckma vader
overreden om z.s.m. een zijden wambuis, kousen, gouden schoenen en een zwaard te sturen?
Over anderhalve week is immers het optreden. Dank voor het geld dat Saeckma heeft
gestuurd. Het gevraagde commentaar van Schottus heeft Aernsma voor Saeckma in geen
enkele boekhandel te Leiden kunnen kopen, wel de kleine verhandeling van Scaliger, die hij bij
deze opstuurt.
Ductim et tractim: Plautus, Curculio I,ii,109 resp. Amphitruo I,i,313.
De Zuid-Nederlandse humanist Andreas Schott(us), Antwerpen 1552/53 - 1619, verzorgde uitgaven van
klassieke en oudchristelijke schrijvers. Om welk van zijn werken Saeckma gevraagd heeft, blijft gissen.
Mogelijk de folio-uitgave Stephani Vinandi Pighii ... Annales Romanorum: qui commentarii vocem supplent in
omnes veteres historiae Romanae scriptores: tribus tomis distincti ... aucti & illustrati operâ & studio Andreae
Schotti - Antverpiae, ex officina Plantiniani, 1615 (veilingcatalogus Saeckma Hf 126). Het kleine werkje van
Scaliger betreft de Romeinse muntkunde: De re nummaria, Leydae 1610; veilingcatalogus Saeckma Io 140.
Misschien gaat het desideratum over hetzelfde en dan is te denken aan de door Schott bewerkte Tabulae rei
nummariae Romanorum Graecorumque ad Belgicam, Gallicam, Hispanicam & Italicam monetam revocatae,
ex Budaeo, Agricola et Ciacconio - Antv., apud Gerardum Wolsschatium, 1615, in-8; niet in veilingcatalogus
Saeckma.
In de veilingcatalogus Saeckma komt de naam Schottus slechts eenmaal voor, nl. bij nr. Ho 242: Schotti
Grammat. Graeca. Genevae 1613. Zie ook: M.[H.H.] Engels, Bibliografische aanvullingen en registers op de
catalogus van de bibliotheek van de Friese juristen Johannes (1572-1636) en Theodorus (1610-1666) Saeckma
- Leeuwarden 1995.
6 • 28-1-1617. Per kerende bode beantwoordt Aernsma de nieuwste brief, waaruit hij begrepen
heeft dat vader wat gunstiger is gestemd en er op voorspraak van Saeckma voor gezorgd heeft
dat hij schoenen kan kopen en kousen laten maken. Uit vaders brief aan zus blijkt hij helemaal
gunstig gestemd te zijn, behalve dat hij liever de rekening van de schoenmaker zelf ontvangen
had, omdat hij denkt dat deze rekening vals is en hem een masker is voorgehouden, wat
Gysbert ontkent; opdat hij geloofd wordt, stuurt hij vader de kwitantie van de schoenmaker.
Het oude wambuis zal Aernsma tegen zo laag mogelijke kosten met zijde laten bewerken. Fijn
dat Saeckma het werkje van Scaliger goed en wel heeft ontvangen. Een politieke rede die
Heinsius heeft gehouden tijdens Aernsma's verblijf in Leiden, stuurt deze als een
"plaatsvervangend geneesmiddel"; als hij het commentaar van Schottus in een vergelijkbare
uitvoering elders kan kopen, zal hij dat aan Saeckma sturen. Nu het blijspel is opgevoerd en de
opgelegde maaltijd achter de rug, vraagt hij te willen zorgen dat de betaling geschiedt zodra hij
de rekening zal hebben opgesteld en gestuurd.
In het naschrift drukt hij Saeckma op het hart voortaan geen geld meer te sturen met
dezelfde bode, want deze heeft aan vader, zoals uit diens brief blijkt, aangegeven dat Saeckma
onlangs geld heeft gestuurd. Ook andere boden mogen vader niet inlichten, want die heeft
geschreven dat hij geld gestuurd zou hebben als de bewuste bode hem niet had ingelicht. Een
kleine doktersrekening stuurt Aernsma mee om aan vader te overhandigen, en opdat die geld
stuurt voor de betaling.
De in 1614 bij L. Elzevier te Leiden verschenen politieke rede van Heinsius, getiteld De politica
sapientia oratio: cui duae aliae, & praefationes sive dissertationes totidem, quarum argumentum primae
paginae praefigitur, accedunt (48 bl., in-4), komt niet voor in de veilingcatalogus van de bibliotheek Saeckma.
Blijkbaar verbleef Aernsma al eens in Leiden vóór zijn inschrijving aan de universiteit aldaar in 1616. Had hij
zijn studie daar willen beginnen? Aan de in 1614 gestichte universiteit van Groningen was hij een van de
studenten die zich inschreven op de eerste dag waarop dat mogelijk was: 13 maart 1615.
7 • 22-4-1617. Ofschoon niet de aangelegenheid maar wel Aernsma zelf verweten kan worden
dat hij zeer dikwijls Saeckma's vrije tijd onderbreekt, die deze voor het welzijn van Friesland
bestemt, maar omdat Saeckma vrienden niets weigert en Aernsma weet dat zijn brieven
welkom zijn, spoort hij Saeckma weer eens aan zijn zaak bij vader te behartigen. Die is wel
enigszins bedaard, maar beklaagt zich toch steeds dat Gysbert te veel verbruikt in Leiden. Laat
vader per jaar een bepaalde som geld geven - ofwel 500 goudgulden en een kledingstuk met
een mantel -, waarmee hij zich in Leiden op de been kan houden. Voorwaarde is daarbij dat hij
zoals in Leiden gebruikelijk een kwart per drie maanden ontvangt en niet geld per half jaar.
Wat de gestuurde rekeningen betreft moge Saeckma vader kalmeren. Een brief voor Saeckma
die Aernsma dringend van Daniël Heinsius heeft gevraagd, stuurt hij mee, ook om vader te
tonen.
Heinsius aan Saeckma
Leiden 21 april 1617, aan Johannes Saeckma, Leeuwarden - Originele brief in
Tresoar/Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden, collectie Gabbema.
Weledele heer,
Toen ik onlangs uit de brief die de geleerde jongeman Gysbert Aernsma me liet lezen,
begreep dat gij meer dan wij verdienen goedgunstige gevoelens jegens ons koestert, heb
ik, ofschoon ik zo weinig van een Suffenus in mij herken, toch gemeend iets te moeten
doen, om u dank te brengen voor uw uitzonderlijke genegenheid jegens en welwillende
oordeel over ons en u tegelijk van de ijver van de jongeman in kennis te stellen.
Daarvan geeft hij bij ons dagelijks voorbeelden op elk onderdeel van de studie, maar
vooral op het gebied van de welsprekendheid, aan de beoefening waarvan hij zich
geheel overgeeft. Ook in twee toneelstukken, die we hier onlangs in het openbaar
hebben zien opvoeren door enige adellijke jongelingen, heeft hij zich zodanig gedragen,
dat hij geen alledaagse lof heeft geoogst voor zijn talent en buitengewone voorkeur
voor pracht.
Gegroet, weledele heer, en blijf ons genegen.
Leiden, 21 april 1617.
Uwe Hoogheid zeer toegedane Daniël Heinsius.
Aan de weledele, uitnemende heer Johannes Saeckma, de zeer eerwaardige raadsheer,
naar Leeuwarden.
Suffenus was een tijdgenoot van Catullus; hij was met zijn talloze gedichten zo ingenomen, dat hij ze altijd op
eersteklas perkament schreef. Vgl. Catullus 22,1vv.
Heinsius heeft gemeend uit dankbaarheid een gedicht te moeten maken voor Saeckma: noch een Latijns
noch een Nederlands is echter overgeleverd in de gedrukte bundels poëzie van Daniël Heinsius. Heinsius (Gent
1580 - Leiden 1655) was als veertienjarige door zijn vader naar Franeker (26-7-1596) gestuurd om de
juridische colleges van Henricus Schotanus te volgen. Hij deed dat tweemaal per dag, maar was met hart en ziel
bij zijn klassieke auteurs, die hij ijverig bestudeerde. De Griekse taal beheerste hij na enkele maanden zodanig
dat hij een moeilijke dichter kon verklaren. Na een half jaar verwisselde hij Franeker voor Leiden. Daar werd
hij in 1603 hoogleraar verklaring van klassieke poëzie en vervolgens Grieks, klassieke politica en geschiedenis.
Najaar 1599 kwam hij nog eens naar Friesland om een rechtszaak van zijn ouders toe te vertrouwen aan
Franciscus Jacobi Austrophorus die procureur was voor het nedergerecht van Oostdongeradeel in de
hoofdplaats Metslawier van die grietenij. Hij reisde via Franeker en Dokkum. Te Franeker zocht hij Henricus
Schotanus op. Die spreekt met zoveel lof over zijn oudleerling Saeckma dat Heinsius met Schotanus hoopt dat
Saeckma i.p.v. zich als secretaris van de Admiraliteit met rechtszaken bezig te houden hoogleraar mag worden
te Franeker. Schotanus geeft aan Heinsius op woensdag 31 oktober een brief voor Saeckma mee en verwacht
dat Johannes Daniëls bewondering met vriendschap vergeldt. Schotanus vindt de jonge Heinsius sympathiek
omdat hij van Friesland, de Friezen en vooral Saeckma houdt.
8 • 22-6-1617. Aernsma mist in Leiden al enige tijd de troost van Saeckma's brieven. Hij
vertrouwt erop, dat deze niet veranderd is, maar vreest wel dat Saeckma beledigd is. Gysbert
denkt daartoe geen aanleiding gegeven te hebben en schrijft de briefstilte toe aan Saeckma's
bezigheden en zorgen voor Friesland op voorwaarde dat deze nu wel veel en lange brieven
stuurt. Het gaat hem goed en wat de studie betreft heeft hij tot nu toe niet te versmaden moeite
gedaan en spant hij zich nog steeds in, van nature daartoe aangedreven. Hoewel hij wanhoopt
dat hij bij vader weer in de gunst kan komen, zal hij met Gods hulp de laatste hand leggen aan
zijn studie. Er is geen enkel gevaar dat het hem overkomt als andermans slaaf te leven. Hij
heeft nu één jaar in Leiden stand gehouden met instemming van vader, die beloofd had te
zullen betalen. Maar nu onlangs tante met nichten en Aernsma's zus hun "tenten hebben
opgeslagen" voor een bruiloft en hij daarbij enkele rekeningen aan vader heeft gegeven en
gevraagd ze via zus te betalen, heeft vader er twee gelijk voldaan, maar zich ronduit
weerbarstig getoond de overige te betalen. Daarbij komt dat hij momenteel geen geld meer
heeft; wat hij van Potter heeft gekregen, is al uitgegeven aan de onderstaande kleine
rekeningen. Een wambuis voor dagelijks gebruik heeft hij niet zoals nichten en zus zullen
getuigen. Hij verzoekt Saeckma, die gezag heeft bij vader, deze te overreden de overige
rekeningen te betalen en te bewerken dat hij een wambuis kan krijgen. Laat Saeckma het geld
van vader of elders vandaan z.s.m. sturen. Hij moge altijd zijn beschermheer en tweede vader
blijven. Via zus heeft Saeckma vast de brief van Heinsius ontvangen; deze is van zijn bruiloft
teruggekeerd en wacht verlangend op een antwoordbrief. Aernsma verzoekt Saeckma deze
brief niet aan neef Hania of een ander van de vrienden te laten zien. De kleine rekening omvat
negen posten voor het polijsten van zijn zwaard en het laten maken van een nieuwe schede 2
gulden, voor het honorarium van de dienstmeid van Bertius tijdens college 1 gulden en 4
stuivers, voor het wapen aangebracht in het album amicorum van een student ook 1 gulden en
4 stuivers, voor boetes en te houden redevoeringen tijdens college 17 stuivers, voor driemaal
schoenreparatie 13 stuivers, voor zijden sluitlinten aan nieuwe kleren 18 stuivers, voor zijden
schoenveters 6 stuivers, voor handschoenen 2 en voor een sleutel 5 stuivers; totaal 7 gulden en
9 stuivers.
Quod mihi ne eveniat, ..., non nullum periculum est: Plautus, Captivi 1,91.
Saeckma tekende onder het adres van de brief aan: ontvangen 16 juni 1617 (Friesland, oude stijl). Dit is
26 juni nieuwe stijl (Holland). De brief is dus binnen vier dagen overgebracht.
In deze brief is sprake van twee bruiloften, die van Heinsius en die van een familielid van Gysbert.
Laatstgenoemde was Johanna Christoffelsdr. Arentsma (1595-1634), die op 4 mei 1617 door Johannes
Bogerman in de echt werd verbonden met Andries van Sytzama (1586-1637). Gysberts tante, nichten en zus
waren van de partij. Het gebruikte woord amita staat in klassiek Latijn voor tante = vaders zuster, dit i.t.t.
matertera = moeders zuster. Gysberts vader had echter geen zus. De benaming amita, waaruit het Engelse aunt
en het Franse/Nederlandse tante is ontstaan, is hier al algemeen gebruikt voor tante = vaders of moeders zuster
of schoonzuster. Zodoende is Gysberts tante ook te identificeren en wel als Wisk Tetmans, de vrouw van
Martinus Fockens, grietman van Opsterland en van 1614 tot 1623 Gedeputeerde. Heinsius is op 16 mei 1617
getrouwd met Ermgard Rutgers; Biographie nationale de Belgique VII kol. 873.
Potter was mogelijk Jan Potter, bode van het Hof van Friesland; vgl. Groot Consentboek Leeuwarden
1604, fol. 185.
In wiens album amicorum Gysbert zijn wapen heeft laten aanbrengen bleek niet te achterhalen. Prof. dr.
Chr. Heesakkers dank ik voor het nakijken van een lijst van inscribenten van Nederlandse alba die te Leiden
bewaard wordt. Albumkenner Kees Thomassen van de Koninklijke Bibliotheek bezorgde mij een aangename
verrassing door mee te delen dat het album amicorum van Gysbert Aernsma in de universiteitsbibliotheek van
Hamburg bewaard wordt. Het gaat om losse bladen - alba werden helaas wel meer uit elkaar gehaald - die in
drie handschriftverzamelingen terecht zijn gekomen. Het handgeschreven inhoudsoverzicht van Kees
Thomassen vindt men aan het eind van dit artikel, met enige aanvullingen van mijn hand.
9 • 22-10-1617. Zoals beloofd tijdens bezoek aan Saeckma te Leeuwarden schrijft Aernsma
voor vertrek uit Leiden naar Frankrijk. De volgende dag, maandag 23 oktober, zal hij naar Den
Haag reizen en vandaar via Rotterdam, Middelburg, Antwerpen, Mechelen en Brussel naar
Parijs. Aankomst daar zal hij bij gelegenheid melden. De jaarbijdrage waarmee Saeckma hem
heeft gesteund, vindt hij te klein; immers Gysberts neef heeft 200 gulden reisgeld mee en krijgt
in Frankrijk elk kwartaal nog eens 200 gulden zoals tante zelf hem verteld heeft. Laat Saeckma
tenminste 200 goudgulden toevoegen. Een aanbevelingsbrief van Heinsius voor de
Nederlandse gezant in Frankrijk heeft hij op zak. Hij heeft zich voorgenomen zodra hij Frans
geleerd heeft, "binnen te dringen" in diens hofhouding. In een naschrift verzoekt hij Saeckma
goed te passen op zijn boeken en die welke hij nu stuurt en op de veiling Canter gekocht heeft,
daaraan toe te voegen.
Met de neef is zoon Saco/Saecke/Sabinus Fockens van tante Wisk Fockens-Tetmans en oom Martinus
bedoeld. Deze studeerde vanaf 31-5-1616 te Franeker en vanaf 29-9-1618 te Heidelberg. In Heidelberg was hij
samen met Johannes Camp, onder leiding van Johannes Hachting (1594-1630), de latere hoogleraar in de
logica te Franeker. Deze studeerde vanaf 26 maart 1616 te Groningen en bezocht met zijn beide pupillen
verschillende buitenlandse academies: Herborn (29-3-1618), Heidelberg, Bazel en Genève; vgl. W.B.S. Boeles,
Frieslands hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker II,1, Leeuwarden 1879, blz. 120. Voordien zou
neef Sabinus Fockens volgens deze brief van Gysbert Aernsma ook Frankrijk aangedaan hebben. Een
inschrijving aan enige universiteit aldaar geeft het bestand van Samme Zijlstra wat Sabinus betreft niet. Hij
werd in 1619, na mei, secretaris, in 1623 grietman van Opsterland, en overleed op 31 maart 1652 in zijn 53e
levensjaar.Vgl. S. Zijlstra, Het geleerde Friesland - een mythe? Universiteit en maatschappij in Friesland en
Stad en Lande ca. 1380-1650. Ljouwert 1996; met database op CD-ROM.
In deze en de volgende brieven noemt Gysbert zijn vader niet meer. Arent van Arentsma was hopman of
kapitein sedert 17 april 1595; op 15 augustus 1617 werd zijn opvolger benoemd, Homme van Hottinga; vgl.
Tresoar/Rijksarchief in Friesland, Nadere toegang 5.09 en/of 5.18. Hieruit valt op te maken dat de vader van
Gysbert Aernsma in augustus van 1617 of kort daarvóór is overleden. Voor de begrafenis is Gysbert naar
Leeuwarden gekomen.
Ordinaris ambassadeur in Frankrijk was van 1614 tot 1634 Gideon van Boetzelaer van Asperen, heer
van Langerak, geboren in 1569.
Frankrijk
10 • Saumur 13-7-1618. Aernsma leert niet alleen de Franse taal maar ook de Franse
omgangsvormen. Aan de rechtenstudie heeft hij nog niet veel gedaan. Die heeft volgens hem
nergens in Frankrijk veel te betekenen, ja voor geld is alles te koop. De "ommegang" van
Angers is net zo beroemd als die van Antwerpen. Hij wil op 2 augustus vanuit Saumur naar
Parijs vertrekken en logeren te Orléans.
Saeckma wordt nog steeds als bemiddelaar gebruikt, niet meer bij vader maar bij oom Fockens en neef
Aysma, die nu blijkbaar geldschieter zijn. Oom Martinus Fockens, broer van Gysberts moeder Margaretha
Fockens, was grietman van Opsterland (1614-1623) en Gedeputeerde; hij is 18-1-1635 overleden, 69 jaar oud,
en begraven te Beetsterzwaag. Met neef Aysma is Albert Aysma (ca. 1577 - 1648) bedoeld, zoon van Johan
Lieuwes Aysma en Joostje van Arentsma, jongste zuster van Gysberts grootvader; hij was van 1616 tot 1621
Gedeputeerde.
De ommegang, optocht van Antwerpen kenmerkte zich door reuzen(poppen), de processie van Angers
op Sacramentsdag (anderhalve week na Pinksteren, op een donderdag) door het meedragen van een groot
tabernakel.
Mon cousin
U.L. brief van den 25 May laestleden heb ik den 9 July ontvangen, waerut met blijtschap u
goede dispositie [d.i.: gezondheid] verstanden; bidde Godt dat sij mach lanckdurich sijn. Wat angaet dat ghi in
die absentie van mijn oom Fockens & neef Aysma den boode van Orleans hebt betaelt, is mij
seer aengenaem end hebt hierdeur mij seer obligeert [d.i.: verplicht]. Vorders so bedancke ick mijn neef voor
die goede vermaninge als te weeten dat ick, mij comporterende [d.i.: begevende] buyten landt na mijn conditien
ende eerlijck levende end niet in al te exterordinaris dep[e]nsen [d.i.: buitengewone uitgaven] vervallende, niet mij alleen
profitelijck maer den vrund[en] sal angenaem sijn. Welcke vermaninge als goet wesende ick
verhope oock achter [d.i.: op] te volgen end begere nochtans dat mijn neef sal willen considereren dat
ick hier buyten landts wesende met so weinich niet can toecomen ofte ick in mijn landt was,
end begere derhalven dat mijn vrunden patientie [d.i.: geduld] nemen so ick hier wat meer verteer, want ick
niet alleen mij contenteer [d.i.: tevreden stel] om den spraeck te leren maer oock om met den Fransosen
converserende die manieren mach mede aenleeren, twelcke veel niet doen end daerhalven
wederom comende so sij den spraeck conen van den rest niet gesien noch geleert hebben end
daerom ist niet wonder so sij oock so veel niet verteren gelijck mogelijck den experientie [d.i.: ervaring] wel
sal leeren.
Wat aengaet van altoos te reisen is wel waer dat dat niet profitelijck is maer nochtans so
meine ick niet dat dat een plaets bij mij sal hebben, want ick noch niet ser [d.i.: veel] gereist hebbe, want
in al wat steden daer ick geweest heb, ben daer altas teminsten 3 maenten stil geweest end so
lang daer geweest sijnde so isser niet meer te sien ut reden dat het cleine nesten en gaten sijn
end daerom bidde ick dat neef hiervan niet sal becommert sijn end of ick schoon al veel reisde
- twelck ick niet en doe - sal noch den spraeck wel leren end elckeen van den vrunden genoech
contentement [d.i.: genoegdoening] geven.//
Wat het studium iuris aengaet: het is wel waer dat ick wel belooft hebbe omdat er wat in te
doen, maer nademael in sowel difficulteit [d.i.: moeilijkheid] in den spraeck vinde principalijck int beginsel, sal
mijn neef mij excuseren so ick daer noch niet in veel in heb geleert; belove nochtans als ick
den spraeck wat vaster heb, daer mijn vlijt gans te sullen op leggen en ick hoepe noch den
beloften aen neef gedaen te sullen nacomen.
Wat aengaedt Poicteers is wel een grote woeste stadt gelijck Gendt in Flaenderen alwaer men
saeit en maeidt in den stadt, maer wat die studia iuris aengaet is gelijck als overal in
Vranckrijck twelcke te seggen is dat het nergens veel te beduiden heeft, utpote auro hic omnia
venduntur [d.i.: immers voor geld is hier alles te koop].
Tot Saumeurs is alheel geen Professor in Iure maer allegaer sijn aut in Theologia aut
Medicina aut Philosophia. Ou il n'y a que des escoliers de la religion car ordinairemant ceux
de la religion de Poictou, Gascongne et des autres cantons de la France emvoyent la leurs
enfans pour estudier qui sont presque touts Gentilhommes ou de grande maison, pour apres
ayant acheve le cours en philosophie, aller ou a Paris ou aux autres academies
[d.i.: er zijn geen studenten in de godgeleerdheid, want die worden gewoonlijk naar Poitou en Gascogne
gestuurd; het zijn bijna allemaal edelen of van zeer goede huize; na hun inleiding in de wijsbegeerte
gaan ze naar Parijs of andere universiteiten].
Tot Angers is het noch best van allen alwaer ick oock ach dagen gewest heb, doe het
laestmael ommegang [d.i.: optocht] was - welcke in Vrankrijck so seer vermaert is als die van Antwerpen -
end soude daerhalven daer gebleven hebben, maer omdat daer soveel Neerlanders end
Duytschen haestich quamen, ben weder na Saumeurs gekeert alwaer so te seggen giemant [d.i.: niemand]
was. Ben daerhalven alnoch tot Saumeurs alwaer ick blive tot op den 2 Augusti end ben aldan
geresolveert [d.i.: heb besloten] om na Paris op te trecken - want tot Saumeurs alle compagnie [d.i.: gezelschap] van Fransosen die
ick henteerde, op het lant nu is gaen woonen end soude dan nu met mijn lantsluyden moeten
converseren twelck mij veel in den spraeck soude beletten - eensdeels om te Paris alles te
besien om also daer 2 maenten geweest hebbende tegen den winter mij op een seker vaste
plaets stil te begeven - end meine dan den spraeck al vast te konen - alderdeels omdat mijn
gelt opgaet end dat ick mijn wissel alledaeg verwachte end tot Saumeurs ofte tot Angiers
wesende soude // sij se bequaem niet conen overcrigen, maer ut reden dat het tot Paris te deur
is, so sal ick tot Orleans subsisteren [d.i.: blijven] totdat mijn wissel sal comen.
Bidde daerhalven dat mijn neef so wel wil doen end dese brieven gecregen hebbende, dat hij
doch wil met mijn oom end neef Aysma conveneren [d.i.: overeenkomen] end mij doch so ras als het mogelijck is
een wissel van 100 pistolen ofte 200 cronen overmaken alwaer ick sal voorts in Vranckrijck
met toecomen end bidde voorts dat sij hier doch niet willen in suymachtich [d.i.: nalatig] sijn, want ick maer
voor een maent gelt heb en sal al een maent te cort comen eer ick mijn wissel heb. Begere
daerhalven dat mijn vrunden mij niet willen verlegen laten end so ras alst mogelijck is mij een
wissel met den muntemeister willen overmaken tot Paris aen mijn oulden coopman. Dit
doende sullen mijn seer obligeren [d.i.: verplichten]. Ick sal gaen logeren tot Orleans bi Madam Lucas au
Cloistre S. Estienne alwaer men mijn briven sal adresseren. Begere daerhalven vruntlijck dat
mijn vrunden mij niet verlegen laten maer mijn gelt mij doch willen overmaken.
Nieuss is hier niet als dat den Koninck met die van Bearn [d.i.: Bern] weder gereconcilieert is
[d.i.: vrede heeft gesloten] end men
praet hoe datter tot Paris enige conspiratien [d.i.: samenzweringen] tegen den Koninck sijn. Hiermede den Heer
befolen ut Saumeurs den 13 July 1618.
Alle vrunden moeten van mij gegroet sijn. Mijn neef sal mij excuseren so ick hem nu niet int
Vrans geschreven heb; belove het den naestcomende mael te doen. Eyntelijck bidde mijn neef
dat hij doch wil beschicken dat ick mijn wissel mach hebben opdat ick doch niet verlegen ben
van gelt. Adieu.
U.L. neef
Gisbert van Aernsma
[P.S.:] Voor het sluyten van dese mijne brieven heb ick noch verstanden van enige die van
Paris quamen, hoe dat men daer alle dagen veel justificieert [d.i.: vonnist] end hoe datter in ach dagen wel
80 onthooft sijn die men seit dat enige seditieuse schryften ofte pasquillen [d.i.: smaadschriften] end conspiratien
[d.i.: samenzweringen] tegen den Koninck gedaen te hebben. Den broeder van een praedicant van Charanton is
laestmael verbrandt om een boeck twelck noch niet gedruckt was, maer van enige gelesen
was; het schijnt dat hij den Koninck daer wat in geraeckt had. Sijn boeck is met hem
verbrandt. Den Koninck gaet seer strictelijck met den Justicie voort, perdonneert niemant end
heeft den titel van Justus aengenomen.
[Adres:] Ampliss. spectatiss. viro D.D. Iohanni Sakama Senatori, cognato suo,
cito, cito, cito,
Leovardiam
11 • Parijs 23-8-1618. Op 16 augustus vanuit Orléans te Parijs aangekomen heeft Aernsma van
zijn oude koopman moeten vernemen dat die zijn op 13 juli gestuurde pakket brieven voor
doorzending naar Nederland niet heeft ontvangen. Hij herhaalt daarom het verzoek aan zijn
vrienden om de muntmeester een wissel van 100 pistolen te laten sturen naar "rue S. Martin in
den dubbelden aerent [d.i. de herberg met die naam] bij den pont van Nostre Dame".
De oude koopman was waarschijnlijk een koopmansbode; vgl. brief 12. Jurjen van Vierssen was sedert 4
november 1616 muntmeester van Friesland. Een pistool was een buitenlandse gouden munt, in het bijzonder de
Franse Louis d'or.
12 • Parijs 28-9-1618. In het Frans meldt Aernsma dat hij al twee of drie keer heeft geschreven
zonder antwoord te krijgen. Hij wijt het aan degenen aan wie hij zijn brieven heeft
meegegeven; hij durft en mag daarvan de schuld niet geven aan Saeckma, die hem immers
nooit in de steek heeft gelaten. De 100 pistolen waarop hij al zeven weken wacht, hoopt hij
z.s.m. te ontvangen. Over zeven weken wil hij met zijn neef via Rouen naar Engeland gaan en
tegen Kerstmis in het Friese vaderland terugkeren, als Saeckma dat goed lijkt. Juist als hij zijn
brief af heeft, worden hem twee brieven overhandigd, een van Saeckma en een van oom; de
laatste met een wissel. De komende week zal hij hen en zus terugschrijven: nu heeft de bode
haast. Hij zal in Parijs wachten op bericht over zijn voornemen. Laat Saeckma dat sturen via de
koopman van Amsterdam.
Is de neef die Gysbert Aernsma hier bedoelt weer Saecke/Sabinus Fockens? Vgl. brief 9. Had deze vanuit
Genève de afspraak "over zeven weken" gemaakt? Noch van Aernsma noch van Fockens is bekend of ze in
Engeland zijn geweest. Was er enig verband met de in november 1618 aan de hemel verschenen komeet? Die
werd namelijk gezien als een voorbode van onheil, i.h.b. voor de "Duytsche Landen". Vgl. J. Buisman,
Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 4: 1575-1675. Franeker 2000, p. 325-326.
Alle vorige brieven tekent Gysbert met Aernsma, deze met Arensma. Saeckma heeft de brief ontvangen
op 17 oktober oude stijl.
Terug in Friesland
Op
26 december 1619 (3e proclamatie voor gerecht) is Gysbert te Leeuwarden getrouwd
met Catharina van Walta. Jan Janszoon Starter maakte een "Trouw-dicht ter eeren Ioncker
Gysbert van Aernsma en Iuffrou Catharina van Walta"; zie Friesche Lust-hof, Amsterdam
1621. In 1620 liep hij als edelman mee in de lijkstoet van stadhouder Willem Lodewijk. Op 20
maart 1628 is hij benoemd tot grietman van Dantumadeel. Hij woonde (op Melkemastate?) te
Rinsumageest, alwaar hij in 1631 overleed. Als grietman werd hij op 6 oktober opgevolgd
door Saeckma's oudste zoon Sjoerd/Suffridus.
Men kan zich afvragen wat er van Gysberts rechtenstudie is geworden en wat hij deed in
de bijna tien jaar voordat hij grietman werd. Als grietman was hij voorzitter van het
nedergerecht. Als zelfs voor de raadsheren in het Hof van Friesland gold: ... komt ook niemand
tot deesen Raad, hij sij dan een Eedelman in de Rechten ervaaren, of Doctor in de Rechten
gepromoveerd (vgl. Joh. Arcerius, Een nuttelyk Voor-schrift-Boexken, Franeker 1662, D[1]
rector, kolom 2), dan waren de eisen die aan een edelman/grietman/rechter werden gesteld niet
hoog. Wellicht is Aernsma door Saeckma privé bijgeschoold in de rechtskennis.
Letterkundig was Aernsma onderlegd: hij schrijft een stijlvol Latijn en gebruikt
zinswendingen en citaten (van Plautus). Hij heeft zich in Frankrijk de taal eigen gemaakt en
bovendien de Franse omgangsvormen. Zijn reis had meer het karakter van een 'grand tour' dan
van een 'peregrinatio academica'.
Aernsma wekt in zijn brieven de indruk hooghartig te zijn, soms
zelfs enigszins aanmatigend t.o.v. Saeckma, alsof die bij hem in de schuld zou staan. Was een
dergelijke houding normaal?
Levenservaring opdoen was belangrijker dan flink studeren, want van een betrekking wist men
zich verzekerd dankzij het familienetwerk en kennis verwierf men vooral in de praktijk. Dienst
en wederdienst waren zware verplichtingen; vgl. Een deftig bestaan blz. 84 en 118. In officiële
stukken waren dergelijke afspraken natuurlijk uit den boze. Slechts indirecte bewijzen daarvan
zijn te vinden in privé-correspondentie zoals deze.
"Saeckma" te Akkerwoude in Dantumadeel
De Saeckma's stamden uit de grietenij Dantumadeel. Aan het eind van de vijftiende eeuw
worden al twee Saeckma's genoemd als verkopers van land: "Sybrant Saekama in
Ackerawald", aan Klaarkamp, en Renick Ritske Saekama. De betovergrootvader en de
overgrootvader van Johannes Saeckma kochten het landgoed Saeckma in 1544 van Nitte
Gerbrandtz. Grootvader Johannes Wopkes was al in 1536 grietman van Dantumadeel, als
opvolger van Mr. Syds Tjaerda. Hij was getrouwd met Elisabeth Sappema. Er waren drie
kinderen: Sjoerd, die notaris werd te Kollum en trouwde met Fedt van Rinia; Auck, echtgenote
van Mr. Lucas Lucasz. Jarges, die ook notaris was, in 1576 secretaris van de Staten van
Friesland en in 1580 als katholiek balling uit Dantumadeel; Bauck, die in 1593 trouwde met
Laes Jellesz. Johannes' vader Sjoerd bleef eveneens katholiek en overleed als balling te
Oldenzaal. Vgl. T.E. Teunissen, Ald Dantumadeel. De Dokkumer Walden yn eardere en
lettere tiid. Kollum 1938, p. 180-183, Sakema State [en] De famylje Saeckma.
Uit het correspondentie-archief van Tresoar/Rijksarchief in Friesland is het volgende
overgenomen.
*** 2317 - 9 Jan. [19]11, Dr. C. Hofstede de Groot, Heerengracht 5, 's Gravenhage
Naar aanleiding van het door den heer de Clercq mij gedaan verzoek doe ik U hierbij toekomen een uittreksel
uit de stem- en floreencohieren wat betreft Groot en klein Saeckma-state te Akkerwoude en verwijzing naar het
Stamboek v/d Fr. adel v. d. HH. & H. De oudste stemcohieren van 1640 en 1698 zijn gedrukt, de latere alsook
de floreencohieren (in hs.) zijn slechts vanaf 1700 alhier aanwezig. Zij werden van toen af om de 10 jaren
opgemaakt.
De archivaris.
Saekma-sate Holwerd (West-Dongeradeel)
Sakema-
Saakma-
Saeckma- Wartena (Idaarderadeel)
Great Saekma-
Lyts Saekma- beide te Akkerwoude (Dantumadeel)
uit de "Friesche Naamlyst" door Johan Winkler, vormende het 4e deel van het Friesch Woordenboek
(Leeuwarden, Meyer & Schaafsma, 1898)
*** 2316 - Telegramadres, HOFSTEDEDEGROOT, sGRAVENHAGE, Telephoon Nr. 759,
HEERENGRACHT 5, 's Gravenhage
11-1-'11
WelEd.Gestr. Heer,
Mag ik U mijn bijzonderen dank betuigen voor Uwe uitvoerige inlichtingen. De vraag, die mij in hoofdzaak
interesseert, is die, of het land dat in 1544 als Saeckma-sate door Nette Gerbrantsz aan Wopke Idtsz en
Johannes Wopkes werd verkocht 1) en waaraan de nakomelingen van laatstgen. de naam Saeckma ontleend
schijnen te hebben nog als zoodanig of onder een andere naam is aan te wijzen, ofwel of die naam geheel
verloren is gegaan. De Saeckma's zijn door de Wijckels mijn voorouders en hunne Gaasterlandsche bezittingen
zijn nog ten deele in het overerfd bezit mijner bloedverwanten. Vandaar mijn belangstelling in deze
[keerzijde:] zaak. Mocht het U zonder te veel moeite mogelijk zijn deze vraag omtrent de identitiet van
Saeckmasate met tegenwoordige grondstukken nog te beantwoorden, dan zal dit mij zeer aangenaam zijn.
Hoogachtend,
Uw zeer dw.
Corn. Hofstede de Groot
1) Acten in veiling bij v. Stockum 27-10-1910 Nr. 274/5 door mij gekocht.
*** 2318 - 15 Jan. [19]11
[Aan] Dr. C. Hofstede de Groot, Haag
WelEd.Zeergel. Heer!
In antwoord op Uw schrijven van 11 Jan. ll. heb ik de eer te berichten, dat bij het kadaster waarschijnlijk wel
zou zijn na te gaan welke perceelen vroeger tot Saeckma-zate behoorden wijl in de laatste floreencohieren v.
1850 en 1858 bij het oude nr. de perceelnrs. van het kadaster zijn bijgevoegd. Of een zate of land onder de
naam Saeckma thans nog bekend is, weet ik niet. Naar ik van den heer de Clercq verneem zal daarnaar ter
plaatse onderzoek gedaan worden
*** 2320 - Saekma State (groot en klein)
Volgens het stemcohier waren in 1640 van Saekma state (Groot en Klein) vertegenwoordigende twee stemmen
eigenaars "d'erven van Jarges voor d'eene helft en de Raetsheer Saekma voor de andere helft" (Stemcohier van
Akkerwoude no. 3 en 4). Deze verdeeling was zeker tot stand gekomen na den dood van Johannes Wopkes
Saeckma, grietman van Dantumadeel (zie Sminia, Nieuwe Naamlijst van grietmannen p. 116) tusschen zijne
beide kinderen Sjoerdt (Grootvader van den raadsheer) en Auck (overl. reeds in 1580 volgens de Conscriptio
exulum), getrouwd met Lucas Jarges (zie Stamboek bij Saeckma en Jarges).
In 1698 is de secretaris Wyckel (= Hendrik v. W., overl. 1719) eigenaar voor de helft en als curator van de
kinderen van den secretaris Bosman voor de andere helft van de stem no. 3. (Dit waren de kinderen van
Hendriks zuster Aurelia + 1693 (zie Stamboek II 285). Zij was gehuwd met Corn. Bosman secretaris van
Oost-Dongeradeel en beide waren kinderen van Hans van Wijckel en Jaycke Saeckma, zuster [moet zijn:
dochter] van den raadsheer.
In 't floreencohier van 1700 staat 't op "de heere Wyckel". No. 3 Groot Saeckma staat in de stem- en
floreencohieren in 1708 en 1718 op den secretaris Wyckel (Hendrik voorn. voor het geheel). Na zijn dood (in
1719) staat in 1728 de stem op den grietman Wyckel (= Regnerus Annaeus v. W. grietman van Gaasterland) en
in het floreen-cohier staat het goed op zijne zuster Vrouwe Bosman (= Jaycke Hendriksdr. v. Wyckel gehuwd
met Cornelis Bosman (zoon van bovengen. C. Bosman). In beide cohieren staat het in 1738 en 1748 op haren
naam, in 1758 en 1768 op naam van den secretaris v. Ged. Staten Wyckel (= Johannes Saeckma v. W. haar
broeder), in 1778 op naam van de heeren H.H. en J. van Wyckel (zonen v/d voorgaande) in hunne qualiteit van
curators over hunne zuster Jaicke Saakma v. Wyckel, gehuwd m. Andreas Muller); in 1778 op Andreas Muller,
toen burgemr. v. Dokkum, nomine uxoris.
In de floreencohieren staat het in 1798 ook op naam van Burgemeester Mulder, nom. uxoris, in 1818 (tusschen
1798 en 1818 zijn geen floreencohieren opgemaakt) op naam van den "old-burgemeester A. Muller). In 1828
op naam van Petrus Johannes van Knyff (wellicht zoon v. G.G. v. Knyff, gehuwd met J.W. v. Wyckel, zuster v.
bovengen. Jaicke Saeckma v. Wyckel).
In 1698 behoort de stem aan Juffr. Cecilia Susanna van Aylva, overl. 1708. Het wordt dan uitdrukkelijk
genoemd de kleine sate (Stemcohier). In de floreen-cohieren van 1700, 1708 en 1718 staat 't op Gelt Clases
cum soc. In 1708 en 1718 staat de stem op (haar zuster) Jetske en in 1728 staat die op den majoor Unia
nomine uxoris. (Waarschijnlijk Julius Jelte Douwe Carel zoon, overl. 1731, gehuwd met ... Helena Maria van
Aylva, dochter van Hobbe Esaias en van Anna Dodonea George Wilco's dr. thoe Schwarzenberg; deze laatste
was een voordochter van Helena Maria Willemsdr., welker tweede huwelijk met Tjaert van Aylva, broeder van
Jetske bovengenoemd, kinderloos was gebleven). In 1728 staat het in het floreencohier op Keimpe Tabes en in
1738 en later op Keimpe Tabes erven, doch verdeeld, onder versch. eigenaren. In 1738 en 1748 staat de stem
op naam van de kinderen van den grietman Unia (Douwe Carel, grietman v. Tietjerksteradeel, broeder van
gen. Julius, gehuwd met Luts v. Aylva, overl. 1730) als erfgenamen van hare moeder. In 1758 en 1768 staat de
stem op secretaris W. Bergsma, in 1778 en 88 mevr. Bergsma.
Vgl. Teunissen p. 232, III, IV Sakema State.
Johannes Wopkes was nog grietman in 1556; A.J. Andreae, Nalezing op de Nieuwe
naamlijst van grietmannen van jhr. mr. H. Baerdt van Sminia. Leeuwarden 1893, p. 42. Diens
achterkleinzoon Suffridus/Sjoerd Saeckma werd op 6 oktober 1631 grietman van
Dantumadeel; professor Daniël van Dam feliciteerde vader Saeckma in een brief van 9 oktober
met de promotie (van advocaat tot grietman) van zijn oudste zoon. Suffridus was wellicht de
beoogde opvolger van grietman Tjaerd van Aylva. Toen die op 23 februari 1628 overleed, was
Suffridus pas twintig en had hij zijn studie (rechten) nog niet afgesloten. Mogelijk is er een
afspraak gemaakt met Gysbert Aernsma, zodat deze op 20 maart werd aangesteld. Sjoerd
Saeckma kreeg zijn kans spoedig nadat hij in 1630 was gepromoveerd; Aernsma overleed
immers in 1631 nauwelijks 34 jaar oud.
Correspondentie Saeckma
In zijn vrije tijd wijdde Saeckma zich aan verdere studie van de rechten en de klassieken
en aan het dichten in het Latijn en Nederlands. Hij bezat een rijke bibliotheek. Die is door zijn
tweede zoon, de raadsheer Theodorus Saeckma geërfd en uitgebreid; mogelijk is ook die van
zwager resp. oom Evert Boner in 1639 daarin opgegaan. In 1666 is de verzameling geveild.
Raadsheerschap, politieke bezigheden en gezins- en familie-aangelegenheden lieten
Saeckma weinig tijd. Geen wonder dat er weinig van hem gepubliceerd is, d.w.z. in druk
uitgegeven. Van zijn aantekeningen bij de Friese grondwet van 1602 circuleerden in de
zeventiende eeuw diverse afschriften; er is o.a. door Ulricus Huber uit geciteerd. Gezien zijn
karakter, niet op de voorgrond willen treden, maar stille diplomatie beoefenen, was hij wars
van roem. In dit verband is het nog vermeldenswaard dat Saeckma in zijn wapen een griffioen
had, die in het algemeen staat voor invloedrijkheid en bovendien scherpzinnigheid, overleg,
gepaard aan omzichtigheid en doorzicht.
Van de twaalf brieven van Aernsma zijn er zeker zes reacties op brieven van Saeckma;
deze laatste zijn echter niet bewaard gebleven. Opmerkelijk is dat de overgeleverde Saeckma-correspondentie ruim 350 brieven aan hem telt en slechts elf van hem, nl. (in chronologische
volgorde) aan
Sabinus Odulphi Baerdt - 1: [1592]
Rodolphus Wicheringe - 2: 7-10-1594
Isaacus Casaubonus - 3: 2-3-1596, 4: 25-2-1597, 5: 23-6-1609
Titus Popma - 6: 27-8-1609
Casaubon - 7: 7-1-1613, 8: 8-2-1614
Gulielmus a Velsen - 9: 23-6-1614
Ubbo Emmius - 10: 19-2-1625
Caspar Barlaeus - 11: 25-10-1630.
Saeckma archiveerde binnengekomen post zorgvuldig. Dat bijv. Franeker professoren daarin
totaal tekortgeschoten zouden hebben, lijkt vreemd. Hun brieven vormen merendeels de
zogenaamde codex Saeckma, al is daarin ook een enkel verzamelitem opgenomen zoals een
brief d.d. 23-9-1579 van de toen nog Leidse hoogleraar Petreius Tiara aan zijn advocaat
Christoffel Aernsma te Leeuwarden; nr. 27. Bekend is dat de brieven die Drusius uit binnen- en
buitenland ontving, verloren zijn gegaan. Niet onvermeld mag de mogelijkheid blijven dat
Saeckma in zijn brieven vroeg ze na lezing te verbranden. Bescheidenheid ten top en/of een
gevolg van een vroege nare ervaring? Niet ondenkbaar is het dat Johannes Saeckma of zijn
zoon Theodorus de brieven teruggevraagd heeft. Als Theodorus' vriend Simon Abbes
Gabbema voor een editie gepleit zou hebben, dan was dat gezien de bescheidenheid van
Saeckma senior zeker tevergeefs geweest.
>> begin
Inhoud album amicorum Gysbert Aernsma
UB Hamburg, Cod. Scrin. 66, 68 en 69; staand formaat (i.t.t. het gebruikelijke oblong):
ca. 15 x 9,5 cm. - Met dank aan Dr. Petra Blödorn-Meyer en Marion Sommer van de "Handschriftenabteilung".
66-100 | s.a. s.n. | wapen [Nassau Dillenburg, hoort bij:] |
66-102 | 1615 | Willem Lodewijk van Nassau [stadhouder van Friesland] |
66-103 | s.a. s.n. | wapen [Nassau Dillenburg, hoort bij:] |
66-104 | 1615 | Lodewijk [Hendrik] van Nassau. [L.H. van Nassau Dillenburg, 1594-1662,
trouwde 25-11-1615 te Hachenburg met Catharina van Sayn Wittgenstein;
Willem Lodewijk was zijn oom.] |
66-105 | 1615 | Sophie van Nassau, met geschilderd wapen [Sophie Hedwig (1592-1642),
hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel, 1607 gehuwd met Ernst Casimir] |
66-106 | 1615 | Ernst Casimir van Nassau, met geschilderd wapen |
[rangschikking hieronder: chronologisch op jaar resp. alfabetisch op plaats en naam] |
66-322 | |
Arma Gentilitia seu Insignia Gisberti ab Aernsma Leovard. Frisi
|
66-323 | 161[5] | "Titelblad album": 1616 / Ipsis Idibus Martii [15 maart] / Gisbertus ab
Aernsma / Leovard. Frisius / Symb. / Omne invium pervium [Al het
onbegaanbare is begaanbaar: Waar een wil is, is een weg.] |
68-1222 | 1615 Gron. | Johannis, Theod[orus], [Enchusanus, Alb. Stud. Gron. 13-3-1615 phil.] |
66-440 | s.a. Gron. | Schaap, Reinerus [Transisalanus, ASG 13-3-1615, L.L.; hierbij:] |
66-441 | 1615 s.n. | geschilderd wapen (rood kruis op gouden veld; centraal op kruis klein
wapenschild met zilveren schaap erop), met devies (Virtute experiamur) |
68-1232 | 1615 Gron. | Snoeckius, Abr[ahamus Jacobi], [Zeelandus, ASG 6-6-1615 theol.] |
68-1228 | 1615 s.l. | Voetius, Did[ericus], [Huesdanus, ASG 6-6-1615 hum. lit.] |
66-436 | 1616 Gron. | Clandt, Adrianus, met wapen [ASG 10-4-1616 phil.] |
68-5 | 1616 Gron. | Emmius, Ubbo [hoogl. geschiedenis en Grieks 1614-1625] |
68-1047 | 1616 Gron. | Henningius, Jac[obus], [Helmstadiensis ASG 14-3-1615 theol.] |
68-698 | 1616 Gron. | Huninga, Joh[annes Epinus], [hoogl. rechten en filosofie 1614-1620] |
68-1235 | s.a. [1616?] s.l. | Madewellus, Guil[ielmus], [William Macdowell van Stodrig, hoveling van
Hoogkerk, hoogl. wijsbegeerte Groningen 1614-1627]. |
68-1013 | 1616 Gron. | Mulerius, Nic[olaus], [hoogl. genees- en wiskunde, schoonvader van
Winsemius] |
68-54 | 1616 Gron. | Mulerius, P[etrus], [zoon van Nicolaus] |
68-1066 | 1616 Gron. | Pynacker, C[ornelius], [hoogl. rechten sedert 1614] |
66-288 | 1616 Gron. | Qualen, Otto & Nicolaus à, met wapen [Otto (1597-1635), eques Holsatus
ASG 18-12-1615; 1623 stud. Siena, 1624 Padua] |
68-383 | 1616 Gron. | Ravensperger, H[ermann], [hoogl. theologie 1616-1625] |
68-868 | 1616 Gron. | Winsemius, Menelaus, [hoogl. geneesk. Franeker maart 1616; schoonzoon
van N. Mulerius] |
69-1459 | 1616 Gron. | Zandius, Henr[icus Joan.], [Gron. ASG 13-3-1615 L.L.] |
68-1207 | 1617 Haag | Duyck, Gisb[ertus], [Hagiensis, Alb. Stud. Lugd. 1-7-1615, 22, J.; zoon van
Anthonis, de griffier van het Hof van Holland 1602-1618] |
68-23 | 1617 Lugd. Bat. | Bertius, P[etrus], [Beveren 1565 - Parijs 1629; hoogl. zedekunde 1615-1619] |
66-445 | s.a. s.n. | wapen Boetzelaer & Asperen [over de lange zijde geschreven incl.:] |
66-446 | 1617 Lugd. Bat. | Boetzelaer ab Asperen, Rutgerus a [Rutger Wessel van den Boetzelaer,
vrijheer van Asperen, diende in zijn jeugd met lof onder prins Maurits;
vader Gideon was ambassadeur in Frankrijk] |
66-474 | s.a. s.l. | Brandt, Johannes de [Leidensis, ASL 22-10-1608, 13, L.] |
68-670 | 1617 Lugd. Bat. | Bronckhorst, Ever[ardus]. [Deventer 1554 - Leiden 1627, hoogl. rechten
1587-1621] |
69-769 | 1617 Lugd. Bat. | Coddaeus, G[uilielmus]. [Wilhelmus van der Codde, Leiden 1575-1625,
hoogl. Hebreeuws 1601-1619] |
68-22 | 1617 Lugd. Bat. | Cunaeus, P[etrus]. [Vlissingen 1586 - Leiden 1638, hoogl. Latijn en
staatkunde 1612, rechten 1615] |
68-380 | 1617 Lugd. Bat. | Episcopius, S[imon]. [Amsterdam 1583-1643, hoogl. godgeleerdheid 1612-1619, leerling van Arminius] |
66-334 | s.a. s.l. | Grutherus à Dircxland, Philippus [Zeelandus, ASL 17-10-1614, 20, L.;
zoon van de Middelburgse rector (1585-1607) Jacobus Gruterus?; hierbij:] |
66-335 | s.a. s.n. | wapen [Gruterus]: drie paar gouden balken op zwart |
68-17r | 1617 Lugd. Bat. | Heinsius, Daniël - "Strennua nos exercet inertia /
Nobilissimo et praestantissimo juveni / D. Gisberto ab Aeresma, / in Galliam profecturo / L M Q scripsi /
Lugd. Bat. 22 Octob. / 1617 / Daniel Heinsius" |
68-1048 | 1617 Lugd. Bat. | Jaccheus, G[ilbertus]. [Aberdeen 1585 - Leiden 1628, hoogl.
welsprekendheid (= Latijn) 1605, zedekunde 1612, natuurkunde 1612-1626] |
68-1231 | 1617 Lugd. Bat. | Lindershausen, J[ohannes], [Schwelm 1571 - Leiden 1645, hoogl. rechten
1611-1640] |
68-1227 | 1617 s.l. | Loots, Regn[erus]. [Amstelodamensis, ASL 13-12-1615, 20, L.] |
68-384 | 1617 Lugd. Bat. | Polyander, Joh[annes]. [Metz 1568 - Leiden 1646, hoogl. godgeleerdheid
1611-1646] |
68-17v | 1617 Lugd. Bat. | Rutgersius, Janus [broer van Ermgard Rutgers, de vrouw van Daniël
Heinsius] |
68-14 | 1617 Lugd. Bat. | Scriverius, Petrus [Haarlem 1576 - Oudewater 1660, ambteloos geleerde] |
68-1218 | 1617 Lugd. Bat. | Swanenburch, Corn[elius], [Leiden 1574-1630, hoogl. rechten 1597-1630]. |
68-48 | 1617 Lugd. Bat. | Vorstius, [Aelius] E[verhardus], [Roermond 1565 - Leiden 1624, hoogl.
natuurkunde 1598, geneeskunde 1599, kruidkunde 1617]. |
68-1223 | 1618 Gron. | Ubbena, W[ilhelmus]. [Spicanus, ASG 13-3-1615, jur.] |
Het jaartal 1616 op het "titelblad" is een verschrijving van Aernsma voor 1615 - op 13 maart van dat jaar
schreef hij zich in aan de universiteit van Groningen -, of hij heeft zijn album inderdaad pas naderhand van
zijn naam en lijfspreuk voorzien.
|
|
>> begin
Gysbert Aernsma aan Johannes Saeckma 12 brieven uit Leiden en
Frankrijk, 1616-1618
Editie: M.H.H. Engels, januari 2005 |
>> begin
>> HOMEpage |
1: Leiden 1616 08 19 [ns] • Cum postliminio tandem ...
2: Leiden 1616 08 21 [ns] • Non erat mihi animus ...
3: Leiden 1616 12 07 [ns] • Literas tuas, vir amplissime ...
4: Leiden 1616 12 18 [ns] • Cum non ita diu ...
5: Leiden 1617 01 13 [ns] • Cum literas tuas ...
6: Leiden 1617 01 28 [ns] • Literas tuas postremas ... |
*: Leiden 1617 04 21 [ns] • Heinsius aan Saeckma
7: Leiden 1617 04 22 [ns] • Tam etsi vir clariss. ...
8: Leiden 1617 06 22 [ns] • Carere me hactenus ...
9: Leiden 1617 10 22 [ns] • Posses me merito meo ...
10: Saumur 1618 07 13 [ns] • U.L. brief van den 25 Maii ...
11: Parijs 1618 08 23 [ns] • Dese sal u dienen ...
12: Parijs 1618 09 28 [ns] • Je vous ay desia ...
|
*** 1: 19-8-1616 Viro clariss. ampliss. D. Iohanni Sakama
Senatori S.P. Cum postliminio tandem ad scribendi officium reverti animus mihi esset, a quo
uterque aliquam diu exulaveramus, non socordia ut satis mihi constat aut contemptu, sed
fortassis dulcedine intermissionis & fiducia amoris, id enim de me fateor de te opinor, omittere
minime potui, vir clariss., quin, cum tibi ea, quae scribo, accepta esse cernerem, responsi
aliquid ad literas tuas rursus meditarer. Itaque quod scribis te adhuc in eo totum esse ut me
reducas in gratiam apud parentem, solide gaudeo, petoque non solum sed & obsecro ut porro
enitaris, nam a nemine aeque commode quam abs te fieri posse arbitror, mihi totus persuadeo.
Adhaec braccam & pecuniam unde mihi thoracem compararem accepi: gratias pro iis & habeo
& refero maxumas, omnique obedientia compensare studebo, & tuorum in me promeritorum
semper memor ero, nullaque extinguet oblivio. Dum memor ipse mei, dum spiritus his regit.
Vale. Ex musaeo nostro Lugduni in artus Batavis 14 Cal. Septemb. Ao. MDCXVI. Amicis
meis verbis salutem dic, & rescribe. Cognatus tuus Gisbertus ab Aernsma
[Adres:] Ampliss.
spectatiss.que viro D. Iohanni Sakama, Senatori in suprema Frisiorum Curia, cognato suo non
e multis, Leovardiam
*** 2: 21-8-1616 * overzicht brieven Aernsma Viro clariss. spectatiss.que D. Iohanni Sakama
Senatori S.P.D. Non erat mihi animus, vir clariss., hoc tempore ad te literas dare, sed, cum,
quia debeo & valde volo, tum, quia intellexi ex literis, quas abhinc diebus novem ad cognatum
Hania misisti, patrem adhucdum se admodum difficilem praebere, pecuniamque pro victu nolle
mittere, & mulierem illam magnas tibi dare turbas, semel tandem deliberavi & consilium inivi
de eligendo vitae genere. Itaque ut consilium meum & rem omnem aperte tibi fabuler. Cum
deliberassem diu mecum, quodnam vitae genus sequerar, tandem lectis tuis literis & penitius
consideratis, nihil aeque consultum mihi visum fuit, quam, si misso literis repudio - non
totaliter hoc intellige - ad militiam animum applicarem, & elapsis tribus mensibus Leida abirem.
Causae hae sunt quae me impulere: 1. quod studium hoc literarum & historicum etiam
continuare queam, ut poeta ait Dum versor in armis; 2. quod cum se diffilem praebeat pater,
pecuniamque pro victu nolit mittere, sine qua Leidae commorari non possum, nam admodum
care ibi vivitur, adeo ut haereditatem maternam brevi ibi consumerem, inconsultum plane visum
fuit diutius ibi commorari. Habes hic consilium meum, quod te maxime scire volui, si forte
quid ad tuas cogitationes perlineret. Tu expende quaeso & in consilium adhibe amicos &
quodnam illis de eo videatur rescribe & vale. Saluta uxorem tuam cum tota familia. Datum 12
Cal. Sept. Ao. MDCXVI. Cognatus tuus Gisbertus ab Aernsma
[Adres:] Clariss.
spectatiss.que viro D.D. Iohanni Sakama I.U.D. et Senatori in suprema Frisiorum Curia,
cognatorum suorum ocello, Leovardiam
*** 3: 7-12-1616 * overzicht brieven Aernsma Viro clariss. consultiss. D.
Iohanni Sakama Senatori S.P. Literas tuas, vir amplissime, a cognato Feickens nuperrime
accepi, ex quibus propensum in me tuum animum perspexi. Video enim tantopere te sollicitum
de me esse, ac si tuus essem, adeo ut si minutissima saltem tua in me promerita considerem,
inficias ire nequeam, quin me omnia tibi debere fatear. Verum haec huiusmodi sunt. Ad literas
autem tuas quod attinet. Scribis primo loco patrem ad vos venisse, cumque eo te acturum de
tempore profectionis in Galliam, quod si facere tibi commodum erit, gratias tibi habebo
maximas. Adhaec secundo loco mitto tibi orationem quam abhinc 12 diebus in collegio sub
Bertio recitavi. Tu relege, & si forte quid erit quod tuam latinitatem, utpote splendidam & vere
Ciceronianam non redoleat, ignosce, & vale, nosque deama. Datum e musaeo nostro Lugd. in
Batavis 7 Iduum Decemb. Ao. MDCXVI. Cognatus tuus Gisbertus ab Aernsma [P.S.:] Patri, si
perlacuerit, orationem meam exhibe. Saluebunt a me omnes amici, & inprimis uxor
tua.
[Adres:] Viro ampliss. clarissimoque D.D. Iohanni Sakama I.U. Doctori et Senatori in
suprema Frisiorum Curia, cognato suo oculissimo, Leovardiam
*** 4: 18-12-1616 * overzicht brieven Aernsma Ampliss.
clarissimoque viro D.D. Iohanni Sakama Senatori S.P. Cum non ita diu sit, vir ampliss., quod
ad te literas dederim, adeoque non statuissem hoc tempore ad te literas dare, tamen cum, quod
acceptae tibi sint literae meae, sciam, tum, quod habeam aliquid, de quo tuum iudicium mihi
expetam omittere non potui quin perfunctorie ad te scriberem. Itaque ut propositum mearum
literarum scopum tibi ostendam, scies abhinc pauculis diebus me serio invitatum fuisse a D.
Petro Bertio, Daniele Heinsio, Petro Scriverio, ut quoniam rogatu aliorum constituissent s[cilicet]
Captivi Plauti Comoediam, simulque s[cilicet] Troades Senecae Tragoediam in publico agere, me
reliquo studiosorum numero quoque adiungerem, cui petitioni illorum instanter urgentium,
cum aversari sine honestate non possem, ut pote qui tantos viros authores mihi haberem fidem
dedi - ea tamen lege si patri tibique consultum videretur - me una cum aliis acturum. Itaque in
Comoedia prologi, in Tragoedia Calchantis mihi personam decreverunt. Verum tu si isthaec
tibi incesserit lubentia supra hac re quam brevi possibile erit iudicium tuum nobis
transcribe. Adhaec est quod oratum te maximo velim opere scilicet ut patrem adeas & si
possibile sit, ut pro me ab eo aliquantum pecuniae extorqueas. Nam toto eo temporis // spatio,
quo Lugduni fui, ne obulum a patre accepi, maleque illum habet me adhuc tantillum insumeret
scripsitque in literis novissimis ad sororem, se observaturum, quantum pro me annuatim
expendat. Qua de causa peto abs te, ut ipsi dicas si omnium meorum sumptu[u]m rationem habere
animus sit, tamen pecuniae aliquid mittat, & consignet, & observet quantum sat erit. Nam sine
pecunia me Lugduni commorari posse nihil est quod autumet. Orationem quam in superiore
proxima epistola me mittere scribebam, nunc primum tibi offero, petoque ut legas & relegas,
nostrique memor semper vivas, rescribasque quamprimum quid super his rebus omnibus tibi
videatur. Vale ocelle mi. Datum ex nostro musaeo. 15 Cal. Ianuarii MDCXVI. Cognatus
tuus Gisbertus ab Aernsma
[Adres:] Ampliss. spectatissimoque viro D.D. Iohanni Sakama
I.U.D. et in suprema Frisiorum Curia Senatori, cognato suo oculissimo, Leovardiam
*** 5: 18-1-1617 * overzicht brieven Aernsma Clariss. spectatiss. viro D.D. Iohanni Sakama Senatori S.P. Cum literas tuas &
accepissem & legissem, vir clariss., ex iisque intelexissem, te petere ut quamprimum tibi
rescriberem, omittere non potui, quin ductim & tractim quasi aliquid consignarem. Itaque ut ad
argumentum veniam, maxima cum voluptate percepi, tibi patrique non displicere, ut personam
aliquam in Comoedia representarem, ea tamen conditione ut ceteri actores non inferioris
essent conditionis quam ego essem. Ad quod scies, omnes esse supremae conditionis,
praeterque quatuor nullum dari, quin primae nobilitatis adolescens siet. Adhaec secundo loco,
quod ad vestimenta attinet, omnia commodato accipiemus. Sed si patri ullo modo persuadere
possis, vellem ut mihi thoracem ex serico, ocreas, & deaurata calcaria gladiumque mitteret
quam citissime posset. Nam elapsa sesquiseptimana acturi sumus. Haec ut pro me cures oro te,
atque obtestor. Pecuniam quam mihi misisti accepi, proque ea tibi & maximas habeo referoque
gratias. Commentarium Schotti nusquam in officinis librariis comparare potui. Scaligeri vero
dissertatiunculam mihi comparavi & hic ad te mitto. Tu cum bono Deo lege & relege, nosque
deama . Vale & salve. Datum Lugd. Bat. Ipsis Idibus Ianuarii MDCXVII. Cognatus
tuus Gisbertus ab Aernsma
[Adres:] Clariss. spectatiss. viro D.D. Iohanni Sakama I.U.
Doctori, et in suprema Frisiorum Curia Senatori, cognato suo oculissimo, Leovardiam
*** 6: 28-1-1617 * overzicht brieven Aernsma S.P. Cognate oculissime Literas tuas postremas 5 Cal. Februarii accepi ex
quibus quantum perspicere potui, intelligo animum patris aliquantulum placatum esse eo, quia
ab illo pro me impetrasti calcaria, ocreasque ut mihi ibi confici curarem, nam ut alia omittam,
in ipsis literis ad sororem omnino placatus esse videtur, praeterque quod uno in loco scribat,
male eum habere quod rationem hanc a calciario ad eum miserim. Causam addit. Putare se
rationem hanc adulterinam esse, & os me illi su[stin]uisse, quod quam a vero alienum sit, Deum
testem laudo, & quo magis credat, apocham illi a calciario mitto. Ad thoracem quod attinet,
confici curabo, veteremque serico superinducam minimi sumptus gratia. Adhaec, quod
dissertatiunculam Schaligeri de re nummaria certam tectamque acceperis gaudeo, mittoque tibi
rursus quasi succedan[e]um quid orationem hanc Heinsii politicam, quam meo tempore Leidae
habuit. Schotti commentarium eiusdem faciei si mihi alibi comparare potero, mittam tibi. Ad
extremam unum a te peto, ut quoniam nunc Comoediam egerimus, & convivium quod
instructuri sumus absolverimus, statim ubi rationem perscripsero pecuniam facere velis ut
habeam, ego rursus omni obedientia gratum me exhibebo. Vale 5 Cal. Feb. 1617. Cognatus
tuus Gisbertus ab Aernsma [P.S.:] Peto abs te, ut, si posthac mihi pecuniam mittas, nunquam
simili tabellario tradas, nam is, ut aperte pater scribit, ipsi indicavit te mihi nuper pecuniam
misisse, quare oro, ut semper iis interdicas, ne patri indicent, nam pater scribit, nisi ille indicasset,
pecuniam mihi mississet. Ratiunculam a chirurgo hic mitto; tu patri exhibeas ut si ipsi placuerit
mittat pecuniam ut solvem.
[Adres:] Clariss. spectatiss. viro D.D. Iohanni Sakama I.U.
Doctori, et Senatori in suprema Frisiorum Curia, cognato suo oculissimo, Leovardiam
*** 7: 22-4-1617 * overzicht brieven Aernsma Viro ampliss. clariss. D.D. Iohanni Sakama Senatori S.P. Tam etsi vir clariss. non
abs re, sed meritissimo meo, me accusare possis, quod literis meis saepissime otium tuum,
quod commodis patriae destinaras, interrumpam, tamen quia nihil non amicorum causa facere
minime deneges, literasque nostras tibi gratas esse sciam, omittere non potui quin hoc tempore
tibi semel scriberem, utque causam meam apud parentem ageres, sedulo hortarer, qui licet
aliquantulum placatus esse videatur, tamen semper conquaeritur me nimium Leidae consumere.
Quamobrem ut huic malo subveniatur, peto abs te, ut eii persuadere velis, ut mihi certam
summam - videlicet aurios quingentos & vestimentum unum cum novo pallio - annuatim det
qua me Leidae sustentem, hac tamen conditione, ut singulis trimestribus quartam quoque
partem exacte habeam, ne pecuniam pro victu singulis semiannis - quod nusquam Leidae moris est,
solvunt enim singulis trimestribus - imposterum coger denumerare. Rationes aliquot patri misi,
iniquo scio feret animo, te oro ut in placando eo operam des. Literas quas a D. Heinsio
efflagitavi hic videbis, tu ubi legeris, patri etiam exhibe, iique rescribe, & nos deama. Vale cum
tota familia. Raptim Leidae 22 Aprilis 1617. Cognatus tuus Gisbertus ab Aernsma
[Adres:]
Amplissimo clariss. viro D.D. Iohanni Sakama, in suprema Frisiorum Curia
Senatori Leovardiam
*** 8: 22-6-1617 * overzicht brieven Aernsma Ampliss. spectatissimoque viro D.D. Iohanni
Sakama Senatori S.D. Carere me hactenus alloquio tuarum literarum, vir ampliss., non re
solum, sed & cogitatione molestum est. Illud, quia ea voluptate me destitui nihil acerbius. Illud
quia animus in hoc grandiusculo literarum intervallo variis suspicionibus circumagatur. Quid
censebo, mutatum esse te? Non hoc per tuum erga me amorem non per fidem licet. Offensum?
Timeo. Verum cum penitius omnia considero, nec ulla in re te laesum esse a me quod sciam
arbitrer, condonandum tibi hoc silentium propter occupationes patriaeque curas esse duxi, hac
tamen conditione, si nunc saltem plurimas & longissimas literas miseris. Haec enim mihi sola
excusatio vera, cui satisfaciendae ut tanto facilius accedas, has a me cape literas, in quibus
videbis, quonam tibi amore proximi simus, adeoque etiam scripsimus ea de nobis quae te scire,
partim velle, partim nolle arbitramur. Sed ne te diutius detineam, scies nos bene valere,
studiisque adhuc hactenus & navasse & navare non poenitendam operam, utpote ad quae
quodam impetu natura feramur. Verum cum aliquando rebus nostris desperatis oculum
immittemus, patremque nullo modo in gratiam revocari posse putamus, ita me Deus respiciat,
parum abest quin supremam studiis manum adhibituri simus. // Nam cum dedecore sub alicuius
servitio unde vivere, minime generosi animi est, ut ille ait: Quod mihi ne eveniat, ut Plaut. verbis
utar, nonnullum periculum est nunc. Substiti enim per annum iam Leidae, idque consensu patris
qui se soluturum promiserat. Nunc autem cum nuper ad nuptias amita, cum cognatis, & sorore
tenderent, ratiunculas quasdam dedi ad patrem utque eas exsolveret per sororem petii, sed
duabus saltem satisfecit, in reliquis exsolvendis se plane refractarium praebuit. Accedit & eo,
quod hoc tempore nihil plane pecuniae habuerim, neque etiam nunc habeam, nisi quod nuper a
Pottero aliquid acceperim, quod omnino iam expendi, ut ex ratiuncula infra posita videbis.
Praeterea nec thoracem quotidianum alicuius valoris habeo, ut cognatae sororque testabuntur.
Quia propter, vir clariss. & cognate charissime, te, quias authoritate apud patrem vales, &
cuius authoritatem pater nec debet nec cupit subterfugere, te inquam obnixe oro, ut sicuti te
hactenus in causa mea strenuum praebueris, ita porro agas, & studeas in id ut parenti
persuadere possis, ut reliquas rationes exsolvat. Praeterea etiam atque etiam rogo, ut patrem
adeas, & si possibile sit, si non multum saltem aliquid pecuniae mihi conficias, vel a patre, vel
aliunde, & quamprimum mittas, nam nihil pecuniae habeo, & diu sine pecunia Leidae esse
nequeo. Adhaec etiam, ut thoracem habere possim quaeso apud patrem efficias. Haec te per
dextram, per perspectam mihi integritatem & magnitudinem animi tui, per amorem erga te,
cuius, cum ab uxore domesticoque discessisti, mihi primas defers, oro atque obtestor, ut in
perpetuum amicum me tibi assumas, // utque mihi patronus & pater sis. D. Heinsii literas, quin
a sorore acceperis, non dubito. Is iam a nuptiis rediit, literasque tuas avide expectat. Tu ei
rescribe si placuerit. Vale & nos ama. Datum Lugd. in Batavis 10 Cal. Iulii Ao. Domini
MDCXVII. Salutem uxori tuae reliquaeque familiae tuae, aliisque amicis adscribo, tu dicito.
Quaeso ne has literas cognato Hania, aut alii alicuio ex amicis exhibeas. Iterum
vale. Ratiuncula
Ad perpoliendum gladium meum a rubigine & ad novam vaginam
conficiendam 2-0-
Pro honorario, quod ancillae D. praesidis nostri Bertii in collegio orat
dedimus 1-4-
Pro insigni quod albo studiosi cuiusdam imponi curaveram 1-4-
Pro mulctis &
orat. habendis in collegio 0-17-
Pro refeciendis ter calceis 0-13-
Pro sericis ligaminis
novis vestibus 0-18-
Pro sericis ligaminibus in calceis 0-6-
Pro chirotecis 0-12-
Pro clave 0-5-
Somma 7 gl. 9 st.
Cognatus tuus Gisbertus ab Aernsma
[Adres:] Ampliss.
spectatissimoque viro D.D. Iohanni Sakama I.U. Doctori et in suprema Frisiorum Curia
Senatori, cognato suo oculissimo, Leovardiam [door Saeckma in oude stijl:] Recepta 16 Iunii 1617
*** 9: 22-10-1617 * overzicht brieven Aernsma S.P. Posses me merito meo culpare, vir clariss., si hoc tempore ad te literas
non darem. Causam te quaeritare non puto? Nam cum a vobis abiremus, promiseramus nos
scripturos simul ac Leida discederemus, itaque ne datam fidem falleremus, has a nobis cape
literas, ex quibus intelliges nos die Lunae, qui est 23 Octobris Leida Hagam Comitatensem
discessisse, unde iter nostrum instituemus per Roterodamum Middelburgam, hinc Antverpiam
inde per Mechliniam & Bruxellas recta Luetiam Parisiorum. Ubi Lutetiam venerimus pro ut
occasio feret, eo nos conferemus. Haec de itinere, at sumptus annui, quos mihi suppeditastis
nimis exigui sunt, nam cognatus meus ducentos secum aufert in viaticum aureos, et singulis
trimestribus - sicuti & amita ipsa mihi dixit - ducentos itidem illic in Gallia accipiet. Precor
itaque ut negotii huius curam habeatis, & sumptibus meis ad minimum 200 aureos
addatis. Literas praeterea habeo commendatitias a D. Heinsio ad D. Legatum, & constitui
simulac linguam Gallicam didicero, insinuare me aulae eius. Haec hactenus. Tu vale, & salve.
A me saluebunt amici omnes. Raptim. Leidae 22 Octob. 1617. Cognatus tuus Gisbertus ab
Aernsma [P.S.:] Librorum meorum quaeso curam habeas, & hos quos nunc tibi mitto, emptos
in auctione Canteriana, reliquis adiunge. Iterum vale.
[Adres:] Clariss. spectatissimoque viro
D.D. Iohanni Sakama, I.U. Doctori et Senatori in suprema Curia Frisiorum, Leovardiam
*** 10: 13-7-1618 * overzicht brieven Aernsma Mon cousin U.L. brief van den 25 May laestleden heb ik den 9 July ontvangen,
waerut met blijtschap u goede dispositie verstanden; bidde Godt dat sij mach lanckdurich sijn.
Wat angaet dat ghi in die absentie van mijn oom Fockens & neef Aysma den boode van
Orleans hebt betaelt, is mij seer aengenaem end hebt hierdeur mij seer obligeert. Vorders so
bedancke ick mijn neef voor die goede vermaninge als te weeten dat ick, mij comporterende
buyten landt na mijn conditien ende eerlijck levende end niet in al te exterordinaris
dep[e]nsen vervallende, niet mij alleen profitelijck maer den vrund[en] sal angenaem sijn. Welcke
vermaninge als goet wesende ick verhope oock achter te volgen end begere nochtans dat mijn
neef sal willen considereren dat ick hier buyten landts wesende met so weinich niet can
toecomen ofte ick in mijn landt was, end begere derhalven dat mijn vrunden patientie nemen so
ick hier wat meer verteer, want ick niet alleen mij contenteer om den spraeck te leren maer
oock om met den Fransosen converserende die manieren mach mede aenleeren, twelcke veel
niet doen end daerhalven wederom comende so sij den spraeck conen van den rest niet gesien
noch geleert hebben end daerom ist niet wonder so sij oock so veel niet verteren gelijck
mogelijck den experientie wel sal leeren. Wat aengaet van altoos te reisen is wel waer dat dat
niet profitelijck is maer nochtans so meine ick niet dat dat een plaets bij mij sal hebben, want ick
noch niet ser gereist hebbe, want in al wat steden daer ick geweest heb, ben daer altas teminsten
3 maenten stil geweest end so lang daer geweest sijnde so isser niet meer te sien ut reden dat
het cleine nesten en gaten sijn end daerom bidde ick dat neef hiervan niet sal besommert sijn
end of ick schoon al veel reisde - twelck ick niet en doe - sal noch den spraeck wel leren end
elckeen van den vrunden genoech contentement geven. // Wat het studium iuris aengaet: het is
wel waer dat ick wel belooft hebbe omdat er wat in te doen, maer nademael in sowel difficulteit
in den spraeck vinde principalijck int beginsel, sal mijn neef mij excuseren so ick daer noch niet
in veel in heb geleert; belove nochtans als ick den spraeck wat vaster heb, daer mijn vlijt gans te
sullen op leggen en ick hoepe noch den beloften aen neef gedaen te sullen nacomen. Wat
aengaedt Poicteers is wel een grote woeste stadt gelijck Gendt in Flaenderen alwaer men saeit
en maeidt in den stadt, maer wat die studia iuris aengaet is gelijck als overal in Vranckrijck
twelcke te seggen is dat het nergens veel te beduiden heeft, utpote auro hic omnia venduntur.
Tot Saumeurs is alheel geen Professor in Iure maer allegaer sijn aut in Theologia aut
Medicina aut Philosophia. Ou il n'y a que des escoliers de la religion car ordinairemant ceux de
la religion de Poictou, Gascongne et des autres cantons de la France emvoyent la leurs enfans
pour estudier qui sont presque touts Gentilhommes ou de grande maison, pour apres ayant
acheve le cours en philosophie, aller ou a Paris ou aux autres academies. Tot Angers is het
noch best van allen alwaer ick oock ach dagen gewest heb, doe het laestmael ommegang was -
welcke in Vrankrijck so seer vermaert is als die van Antwerpen - end soude daerhalven daer
gebleven hebben, maer omdat daer soveel Neerlanders end Duytschen haestich quamen, ben
weder na Saumeurs gekeert alwaer so te seggen giemant was. Ben daerhalven alnoch tot
Saumeurs alwaer ick blive tot op den 2 Augusti end ben aldan geresolveert om na Paris op te
trecken - want tot Saumeurs alle compagnie van Fransosen die ick henteerde, op het lant nu is
gaen woonen end soude dan nu met mijn lantsluyden moeten converseren twelck mij veel in
den spraeck soude beletten - eensdeels om te Paris alles te besien om also daer 2 maenten
geweest hebbende tegen den winter mij op een seker vaste plaets stil te begeven - end meine
dan den spraeck al vast te konen - alderdeels omdat mijn gelt opgaet end dat ick mijn wissel
alledaeg verwachte end tot Saumeurs ofte tot Angiers wesende soude // sij se bequaem niet
conen overcrigen, maer ut reden dat het tot Paris te deur is, so sal ick tot Orleans subsisteren
totdat mijn wissel sal comen. Bidde daerhalven dat mijn neef so wel wil doen end dese brieven
gecregen hebbende, dat hij doch wil met mijn oom end neef Aysma conveneren end mij doch
so ras als het mogelijck is een wissel van 100 pistolen ofte 200 cronen overmaken alwaer ick
sal voorts in Vranckrijck met toecomen end bidde voorts dat sij hier doch niet willen in
suymachtich sijn, want ick maer voor een maent gelt heb en sal al een maent te cort comen eer
ick mijn wissel heb. Begere daerhalven dat mijn vrunden mij niet willen verlegen laten end so
ras alst mogelijck is mij een wissel met den muntemeister willen overmaken tot Paris aen mijn
oulden coopman. Dit doende sullen mijn seer obligeren. Ick sal gaen logeren tot Orleans bi
Madam Lucas au Cloistre S. Estienne alwaer men mijn briven sal adresseren. Begere
daerhalven vruntlijck dat mijn vrunden mij niet verlegen laten maer mijn gelt mij doch willen
overmaken. Nieuss is hier niet als dat den Koninck met die van Bearn weder gereconcilieert is
end men praet hoe datter tot Paris enige conspiratien tegen den Koninck sijn. Hiermede den
Heer befolen ut Saumeurs den 13 July 1618. Alle vrunden moeten van mij gegroet sijn. Mijn
neef sal mij excuseren so ick hem nu niet int Vrans geschreven heb; belove het den
naestcomende mael te doen. Eyntelijck bidde mijn neef dat hij doch wil beschicken dat ick mijn
wissel mach hebben opdat ick doch niet verlegen ben van gelt. Adieu. U.L. neef Gisbert van
Aernsma [P.S.:] Voor het sluyten van dese mijne brieven heb ick noch verstanden van enige
die van Paris quamen, hoe dat men daer alle dagen veel justificieert end hoe datter in ach dagen
wel 80 onthooft sijn die men seit dat enige seditieuse schryften ofte pasquillen end conspiratien
tegen den Koninck gedaen te hebben. Den broeder van een praedicant van Charanton is
laestmael verbrandt om een boeck twelck noch niet gedruckt was, maer van enige gelesen was;
het schijnt dat hij den Koninck daer wat in geraeckt had. Sijn boeck is met hem verbrandt. Den
Koninck gaet seer strictelijck met den Justicie voort, perdonneert niemant end heeft den titel
van Justus aengenomen.
[Adres:] Ampliss. spectatiss. viro D.D. Iohanni Sakama Senatori,
cognato suo, cito, cito, cito, Leovardiam
*** 11: 23-8-1618 * overzicht brieven Aernsma Vrundelijcken groet. Gunstige
neef, Dese sal u dienen om u eendeels [t']adverteren van mijn goede gesontheit anderdeels om
u te doen weten hoe dat ick den 16 Augusti tot Paris van Orleans sijn bekomen end hoe dat ick
van Orleans een gans packet met brieven na Paris heb gesonden in welcke ick om een wissel
schreef want ick geen meer gelt en hadde end dese brief was al afgesonden den 13 July. Nu tot
Paris comende ben bij mijn coopman gegangen om te vragen of hij mijn brieven al over na
Neerlant gesonden had; welcke mij geseit heeft dat hij sie niet vernomen hadde, also dat ick nu
seer verlegen ben binnen Paris, want ick daer nergens geen gelt trecken can. Also dat ick mijn
neef bidde gelijck ick in die andere brieven die verloren sijn oock gedaen hadde, om mij doch
niet te willen verlegen laten, maer mij die vruntschap doen end soras als ghi dese mijne brieven
silt ontvangen hebben bij den muntemeister gaen end mij een wissel van 100 pistolen
overmaken laten. Dat doende sult mij seer verobligeren, want ick nu tot Paris sonder gelt ben
end daerhalven so mijn vrunden mij binnen 4 weken met gelt niet en versien, souder met
schande seer daerbij geintresseert sijn. Protestere derhalven op alle vruntschap dat men mij
doch wil ontsetten end mijn wissel mij doen terstont hebben end door geen ander doen als door
den muntemeister doen overmaken. Ontset mij derhalven end laet mij niet met schande in
Vranckrijck sijn. Ick ben gelosiert in die rue S. Martin in den dubbelden aerent bi den pont van
Nostre Dame. Niet meer op dit pas als dat ick, u alle recommanderende in die genade Godts, u
bidde om op mijn saken te willen letten end mij mijn wissel terstont doen hebben end so het u
belieft alle vrunden giemant utgenomen te groeten. Ut Paris den 23 Augusti 1618. U bevrunde
neef Gisbert van Aernsma
[Adres:] Ampliss. spectatiss. viro D.D. Iohanni Sakama, I.U.
Doctori et Senatori in suprema Frisiorum Curia, cognato suo, Leovarden cito cito cito
*** 12: 28-9-1618 * overzicht brieven Aernsma Monsr. mon cousin Je vous ay desia escrit deux ou trois fois, sans toutefois
avoir receu aucune response de vostre part, dont je m'esmerveille grandement, ne sachant, a
qui j'en doi imputer la faute, ou a ceux, auqeuls j'ay donne mes lettres a vous, a vous je
n'oseray, ou plustost je ne devroi, ceque vous m'avez tousiours trop oblige, & faict certain que
vous ne me voudriez jamais laisser en peine, dont je vous seray a jamais oblige. Mais parceque
neantmoins je voy, que mes affaires ne vont pas bien, contraint de vous escrire derechef, pour
vous remercier de vostre bonne affection envers moy, & en vous offrant toutes sortes des
services, vous prier, de vouloir prendre garde, & considerer un peu plus pres mes affaires, & si
le cas y peut eschoir, de me faire tenir avec la primiere commodite la somme de cents pistoles,
pourcequ'il y a pourtant six septmaines, que je les attende, &, s'il falloit attendre quelcque
temps, asseurement seroi grandement en peine. Tellement donc que je proteste sur nostre
amitie, qu'on ne me faut plus attendre, mais qu'on se depesche, en recompense de quoy je vous
serviray. D'avantage, je ne peux laisser aussi, que je ne vous adverte de mon desyr comme j'ay
prins la resolution de m'en aller, dans six septmaines avec mon cousin, en Angleterre & de la
retourner au païs a Noel. La cause de ceste resolution est, que voyant me faire icy si grande
despense, sans que je faisoi encor de choses superflues & non necessaires, & que je fesoi ainsi
sans doubte en peu du temps grande parte des mes biens. Et ayant presque tant avances en la
langue Françoise, que je me contenteray bien, il m'a estè advis d'estre mon profit, de me retirer
de la France, & retourner au païs, tant pour reparer le dommage, que j'ay faict a mes biens,
que pour poursuyvre mes estudes, lequels, de que je suis en France, j'ay presque entierement
abondonnè. Voila donc la raison de mon dessein, laquelle je vous prie de vouloir examiner, &
me rescrire, s'elle vous bonne semblera. Je suis maintenent a Paris & si tost que j'auray receu
response de vous, j'iray a Rouen et de la par la mer en Angleterre. Depeschez // donc si tost
que vous pourrez, & envoyez vos letters au mesme marchand, auquel vous envoyerez mes
lettres de change. Ce que faisant, vous m'obligerer beaucoup. Au reste, si je puis vous rendre
quelque agreable service, je vous prie, de m'honnorer des vos commendements, pour m'en
pouvoir revanger de la courtoisie & affection, que vous me portez, et pour vous monstrer, que
je suis & seray a jamais Monsieur Vostre tres humble serviteur & cousin Gisbert
d'Arensma [P.S.:] Mon cousin & moy apres avoir offert nos humbles recommendations,
baisons les mains a touts nos amys. Adieu. Mon cousin Ayant acheve ces lettres on m'a
apporte une lettre de vous & de mon oncle, dans laquelle j'ay trouvè une lettre de change.
Tellement que je suis bien resyoui, & je vous rescriray a celles la septmeine, qui viendra, vous
remerciant grandement & priant de me vouloir tenir tousiours en vostre bonne
grace. J'escriray aussi a mon oncle, & a ma soeur. Et je les eusse escrit, si le messager n'eust
trop hastè. Adieu. Faict a Paris le 28 du Sept. 1618. Rescrivez moy, je vous prie, vostre advis
sur ma resolution, avec la primiere commodite. Je demeureray a Paris jusques a tant, que je vos
lettres aureay receu. Adieu encores, & envoyez les moy par mon marchand que j'ay a
Amsterdam.
[Adres:] A Monsr. Monsieur Jehan Sakama Conseillr. au grand Conseil de Frise,
a Levarden Cito Cito [Door Saeckma in oude stijl:] Recepta den 17d. Octobr.
>> begin
Daniël Heinsius, Leiden 21 april 1617, aan Johannes Saeckma, Leeuwarden - Originele brief in
Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden, collectie Gabbema.
* overzicht brieven Aernsma
Nobilissime vir,
Cum nuperrime ex literis quas mecum eruditus adolescens Gisbertus Arisma communicabat,
intelligerem quam praeter omne nostrum meritum prolixe de nobis sentires, quanquam non
sum adeo Suffenus ut in me quid tale agnoscam, tamen faciendum putavi, ut pro eximio amore
et iudicii benignitate gratias tibi agerem; simulque adolescentis diligentiam industriamque
commendarem, cuius luculenta apud nos quotidie in omni studiorum genere ac inprimis
eloquentia, cuius exercitio se totum dedit, exhibet specimina. Nuper quoque in actione
dramatum duorum, quae hic publice a generosis aliquot iuvenibus repraesentari videmus, talem
se praebuit, ut ingenii et eximiae [Grieks:] philokalías non vulgarem reportarit laudem.
Vale, nobilissime domine, et amare nos perge.
Lugd. Bat. MDCXVII, XXI Aprilis.
A.T. addictissimus
Daniel Heinsius.
[Adres:] Nobilissimo atque eximio viro IOHANNI SACAMA, senatori dignissimo.
Leovardiam.
>> begin
|
|