>> HOMEpage Tuchthuis Leeuwarden/Friesland
|
Arent van Loo | Dr. [Theodoretus] Tiara | Coert Nederhoff | Cent/Vincent Ipckes Glinstra | 1609 12 sept. voogden |
Bauck Galama | weduwe Simon Freercks | 1615 6 nov. moeders | ||
i.p.v. | ||||
Hendrickien Arents Sitters | Titie Benedictus | 1666 24 febr. buitenmoer | ||
Maria van Ornia wed. Dr. R. van Ulenburgh | wijlen H.A. Sitters | 1666 27 sept. buitenmoer | ||
Titie Faber | Maeicke Ulenburgh | 1677 22 dec. | ||
Margareta Nulck | Maeicke Orns(!) | 1678 29 apr. | ||
Anna Nulck | M. Nulck | 1680 10 jan. | ||
Trijntie Hendricks | Pytie Dircks Fenema | 1689 12 apr. | ||
Fockien Eelcoma | Anna Decker | 1689 26 sept. | ||
Jancke Wiersma | Trijntie Feickes | 1693 16 mrt. | ||
Jancke Thijssen | Jancke Wiersma | 1723 9 mrt. | ||
Agatha van Eelcoma | F. Eelcoma | 1737 9 okt. | ||
Beitske Ruardi | Jancke Thijssen | 1759 21 aug. | ||
Jorryt Lolckes | 1669 3 febr. binnenvoogd | |||
Jorryt Nuys | 1678 1 mei binnenvoogd | |||
Davidt du Flon | 1684 29 mrt. instructie (C&I-boek); 1686 20 febr. "gecasseert" | |||
Christoffel Treeder | 1686 20 febr. "weder aengestelt" | |||
Joris Jorissen van Nuys | 1690 3 juli binnenvoogd | |||
Jan Gerloffs | 1698 29 jan. binnenvoogd voor 5 jaar; ampliatie instructie (C&I-boek) | |||
Alida van der Horst, wed. Kock, en zoon | 1710 14 febr. [en] 1716, 10 sept. hernieuwd binnenvoogd | |||
Casparus Kock | 1721 11 apr. hernieuwd binnenvoogd | |||
Rienck Brouwer | J.R. Storm | 1671 23 sept. buitenvoogd | ||
Lammert Jacobs Fenema | S.J. Eppinga | 1673 5 nov. | ||
Nicolaus de Geus | L. de Geus | 1675 6 nov. | ||
Wopco Faber | wijlen N. Geusius | 1677 20 jan. Lucas Jacobs de Geus "tot de bedieninge" | ||
Keimpe Bruinsma | wijlen Hendrick Wouters | 1680 7 jan. | ||
Andries Verhoek | R. Brouwer | 1680 9 jan. | ||
Keimpe Idema | Dr. W. Faber | 1686 22 nov. | ||
Ipe Sydses Schellinga | wijlen Andries Verhoek | 1686 24 dec. | ||
Joannis Haselaer | I.S. Schellinga | 1690 4 jan. | ||
Pier Tania | K. Bruinsma | 1692 25 juni buitenvoogd | ||
Joannis van der Moesel | J. Haeselaer | 1692 24 nov. | ||
Horatius Vitringa | Jan van der Moesel | 1693 14 apr. buitenvoogd | ||
Isack Hanenburgh | L. Fenema | 1694 19 jan. | ||
Dr. Georgius Oosterbaen | wijlen H. Vitringa | 1701 19 febr. | ||
Dr. N. Swaga | wijlen Dr. G. Oosterbaen | 1705 27 mrt. | ||
Freerck Jans Haeyema | I. Hanenburgh | 1707 27 okt. | ||
Sibrandus Campenbos | K. Idema | 1709 11 mei | ||
Anne Sanstra | Dr. L. Swaga | 1709 12 okt. | ||
Jacob Scheverstein | A. Sanstra | 1712 21 dec. | ||
Horatius Tania | P. Tania | 1714 3 nov. | ||
Horatius Vitringa | H. Tania | 1720 5 febr. | ||
Theodorus Huidekoper | F. Haeyema | 1730 26 apr. | ||
Hylcke Wijnsdorp | S. Campenbos | 1739 1 juli | ||
Hendrick Casimir du Bois | wijlen T. Huidekoper | 1739 30 sept. | ||
Epeus van Dessel | wijlen J. Scheverstein | 1743 12 juni | ||
Haionides Bolman | wijlen H.C. du Bois | 1746 15 sept. | ||
Edo Frieswijk | wijlen H. Vitringa | 1749 14 mei | ||
Eilardus Swalue | H. Bolman | 1751 17 nov. | ||
Petrus Verhoek | W. Heerns | 1689 29 apr. secretaris en penningmeester | ||
Andreas Helbada | P. Verhoeck | 1694 13 dec. | ||
Johan Reinhardt Hutsch | wijlen A. Helbada | 1716 13 nov. | ||
Jan Carel Kutsch | Dr. J.R. Kutsch | 1733 8 apr. | ||
Jacob Allerts Wieringa | J.C. Kutsch | 1753 15 mrt. | ||
Jancke Jans | wijlen Lysbettie Gauckes | 1706 3 febr. spinmoer | ||
Sjoeckien Bonnema | Grietie Jans | 1736 5 juli binnenmoeder van de vrouwen | ||
Wyminga, secretaris | wijlen N. van Dessel | 1759 17 okt. mede buitenvoogd | ||
Jouw de Haan | E. Frieswijk | 1761 9 mrt. substituut buitenvoogd | ||
Juw de Haan | wijlen E.do Frieswijk | 1786 3 mei buitenvoogd | ||
Haantje Wiegersma | wijlen E. Swalue | 1790 11 mrt. buitenvoogd | ||
Gerhardus Acker | 1794 29 juli buitenvoogd | |||
Wybkjen de Haan | Sjoukjen Bonnema "gecasseerd" | 1763 28 okt. "opzichtersche der vrouwspersonen" | ||
Hiltje Sakes wed. Bastiaan Jacobs | wijlen Wybkjen de Haan | 1767 17 okt. "opzichteres" | ||
Trijntje Lolkes wed. Jansma | Auckjen Beernts | 1773 9 sept. opzichteres | ||
Catharina Nauta wed. de Vries | 1777 7 mei opzichteres | |||
Janke Cuperus | C. Hommers | 1781 7 dec. opzichteres | ||
Claas van Dijck | 1771 11 mrt. binnenvoogd | |||
Ynse Giolts/Gjalts | Claas van Dijk | 1771 6 mei binnenvoogd; douceur van 1000 gld. aan weduwe vanw. besm. ziekte in tuchthuis 1774 10 mrt. (Reg. resol. blz. 806) | ||
Dr. E. Coulon | bij dr. J. van Arum | 1758 4 juli mede tuchthuismedicus [vgl. Provinciale medici] | ||
Dr. Johannes Gongrijp | wijlen dr. E. Coulon | 1780 22 febr. medicus | ||
Dr. H. Gongrijp | Joh. Gongrijp, zijn vader | 1788 8 febr. | ||
E. van Dessel | 1756 4 dec. halfj. betaling als voogd | |||
Wyringa, secretaris | 1760 26 juni als voogd "ontzecht" | |||
Johannes Tuinema | 1765 19 mrt./22 aug. als binnenvoogd tien jaar gecontinueerd | |||
Pieter de Vries | Johannes Tuinema | 1769 30 sept. (Reg. resol. blz. 806) | ||
Jan Ynses van Bergum | 1785 3 mei request, 1787 preadvies daarop als binnenvoogd |
>> begin
A. HALLEMA
LC 13 november 1953 pagina 13
Hoe Leeuwarden (in 1589) zijn eerste gevangenis kreeg
Een criminalistisch nieuwtje uit de archieven van stad en lande
Nu het gevangeniswezen door allerlei maatregelen bezig is een gehele vernieuwing te ondergaan, is een historische terugblik op de ontwikkelingsgang van deze justitiële dienst alleszins verantwoord. Ook wat het gevangeniswezen in Friesland, inzonderheid te Leeuwarden betreft, waar de Bijzondere Strafgevangenis eveneens (en reeds jaren) in het teken der vernieuwing staat. Het geldt hier echter uitsluitend de wording van het instituut, niet enkel als bewaringsgesticht, gelijk we dat reeds uit de Middeleeuwse periode kennen, doch vooral als strafinrichting sedert de aanvang der zeventiende eeuw. Want behalve hetgeen Wopke Eekhoff en Mej. Visscher daarover reeds in hun "Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden" in druk hebben uitgegeven, zijn er nog enige tot dusverre niet verwerkte archivalische bronnen, die op deze wording en geschiedenis enig licht werpen, dat niet langer onder de korenmaat verborgen dient te blijven.
De chronologie der strafgestichten in Frieslands hoofdstad Leeuwarden wettigt het vermoeden of vestigt de indruk, alsof in die provincie het provinciaal tuchthuis min of meer zijn ontstaan zou te danken hebben aan de indrukwekkende kasteelgevangenis uit het laatst der vijftiende eeuw, "die men ’t olde blockhuus hiet", zoals een Friese kroniek uit de zestiende eeuw zegt. Toch is deze opvatting niet geheel juist, al is er zeker verwantschap. De ontbrekende schakel in deze chronologie van Blokhuis tot Bijzondere strafgevangenis is echter, dat Leeuwarden ongeveer gelijktijdig met Leiden in 1598 ook nog heeft gekregen een stedelijk tuchthuis, dat ongeveer tien jaar dienst heeft gedaan, om daarna als landschapstuchthuis te worden overgenomen door de provincie, die het eveneens tien jaren als het eerste provinciaal tuchthuis van Friesland in gebruik heeft gehad. En dit strafgesticht was ondergebracht in de geconfiskeerde kerk der Grauwe bagijnen of het voormalige St. Annaklooster.
Zelfstandig
In deze provincie doet zich dus het in penitentiair opzicht wel zeer opmerkelijke en ongewone geval voor, dat men er onafhankelijk van het Amsterdamse voorbeeld, dus geheel zelfstandig, is gekomen tot stichting van een tuchthuis, heel merkwaardig voor een landstadje als Leeuwarden toen nog was. Wel blijkt een betere behartiging van de kerkelijke armenzorg, vooral de bestrijding der bedelarij en vagebondage, aanleiding te hebben gegeven om direct na de stichting der tucht- en spinhuizen te Amsterdam ook te Leeuwarden in bescheidener vorm zulk een strafgesticht te doen verrijzen, tevens bedoeld als werkhuis voor werkwilligen, die geen arbeid konden vinden. Zelfs greep de stad daarbij terug op een oudere traditie uit de tijd van Keizer Karel V. De daartoe behorende bewijsstukken zijn nog te vinden in het gemeente-archief van Leeuwarden.
Op 20 Juli 1598 werd een commissie benoemd om onderzoek te doen naar een plaats, waar de Raad van Leeuwarden een tuchthuis zou kunnen "fundeeren". Nog geen twee maanden later, op 2 September 1598, werd reeds een tuchtmeester aangesteld. Wel zeer verstandig was het besluit van 11 September d.a.v. om te bepalen, dat het tuchthuis voorshands onderhouden zou worden uit de middelen en inkomsten van de stad, waardoor men de exploitatie of een sluitend budget niet afhankelijk stelde van de opbrengst van de gestichtsarbeid der tuchtelingen. Als men overal een dergelijke wijze tactiek had gevolgd, dan zouden ongetwijfeld de bewoners der Nederlandse tucht- en spinhuizen tijdens de Republiek beter vakonderwijs hebben kunnen genieten en zich daardoor meer reclassabel hebben gemaakt met een betere kans om zich na hun ontslag te handhaven.
Over de inrichting en het bestuur van dit eerste Leeuwarder tuchthuis verneemt men uit het resolutieboek van de magistraat slechts dat (25 Juli 1600) het volgende besluit werd genomen: "Die Raadt der Stede Leeuwarden heeft geresolveert, dat die voechden vant tuchthuys sampt die hooftdiaken sullen respectievelijk last ende macht hebben om te moeghen allen bedelaers op den straat bevonden te bedelen, op deselve daedt doen apprehenderen, int tuchthuys stellen ende aldaer laten arbeijden." Het tuchthuis was dus toen nog in de eerste plaats bestemd om de bedelarij te bestrijden, door een asyl of werkhuis te openen en daarin de gearresteerde bedelaars aan de arbeid te zetten.
Dit asyl kwam dan in de plaats van het blokhuis, waarheen volgens de ordonnantie van 10 Juli 1595 de vagebonden, lediggangers "en andere geboefte" in dat jaar opgezonden moesten worden. In dit stuk klaagden de Staten van Friesland er over, dat deze lieden een voortdurende plaag vormden, "vermits tselve Geboefte sich van daeghe te daeghe is vermennichfuldighende". "Op 't olde Blochuys overghesonden ende aldaer ghecorrigeert zynde", werden ze dan weer de grens overgezet, doch dit was natuurlijk maar een halve maatregel. In April 1598 werd dan ook een remonstrantie door het Hof van Friesland gericht aan de Landdag, anders gezegd de Friese Statenvergadering, waarin genoemd rechterlijk college betoogde, dat de tot dusverre aangewende middelen, hoe streng dan ook, maar weinig hadden uitgewerkt om de bedelarij en daarmee gepaard gaande dieverij en geweldpleging als inbraak, afpersing, bedreiging met brand en dijkbraak door hele benden van bedelgespuis te stuiten. Het Hof gaf de Staten dan ook in overweging, "ofte niet goed solde weesen hier te Lande een gemeen Tuchthuis op te rechten, waer inne men alzulcke Ledichgangers, stercke Bedelaers ende die kleine dieverijen bedrijven, solde mogen stellen ende eenigen arbeit condemneren, ende meede omme daer inne te bestellen jonge Luiden, die haer Olders en Opsichters rebel vallen ende hun goederen verquisten, ten einde door alzulcke middelen ad saniorem mentem gebracht mochten worden".
Opvoedingsgesticht
Vooral de doelstelling "ad saniorem mentem" is tekenend in dit verband: de geest, het verstand, de gezindheid moest worden verbeterd in een asyl, werkhuis, dat voortaan tuchthuis zou heten, als gedwongen werkgelegenheid voor de bedelaars en landlopers, als opvoedingsgesticht voor de losbandige en recalcitrante jongelieden, die hun eigen ondergang zochten. Dus nog steeds geen tuchthuis ter verbetering van de wegens ernstige misdrijven gevangen volwassenen, maar overigens een sociale remedie naar hetzelfde penitentiaire voorschrift als te Amsterdam en Leiden.
Om het plan te doen slagen, werden in de Statenvergadering van 11 Februari 1599 zelfs drie pondematen provincieland beschikbaar gesteld om te worden verkocht en een der fondsen te vormen voor de bouw van zulk een gesticht. Het provinciaal tucht- en werkhuis werd echter nog niet zo spoedig gebouwd, misschien ook al doordat de stad Leeuwarden toen zelf al een tuchthuis had gesticht. Toch werd zulk een inrichting voor de hele provincie nog wel nodig geoordeeld, want op de agenda van de Statenvergadering in het jaar 1600 prijkte dit punt opnieuw en thans voor het eerst met verwijzing naar wat elders, dus in Holland, op dit gebied was geschied. De Staten hadden daartoe in Friesland echter nog niet voor de nodige fondsen gezorgd. Wel werd bij herhaling betoogd, dat de stichting van zulk een provinciaal tuchthuis "hoog noodich werd geacht, doch de Gedeputeerden konden geen verdere stappen ondernemen, zolang de Staten niet de node Fondsen ter beschikking stelden.
Ondertussen leverde Leeuwarden voor die stad al een proef met het nieuw type strafgesticht. Zg. boevenjachten werden uitgeschreven om de bedelaars en landlopers bij wijze van razzia’s uit te bannen of in het gedemolieerde blokhuis op te sluiten, want een tuchthuis daarvoor was er nog steeds niet. Ook liet in 1605, toen er door de Staten al eens over gedacht en gesproken werd, om het dan maar "ten platten lande" op te richten, "daar mede ’t Gheboufte ende Vagabunden bedwongen ende inden toom conden gehouden werden", doch de oorlog eiste nog altijd zoveel van de gewestelijke financiën, dat gelden voor een tuchthuis nog steeds ontbraken.Provinciaal
Eindelijk in 1608, was het ogenblik aangebroken, dat de Statenlieden, die zo geijverd hadden voor een provinciaal tuchthuis van Friesland, hun zin kregen als gevolg van de omstandigheid, dat deze onderneming voor de stad Leeuwarden alleen toch te duur was gebleken. Men kwam nu overeen, dat Leeuwarden een tuchthuis zou krijgen voor de hele provincie, waarmee dan de plaatselijke gestichten van die naam zouden verdwijnen.
Zodoende kwam men 20 Augustus 1608 weer bijeen in de Leeuwarder Statenzaal, nadat door de Leeuwarder magistraat een voorstel was gedaan tot samenwerking om in elk geval het provinciaal tuchthuis voor de stad te behouden, dat men eerst voornemens was geweest ergens op het Friese platteland neer te zetten. Het ging er nog steeds in de eerste plaats om de door de oorlog reeds zo zwaar lijdende bevolking te verlossen van de bedelplaag, op zich zelf meer een gevolg van de langdurige oorlog, verder om de gearresteerde mannen zowel als vrouwen en kinderen op te sluiten in "een bequame plaetse, in een van dezer Landschappe vaste steeden" op te richten en dat "met afschaffinge van het nieuwe Tuchthuys der stad Leeuwarden ende alle andere". De Leeuwarder inrichting werd in die vergadering "’t privé Tuchthuijs" van die stad genoemd, dat dus verdwijnen moest vóór het provinciaal tuchthuis in de Friese hoofdstad in gebruik kon worden genomen. Daartoe werd in de zomer van 1609 een overeenkomst gesloten tussen de provincie en de stad, ingevolge waarvan de magistraat aan de Staten overdroeg de kerk van het voormalige St. Annaklooster van de Grauwe Bagijnen in de Bagijnestraat voor de som van 8300 gld., om dit gebouw na de nodige veranderingen te bestemmen tot het nieuwe provinciaal tuchthuis."Werckhuys"
Intussen wenste de stad door deze overdracht generlei inbreuk te zien gemaakt in haar zelfstandige rechten op de bestraffing van misdadigers, de beteugeling der bedelarij en het oprichten van de daartoe nodige gestichten of huizen. In dit opzicht is de verdediging van raad en gezworen gemeente der stad Leeuwarden tegen de procureur-generaal van het Hof van Friesland op 30 September 1608 zeker een merkwaardig en uniek document.
Volgens dit stuk toch handhaafde de stad haar verkregen recht, haar door de hertog van Saksen en later nog eens bij afzonderlijk privilege van keizer Karel toegekend, om een "werckhuys" op te richten, wanneer haar bestuurders dit nodig oordeelden en verder om "recht ende justitie te administreeren over alle diegeene, die binnen de stadt Leeuwarden en de jurisdictie van dien schulden opleggen ofte breukachtig werden, zij zijn dan edel ofte onedel, uytgescheyden alleen crimineele saecken, die leven ofte lidt aengaen", dus de z.g. halsmisdaden betroffen.
Hier vinden we dus opnieuw de bevestiging, dat elke stad van betekenis haar eigen strafgesticht, bedelaarsasyl of beterhuis kon oprichten en van dat recht in vele gevallen ook gebruik maakte, analoog aan het recht van een eigen rechtspraak en rechtspleging. Van dit eerste provinciaal tuchthuis van Friesland is het reglement van de binnendienst, afgekondigd 22 Februari 1610, bewaard gebleven en zelfs uit het resolutieboek der Staten afgedrukt in het Fries Charterboek.>> begin
LC 12 november 1954 pagina 3
Op 12 November 1754 ging het tuchthuis te Leeuwarden in vlammen op
Brandstichting werd vroeger vaak door gevangenen gepleegd
De jaren 1654 en 1754, nu resp. drie en twee eeuwen geleden, zijn van historische betekenis in de ontwikkelingsgang van het gevangeniswezen in Nederland en in zonderheid voor dat in de Friese hoofdstad. Immers in 1654 werd door de Friese Staten het besluit genomen, om na mislukking van een experiment met de toepassing van vrijheidsstraffen in een vroegere periode, aan dit gewest een blijvende gevangenis te verzekeren, die de grondslag werd van de Bijzondere Strafgevangenis. En in 1754 kwam er door een hevige brand, vermoedelijk door gedetineerden zelf veroorzaakt, een abrupt einde aan een slecht bouwsel van Leeuwarder timmerlieden, waardoor opnieuw de aandacht van Frieslands Staten op een betere behuizing der gedetineerden werd gevestigd en waarvoor spoedig daarna ook door deze autoriteiten werd gezorgd.
Met dit gevolg, dat de Engelse gevangenishervormer John Howard bij zijn bezoek aan de Leeuwarder gevangenis in 1783 kon getuigen, dat er waarschijnlijk in de hele Republiek der Verenigde Nederlanden niet zulk een degelijk gebouwd en goed ingericht tucht- en werkhuis werd gevonden als destijds te Leeuwarden in gebruik was. En hij was tòch al zo goed te spreken over het gevangeniswezen in ons land, vergeleken met dat in het Britse rijk rond 1780, hetgeen zijn compliment ten aanzien van het Leeuwarder strafgesticht des te gunstiger doet uitvallen. Natuurlijk behoudens enkele critische opmerkingen, waarop we hier thans niet verder kunnen ingaan.
De brand
Want een kort relaas van de Leeuwarder gevangenisbrand in de nacht en vroege ochtend van 12 op 13 November 1754 - volgens een andere lezing op 12 November zelf - vraagt hier even de aandacht onzer lezers.
Gevangenisbranden met vaak zeer noodlottige gevolgen voor de gestichtsbevolking en gebouwen kwamen in de zeventiende en achttiende eeuw ook te onzent veel voor. Oorzaken daarvan waren vooral een groot tekort aan personeel, in vergelijking van het groot aantal gedetineerden, die veel zonder toezicht in de inrichting verbleven. Verder de inrichting der gevangenis zelf met een teveel aan houtwerk, waar nu beton, steen en metalen woarden verwerkt; de opslag van wol, vezels en braziliëhout als grondstoffen voor de gevangenisarbeid, dus alle zeer brandbare stoffen. Ook de verwarmingsmiddelen als kachels en potten met gloeiende kolen in de meeste vertrekken, waaruit de gedetineerden gemakkelijk brandende kolen konden smokkelen om daarna brand te veroorzaken, vergrootten dit gevaar, dat nog in de hand werd gewerkt door gebrek aan toezicht.
Hoe het in de nacht van 12 op 13 November 1754 precies is toegegaan, zal wel altijd een raadsel blijven, ondanks het daarnaar dadelijk ingestelde justitiële onderzoek. Maar in elk geval brak er toen op meer dan ëën plaats in het Leeuwarder tucht- en werkhuis een rampzalige brand uit, welke in korte tijd het gehele gebouw had aangetast. Deze vond ook hier in de balen wol, het braziliëhout en de touwvezels, die overal in de werkzalen en in sommige cellen verspreid lagen of opgetast waren, gretig voedsel. Spoedig sloegen de vlammen het dak uit en de weinige handbrandspuiten, waarover de Leeuwarder brandweer toen beschikte, konden tegen deze vuurzee weinig uitrichten.
Des te gevaarlijker werd de situatie, doordat in het nabijstaande stadsturfhuis een enorme voorraad winterbrandstof lag opgestapeld voor uitdeling aan de z.g. huiszittende armen. En nog gevaarlijker waren, voor explosie en uitbreiding van de brand, de aanwezige vaten buskruit en ander brandbaar en explosief materiaal in het belendende Ammunitiehuis. Tot overmaat van ramp stond er een gevaarlijke wind, die de gloeiende vonken van het brandende gebouw als een vurige regen over de stad dreef.Moedig optreden
Er was dus alles aan gelegen om uitbreiding van de brand en het overslaan der vlammen naar het turfhuis, arsenaal en Blokhuis te voorkomen. Wonderen van moed en dapperheid werden hierbij ten toon gespreid, vooral als men de gebrekkige brandweertechniek en de slechte bestrijdingsmiddelen van die tijd in aanmerking neemt.
Zo was er een Leeuwarder Vliet-bewoner die als spuitgast op het dak tussen Blokhuis en tuchthuis het eerstgenoemde gebouw tegen het overslaan der vlammen beveiligde, maar zichzelf en zijn kleding voortdurend moest laten begieten om niet in brand te geraken. Ook de drie soldaten, die het ene vat buskruit na het andere wegrolden, midden tussen de vonkenregen door, verrichtten wonderen van dapperheid en deden met levensgevaar hun plicht. Maar door deze loffelijke actie zal de redding der tuchtelingen mogelijk in het gedrang zijn gekomen. Voorzover zij de deuren nog voor zich geopend vonden, toen de deftige regenten en ook de Gedeputeerden in allerijl op het terrein van de brand waren gekomen, konden zij de ramp ontwijken en hernamen zij bovendien, natuurlijk tegen de wil van de autoriteiten hun vrijheid. Maar zij, die op de bovenverdieping achter slot en grendel zaten, konden niet allen zo vlug worden bevrijd. Een schrijver in de "Nederlandsche Jaarboeken" gaf van die noodlottige gevolgen o.m. het volgende relaas:
"Vijf Manspersoonen zaten op een plaats, waar toe men te hunner reddinge, niet kon geraaken; den smertelijksten dood voor oogen ziende, staaken zij de handen door de traliën, smeekende zo lang om hulpe tot dat zij, door den rook verstikt, geen geluid meer konden geeven en in de vlammen omkwamen. Ook het deerlijk lot eener gevangene Vrouwe, aan de Vallende ziekte onderheevig, die zich gelijk de andere Vrouwen niet wist te redden, met van eene verdieping na beneden te springen. Andere gevangen Manspersonen, waaronder eenigen zich reeds uit benauwdheid en wanhoop bij elkander op stroo nedergelegd hadden, in geene andere verwagting dan door de vlamme verteerd te zullen worden, kreegen met geweld van binnen te maaken en hulpe van buiten toegebragt, uitkomst en zagen meest allen na een goed heen komen" - zeker een Fries, die dit schreef! - "gelijk ook een der Vrouwen de Gevangenis ontvlugtte".
Niets dan de muren der voormalige gevangenis bleven overeind staan en alle voorraden alsmede de administratieve bescheiden waren een prooi der vlammen geworden. Wie van de gedetineerden zich niet door een overhaaste vlucht aan de sterke arm van politie en justitie had kunnen onttrekken, werd in het nabijgelegen Blokhuis opgesloten om daar zijn straf uit te zitten, totdat een nieuwe gevangenis zou zijn herrezen.
Herbouw
Want na de puinruiming en het omverhalen der muren werd het terrein bouwrijp gemaakt, in verband waarmee Gedeputeerden op 5 December 1754 een buitengewone landdag uitschreven. We zouden thans zeggen een buitengewone Statenzitting. In die vergadering werd besloten om het tucht- en werkhuis ten spoedigste weer te herbouwen, maar dan beter, d.w.z. zowel solieder van bouw als doelmatiger van inrichting en ook meer afdoende tegen brandgevaar beschermd.
Dit gebouw werd op 16 April 1755 aanbesteed voor, wat het timmer- en metselwerk betrof 23.125 gulden, belachelijk laag als men de huidige bouwkosten onzer moderne gevangenissen daarmee vergelijkt; cijfers met zes nullen! Het duurde nog tot 24 Juli 1756, voordat dit strafgesticht ter beschikking kon wordeh gesteld van het Hof van Friesland. Het droeg het opschrift in de gevel: s Lands Tugt- en werkhuis, geboud anno 1661, afgebrand brand 12 Nov. 1754, herboud anno 1755 en 1756. Langer dan een eeuw heeft deze gevangenis aan de spits gestaan van de Nederlandse strafgestichten, vooral in de negentiende eeuw onder de naam van "Huis van Opsluiting en Tuchtiging", totdat in de jaren ren 1870-'79 nieuwe voorzieningen en een ander regime de Bijzondere Strafgevangenis op deze terreinen deden ontstaan.Weer brandstichting
Doch ook na de herbouw in de jaren 1755 en 1756 bleven pogingen tot brandstichting door gedetineerden niet uit. In 1770, op 10 Februari, waren het zelfs een paar vrouwelijke gedetineerden, Marijke Meijers van Leeuwarden en Antje Gerrits van Midlum, die in het vrouwenkwartier van het Blokhuis, dus toen zij nog in voorarrest zaten, deze euvele daad volvoerden. Eerst probeerden ze in de vloer van haar cel een gat te maken en daadoor een kool vuur te laten vallen in brandbare stoffen daarbeneden. En toen dat mislukte, trachtte Marijke met een pot vol glimmende kolen via een verbrijzeld venster langs de dakgoot bij de turfzolder te komen en door het aflichten van een aantal pannen het vuur in de turven te werpen. Die opzet gelukte wel en weldra brandde een deel van de turven, zodat de vlammen reeds uit het dak sloegen. Doch gelukkig werd het gevaar nu bijtijds ontdekt en kon de brand nog in de kiem worden gesmoord.
Ook de beide brandstichtsters konden in de algemene verwarring niet ontsnappen, werden overgebracht naar het tuchthuis onder verzwaring van haar straf met tien jaar, terwijl Marijke bovendien tot geseling en brandtmerking onder de galg werd veroordeeld, symbolisch gelijk staande met de doodstraf.
>> begin
Articulen, nopens het gebruik en onderhoud van 's Lands Tucht- en Werkhuis. (*) Den 22 Februarij 1610. (*) Deze Instructie wierd op den Landsdag van denzelven jaare goedgekeurd. Alsoo by de Volmachten, representeerende d'Staten van Vrieslandt, den XX. Augusti XVIc ende acht gesloten es, dat een Lantschaps Tuchthuis opgerecht zal worden, ende dies volgens by de Gecommitteerde der Heeren Gedeputeerden, met overroepinge van eenige Heeren van den Hove, een bequame plaetze binnen d'stadt Leuwarden es te becomen, hebben d'Heeren Gedeputeerden, nopende het gebruyck ende onderhout van den voorschreven huyse, geraempt ende gestelt de navolgende forme, ende dat alles by provisie, ende tot dat anders gedisponeert zal worden. Art. I. Eerstelyck, dat in conformiteyt van Gasthuys- ende Weeshuys-Voechden de vier Voechden of Curatoiren, die by d'Heeren Gedeputeerden over het Tuchthuys geordonneert zyn, ende naemaels geordonneert sullen worden, het voorschreven huys sullen versorgen van alle nootdrufticheyt, ende daer toe by d'Heeren Gedeputeerden gelt geaccordeert, waer aff zy alle jaeren aen den Heeren Gedeputeerden sullen reeckenschap doen. II. Dat d'selve Voochden sullen syn privati. III. Dat d'selve Voochden een uuyt hun sullen committeren tot d'ontfangh, die geen penning sal mogen uuytkeren, als op ordonnantie, van twee van d'andere Voochden geteeckent. IV. Dat d'selve Voochden mede de cure ende opsicht sullen hebben, dat d'Tuchtmeester in syn ampt ende aengenomen dienst hem wel drage ende quyte. V. Dat mede d'selve Curatoiren de versieninge sullen doen, dat een ygelyck, in het huys zynde, deur den Tuchtmeester wordt geholden in goede regel ende discipline, ende tot affdoeninge van de wercken, die hun opgelecht sullen worden. VI. Dat mede de Curatoiren de Tuchtmeester sullen stellen regel, noopende cost, dranck, clederen, linnen, wollen ende andere behoefticheden, soo zy bevynden sullen oirbarlycxt. VII. Dat mede d'Curatoiren neerstich sullen ondersoecken alle ongeregeltheeden, ende d'selve remedieren, corrigeren ende doen strafFen, soo zy nae gelegentheyt bevynden sullen te vereyschen ende behooren, als in Gasthuysen ende Weeshuysen mede gedaen wordt; ende in cas van swaricheyt ende hooge straffen, d'Heeren Gedeputeerde ofte den Hove sulcx te kennen geven. VIII. Dat mede de Curatoiren, om voor te comen het uutbreecken ende ergerlycke t'zamen-wesen ende spreecken, affsonderingen ende scheydingen van plaetsen sullen mogen doen maecken, ende d'Personen van elcx ander scheyden, soo zy naer gelegentheyt bevynden sullen stichtelycxt ende oirbaerlycxt, by advis ende met kennisse van de Heeren Gedeputeerden. IX. Dat de Curatoiren arbeyt ende hantwercken in 't huys sullen mogen oprechten, als zy bevynden sullen voor 't Lantschap ende den Tuchthuyse profytelycxt ende oirbarlycxt te zyn. X. Dat de Curatoiren mede van den Tuchtmeester alle maenden sullen vorderen reeckenschap van de verdiensten der Personen, in 't Tuchthuys zynde, ende wat van hun arbeyt opgecomen es, ende 't zelve mede in ontfanck brengen alle jaren, als reeckenschap de Heeren Gedeputeerden gedaen sal worden. XI. Dat mede de Curatoiren sullen mogen kiesen twe Moeren, die op linnen, wollen, spysen ende het oirberen van dien, ende alles wes haer Ampt vereyscht, in conformiteyt van Gasthuys- ende Weeshuys-Moeren, die de Curatoiren tot regieringe des huyses, ende goede huysholdinge behulpelyck sullen zyn. XII. Dat d'Heeren Gedeputeerden t'allen tyden de Curatoiren sullen mogen veranderen tot hun believen, ende oock d'selve Curatoiren nyet langer als twe jaren in hun bedieninge verbonden wesen, ten ware zy by vrye wille daer inne langer continueerden. XIII. Dat d'selffde Voochden ende Moeren om Goodtswille ende sonder gagie sullen dienen, als Gasthuys ende Weeshuys Voochden ende Moeren, gelyck rede gedaen wert. XIV. Dat de Voochden sullen kiesen bequame Persoonen, die zy tot bouwinge, leveringe van bier, broodt ende andere waeren ende diensten, tot behoeff des voorschreven huyses sullen willen gebruycken. Eerste deel des Tuchthuyses van Vrieslandt. Art. I. Dat eerste deel des Tuchthuyses sal wesen ende affgesondert worden voor alle die geene, die deur sententie van den Hove, op aenclachte van den Procureur Generael daer in gebannen ofte gecondemneert zyn. II. Dat d'selve Personen daer in sullen verblyven de tydt, in de sententie verhaelt, ofte tot dispositie van den Hove. III. Dat het voorschreven Tuchthuys nyet sal strecken tot bewaeringe van eenige Misdaderen, dan tot poene ende straffen. IV. Dat nymandt in het voorschreven huys angenomen sal mogen worden, als die na kennisse van zaecken, by sententie van de Hove, daer inne gewesen ende gebannen worden. Het twede deel des Lantschaps Tuchthuys, 't welck een Werckhuys sal genaempt worden. Art. I. Alsoo die ledicheyt oirsaecke es van veele quaets ende misdaden, vermits, om loy ende ledich te leven, hun veele begeeven, eerst tot bedelen, ende door een loy ledich leven andere lastich te wesen, ende daer na tot quade aenslagen ende faicten: Soo es, om sulcx voor te comen, ende de Ingesetenen te verlichten van de beswaringe der stercke Bedelaers ende andere, die hun cost met arbeyden connen winnen, ende d'arme te helpen, dat zy leren hun cost verdienen, noodich, dat 't twede deel des Landtschap Tuchthuys affgesondert wordt tot een werck- ende ambachtshuys, waer in een ygelyck, die bequaem es, om met arbeyden syn cost te winnen, ende dies nyet tegenstaende de Gemeente, soo ten platten Lande als in de Steeden, met bedelen lastich es, de cost ende onderholdinge versorcht sal worden, een hantwerck geleert voor de arbeyt, die sy aldaer ter redelyckheyt ende met eeren sullen doen, nae de regel daer op gestelt. II. Dat oock alle stercke inlandtsche ende vremde Bedelaers ende Vagabonden, ten platten Lande ende in de Steeden, ende oock die ghene, die met briven ende certificatien loopen sonder pas-cedul van de Overheyt van dese Landen, beneffens overleveringe van de informatie aen de Curatoiren, sullen overgesonden worden in het Lantschaps Werchuys, om aldaer noopendc d'selve gedaen te worden, soo bevonden wordt te behooren, met advis ende ordonnantie van de Heeren Gedeputeerden, nae gelegentheyt der Persoonen, indien d'selve hen over onrechttelycke overseyndingen soude willen beclagen, welverstaende, dat de voorschreven Curatoiren gehouden sullen syn, d'selve informatie terstondt wederomme over te leveren aen de voorschreven Gedeputeerde. III. Dat alle die gene, die in 't Landtschaps Werckhuys sullen wercken, over alle beswaernissen, ende wes zy vermeenen hun proffytelyck ende behoorlyck, hun sullen mogen vernoegen aen den Curatoiren, om by deselve, ende ist noodt, d'Overheyt op hun clachte ghedaen te worden naer behooren. IV. Dat d'onderhoudinge in cost, dranck ende anders, als meede het wercken ende tracteren der Persoonen, in het Werckhuys zynde, sal gedaen worden by Raed ende ordonnantie van de Curatoiren, ende de gene zy d'sorge ende opsicht van dien sullen bevelen. V. Dat de Curatoiren d'gene, int arbeyden hun soe seer benerstigen, dat zy by kenninge van hun Werckmeester veele meer mochten verdienen, als hun cost, oock by de Curatoiren een vereeringe zal mogen worden gedaen van het overschot, ofte het geene zy meer mogen verdienen als hun cost, ende t'zelve bewaert, tot dat zy uuyt het Werckhuys sullen scheyden, ofte anders tot proffyt van alsulcke neerstige Personen gebruyckt, by advis der Curatoiren. VI. Datter contrary d'geene, hun nyet naer behooren int arbeyden voor d'onderhoudinge sullen willen quyten, volgende den last van hun Werckmeester, sullen worden tot hun plicht ende arbeyt geholden, by advis der Curatoiren, met middelen, nae gelegentheyt vereyscht ende noodich. Het derde deel des Tuchthuyses van Frieslant, 't welck mede een Werckhuis sal genaempt worden. Art. I. Eerst, dat alle Ingeseetenen, die geen macht hebben, hun Kynderen selffs te voeden, ende hantwerck ofte ambacht te laten leren, hun Kynderen, tot enich ambacht bequaem, d'Curatoiren van het Werckhuys sullen mogen presenteren, om aldaer onderholden te worden, ende hantwerck ofte ambacht te leren, sonder creuckinge ofte besmettinge van hun eere, goede naem, ende faem. II. Dat d'selve, als zy een hantwerck geleert hebben, waer mede zy de cost connen winnen, nyet langer aen het Werckhuys sullen verbonden wesen als voor het Werckhuys te arbeyden, (mits hebbende de cost) soo lange tyt zy gehadt hebben het hantwerck te leren, by kenninge ende advis der Curatoiren. III. Dat zy als dan mogen vertrecken, omme met hun geleerde hantwerck hun te erneren ende onderholden, daer het hun belieft, ende als dan van het huys vereert sullen worden met een pack clederen, naer gelegentheyt van hun verdiensten, tot kenninge der Curatoiren. IV. Dat de Grietsluyden ende Magistraeten respectivelycken door d'Persoonen, daer toe by hun te committeren, in hun respective Bedryven ende Jurisdictien sullen sorge dragen, dat die arme Ouderen hun Geseten ende hun Kynderen, die tot arbeyden bequaem zyn, de Gemeenten met bedelen ende leedicheyt nyet lastich zyn, dan vermaent, ende geholden, dat zy met dienen, arbeyden ende hantwercken hun cost mogen winnen. V. Dat d'geene, tot eenich werck bequaem, by hun nyet versorcht, ende tot wercken, dienen ende hantwercken gebracht connen worden, ende evenwel hun tot bedelen begeven willen, eerst vermaent sullen worden, oft zy uut vrye wylle tot Lantschaps Werckhuys willen trecken op de middelen, als vooren gesecht van d'gene, daer met vrye wille comen ende bestelt worden. VI. Ende soo by d'Gecommitteerde ende Officiers, naer rypelyck ondersoeck van alle gelegentheyt der Persoonen ende hun leeven, bevonden mochte worden, dat alsulcke Persoonen uuyt moetwille, ende om loy ende ledich te leven, hun weygerich stellen tot wercken, dienen ende hantwercken te leren, waer toe zy bequaem zyn, ende evenwel met bidden de Gemeente lastich vallen, ofte anders geschapen, dat deur de quade en ledige opvoedinghe van alsulckc arme Menschen die selve tot een quaet leven, ende ten laesten tot quaede faicten solden mogen geraecken. VII. Dat in sulcken gevalle alsulcke Persoonen sullen mogen worden gesonden in het Lantschaps Werckhuys, om aldaer geleert ende onderholden te worden naer behoren, sonder krenckinge van hun eere, reputatie, goede naem ende faem als vooren, ende nyet anders geacht te worden, als oft zy in een Weeshuys ende Gasthuys woonden. VIII. Ende soo ymandt mochte bevonden worden, die in dese articulen nyet es begrepen, ende nochtans sich in een godtloos ende ongereegelt leven mochte verloopen, tot groot leetweesen ende hartseer van syn Olderen ende Vrienden, sal op d'selve Persoonen, hun leven ende wandel, (nae genomene informatie) sulcx worden gedaen ende gedisponeert by d'Heeren Gedeputeerde Staten van Vrieslant, als men naer recht ende reden bevynden sal te behooren. Aldus gearresteert ende beslooten op behaecht van de Heeren Volmachten ter vergaderinge van de Gedeputeerde Staten van Vrieslant. Actum Leuwarden desen XXII. February 1610 voor noen. (onderstond) Ter Ordonnantie van de Gedeputeerde Staten voorschreven. (getekend) A. Aysma Uit het Staets-resolutie-boek. |
[30 maart 1660] Reglement en Instructie voor het Tucht- en Werkhuis deeser Provintie, benevens de goedkeuring der Staaten en het Placaat op hetzelve. De Staten van Vrieslant, gesien, gehoort ende geëxamineert hebbende d'instructie ende reglement, waer op ende nae de Heeren, door onse resolutie van den 24 Marty laestleden gecommitteert, sullen oprechten een Tucht- ende Werckhuys binnen dese Provincie, oock daer op gehat het advys ende de consideratien van onsen Hove Provinciael, hebben geapprobeert ende geratificeert, approberen ende ratificeren by dese onse resolutie, de voorschreven instructie ende reglement, oock alle het gebesoigneerde van welgemelte onse Gecommitteerden, hebben diensvolgens deselve gelast ende geauthoriseerdt, lastigen ende authoriseren by desen, om naevolgende instructie ende reglement een Tucht- ende Werckhuys binnen dese Provincie op te rechten, door publycque bestedinge voltrecken, ende daer in ende ontrent te doen ende ordonneren, soo sy tot meesten dienste van den Lande verstaen sullen te behoren, het welcke wy alle van waerden sullen holden, even ofte door ons selfs ware gedaen. Instructie ende reglement voor het Tucht- en Werckhuys binnen Frieslant. De Staten van Vrieslant, door de klachte van verscheidene Quartieren bevindende, dat de Ingesetenen deser Landen door stercke inlandsche ende vreemde Bedelaers, Vagebonden ende Nachtbidders seer jammerlyck worden geplaecht ende geëxactioneert, waer tegens by andere welgestelde Provinciën ende Republycquen door 't oprechten van een Tuchthuys seer ordentlyck, tot verlichtinge van hun Ingesetenen, is ende wort versien, hebben mede goedgevonden te resolveren, gelyck wy hebben geresolveert by desen, dat conform onse resolutien van 11 February 1599, den 20 Augusti 1608, ende 23 February 1654 binnen onse Stadt Leeuwarden mede een Tucht- en Werckhuys wederom sal worden opgerecht op het navolgende reglement ende instructie, waer in de voorschreven sterke inlandsche ende vreemde Bedelaers, Vagebonden ende Nachtbidders, de Ingesetenen soo ten platten Lande als in de Steden lastig vallende, oock eenige Delinquanten sullen worden opgesloten, ende tot arbeiden van hun eigen onderholdinge gedwongen, tot verlichtinge van de Ingesetenen hier te Lande, nae 't exempel van andere Provinciën. Instructie voor de Curatoren van het Tucht- en Werckhuys. Art. I. Eerstelyck, dat in conformyteit van Gast- ende Weeshuys-voogden de vier Voogden ofte Curatoren, die by ons geordonneert ende gecoren sullen worden, het voorschreven huys sullen versorgen van alle nootdruftigheit, ende daertoe by onse Gedeputeerden aen hun gelt geaccordeert, waer aff sy allen alle jaren aen de Reeckencamer deser Provincie bewys ende rekeninge sullen doen. II. Dat deselve Voogden ten minsten alle weecken eenmael precise in het Tucht- en Werckhuys sullen vergaderen, om op alles goede ordre te stellen; ten ware de noot meerder vergaderinge ende conferentien aldaer vereyschte, 't welck sal staen aen de Praesident van voorschreven Voogden. III. Dat deselve Voogden [één] uyt hun sullen committeeren tot de ontvanck, die geen penningen sal mogen uytkeren als op ordonnantien, by twee van de andere Voogden getekent. IV. Dat mede deselve Voogden de cure ende opsicht sal hebben, dat de Tuchtmeister in syn aengenomen dienst hem weldrage ende quite. V. Dat deselve Curatoren voorsieninge sullen doen, dat een iegelyck int huys door de Tuchtmeister worde geholden in goede regel ende discipline, ende tot afdoeninge van de wercken, die hem opgeleyt sullen worden. VI. Dat de Curatoren de Tuchtmeister sullen stellen op een jaerlycx tractament van vyff hondert Caroli-guldens, oock andere Personen, tot onderholdinge van het huys ende werken nodich, sampt regel, nopens de cost, dranck, linnen, wollen ende andere behoeftigheden, soo sy bevinden sullen oirbaerlyxt. VII. Dat de Curatoren neerstich sullen ondersoeken alle ongeregeltheden, ende deselve remedieren, corrigeren ende doen straffen, soo sy nae gelegentheyt bevinden sullen te vereyschen, ende te besorgen, als in Gast- ende Weeshuysen mede gedaen wort; ende in cas van swarigheyt ende hoge straffe onse Gedeputeerden ofte Raeden Provinciael sulx te kennen geven. VIII. Dat de Curatoren, om voor te comen het uytbreken ende ergerlycke t'samenwesen ende spreken, affsonderingen ende scheydingen van plaetsen sullen mogen doen maken, ende die Personen van elcx anderen scheiden, soo sy nae gelegentheit bevinden sullen stichtelyck ende oirbaerlyxt. IX. Dat de Curatoren alsulcke arbeit en hantwercken int huys sullen mogen oprechten ende aenstellen, als sy bevinden voor den Landschappe ende het Tucht- ende Werckhuys nodich ende profytelyxt te wesen. X. Dat de Curatoren van de Tuchtmeister mede alle maenden sullen vorderen een reekenschap van de verdiensten der Personen, int Tucht- ende Werckhuys synde, ende wat van hun arbeit opcomen is, ende 't selve mede in ontvang brengen alle jaren, als reeckenschap aen de Heeren Reeckenmeisters gedaen sal worden. XI. Dat de Curatoren mede sullen mogen kiesen twee Moeren, die op linnen, wollen, spise ende het orberen van dien, ende alles, wes haer ampt vereyscht, de Curatoren tot regeringe des huyses ende goede huysholdinge behulpelyck sullen syn, in conformiteit van Gast- ende Weeshuys-moeren. XII. Dat wy t'allen tyden de Curatoren sullen mogen veranderen tot ons believen, ende oock deselve Curatoren niet langer als twee jaren aen hun bedieninge verbonden wesen, ten ware sy by vrye wille daer inne langer continueerden; edoch twee van de eerstemael gecoren Curatoren sullen by lottinge drie jaren in dienst moeten blyven, om beter kennisse van saken aen de twee nieus-gecorene te geven. XIII. Dat deselve Voogden voor haer tractament ende gagie jaerlycx sullen trecken tweehondert en vyftig Caroli-guldens ende de Moeren yder éénhondert vyftig gelycke guldens. XIV. Dat de Voogden sullen kiesen bequame Personen, die sy tot bouwinge, reparatie, leveringe van bier, broot ende andere waren ende diensten tot behoeft des voorschreven huyses gebruicken. Reglement ende ordre op het Tucht- en Werckhuys van Frieslant. Art. I. Dat alle die gene, die door sententie van den Hove, op aenclachte van de Procureur Generael, in desen huise gebannen, ofte gecondemneert sullen worden, daer in sullen verblyven de tyt, in de sententie ofte dispositie van den Hove verhaelt. II. Dat deselve ondertusschen nochtans aldaer sullen worden geholden tot alsodanige werken, als de Curatoren tot meeste mesnage van 't Land bevinden sullen te behoren. III. Dat d'ongeregelde Personen in Landen off Steden, die haer boeten ende breucken (geensins crimineel synde) door geringheit haerder middelen niet conen betalen, Borge stellen, ofte andersins van de Nederrechters niet behoorlyk door mulcta ofte geltstraffe conden worden gecorrigeert, ende evenwel soo sware delicten niet hebben bedreven, dat deselve daer over door sententie van den Hove criminaliter gestraft behoren te worden, mede sullen worden overgesonden door de Nederrechters in Landen ofte Steden, om in het Tucht- ende Werckhuys haer cost te verdienen tot discretie van de Curatoren, ende soo lange deselve sullen goetvinden. IV. Dat tot dien einde de Procureur Generael deser Provincie vrye acces ende toeganck sal hebben int voorschreven Tuchthuys, om te eyschen, sien ende lesen de oversondene informatien, ende deselve bevindende crimineel, ofte tot iurisdictie van den Hove te behoren, dat hem sulx sal vrystaen, den Hove bekent te maken, om by den Hove daarop gedisponeert te worden, soo het Hoff nae Keyserlycke wetten ende Ordonnantie deser Landen bevinden sal te behoren. V. Dat in cas van appel van de dispositie der Regenten van het Tuchthuys een yder overgesonden Delinquant (doch in delictis criminalibus ende anders niet) sal mogen appelleren aen de Hove van Vrieslant; doch dat deselve syn appel oock onder borchtochte by den Hove niet sal mogen aenstellen, voor ende aleer hy acht dagen int Tuchthuys geseten, ende de costen van syn oversendinge ende verteringe aldaer betaelt ofte verdient sal hebben, oock geduyrende 't vervolch van syn appel niet als ex gravi & aequissima causa sal mogen worden ontslagen tegens de gegevene dispositie van de voorschreven Regenten, ten ware het Hoff verstonde, dat de Delinquant op het Blockhuys behoorde bewaert te worden. VI. Alsoo de ledigheyt oorsaeck is van vele quaets ende misdaden, vermits om loy ende ledich te leven hun vele begeven eerst tot bedelen, ende daer door andere lastich te wesen, ende daer nae tot quade feiten ende aenslagen; so is, om sulx voor te comen ende de Ingesetenen te verlichten van de beswaringe der stercke Bedelaers, soo Mans, Vrouwen, als Kinderen, Vagebonden, Nachtbidders ende Keesjagers, ende andere, die hun cost met arbeyden conen winnen, ende oock, om de Armen te helpen, dat sy leren, hun cost verdienen door eerlycke middelen, insonderheit nodich ende dienstich gevonden, dat het huys sal dienen voor een Werck- en Ambachtshuyse, waer in een iegelyck, die bequaem is, om met arbeyden syn cost te winnen, ende des niet tegenstaende de gemeente, soo ten platten Lande als in de Steden, met bedelen, by nacht ofte dage, lastich is, de cost ende onderholdinge versorcht sal worden, ende hantwerck geleert voor de arbeyt, die sy aldaer ter redelyckheit ende met eeren sullen doen nae de regel ende ordre, by de Curatoren daerop te stellen. VII. Tot voorschreven einde ende ogemerck is oock by ons geresolveert, dat alle stercke, inlandsche ende vreemde Bedelaers, Mans, Vrouwen ende Kinderen, Vagebonden, Nachtbidders ende Keesjagers sonder eenige onderscheit ten platten Lande ende in de Steden, oock alle die gene, die met certificatien lopen, sonder pascedel van de Overheyt van desen Lande, beneffens overleveringe van de informatie aen de Curatoren, de facto sullen overgesonden worden in het Landschaps Werckhuys, om aldaer nopen deselve gedaen te worden, soo bevonden wort te behoren, nae gelegentheyt der Personen, indien deselve over onrechtelycke oversendinge souden willen beclagen; welverstaende, dat voorschreven Curatoren gehouden sullen syn, deselve informatien terstont wederom over te leveren aen onse Gedeputeerden, om deselve in cas van clachte over onrechtelyke oversendinge gedisponeert te worden, soo sy nae reden ende billickheyt verstaen sullen te behoren. VIII. Dat alle die gene, die in 't Lantschaps Werckhuys sullen werken over alle beswaernissen, en de wes sy vermenen hun profytelyck ende behoorlyck, hun sullen mogen vervoegen aen de Curatoren, om by deselve, ende ist noot, d'Overheyt op hun klachte gedaen te worden nae behoren. IX. Dat d'onderholdinge in cost, dranck ende anders, als mede het wercken ende tracteren der Personen, in het Werckhuys synde, sal worden gedaen by raet ende ordonnantie van de Curatoren ende die gene, die sy de sorge ende opsicht van dien sullen bevelen. X. Dat de Curatoren die gene, die hun in 't arbeiden soo beneerstigen, dat sy by kenninge van hun Werckmeisters veel meer mochten verdienen, als hun cost, oock by de Curatoren een vereeringe sal worden gedaen van het overschot, ofte 't gene sy meer sullen mogen verdienen als hun cost, ende 't selve bewaert, tot dat sy uit het Werckhuys sullen scheiden, ofte andersins tot profyt van alsulcke neerstige Personen by advys der Curatoren. XI. Dat ter contrarie die gene, die hun niet nae behooren in 't arbeiden voor de onderholdinge sullen willen quiten, volgens de last van hun Werckmeisters, by advys der Curatoren tot hun plicht ende arbeid geholden sullen worden met middelen, nae gelegentheit vereischt ende nodich. XII. Is oock by ons geresolveert ende goedgevonden, dat alle Ingesetenen, die geen macht hebben, hun Kinderen selfs te voeden, ende hantwerck ofte ambacht te laten leren, hun Kinderen, tot eenich ampt bequaem, de Curatoren van het Werckhuys sullen mogen praesenteren, om aldaer onderholden te worden ende hantwerck ofte ambacht te leren, sonder krenckinge ofte besmettinge van hun eere, goede naem ende faem. XIII. Dat deselve, als sy een hantwerck geleert hebben, waer mede sy de cost conen verdienen, niet langer aen het Werckhuys sullen verbonden weesen, als voor het Werckhuys te arbeiden (mits hebbende cost) soo lange tyt, als sy gehadt hebben, het hantwerck te leren, by kenninge ende advys der Curatoren. XIV. Dat sy als dan mogen vertrecken, om met hun geleerde hantwerck hun te erneren ende onderholden, daer't hun belieft, ende als dan van 't huys vereert sullen worden met een pack klederen, nae gelegentheyt van hun verdiensten tot kenninge der Curatoren. XV. Dat de Grietsluyden ende Magistraten, soo door haer selfs, als door Personen, daer toe by hun respectivelyck te committeren, oock de Burger-hoplieden, yder in haer espelen, ende de Kerckvoogden, Armevoogden ende Diaconen, elck in hun respective bedriven, iurisdictien ende bedieningen, sorge sullen dragen, dat de Armen, onder hun geseten, ende hunne Kinderen, die tot arbeiden bequaem syn, de gemeente met bedelen ende ledigheyt niet sullen mogen lastich syn, dan vermaent ende daertoe geholden, oock is 't noot gedwongen, dat sy met dienen, arbeiden ende hantwerken hunne cost mogen gewinnen. XVI. Dat tot dien einde, die gene tot eenich werck bequaem, by hun niet versorcht, ende tot wercken, dienen ende hantwercken conen gebracht worden, ende evenwel hun tot bedelen begeven willen, eerst vermaent sullen worden, ofte sy uyt vrye wille tot het Landschaps Werckhuys willen trecken op de middelen, als voren gesecht van die gene, die daer met vrye wille comen ende bestelt worden. XVII. Ende soo by de Officieren, Gecommitteerde voorschreven, ofte by Kerckvoogden, Armevoogden ofte Diaconen, nae rypelyck ondersoeck van alle gelegentheit der Personen ende hun leven, bevonden mochte worden, dat alsulcke Personen uyt moetwille om loy ende ledich te leven, hun weigerig stellen tot wercken, dienen ende hantwercken te leren, waer toe sy bequaem syn, ende evenwel met bedelen de gemeente lastich vallen, ofte anders geschapen, dat door de quade ledige opvoedinge van alsulcke arme menschen deselve tot een quaed leven, ende ten laesten tot quaede feiten souden mogen geraken. XVIII. Dat in sulcken gevalle alsulcke Personen sullen mogen worden gesonden in het Landschaps Werckhuys, om aldaer geleert ende onderholden te worden nae behoren, sonder krenckinge van hun eere, goede naem ende faem, als voren, ende niet anders geacht worden, als off sy in een Gast- ofte Weeshuys wonen. XIX. Ende soo iemand mochte bevonden worden, die in dese articulen niet is begrepen, ende hem nochtans in een godloos ende ongeregeld leven mochte verlopen, tot groot leetwesen ende hartseer van syn Olderen ende Vrunden, sal op deselve Personen hun wandel (nae genomene informatie) sulx worden gedaen ende gedisponeert by onse Gedeputeerden, als deselve nae recht ende redenen bevinden sullen te behoren. Placcaet ende reglement van voorstaende Tucht- en Werckhuys binnen Frieslant. De Staten van Vrieslant, alle die gene, die desen sullen sien ofte horen lesen salut; alsoo de ledigheyt oorsaeck is van veele quaet ende misdaden, vermits om loy ende ledich te leven hun veele begeven eerst tot bedelen, ende daer door de goede Ingesetenen deser Provincie soo ten platten Lande als in de Steden lastich te wesen, ende daer nae tot quade feiten ende aenslagen; soo ist, dat wy sulx begerende voor te comen, ende de goede Ingesetenen van dese Provincie te verlichten van de beswaringe, quellinge ende exactien der stercke inlandsche ende uytheemsche Bedelaers, so Mans, Vrouwen, als Kinderen, Vagebonden, Nachtbidders ende Keesjagers ende andere, die hun cost met arbeyden conen winnen, oock om de Armen te helpen, dat sy leren door eerlycke middelen hun cost te verdienen binnen onse Stadt Leeuwarden hebben opgerecht een Tucht- ende Werckhuys, waer in een iegelyck, die bequaem is, om met arbeiden syn cost te winnen, ende des niet tegenstaende de gemeente soo ten platten Lande als in de Steden, met bedelen by dage ende nachten lastich is, de cost en onderholdinge versorcht sal worden, ende hantwerck geleert voor de arbeyt, die sy aldaer ter redelyckheyt ende met eeren sullen doen nae de regel ende ordre by de Curatoren van 't selve huys daerop gestelt; alwaeromme wy expresselyck mits desen verbieden alle inlandsche ende vreemde Bedelaers, Mannen, Vrouwen ende Kinderen, Vagebonden, Nachtbidders, Keesjagers, Sweertdansers, Nieujaersingers, Heydens, oock alle die gene, die met brieven van certificatien lopen, sonder pascedel van de Overheyt van desen Lande, omme nae publicatie deses by nachte ofte dage de Ingesetenen deser Landen eenich gelt aff te bedelen, onder wat praetext het oock soude mogen syn, het sy op leetmaeltyden ofte andersins, een loy ende ledich leven binnen dese Provincie te leiden, maer ter contrarie ordonneren wy alle deselve, geen middelen hebbende, om haer selfs te conen onderhouden, sonder belastinge van andere haer in onse Werck- ende Ambachtshuyse te begeven, om aldaer boven d'onderholdinge van cost ende dranck een eerlyck ambacht te leeren, sonder krenckinge van hun eere, goede naem ende faem, even off sy luyden in een Gast- ofte Weeshuys wierden onderholden, breeder te sien uyt het reglement, op 't voorschreven Werckhuys by ons gearresteert; ordonneren ende bevelen alle Grietsluyden ende Magistraten, deur hun selfs ende hunne Gecommitteerden, als mede ten platten Lande door Kerckvoogden, Armevoogden, Diaconen ende Adsistenten der Grietenien ende in de Steden door Burger-hopluyden, elck in haer espel, ende andere hare Dienaers, om hun rypelyck ende seer nau te informeren op de handel ende wandel van de arme luyden ende huysgesinnen, om te weten, deur wat middelen sy haer erneren ende onderholden, ende deselve niet sufficiant bevindende, om haer selfs te erneren, maer tot bedelen te begeven, sonder eenige conniventie ende dissimulatie in onse Werck- ende Ambagtshuyse over te senden, om aldaer onderholden ende een ambacht geleert te worden, om haer eigen cost, sonder beswaringe van andere, te conen verdienen; voorts alle ordre ende voorsieninge te doen in hun respective bedriven, iurisdictien, bedieningen, dat de Armen onder hun geseten, door hunne Kinderen, die tot arbeyden bequaem syn, de gemeente met bedelen ende ledigheyt nae desen niet lastich vallen, dan vermaent, daer toe geholden, oock ist noot gedwongen, dat sy hunne eigen onderholdinge met arbeiden ende hantwercken in onse Werck- ende Ambachtshuyse mogen winnen, daer toe deselve in onsen voorschreven huyse binnen Leeuwarden de facto sullen worden overgesonden, gelyck oock alle andere loye ende ledige inlandsche ofte vreemde Bedelaers, so Mans, Vrouwen als Kinderen, Vagebonden, Nachtbidders, Keesjagers, Sweertdansers, Nieujaerssingers, Heidens ende andere diergelycke; voorts om te beter dese onse resolutie ende placcaet ter executie te stellen; soo hebben wy belooft ende beloven mits desen tot een vereeringe aen alle Adsistenten ende Dienaers van alle Officieren, soo ten platten Lande als in de Steden te sullen laten toecomen voor yder vreemde Bedelaers, soo Mans, Vrouwen als Kinderen, die deselve in onse Werck- ende Ambachtshuyse conen overbrengen een silveren ducaton, ende voor yder Nachtbidder, Keesjager, Sweertdansers, Nieujaerssingers, Heidenen, ende alle diergelycke, sonder onderscheyt van inlandsche ofte vreemde, die deselve in onsen Werck- ende Ambachtshuyse sullen conen overbrengen, twee ryxdalers boven de reiscosten ende vrachten, by hun te trecken nae older gewoonte, tot tauxatie van de Curatoren van onsen Werck- ende Ambachtshuyse; ende ofte de voorschreven Nachtbidders, Keesjagers, Vagebonden, Sweertdansers, Nieujaerssingers, Heidenen ofte diergelycke soo onbedacht mochten wesen, dat sy haer tegens d'Adsistenten ende Dienaers wilden ter weer stellen, soo authoriseren wy de Adsistenten ende Dienaers mits desen, om des noot met hagel te mogen schieten, om deselve te beter te conen apprehenderen; ordonneren oock onse Gedeputeerden, om alle Officieren van Landen ende Steden ende alle andere Dienaers daer toe te holden, ist noot, met exemplare straffe, dat sy met alle haer vermogen ende uiterste devoiren dese onse resolutie secundeeren ende ter executie sullen stellen, elcx in haer bedryve, want wy sulcx verstaen ten dienste van 't Land te behoren. Aldus gedaen ende geresolveert op 't Land-schaps-huys binnen Leeuwarden den 30 Marty 1660. (getekend) Voor Oostergo, F. van Scheltema, Z. Huber. Voor Westergo, Duco Martna van Burmania, A. Wyngaerden. Voor de Zevenwouden, Fredr. v. Roorda, S. Fockens. Voor de Steden, H. Knyff, On. Geldorp. Uit het Staats-resolutie-boek. |
>> begin